Historisch Archief 1877-1940
No. 1591
DE A M STE U DAMMER WEEKBLAD VOOE NEDERLAND.
zonder eenige impressie op hem te maken,
dan nog ia hu Nederlander en zou hij een
plaatsje in hebhen moeten ruimen voor het
geen specifiek Nederlandsen is, zou hij n
uit onze Gothiek n uit onze
Renaissancetijd wel prachtige staaltjes van
versieringskunst hebben kannen geven. Mij dunkt, hij
had zich met geweld moeten beperken,
waar het fraaiste zoo maar voor het grijpen
ligt, waar h\j maar een paar trappen behoeft
te dalen om in het Rijksmuseum het edelste
om zich heen te hebben wat onze versie
ringskunst van vroegere eeuwen gegeven
heeft. Maar niets van dit alles.
Ik zei hierboven dat 't boek achterlijk is
ook om den vorm. Ik bedoel daarmee de
wijze waarop in dit boek door Fr. S. Meijer
de ornamenten in beeld z\jn gebracht, een
wijze die niet meer van dezen tijd is en ge
lukkig is dit niet meer 't geval.
Er zijn ornamenten, die voortreffelijk
door een scherpe lijn zyn weer te geven,
maar er zijn er ook (ornament afgeleid
van ornare versieren, zegt de inleiding
zeer terecht) die totaal bedorven worden
door zoo'n scherpe lijn, die is de verste
verte niet door een lijn kunnen weerge
geven worden, die juist door het in lijn
brengen" hun karakter totaal verliezen.
't Worden dan vormen die tot het origineel
staan als de bekende Kopenhaagsche terra
cotta vazen met hun doode strenge orna
menten tot de origineele Grieksche, waar
van zy copiën heeten te zijn. 't Is akelig,
star, dood, het leven, de hand van den kunste
naar ontbreekt ten eenenmale.
Toen Fr. S. Meijer zijn boek maakte,
hoorde 't zóó, men verbeterde" zelfs het
incorrecte, dat ik-en-weet niet wat, wat
juist de charme was van 't ding. Men
trachtte naar een zuivere lijn, een onbe
rispelijke repetitie van het motief, zoodat
men het calqueer papier al op een afstand
rook, en men maakte van een levend ding,
van een ding met liefde vervaardigd, iets
afschuwelijks.
Een goed ornament is een kunstwerk,
en, zijn we niet in staat zoo'n kunstwerk
letterlijk te copieeren, laten we er dan
afblijven, want we maken er dan in elk
geval iets inferieurs, zoo niet iets leelijks
van. Een goede foto, en men heeft de goede
slechts voor 't grijpen, geeft ons een heel
wat beter kijk op 't ding.
Bladeren we 't boek van Fr. S. Meijer
door, dan zijn alle ornamenten op dezelfde
wijze geteekend, of 't graveer werk,
plateelwerk, een niëjloversiering, een wand of
vaas beschildering, een intarsia is.
't Eenvoudigste periodiek op 't gebied
van versieringskunst laat ons zien, dat men
het tegenwoordig anders doet. De Directeur
der Eijkskunstnijverheidschool had niet zoo
klakkeloos de prentjes mogen overnemen.
En de inhoud, de tekst? Och 't is al net
zoo. Ik heb het oorspronkelijke, Duitsche
werk niet bij de hand. Ik kan dus niet
nagaan of de heer Berden letterlijk ver
taald heeft, of de onjuistheden voor zijn
rekening of voor die van den heer Fr. S.
Meijer komen.
'k Sla 't boek zóó op en heb voor me:
sleutels". Daarvan wordt verteld, dat
op n uitzondering na de baard niet
versierd wordt. Plaat 237 geeft n.b.
teekeningen "van sleutels waarvan de meeste
baarden wél versierd zijn, waar de
insnijiinen samen een figuurtje, een expres bedoeld
gnurtje vormen (fig. 8, 9. 15, 16,17) Ra ra
wat is dat? 'k Sla op goed geluk een
iiiimiiiniiiiimiiiiiiiiiiiliiiiimiiiiiiiiiiiiniiMitMiiiMMiiliiiimiiiMiMmi
andere blz. op: ,De moderne 1) kunst volgt
de voorbeelden der Oudheid en der Renais
sance na, en zoo ontvangt de leeuw 1) dan
ook in de hedendaagsche 1)
dieren-ornamentiek het leeuwenaandeel 1)." Is deze zin ge
dachteloos neergeschreven ? Ik hoop het
voor de Eijkskunstnijverheidschool. Haar
Directeur moet dit anders weten, moet
weten dat het geleeuw en geadelaar tegelijk
met het geakantus" verdwenen is in de
moderne ornamentiek.
Het lijstje: verklaring der technische
en vreemde woorden," achter in het boek
ademt een kostelijke naïviteit. Iemand die
een handboek der ornamentiek bestudeert,
zal hoogst waarschijnlijk wel weten wat
met anker, antiek, atlas, baluster, bamboe,
basis, enz. enz. enz. bedoeld woidt. Dat:
alabaster hetzelfde is als albast zou, als 't
noodig was dit woord te verklaren, duide
lijker zijn dan de uitlegging: doorschijnende
zwavelzure kalksteen, van welke scheikun
dige samenstelling iemand die niets aan
scheikunde gedaan heeft, toch niets begrijpt.
Dat Arabeske meer beteekent dan een
ornamentrand in de Arabische kunst, dat Bul,
van het latijnsche bulla, zie bommel", niet
zegt wat een Bul is, dat compileeren niet
geheel hetzelfde is als verzamelen", cul
de lampe" wat meer zegt dan: draagsteen,
puntyormige console" dat maar waar
zou ik eindigen ?
Heb ik 't wel, dan is deze vertaling of
bewerking het eerste werk van eenige om
vang, wat wij uit de handen van den
Directeur der Eijkskunstnijverheidschool
krijgen. Zijn bewerking van het boekje van
Bruno Bucher is mij wat laat onder de
oogen gekomen, en mijn kennismaking er
mee is niet dan zeer vluchtig geweest,
zoodat ik niet weet of 't goed is, of van
't zelfde gehalte als het hierboven be
sprokene.
Het zou te wenschen zijn voor onze
Rijkskunstnijverheidschool, dat haar Directeur,
een ander man ware, dan de schrijver of
bewerker, of vertaler van dit boek over
ornamentiek. Het verwondert mij nu niet
dat de schoone verwachtingen, gekoesterd
bij de stichting, nu ruim 25 jaar geleden,
ijdel zijn gebleken.
Overal in het buitenland geeft de kunst
nijverheid blijk van een nieuw krachtig
leven. Ook ons land staat niet ten achter,
het tegendeel is goddank waar. Maar is
dit in weerwil van de
Bijkskunstnijverheidschool ? Ik moet er wel toe besluiten, wan
neer ik zie dat haar Directeur, blijkens zijn
werk, totaal staat buiten dit nieuwe frissche
leven, er niet de minste notitie van neemt, en
nog maar steeds op de plaats staat, waar
men voor 25 jaar geleden stond.
Wordt 't dan niet hoog tijd, dat er boven
in het Rijksmuseum wat van dat nieuwe,
frische, krachtige leven komt? Zou het nog
mogelijk zijn dat de leider, die over zulke
uitstekende krachten beschikt, gaat begrij
pen dat er buiten Gothiek en de verschil
lende Renaissance variaties, nog wel iets
anders is, dat deze tijd totaal iets anders
vraagt, dat er een geheel nieuwe kunst om
hem is gegroeid waarvoor hij of geen
interesse of geen begrip heeft. Ik betwijfel het.
Van onze kunstnijverheidschool moest
vél uitgaan.Ze moest een richting aangeven,
ze moest leidster zijn. Ze moest onze kunst
nijverheid opheffen uit haar verval (1878).
1) Cursiveermg is van mij.
DE VR.
Is er van deze idealen n verwezenlijkt,
benaderd ook maar? Ik geloof 't niet, of
beter: ik weet dat 't niet zoo is. 't Is een
feit dat de leiding van deze school niet in
handen is van een man die voelt wat het
beteekent, aan het hoofd te staan van een
kunstnijverheidschool, van een man die niet
alleen niet staat boven de stroomingen van
onzen tijd, maar daarvoor óf geen interesse,
of er geen begrip van heeft. Het is een
feit dat de Directeur der kunstnijverheid
school, die onder zich heeft een staf van
zér knappe menschen, van uitnemende
teekenaars, deze staf niet weet te gebruiken,
het is een feit ten slotte dat de Directeur
der kunstnijverheidschool, die alles: leer
krachten, leermiddelen, enz., enz. in over
vloed tot zijn beschikking heeft en nog wel
van de beste kwaliteit, dat die directeur
van de school niet heeft weten te maken
wat zij voor Nederland moest zijn: de
bakermat van een nieuwe jonge, krachtige
kunstnijverheid.
Dat er, ondanks alles, toch onder de oud
leerlingen gevonden worden die geslaagd"
zijn, dat bewijst niets. Ik geloof niet dat
er n van die geslaagden zijn succes te
danken heeft aan den leider van het geheel"
aan den man die al de onderdeelen moest
maken tot n krachtig organisme aan
den Directeur.
Hebben wij, Nederlanders, niet het recht
te vragen dat deze school ten volle beant
woordt aan haar doel?
't Wordt het niet tijd dat de (schoone)
slaapster boven in het Rijfcs Museum eens
gewekt wordt ?
Haarlem, No v. '07. HERMAN J. DE VKIES.
Fractie teeKeoinpn iiüfan Wisseling.
Deze tentoonstelling, een paar weken ge
leden terloops aangekondigd, blyft deze maand
nog uit en daar zy op zoo ongewone wijze
bezieningswaard is, zij, op wat uitvoeriger
wijze, den inhoud nu nog wat nader aan
geduid. Zooals gezegd werd, vormen 7
teekeningen van Millet er de hoofdattractie.
Naar de betrekkelijkheid van dit aantal, is
Millet ermee zeer waardig en ook
veelverseheiden vertegenwoordigd. Er zyn zelfs twee
of drie volledige werken by, waarin, door
middel van zwart en wit, ganse h en al tot
vervulling kwam de geestesintentie bij den
opzet van deze tafereelen.
Tonde de Brebis en Ie Bacheron geven in
zijn volle beteekenis Millet alg figuur Soleil,
Montagnes, Nuages, als landschapschilder. In
het eerste werk is het de Groep, (een man
en vrouw, die bezig zijn een tusschen hen
inliggend schaap te scheren) in het tweede
het Enkel-beeld, als figuratie van een
menschelyke handeling, die het
realistisch-symbolisch beeldend vermogen van Millet aan
schouwelijk maken. Is nu wellicht Tonde
de Brebis" een werk van meer onmiddellijke
aantrekkelijkheid uit den aard van het onder
werp en oogbekorender om het meer tierige
uitzicht van den teeken-trant, de Bncheron"
acht ik toch belangrijker om de meer be
klonken gedaantevorming van den man in
zyn actie, en ook in zyn geheel om de ge
slotenheid der compositie. De vereenvoudi
ging van den ly'n, doelend op concrete karak
teriseering van dit in de spanning van z waren
arbeid languitgerezen lichaam, met lichte
doorzwikking der knieën, stature van de actie,
is zeer kenmerkend den gtijl van Millet'g
beeldingswijze. Soleil, Montagnes, Nuages,"
is eveneens een monumentaal uitgebeeld
landschapbrok; de berg is een gevaarte, zyn
kruin wordt verbrijzeld door de wolken. Millet
zelf gaf een commentaar op de zinrykheid
van deze grootse hèteekening, achter op bet
papier geschreven: Les nuages r est en t tres
souvent accrochés aux sommets des
montagnes. Quelquefois aussi Ie soleil dans une
gloire de nuages vient leur faire
uncouronnement. Le sommet de la montagne en est
comme fondu. Les rayons arrivent vers nous
et passent aussi entie des différente plans.
Ces aspects la sont indescriptibles et n'ont
jamais téreprésentés en peinture a ma
connaissance du moins. C'est Ie plus haut
fantastique qu'on puisse imaginer. Il arrive aussi
que Ie soleil sans nuages se monta ainsi.
De kleinere les Glaneuies heeft mooie kwa
liteiten van teekening, is echter bovenal
weer merkwaardig om de gedaantebeelding
van het mensehelyk lichaam in volle acti
viteit. Twee landschappen wijzen weer naar
andere kanten van Millet's grootheid. Eerst
een gevoelvol in zwartkrijt aangetoetst avond
moment in een boschstreek, dat sterk de
gewaarwording geeft van wjjdheid, achter
de intimiteit van het schemerende voorplan
en een illussie van wegzinkend daglicht;
dan een schets van een bouwland, een vrije
krabbel met de pen, maar zoo expressief en
helder verklarend de dispositie van het geval
en fijn-duidend het eigen wezen der dingen,
dat de ontbrekende kleur er in te voelen is.
Buiten deze Millet's zijn er nog van ver
schillende fransche schilders voortreffelijke
stalen hunner teekenkunst. En dan is het
eerste te noemen Boussean met Forêt de
FontaineHeauen Rivieredans la vallée. Het eerste
is een boschstudie zeer uitvoerig, maar zoo
delicaat verzorgd en tegelyk fijn gespitst op
karakteriseering van al het b ij zonder lij ke in
het schijnbaar eentonige gegeven, dat het
teekeningetje, overal in een egalen tint ge
houden zonder diepseh van schaduw of
hoogsels van licht, de rustige effenheid kreeg
van een kreukloos uitgestreken kantwerk.
De tweede teekening geeft een rivier, onre
gelmatig verloopend in den geul tusschen
bergen; dit, van grootscher natuuraankijk,
met iets van den geest van sommige 16e
eeuwsche Vlaamsche landschapschilders, als
Breughel zelfs.
In Bousseau's kunst is een zeker conser
vatisme, (naar den vorm) dat hem tegenover
z^n fransche tydgenooten ongeveer in de
verhouding stelt als by' ons Gabriël tegenover
de hollandsche grootmeesters. Van Daubigny
is er een weikingsvolle teekening: l'Orage
een man loopend in stormweer over den
weg langs een rivier, leunend op den wind
de panden van zijn jas wild uitslierend.
De werking is hier echter te uitsluitend
verkregen door het aanbrengen van deze, en
andere j j attributen eener ruige weersge
steldheid. Een minutieuze studie van een
knotwilg, fijn doorgevoerd, doch ook even
wat coquet, is in opmerkelijke tegenstelling
met de vorige teekening. Behalve deze zijn
er nog drie teekeningen van Daubigny.
Dan is te noemen een zeer eigenaardige tee
kening van Corot; gewasschen als 't ware
in potlood-tinten; een zeer gevoelige en
Corot-achtige aanduiding der partijen in hun
melodieuse verhouding van wolkig-wasige
tinten. Van Fantin Latour een exquise
naaktfiguur, een voortreffelyk specimen van
dit genre in zijn kunst. Van l'Herruitte een
fusain" (waarin hy' vooral uitmuntte); een
zeer aantrekkelijke teekening van treffende
licht en schaduwvastheid; een toonbeeld
van de vruchten, die de aanwending van
het houtskoolteekenen kan afdragen. Een
zwartkrytteekeking van Vollon is een der
minst beduidende werken in deze collectie.
Om nu kort te gaan, vermeld ik nog de
aanwezigheid van andere beroemdheden der
fransche school als Delacroix, Troyon,
Harpignies, Jacque, Bargue (die men bier niet
zou herkennen als de man van de teeken
voorbeelden, Hébert (leermeester van J. Mans)
en Decamps, W. STEENHOEF.
BÜBuffa.
Een tentoonstelling van Mastenbroek; een
wél handige schilder, die nog heel wat schil
deryen kan vervaardigen (daar hy nog jong
en lang niet zwaartillendl is) heel ge
schikt tot luxueuse salonopluistering van
menschen die daartoe kwistig zyn met hun
geld (schilderyen moeten immers altijd duur
betaald worden) kunstvoorstanders die van
de moderne kunstbeweging wel de klok
hebben hooren luiden, zonder echter recht
te weten waar de klepel hangt.
BÜvan Gogh.
Een tentoonstelling van der Valk, te be
spreken een volgenden keer. W. S.
iiiiimiHiiiiiiiiiHiiiMiiimmr
Jotiannes ConincK f estenberg t
Ge b. l Jan. 1830. Ge s t. 6 Dec. 1907.
Johannes Coninck Westenberg is jaren
lang Wethouder van Amsterdam geweest.
Den loden Juli 1867 gekozen tot lid van den
Baad, werd hjj 7 Januari 1872 tot Wethouder
benoemd, ter vervanging van Mr. 8. A. Vening
Meinesz. Den 9den Dec. 1885 werd hij wederom
als raadslid verkozen, en was van 2 Juni tot
17 November 1886 waarnemend Wethouder,
wegens afwezigheid van Wethouder Jac.
Ankersmit. Toen deze laatste, wegens ge
zondheidsredenen -het wethouderschap neer
legde, trad Johannes Coninck Westenberg
definitief weder als Wethouder op. Hy bleef
dit tot 3 Sept. 1889.
Als Wethouder heeft Johannes Coninck
Westenberg een moeilijken tyd doorgemaakt,
in den strijd tegen het particulier bedryf.
In dien strijd wilde hy van geen toegeven
weten en bleef tegen allen en alles aan zijne
beginselen getrouw.
(Herplaatsing wee ent betreurde misplaatsing
in het vorig nom.rn.er).
e-W
VMxiA
VÖ\A>
(Karel Lateur, Hugo Verriest, Stijn Streuvels) in den tuin van Hugo Verriest.
Stijn Streuvels, zijn leven en zijn werk
door ANDRÉDB RIDDER. L. J. Veen,
Amsterdam.
De uitgever van Streuvel's werken heeft
thans een lijvig boekdeel de wereld ingezonden,
waarin Andréde Bidder het leven en het
werk van den beroemden Vlaming op uit
voerige wyze heeft besproken, ons zoodoende
gevende een zeer gedetailleerd en in vele
opzichten zeer sympathiek beeld van den
jongen prozaïst, die in zoo korten tijd het
hart der Noord-Nederlanders wist te ver
overen, niettegenstaande de eigenaardige
moeilijkheden zijner West-Vlaamsche sprake.
Andréde Bidder heeft zyn taak breed opgevat;
wy zyn er van overtuigd dat al wat van
Streuvels bekend is, al wat over hem ge
schreven is en geredekaveld, al wat de kritiek
hier gelaakt, daar geprezen heeft, in dit boek
te vinden zal zijn en alszoodanig bezit het
groote documentaire waarde; in de bibliogra
phie b. v. vindt men niet alleen alle oorspron
kelijke werken aangegeven met de verschil
lende uitgevers en uitgaven, men vindt niet
alleen een lijst van afzonderlijk in tijdschriften
verschenen bijdragen, maar 'n tipje van het
gordijn der toekomst wordt zelfs opgelicht
in een lijst van werken, om kortelings te
verschijnen", terwijl naast 'n opgave van
vertalingen en kritiek" een Iconografie"
de verzameling volledig maakt. Ook in de
beschrijving van Streuvel's leven treffen wij
veel minitieuse détails aan die... ons in
vele gevallen koud laten en onbelangrijk
toeschijnen. Zeer terecht zegt Streuvels:
mijn kunst heeft niets in te zien, niets te
maken met myn intiem, privaat leven" en
er komt in dit boek, te midden van zeer
interessante intimieteiten dan ook 'n massa
voor, dat in de levensgeschiedenis van een
nog levend meester beter gezwegen ware
dan gezegd; het leven te beschryven van
een reeds-gestorvene is moeilijk juist om
hetgeen niet opgenomen moet worden dan
wel, maar kieseher en angstvalliger dient
men te werk te gaan als men een nog
levende in leven en werk wil uitbeelden; en
waar Streuvels zelve nog aan den ingang
staat van zijn artiesten leven, waar nog zoo
oneindig veel van hem verwacht kan worden,
van zijn leven en zijn werk, daar wil het
mij voorkomen, dat met alle respect voor
den goeden wil, die bij den samensteller
moet hebben voorgezeten dit boek op
zijn minst genomen wel wat... voorbarig
kan worden genoemd.
Andréde Bidder heeft het werk in vijf
hoofdstukken afgedeeld; de Man en zijn
Midden" omvat de letterkundige vorming
en het leven; Evolutie en Levensopvatting",
o.i. het meest belangrijke gedeelte, geeft aan
de voornaamste ontwikkeling in Streuvels,
die bestaat in zijn gestadig sterker worden.
Wij lezen daar o.a.
't Dunkt me dat Streuvel's eerste werken
een gedurend stijgend pogen ? ik zeg: pogen
niet bereiken daarstellen en een vlijtig
streven naar het volmaakst mogelijk
objektivisme, naar strenge, heel uiterlijke en onzij
dige, ongevoelige, onpersoonlijke geen
schry ver echter is persoonlijker dan Streuvels
voorstelling."
De Bidder wyst er dan verder op, dat de
invloed van de noorsche wanhopelingen(?)
Ibsen en Dostoievsky Streuvels natuur ver
wrongen hebben en vervalscht; na die
invloed overwonnen te hebben is zijn indivi
dualiteit, zijn Ik eerst ten volle opgebloeid.
Het gemoed dat in de door die teere
mymeryen (in Horieneke) zich openbaart
een weemoedig, een innig, een gevoelig
gemoed Heere God l hoe weinig trekt
het op den stoeren, mens chenhatenden
Ut/lUc
o
Op de groene zode.
Steuvels, in wien sommige critici ons wilden
doen gelooven."
De twee gedachten, welke volgens de
Bidder dan, ten grondslag zouden liggen aan
Streuvel's levenphilosophie en wereldvizie,
zouden de volgende zijn :
1°. de opgang in de natuur,... hare
roerlooze overmacht... vereenzelving van mensch
en midden... Dat is de band van de aarde.
2°. het eeuwige, het noodzakelijke, het
fatale der 6chepping... het harmonieuze op
en neer gaan der geslachten, tusschen baring
en dood;... hunne zedelijke aaneenschakeling
eindely'k, waaruit voortvloeit het belang, het
gewicht van het leven en van het leven aan
zien niet als een droom, maar als daad,
als werkelijkheid ... Hierdoor meen ik : de
band van het ras.
Volgt in Hoofdstuk III een verhandeling
van De Letterkundige en zijn Kunst"; ook
daar menige belangrijke opmerking en uiteen
zetting ; maar is de zucht naar nauwkeurig
heid niet wat te ver gedreven, als we daar
lezen dat Streuvels 's zomers weini? arbeidt,
maar 's winters zich aan zyn tafel zet en
schrijft," en even glimlachen moeten we toch
als we daar van Streuvels moeten vernemen:
Hy werkt best bij't lam plicht,'s avonds van
4 tot 10 of 12 uur, regelmatig, 't Overige
van den dag wordt gewijd aan lectuur en aan
de studie van Middeleeuwsch of Dialectisch
Nederlandsen." Ook b.v.: Het schrijven van
een werk duurt gewoonlijk een winterseizoen."
Belangrijk, niet waar; je krygt daardoor
direct 'n heel andere kijk op den letter
kundige en zijn kunst! l
In Hoofdstuk IV worden al zijn werken
besproken; hier is inderdaad een fijn
ontleder aan het woord; zoo lezen we o. a.
Streuvels analyseert niet, maar hij
synthetiseert" en verder: Wat aan Streu
vels romans ontbreekt is niet de nheid
van constructie, maar wel de eenheid van
impressie."
Een kleine verhandeling o ver Streuvels en
de Vlaamsche Kunst" besluit het boek; de
samensteller komt hier tot de conclusie, dat
De Bakkerij.
voor Streuvels nog geen eindplaats vast te
stellen is en wel: omdat Streuvels niet uitge
sproken is.
Om die zelfde reden ware het eveneens
beter geweest met de uitgave van deze uit
gebreide levensgeschiedenis nog eenigen ty'd
gewacht te hebben ; want dat dit boek, voor
latere geslachten, zal blijken te zijn het groote,
eenig-bruikbare werk over den grooten
Vlaamscben prozaïst Stijn Streuvels dat meen ik
sterk te moeten betwijfelen.
W. GRAADT VAN BOGGBN.
MRVTOUW Stijn Streuvels.