De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 22 december pagina 5

22 december 1907 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1591 DE AMSTERDAMMER WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. V003 DAMEjS. Een nienw fcoofdstot oit den strijd tep bet loodwit, Waarom halverwege? Een bijdrage tot de kwestie der loodvergiftiging in de aardewerk-fabricage, door MARIE JUNGIUS. Uit het Bureau voor Vrou wenarbeid." Een nieuwe stem laat zich weer hooren in den moeilijken strijd tegen het loodwit. Een stem van de vrouwen. Men weet hoever in óns land de bemoeiing van den wetgever met dit vraagstuk is ge vorderd. Het gaat er om, de arbeiders en arbeid sters, die door hun dagelijkschen arbeid met het doodelijke gif, met deze alles doordrin gende stof in hare veelsoortige praeparaten, voortdurend in aanraking komen, tegen de schadelijke werking daarvan. Dat stuit op allerlei moeilijkheden. Twee industriën komen bovenal in aan merking. In de eerste plaats het schilders bedrijf. De meeningen, of in dit bedrijf het loodwit te vervangen is door zinkwit, loopen uiteen; niet echter over de vraag, of, waar het loodwit niet vervangen wordt, de schadelijke werking zich voordoet. Dat staat 'wel vast, en wordt eiken dag opnieuw bevestigd. Men zal daarvan wel spoedig treurige feiten vernemen. In de tweede plaats komt in aanmerking de keramische industrie: het glazuren yan g o 11 en en pannen, kopjes en schoteltjes, orden, enz. Daarbij het lood wit-element te vervangen, is nog niet mogen gelukken en toch heeft ook deze industrie reeds tal rijke, slachtoffers gevraagd. Daarop is, speciaal wat de arbeidersbe volking in Maastricht aangaat waar deze industrie inheemsch is in het laatste verslag der arbeids-inspectie met nadruk gewezen, en als gevolg daarvan heeft de Begeering reeds in Maart 1903, krachtens artikel 4 der arbeidswet, een koninklijk besluit uitgevaardigd, waarin voor personen beneden 16 jaar en vrouwen bijzondere be scherming wordt gelast. Daardoor was voor talrijke vrouwen het werken op de keramische fabrieken te Maastricht onmogelijk geworden. Men weet, dat er daarover r.eeds heel ?wat te doen is geweest. Eenige dames van het Bureau voor Vrouwenarbeid in Den Haag trokken naar Maastricht, en een request van de betrokken vrouwen aan de Koningin volgde er op, waarin ze hun be klag deden, onder het etiquet bescherming" uit hun broodwinning weg-?beschermd" te zijn. Nu het yverige Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid heeft het hierbij niet gelaten. Het heeft de zaak ernstig genoeg geacht, n als precedent, n in het belang der be trokkenen, nader op de zaak in te gaan, en thans heeft het Bureau onder boven-staanden titel een boekje uitgegeven, samen gesteld door Marie Jungius. "Wat is het doel vaa het boekje ? Men kan het licht raden:.Het waarom halverwege?" zegt genoeg. Toch zou men verkeerd doen, het boekje met n handbeweging ter zij te leggen, met de opmerking: o, dat weten we alreeds! Ze willen natuurlijk dat voormannen en -vrouwen dezelfde voorschriften worden gegeven. Inderdaad willen ze dat. En het boekje geeft genoeg feiten engetuigeniaaen,om de overtuiging, dat deze vrou wen het niet laten bij algemeene beweringen maar zeer sterke motieven voor hun stand punt weten aan te voeren; dat ze voor geen moeite terugschrikken, om deze argu menten büeen te krijgen. Het boekje begint met den stand van het loodwit-vraa'gstuk, v»or zoover betrekking hebbende op de keramische industrie, en de bemoeiing van den wetgever in de verschil lende landen, te releveeren. Ik zal dit eerste gedeelte maar overslaan. De gegevens zijn UIT DB NATU U ff. Mos en stof. Wat stof eigenlyk is, weet alleen iemand die 't onder een goed microscoop heeft ge zien ; en die onderscheidt ook stof van stof. Er ia gewoon hais- en keukenstof en straatstof dat opdwarrelt van den weg, wanneer by' droog weer een auto voorbij stuift of de wind opsteekt. Dat is het grove stof, dat vooral in de buurt van steden en bij fabrieken en in zandige streken in groote hoeveelheid voor komt. Als er geen heftige beweging in de lucht gebracht wordt, blijft het liggen en doet geen kwaad. Eerst door schokken en windrukken dwarrelt het op, maar het valt spoedig weer neer. In hoofdzaak bestaat dit stof uit zandkor rels, uit stukken rook en roet en uit over blijfselen van planten en dieren en gebruiks voorwerpen. Het ly'kt by sterke vergrooting een maasa van doffe en half doorschijnende keisteenen, waar tusschen houtskool, touwen, brokken van dierenpanteers, zyn geschoven, verder holle pijpen,(a'ias stukken haar of veerbaardjes) en bovendien hoopjes asch en bonken kalk. Dat alles is het weg- en atadsstof, wel overal aan we dg, maar alleen in groote hoeveelheid in bewoonde streken. Aan het zandig strand bestaat het stof groottmdeels uit afgeronde kwartskorrels en uit witte, gele of roode onregelmatige kalkbrokken, de restanten van schelpen. Maar ook midden op den Oceaan en op de sneeu w velden in het hooggebergte bevat de lucht nog stof. Dat is een veel fijner, een microcopisch stof, niet het gewone grove stof, dat overal rondom ona aanwezig is. Wy kunnen het alleen dan opmerken wanneer de zon zyn licht als een bundel stralen in de kamer zendt; en dan spreken wy van zonnestofjes. Die stofjes verschijnen ook, wanneer op zee of boven de gletschers de zon door een wolkenbres schy'nt en mozeastralen naar de aarde zendt. Ook daar bevindt zich zwevend stof in de lucht. Dit goedje nu bestaat in hoofdzaak uit fijne kalk en aschdeeltjes. 't Is een zoutpoeder zoo fijn, dat het niet uit eigen zwaarte neer daalt; door de zwakste luchtstrooming wordt het zwevend gehouden en, danst het op en neer, dan schijnen het levende wezens, mugjes spelend met de zonnestralen. Maar als het regent en vooral als 't sneeuwt schaarsch: alleen in Engeland bestaat een commissie om ernstig te onderzoeken, of het loodwit-element bij de keramische in dustrie ontbeerd kan worden. En de daartusschen gevoegde aanteekeningen zijn te pompeus. Het doel was pok eigenlijk het tweede gedeelte, betrekking hebbende op de uit werking van het straks genoemde konink lijke Besluit, voor de Maastrichtsche fabriekswerkers. Het eerste verbod is: fat vrouwen (en kinderen beneden 16 jaar) niet aanwezig mogen zijn in lokalen waar lood verbindingen van sterk gehalte verwerkt worden. Dit is een technische kwestie. Het boekje voert hieraan een brief, in A-pril 1902 reeds geschreven door een be voegden deskundige uit het Engelsche aardewerk-district North Staffordshire," naar aanleiding yan discussiën over het lood wit vraagstuk in het Lagerhuis, waarin deze betoogt, dat het gevaar niet zoo zeer schuilt in de hoeveelheid lood die wordt verwerkt, dan wel in de aanhoudende in werking. Wordt dus," zegt deze deskun dige, het percentage van oplosbaar lood verlaagd, de voorbehoedende maatregelen en het medisch onderzoek zullen er eer om moeten worden verscherpt dan verslapt." Men zou een deskundig tegen-oordeel moeten vernemen om de juistheid dezer opvatting te kunnen beoordeelen. De waarde van het geschriftje zit m. i. uitsluitend in twee punten, die inderdaad ernstig zijn. Eerstens de vraag: wat is er gebeurd met de vrouwen, die tengevolge van het besluit van 1903 uit het bedrijf gezet zijn ? omdat ze afgekeurd zijn? Daarnaar zijn onderzoekingen gedaan, en de resultaten zijn triestig. Gegevens worden medegedeeld over een 11-tal gevallen. Eén jonge vrouw van 30 jaar, pas bevallen, is nu weer aan 't zelfde werk. Ze kende niets van 't huis houden, en haar moeder zorgt beter voor haar kind dan zij zelf; een andere heeft ander slechter betaald werk gekregen op de ceramique; een derde kon geen ander werk krijgen, en helpt nu haar moeder met wasschen, kindje gestorven; een vierde geval: meisje, wier moeder weduwe is, met 9 kinderen, waarvan zij de ouds.te is, heeft later weer ander werk gekregen, thans il ze ziek; een vijfde, ook afgekeurd, is weer op 'n andere fabriek aan 't werk gekomen, omdat ze van haar afkeuren niets gezegd had, en aan 't zelfde werk; een volgende eveneens weer aan 't zelfde werk; een vol gende is 5 maanden zonder werk geweest, en nu weer aan 't zelfde iverk. Zóó zijn a'lla gevallen. Ten slotte komen alle vrouwen, voor haar bedrijf afgekeurd, wel weer terecht, velen weer bij 't zelfde werk, waarvoor ze af gekeurd werden, maar allen lijden meer of minder ernstige schade. En nu wordt de vraag gesteld of niet de Staat, aan deze armen het brood ontnemende en dus hun arbeid onteigende, haar schade vergoeding toekent? En ten slotte de ernstige, doch medische kwestie. Wanneer het bedrijf zoo uiterst schadelijk is voor het geslacht, is het allén voor de vrouwen? Talrijk zijn daarbij de getuigenissen, dat miskramen en levenslooze geboorten voorkomen ook daar, waar de vrouw gezond en de man loodziek is! Ontzaggelijk ia de verwoesting bij de vrucht, door de loodzjeken bij den vader teweegfebracht. En ernstig dringt zich dan ook, eze geneeskundige bevindingen uit het buitenland lezende, de vraag aan ons op of niet inderdaad ook voor mannen veel stren gere bepalingen gemaakt dienen te worden ? Als een bijdrage voor deze zijde van het loodwit-vraagstuk heeft dit boekje onge twijfeld zijn waarde. S. ItllllllllllMIIIMIlmlIIIIIM moet het mee naar beneden, dan wordt dit atmosferisch stof met snelheid en geweld meegesleurd naar de aarde en weergegeven aan zyn oorsprong. Want heel waarschijnlijk is dit stof van aardschen oorsprong, het wordt bij uitbarstingen van vulkanen de lucht in geslingerd.Ook gaat het langzaam naar omhoog met de heete lucht als die uit de steenige vlakte, van de bergen of de woestynen op stijgt met het klimmen van de zon, of in't Nog eens fle teerztjdéran de ledaille. Het zou mij inderdaad verwonderd hebben, ware op mijn Medaille en baar keerzijde" geen protest gekomen; Zelf» heb ik verwacht by dit protest eenige der zinnen, door mej. Daisy E. A. Junius gebruikt, onder de oogen te zullen krijgen. Zoo: dat de argumenten door Vrouwke" aangevoerd, zoo oud zy'n". Het zoo voos" verwonderde my wél van iemand, als de geachte schrijfster. Oud inderdaad is 't argument, dat ik tegen een dusdanig drijven naar, een steeds staren op Vrouwenkiesrecht" aanvoer; alleen wordt dit oude argument ik moet dit herhalen te weinig onder de oogen gezien, wordt met te weinig ernst, met te weinig samenwerking beproefd te ageeren tegen de holheid,, die maar Al te zeer 't deel is van onze jonge meisjes en van onze vrouwen. Of ik daarom meen, dat de mannen in dat opzicht mér waardig zijn ? Mij dunkt dat in gén enkeiep regel van mijn artikel den grond tot een dusdanige veronderstel ling te vinden is, Maar, zeer geachte juf frouw Junius, wilt u mij niet toegeven, dat, zoo inderdaad óók fmet 't oog op (een later) algemeen kiesrecht voor beide geslach ten gevochten moet worden tegen het kwaad van schijn-beschaving, zoo er werkely'k nog een mogelijkheid bestaat om waarach tige humaniteit by blyde levensernst deel te doen worden van het toekomstige Nederlandsche volk, dat dan het wapen tegen dit euvel zal gevonden worden in de hand van de vrouw. Deze vrouw echter, zij, die ten taak zal krygen de verhooging van 't moreele gehalte van j ong-Nederland, zy zal dan toch zeker niet speciaal gezocht moeten worden in ver gaderingen voor vrouwenkiesrecht, zelfs zal men niet lichtelijk deze vrouw treffen onder haar, die ware men op 't Binnenhof reeds zoo ver door recht-van-kennis n-vankunnen, haar plaats onder de regeerders des lands waardiglijk zouden innemen. Deze vrouw (lees: vrouwen) zal men in de eerste plaats te zoeken hebben in passezmoi Ie mot in 'n goed nest, in waarachtig beschaafd en dus humane ontwikkeld gezin. Nu zult u mij zeker antwoorden : U maakt 'n cirkelgang. Eerst klaagt u over de gehalteloosheid van jong-Nederland en nu wilt u uit een goed milieu de vrouw (vrouwen) vinden, die door de opvoeding, welke zy' haar zonen en dochteren geven, dezen tot menschen van hooger peil zullen maken." Zeker zullen helaas, deze jonge vrouwen niet voor 't opscheppen" zyn. Maar ik ken ze, u zult er ongetwijfeld óók ontmoet heb ben: degelyk opgevoede, denkende, en goed voelende meisjes. Ze zyn te vinden, en van zulken samenwerkend zeker, maar voorals nog niet in regeeringswerk, wel op velerlei ander gebied zal móeten uitgaan de Renais sance" ten heil van het Hederlandsche volk. Niet in de eerste plaata zaïdoor wets-wyzigingen de waarachtig-geschikte kiesgerech tigden (mannen en vrouwen) worden ge vormd, dezen zullen 'köiiféfi \iit de gezinnen waar tot höoger-doel" séfttien-leven redelykdenkenden, vrouwen en mannen van gelijke beginselen. Ook hier TOOI is nqodig samen werking, krachtig «amei^iirerken ter verhoo ging van het moreel-hümane gehalte van onze jeugd. Dat dan alle mannen en vrouwen die inzien dat jong-Holland anders, beter moet worden, zich vereenen tot het heerlijk doel. Het wekken van 'n meer humaan-ontwikkeld, een levenslustig serieus j on g Neder land. Zij dan mijn argument oud", ik mag ver zekeren, dat 't slechts is, uit vrees, 'n indis cretie te begaan, dat ik nalaat de schrifte lijke bewijzen van adhesie te publiceeren, adhesie van jonge vrouwen, die ijvrig en in 't publiek beoogen 'n verkrijging van kiesrecht voor de vrouw, doch dit niet als 't eenig noodige" beschouwend, veeleer met my' wenschen, dat de Nederlandse hèvrouw, en daar door heel Nederland eerst kome tot de rijp heid om waardiglijk kan dit Staatburgerlijk Een plantje van 't Steenmos met vruchtbeginsel (archegonium) en vruchtdoos. algemeen bij ver hooging van de temperatuur van de lucht. Ook het stof heeft zyn kringloop, evengoed als het water dat als vloeistof in beken en rivi«ren van de bergen daalt; en dat als damp weer opstijgt uit de zee en wolken vormt, die boven berg en dal hun water weer afgeven. Soms zyn er een heel enkelen keer bij 't chemisch onderzoek van 't zonnestof ook metalen gevonden, die op onze aarde niet open en bloot liggen; en daardoor is 't vermoeden gewekt dat een deel van 't zonnestof, kos misch" stof zou kunnen zijn, afkomstig van andere werelden; verpoeierde meteoren mis schien. De groote massa evenwel is van de aarde afkomstig en waarschijnlijk van kale steen achtige velden, die beurtelings door de zon sterk verhit worden en sterk afgekoeld bij nacht of regen. Door die wisselwerking wordt de oppervlakte van de hardste steenrots met een uiterst fijn poeder belegd; het is een verweeringsproduct dat liggen blijft tot een stormwind opsteekt, de luchtgolven met kracht tegen de rots slaan en, hem schoon vegen van het verweeringsstof. Het is nu atmosferisch stof geworden en 't zal blijven zweven tot sneeuw of regen, misschien ook nevels, het weer terugbrengen naar de aarde. Sommige onderzoekers hou den vol, dat elke regen of mistdruppel een zonnestofje tot kern heeft en zonder dat stofje zelfs niet gevormd kan worden. Nu zulk stof is het, waarvan de mossen leven. Op de sedert eeuwen kale, loodrechte rotswand in 't hoog gebergte, aan de zuidzijde, waar 's zomers de sneeuw smelt, be landt een spore van een mosplant in een onzichtbaar klein barstje. Een droppel vocht bleef er over uit den morgennevel en het fijne luchtstof dat de wind er af schraapte, schoof er langs en vulde het groefje. Dat is over vloed voor 't genoegzaam mos; uit de spore ontwikkelt zich snel een groene draadbundel, een protonéma, en daaruit schiet het nietig mosstammetje op, een milli meter hoog, het bereikt nauwelijks den rand van 't ondiepe barstje. Maar toch is er leven op de rota en het leven yan een mos is taai. Al brandt de zon en gloeit de rots, al vriest het 's nachts en blijft de sneeuw tot dicht by'den middag, het mosje blijft leven, vertakt zich, vult het barstje, zendt zijn nietige worteltjes rechts en links. Ze dringen in naburige dwarsbarsten, en verheffen zich even boven de rotsvlakte. Als 't dauwt of regent of als de recht gebruik te maken. Om zóó ver te komen is een speciale weg, zyn vele wegen te nemen, móéten vele wegen genomen worden; doch bij allen boude men 't hoofddoel voor oogen: J ong-Nederland'» mensch-word'ng. Mr. Fokker's vlugschrift heb ik niet gele zen, maar waar ik van maar al-te, nabij weet £1 wat b.v. de huwelijkswetten ten opzichte van de vrouw, dus óók de wetten op 't moederschap, aan onbillijkheden bieden, daar zou, met alle respect voor 't werk des heeren F., zyu geschrift voor mjj toch moeten zyn een prêcher aux convertis." Het is dus waarlijk niét, geachte mejuffrouw Junius, de onbekendheid met het wezen der wet, voor zoover deze de vrouw raakt, die my tot 't geven van mijn gedachten heeft gebracht, maar wél de overtuiging, dat hier werk gedaan wordt ter bereiking van een doel, dat, zeker bereikt zal en moet worden, welk doel echter niét ten zegen zal kunnen zijn, alvorens men al zyn krachten zal gewijd hebben aan den arbeid, die roept om te wor den verricht en... die voor den voet ligt. Veroorloof my u te verzekeren, dat uw bewering, omtrent mijn tirade" inzake de kuddeleiding van de zijde der geestelijkheid by' een eventueel .nu reeds bereiken van 't vrouwenkiesrechtsdoel die niets is, volgens u dan woorden", my' te grotesque voor komt, om hiervoor nog plaatsruimte in beslag te durven nemen, zelfs dan, wan neer u van enkele vrouwen weet, wier man wél, en die zelve niét ter kerk gaan. Het spijt me voor de geachte weerlegster van mijn art. dat ik my'n heir van Drittengeslechtswezens" niet voor haar uit den Novembernevel" halen kan. Zij zal echter zelve inzien, dat hier een met-den-vinger-aandui den, een bijkans namennoeming toch al zeer slecht zou passen. Heeft mej. J. op haar levenspad ze niet ontmoet, die vrouwen, die in 't publiek en in huis niets minder-gaarne zyn dan ... vrouw, hebben zulken, die door wansmaak in klee ding, in optreden enz. enz. een afficheering beoogen van niet-te-zy'n als... dezulken (in casu de gewone vrouw) haar weg niet ge kruist, dan prijzen zij zich zalig. Tot het rste door my geteekende genre, tot de weldadige" de tennissende" de sociale-arbeidg-dilettanten, behooren zulken niet, maar of zy de waarachtig-goede zaak daarom minder benadeelen?? Ten slotte hoop ik, dat mijn wijzen op der medaille keerzijde iets mér moge uitwerken, dan words, words" doen, en dat zoowel in intiemeren kring als in 't meer publieke leven men van gedachten mogen gaan wisselen omtrent de velerlei wegen, die genomen dienen te worden ter bereiking van 't nu ten tweede male omschreven doel, en mogen dan bij 't betreden van die paden krachtige, ern stige voorleiders (en leidsters) een breede schare doen volgen. Intusschen mej. Junius mijn opiechten dank voor haar ten mijne opzichte geuite welwil lende appreciatie. Trots prolemiek reik ik haar gaarne de hand. VROUWKE. UMIMIIIIIIIIIlllllimilllMIlllllliniiMIMnillllUMMIHHIIIIIHUIUHIIIIIIml Een Amerikaansche gravin. Museum Willet. Vorstelijke plooibaarheid. Ia Parijsche kringen fluistert men over een aanstaand huwelijk tusschen den prins de Sagan, en de Amerikaansche milliardaire, Anna Gould, gescheiden echtgenoote van den spilzieken graaf Boni de Castellane. Het fortuin van mej. Gould is wel tegen buitensporigheden bestand, dcch ten slotte begon gravin Boni de Castellane de verkwis tingen van haar echtgenoot met leede oogen te zien. Haar misnoegen nam zulke afmetingen aan. dat zij zich liet scheiden van den vader harer drie aardige zoontjes. De teleurgestelde echtgenoote vierde als moeder een triomf. Aan haar werden de kinderen toegewezen. Men zegt, dat graaf de Castellane in het Gould's vermogen een brea heeft geschoten van 1.600.000 pond sterling. Er behoort een zekere virtuositeit toe, om dit in den tijd van acht jaar klaar-te-spelen l De druppel, sneeuw smelt, zuigen ze zich vol en teren op 't vocht als de zon ze wil verdorren; want ze hebben een lichaam van leege luchtcellen met gaten, dat als een spons water (kan opzuigen en vasthouden. Is 't nietig mos-stammetje maar eens een kleine zoode geworden, die zich vast heeft geklemd op de loodrechte wand, dan ver zamelt het voortdurend stof. Niet de bovenste donker-groene levende stameindjes, maar juist de doode bruin-gele onderste deelen vangen het op en houden het vast; die afgestorven deelen blijven steeds vochtig en vergaan uiterst langzaam; het boyenstuk van een mos-stammetje wortelt in 't doode onderstuk. Daartusschen aan 't bruine stammetje blijft het atmosferisch stof kleven; en de mosplant verwerkt het tot oplosbaar voedsel, gebruikt het om te groeien en nieuwe mosplanten te vormen. Die wringen de barstjes wijder; daarin worden ze ge holpen door een vocht dat zij steeds in voor raad hebben, waarschijnlijk een zuur dat ze afscheiden. Het nietig mosje dat op een pas afstand al niet meer zichtbaar was voor 'c bloote oog, heeft het groote proces ingeleid: het begroeien van de rotswand is mogelyk ge worden. Tusschen de mos-stammetje bly'ven sporen van grootere bladmossen en van korst mossen hangen; die vinden een heerlijk bed om te ontkiemen. Hun wortels zyn foracher ze wringen zich in de kleine barstjes, en doen by hun groei de wanden eplyten. Nu wordt er een vooruitspringen Ie groenige of bruine plek van een hand grootte zichtbaar op de voorheen geheel kale rots. De wind voert van elders zaden aan van kleine bergplanten, <lie vormen zooden en die weten hun stoffijne wortels ongelooflijk diep in de rota te doen doordringen; de steen wordt een dool hof van kanalen en gaten, waarin de plan ten wortels steeds dieper doordringen; het water bevriest in de oppervlakkige spleten en doet ze verder splijten; grootere planten kunnen houvast krygen; kleine dieren vinden er een schuilplaats ; ze brengen mest en orga nisch voedsel aan en als er geen catastrophen komen, staat er mettertijd een dennenwoud op de kale rots; tot de heele rots verweerd; dat heeft het nietige mosplantje mogelijk gemaakt. Het mosplanje zelf ia al Inng weer verdwenen; toen het zelf niet genoeg voedsel of water meer kon krijgen en in de verdrukking kwam door grootere mossoorten en andere planten, heeft die den gevalden beker der verontwaardigde gravin deed overvloeien, was het diner, door haar gemaal, den koning van Portugal ge boden. De som voor dien maaltijd besteed, ging haar Amerikaansche, praktische begrip pen te boven. De ex-gravin bezit een diadeem van briljanten en smaragden, die eenmaal het vorstelijk hoofd tooide van Isabella van Spanje. Misschien zal mevrouw Gould aU prinses de Sagan opnieuw met deze parure schitteren. *.* Over het museum Willet-Holthuyzen is een historische studie, door Frans Coeneu ge schreven en opgenomen in het Kerstnummer van Boon's geïllustreerd Magazijn. Behalve dat de heer Coenen een voor name historische uitbeelding van de statige huizinge aan de Heerengracht by den Amstel geeft, opent hy voor dames een gelegen heid tot het aanschouwen van kunst- en smaakvolle voorwerpen, die haar schoonheidszin zullen atreelen en ontwikkelen. A thing of beauty ia a joy for ever." Onze lieve, jongemeisjes, zullen by een be zoek aan het museum Willet, met eigen oogen speuren dat de sier kunst is toegepast op voorwerpen van meest alledaagsch ge bruik. Beminnelijke Bierkunst, geheel strookend met de natuur der chte vrouw. (In den aanvang van dit jaar bevatte De Amsterdammer" reed» een geïllustreerd opstel over hetzelfde onderwerp, insgelijks door Frans Ciene n. E e d.) * * Hooggeplaatste en vorstelijke personen bezitten de beminnelijke wellevenskunst, met bljj moedigheid de meest naargeestige en contrarieeiende omstandigheden tetrotseeren. Zij pruilen niet, vertoonen geen misnoegde, ontstemde gezichten. Waarlijk: een bemin nelijke kunst, die veel gemakkelijker schy'nt, dan zy is. Een ieder neme er, by de eerste de beate gelegenheid, de proef van. On se lieve voratin, koningin Wilhelmina, de prins der Nederlanden en de Duitsche keizer glim lachten ondanks koude, neerkletterende stort buien ; door dien tegenspoed lieten zy' hun goed humeur niet versomberen. Onze konin gin en haar echtgenoot hebben op dit gebied hun aporen verdiend. O die vreeselyke regendag, toen het konings paar als jongehuwden hun blijde inkomst deed in Nederland'a hoofdatad. En zy, het piepjonge koninginnetje, met haar toenmaals rond en blozend kindergezichtje boog en boog, altijd lachend. En de jonge prins, de hand hoffelijk aan zy'n admiraalssteek, straalde van geluk, als koesterde hij zich in lintelenden zonneglans. By aankomst ten paleize, sprak de koningin-moeder bezorgd: O Mientje, wat ben-je nat l" En de koningin, hartelijk lachend, en haar moeder omhelzend : Ik, moeder ? kijk eens naar Hendrik l Eet water liep met stralen uit zijn steek l" Jaren zyn voorbijgegaan. Wilhel mina's kindergesichtje werd een ovaal, ernstig vrouwengelaat. Doch, Vry'dag ging zy' haar gaat weer tegemoet met haar zonnig lachje. En ook de keizer lachte, eu niemand kon het dezen menschen aanzien, hoe gaarne zij voor elkander, en voor zooveel duizenden, een gunatiger weergesteldheid zouden ge-i wenscht hebben. Tydens zyn jongate bezoek in Engeland, heeft keizer Wilhelm geijverd voor zyn por selein-fabriek te Cadineu, waarvan een prachtmagazijn, vier verdiepingen hoog, is geopend in de Leipzigerstrasse te Berlyn. Hohenzollern" is de naam van den keizerlyken bazar. Koningin Alexandra, die een bewon deraarster is van fijn porselein, heeft haar Cousin" verrast met vorstelijke bestel lingen, bestemd voor Kerstgeschenken. De Duitsche keizer, vlot, rap, y'verig, handig, sierlijk sprekend, is ook een geboren handels reiziger. Natuurlijk bloeit de porseleinindustrie onder zyn patronaat. Op zyn vele reizen en feesttochten maakt hij gebruik van de blyde stemming, pry'st zyn waren aan, ontvangt altijd bestellingen en noteert die onmiddely'k met gouden stift op zijn manchetten. ' CAPBICE. het snel gezorgd voor déinstandhouding van zyn soort. Dat gaat zoo: Ergena aan 't stammetje, in den oksel van een blaadje of dicht bij een top, ontstaan de gealachtsorganen. Er groeit op de eene plaats iets, dat wel wat op een fleschje met een langen hals lijkt. In de buik ervan bevindt zich de eicel, dat is het vrouwely'ke voortplantingsorgaa'n; een eindje verder schieten knopjes op, welke bij rijpheid een massa dingetjes vrijlaten, die overeenkomen met mannelijke zaadcellen, de spermatozoïden. Ze bewegen zich als slangetjes door een druppel water heen naar die lleschjes en dringen er in door, aangelokt en op den goeden weg gebracht door een vocht uit het fleschje afkomstig. Gelukt het eenige van de vele zaadcellen by de eicellen te komen, dan versmelten elke twee tot n, en uit het dubbelwezen ontstaat een heel vreemde mosplant. Die lijkt in 't geheel niet op een mosplant nog minder op een mosstam ; het heeft meer van een vrucht van een zaad plant; op een steel staat een rond doosje, dat ten slotte met kleppen open springt en daaruit schudt de bergwind de stoffyne sporen en voert ze mee naar andere kale rotswanden. Misschien zal er weer n van die dingen goed belanden en het aan zijn geven aan een gewoon bebladerd, heel klein en nietig, maar o zoo nuttig mosplantje. Bij ons komt het steenmosje niet voor, dat ik hier op 't oog heb; n keer is er een gevonden op een hunebedsteen in Drente. In het hooggebergte, in de Kjölen, de Alpen en de Oeral, daar ligt hun werkveld; een bescheiden leven voeren zij, onbekend en ongeëerd. By'zonder mooi zijn ze ook niet, en niet zoo belangwekkend in hun opgroei als menig inlandsch bladmos. Over een mooi mos wil ik het een volgenden keer nog wel et ns hebben ; maar aan het by' uitstek nuttige Steenmos, dacht ik het eerst toen ik u iets van de beteekenis van de mossen in de na tuur wilde gaan vertellen. Het heeft een kleine en korte taak te vervullen in 't wereld gebeuren, maar de gevolgen van zijn leven en werken zijn ontzaglyk, het zijn de ware pioniers van den plantengroei, van steenen maken zy brood. E. HEIMANS.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl