Historisch Archief 1877-1940
Na 1592
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD YOOR NEDERLAND.
DAMEjS,
OulUver's Reizen, bewerkt onder toezicht
van B. JOH. KIEVIT. Geïllustreerd met
gekleurde en zwarte platen. Amsterdam
van Holkema & Warendorf.
Wat Swift er wel van zou zeggen, wanneer
hij wist, hoevele malen Gulliver's reizen"
bewerkt zy'n voor de jeugd?
Hjj hield niet van kinderen: zijn trotsche,
gesloten natuur, die elke bittere levenserva
ring scherpte tot vlijmende satire, kon niet
meevoelen met 't teedere, licht-bewogene
van een kinderziel; in zy'n merkwaardige
code voor den ouden dag", waarin hij zich
een gedragslijn stelt om de zwakheden van
den ouderdom te ontgaan, heet 't o.a.: Not to
be fond of children, nor let them oome near
me hardly".
Deze code schreef hij in 1699, op zijn
tweeen-dertigste jaar, reeds toen, als een schaduw
voorvoelend 't schrikkelijke van
onderdomsverval, dat de laatste jaren van zijn leven
ver r war t heeft tot n ellende-duistering.
En i» 't nu niet als een wonder, dat vanaf de
venchijning van Gulliver's reizen honderden
en duizenden kinderen tot hem zjjn gekomen,
naar hem hebben geluisterd en onbewust
van hem gehouden?
De tot bloedens striemende satire, waarin
de mensch in zijn lusten, en vooral in zyn
valschheid, wordt vernederd tot ver beneden
de dieren, klinkt tegelijk als een verhaal,
waarbij kinderoogen schitteren, in spannend
verlangen naar wat komen zal.
En wat de kinderen er in aantrekt, is niet
alleen het wonderverhaal, maar ook de geest
van het werk.
Eerlijkheid, leven volgens de rede, was
wat Swift 't meest bewonderde ; vandaar, dat
altijd weer in Gulliver de lengen wordt ge
striemd of belachelijk gemaakt.
De reuzen in Brobdingnag zijn eerlijk, wars
?an elke bewuste wreedheid, de koning van
het dwergenland Blefoeskoe, neemt Gulliver
gastvrij op, doch bekent hem eerlijk zijn
angst voor een nieuwen oorlog met Lüliput.
En is er niet een bijna roerende naï?eteit in,
dat de bewoners van 't land der Hoyhnhnms
voor leugen geen andere uitdrukking hebben
dan 't ding, dat er niet is"?
In dit alles spreken stemmen, die verstaan
worden door kinderen en mijn bezwaar tegen
deze nieuwe bewerking is, dat van deze
geest van 't werk te weinig is vastgehouden.
Angstvallig heeft de bewerker a'les ver
meden, wat satire is, maar daardoor is het
boek geworden tot een enkel verhaal van
wonderlijke avonturen, terwijl 't veel meer kon
z|jn. Waarom is b.v. niet behouden het aan
bod van Gulliver aan den koning van Brob
dingnag om hem te leeren, kanonnen en
kruit te maken, en de verontwaardiging
waarmee de koning het afwijst?
Zoo vertelt dit boek heel nuchter, dat het
paardmensch ongeloovig het hoofd schudde 1)
of de kamer verliet als hy' meende dat Gulliver
onwaarheid sprak, in plaats van de naïveteit
?van het oorspronkelijke te behouden in:
het ding dat er niet is."
Heel de bewerking van het boek der
Honyhnhnmsisimetle weinig piëteit geschied.
Dit boek, waarin de satire moordend scherp
wordt, is moeilijk te bewerken voor kinderen:
vroegere vertalers hebben 't er afgelaten.
Lillipnt en Brobdingnag zijn bekend by
onze kinderen, met Laputa en de
Houyhnhnms moeten zij nog kennis maken. En dan
geloof ik wel, dat er van 't laatste iets
mooiers gemaakt had kunnen worden, juist
door de verstandige eerlijkheid van de be
woners ; een groote fout dunkt 't mij, van
de paarden, paardmenschen", centauren"
te maken, waardoor het verschil met de
Yahoo's vervaagt, dubbel, omdat noodzakelijk
1) Alle cursiveering van mij. A. v. G. K.
UIT DE NATUU
Hydra's.
Er zijn twee vacantie- bezigheden die my
altijd ergens anders heen brengen, dan waar
ik wezen wil en moet. Dat zijn het regelen
van my'n boeken en het kijken door een
microscoop. Met het eerste ben ik in de laatste
tien jaren nog nooit klaar gekomen, doordat
ik altijd toevallig een werk opensla dat ik
allang had moeten lezen en bestudeeren.
Voor microscopische studie ben ik totaal
ongeschikt, doordat mijn belangstelling te
universeel is. Ik zou graag, omdat mijn
studietijd zoo beperkt is, in de gauwigheid
alles willen zien en onderzoeken; en ik kan
met geen mogelijkheid mijn aandacht belet
ten zich te vestigen op alles, wat er al zoo bij
toeval onder het dekglaasje komt.
Zoo had ik mij gisteren met ernst en vaste
voornemens voor mijn instrument in postuur
gezet om het mooie mosje, waarvan ik u de
levensgeschiedenis beloofd heb, eerst nog even
te bekijken en het meteen te teekenen. Het
was wat te droog, om bet met door vallend
licht te doorzien, en ik bracht er op knoeiers
manier wat water op; dat wil zeggen door
den vingertop in een aquarium te doopen
en het zoo te bedrop pelen. Dat was mijn
noodlot of liever dat was het voor mijn
opstel voor de Groene.
Op de lichtcirkel verscheen een miniem din
getje een bruin grijs bolletje. Een amoebe ?
Daarvoor was het veel te groot en te donker
gekleurd. Ja toch, zoo iets moest het zijn, het
verlengt zich, strekt zich meer en meer, er
komen knoppen aan, de knoppen loopeu uit,
het worden takken; schijnpooten dus Neen
het worden tentakels! Hoe dom ook van
mij, ik heb een bezoek van een oude kennis
gekregen en herken hem niet dadelijk. Hij
heeft het veel te benauwd tueschen voorwerp
en dek glas-, het arme beest wordt haagt ge
plet onder het gewicht van het dekglaasje,
dat ia ook 1/4 mM. dik en wel een centigram
zwaar; 't is of je een kikker onder een graf
zerk ging leggen. Vlug het gewone voorwerp
vervangen door een met een droppelholte;
een nieuwe droppel, schoon water er in,
daarop het dekje met mijn visite, die er aan
vast kleeft. Ziezoo nu heeft hij een ruim
zwembassin, zooals dat een fatsoenlijke hydra
toekomt.
En hij toont zich dankbaar, maar niet
voldaan. Begeerig strekt hij n voor n
zijn vijf lange polypenarmen uit; zie ze schuiven
en kronkelen door de zee van lucht en water;
de einden verdwijnen in de verre diepten van
den, droppel, ze komen weer te voorschijn en
verzinken opnieuw. Eindeloos ver rekken ze
zich uit tot ijselijk dunne grijze draden met
donkerbruine puntjes er op. Ze zoeken iets, die
voor kinderen 't walgelijke in de beschrijving
der Yahoo's weggelaten of verzacht moet
worden.
't Essentieële van het werk gaat daardoor
verloren, en de nuchterheid, waarmee Swift
vertelt, wordt droog en vervelend.
Zoo is ook het boek Laputa al te angst
vallig bewerkt. Een voorbeeld: Swift be
schrijft de stad Lagado, als een stad van
ruïnes, omgeven door een woestenij, waar
de menschen in lompen rondloopen, en al
deze ellende is het gevolg van het dwaze
zoeken naar de toepassing van een uitvin
ding, waardoor n man 't werk van tien
zou kunnen doen, en een paleis in een week
gebouwd kan worden, van zóó duurzame
materie, dat 't eeuwig bestaan kan zonder
herstelling.
Zouden onze kinderen van 12 tot 15 jaar,
(en voor deze is het boek toch zeker be
doeld?) niet kunnen voelen't groteske in het
doen van deze menschen? In de bewerking
heet het: Lagado was een tamelijk groote stad,
met eigenaardig gebouwde huizen en breede
straten. In het prachtigste gedeelte van het
land gelegen, omringd door mooie tuinen en
liefelijke weiden, werd de stad door een
heldere rivier doorsneden. De muren waren
sterk en dik en door zware torens bekroond.
De straten waren goed geplaveid en zindelijk,
en de huizen met zeer veel smaak gebouwd.
Voor de prachtige openbare gebouwen leverden
de in de nabijheid der stad gelegen
marmergroeven een uitstekend materiaal" enz. enz.
Zou Swift hierin rijn werk herkennen? .. .
en genieten kinderen van die beschrijving?
blijven 't niet woorden, die even weinig tot
hen zeggen als de beschrijving van een stad
in hun aardrykskundeboek ?
't Meest zullen de lezers genieten van de
twee eerste boeken: de beschrijving van
Lilliput en Brobdingnag boeit onweerstaan
baar, juist door zijn kalme nuchterheid,
waardoor de lezer zich thuis voelt in die
landen, en neiging krijgt om met zekeren
lerschen geestelijke uit Swift's tijd te zeggen :
dat er sommige dingen in zijn, die we
moeielijk kunnen gelooven".
De bewerker heeft over't geheel de rustige
verhaaltrant van het origineel behouden;
misschien is daardoor zijn stijl iet of wat stijf
geworden, maar hij had er niet op vele
plaatsen zoo iets doods of slordigs van mogen
maken.
Een paar staaltjes van die slordigheid : op
bladz. 6, als Gulliver voor 't eertt om zich
heen kijkt in Lilliput: Wie beschrijft
Gulliver's verbazing over hetgeen hij zag ?
In plaats van hemelhooge boomen, waren die
slechts zoo groot als bij ons de bessenst ruiken".
In plaats van jas, wordt er nu en dan
gesproken van rok, edelyesteenten worden tot
edele sleenen ; 't Engelsche woord plate", dat
in den zin niet anders dan bord kan
beteekenen, wordt vertaald door plaat.
't Boek wemelt van afgezaagde retorische
uitdrukkingen, als: Gulliver meende, dat
zijn hart van blijdschap zou bersten", of: korten
tijd daarna lag Gulliver in de armen zijner
vrouw".
Het meegebrachte vee uit Blefoeskoe
plaatste Gulliver op een weitje in zijn tuin".
Hoe dood, dat woord plaatste. Als Gulliver
het meegebrachte vee laat zien. heet het:
koeien, stieren, schapen en bokken, alle in
miniatuur-form aal".
Op bladz. 167 staat : wij beklommen de
met goud versierde trap". Zien we nu die
trap? waar is d.e goudveriiering?
Op bladz. 188 lezen we : van zijn reeders
had hij de opdracht gekregen, met de bewo
ners der Zuidzee-eilanden handel te drijven,
en alle mogelijke ontdekkingen te doen".
Op bladz. 198: De Centauren leefden onder
elkander in een bijna ideale betrekking.
iiiMimiiiMiiiMiiiiiimMMHimiiiiMiiiHiMimiiimilMMiiiiiiiiiiiiiimiiMi
arm<n, ze grabbelen en haken en krommen
naar iets. Naar wat?
De geleibal, een heele kleine speldeknop
voor 't bloote oog, komt 't nu als een
knikker net in 't midden van het
beeldveld te liggen; van de bovenzijde van den
bal is een heel stuk te zien ; langzaam ver
vormt zich de bal tot een cylinder, nog
ernaller, nu is 't een heel lange beker ; er groeit
een voet aan en een hals,'t is een l eege vaas
geworden. Ik kijk duidelijk in een holte naar
binnen; de eenige opening bovenaan is de
mond van het dier, tenminste als een vaas
van gelei een dier, en de opening er van een
mond mag heeten. Toch is het een dier, al
heeft het kop noch staart; er zijn celkernen te
zien: een buiten en een binnenbekleeding van
blaasjes met stippen er in; en rondom de
gapende mond zitten de armen vast, de
griezelig rekkende schuivende polypenarmen.
Een reuzenpolyp is het alleen in mijn
verbeelding en door de vergrooting. Een
zoetwater hydra is zoo klein, dat wie hem
niet kent, er honderden in zijn aquarium
kan hebben zonder ze op te merken. Toch
krijgt iedereen, die hem ziet dadelijk een
herinnering van een octopus of een inktvisch
of anders van de fabe'achtig kraken uit de
maalstroom bij de Noorweegsche kust die
met zijn tentkabels der schepen om de masten
grypt, ze met zy'n reuzenkracht omhaalt en
het schip doet vergaan.
Maar zoo'n beest heeft tenminste een kop
met oogen en iets dat op een bek lijkt. My'n
logeetje laat niets kijken en heeft ook niets van
dat alles. Er is werkelijk niets dan een holte
met een zak er omheen en lange korrelige
koorden op den rand van den zak.
Daar schuift een van de armen uit het
meer op den oever; hij raakt in 't vocht
tusschen dekglaatje en voorwerp glas; gauw
een tweede glaasje erop, de arm is vastge
klemd.
Dat is plagerij; maar welke natuuronder
zoeker is zoo nu en dan niet eens lastig voor
een plant of dier, als hy wat zien en weten
wil? Nu kan ik door de revolver te draaien
zijn armpjes eens bekijken bij veel sterker
vergrooting.
Evenwel, dat valt niet mee. Zoo meegaand
is de hydra niet of hy tracht door verdikken
en verdunnen, - wat voor hem wringen
beteekent uit de klem te geraken. Toch doet
de lens zijn dienst; de arm schijnt uit pa
reltjes aaneen geregen, zit vol knobbels die
weer op heuveltjes staan Er zit beweging
in die knobbels e; komt wat uit!
De hydro is kwaad op zijn manier, hy is
aan het bombardeeren of beter gezegd aan
het hai poeneeren ; dat had ik al vaker ge
zien, maar het is nu altijd een verrassing
het weer te zien gebeuren.
Daar wil de arm onder 't glas vandaan
wippen. Hou daar I dat mag niet. Die arme
Zeggen zulke uitdrukkingen iets tot kin
deren ? En waarom duldde Kievit zulke doode
woorden, (waarvan er nog heel wat meer te
vinden zy'n), in een bewerking onder zy'n
toezicht? Kievit, die kinderboeken schrijft,
waarin alles tintelt van leven l
Af en toe is er een vreemde tweeslachtig
heid in deu stijl, waar 't oorspronkelijke wordt
losgelaten, en de bewerker eigen beschrij
vingen er tusechen voegt. Zoo op bladz. 50
de beschrijving van den storm, waar we worden
overstelpt door een vloed van rhetorisch ge
zwollen woorden en zinnen; hetzelfde gebeurt
in de tusschengevoegde beschrijving van de
aardbeving, op bladz. 103 e. v?waarvan in
't oorspronkelijke niets voorkomt.
Veel eenvoudiger en rustiger verteld is het
gevecht van de matrozen op bladz. 181, waar
de bewerker heel gelukkig de aanleiding tot
het gevecht veranderde van begeerte naar
een vrouw, in 't haken naar de schatten van
den stuurman.
Maar waarom is op blz. 100 de zeeroover,
die Gulliver gevangen neemt, geen Hollander,
zooals in 't origineel, maar een Engelschman t
Juist omdat hij Hollander is, wordt zyn woede
nog grooter tegen Gulliver als hij dezen
Engelschman weet, volkomen begrijpelijk in
dien tyd van voortdurenden oorlog tusschen
Engeland en Holland, terwijl 't nu duister
blijft, waarom de woede van den roover toe
neemt, als Gulliver een beroep doet op zijn
Engelsche afkomst.
Tusschen de derde en vierde reis van het
oorspronkelijke, is in deze bewerking gevoegd:
Gullivers tweede reis naar het land der
Keuzen", bet zoogenaamde derde deel" ran
Gullivers reizen.
Dit boek is niet door Swift geschreven, doch
door een onbekende : voor 't grootste deel is
het de bewerking van een Fransen boek,
in Frankrijk door de katholieke kerk verboden.
Door een uitgeverstruc werd het in 't zelfde
formaat als Swift's werk uitgegeven en daar
van het derde deel genoemd.
Dit deel mist de kracht van Swift's werk :
de satire is slap, gezocht en belachelijk, doch
er licht wel een sprookjesachtige fantasie
doorheen, die 't voor kinderen ook aantrek
kelijkheid kan geven.
De bewerker heeft er echter 't sprookjes
achtige bijna geheel uitgelaten, waardoor we
aardige dingen missen, als het rijden op
eenhoorns, en de kameelen, die met hun lange
ooren bestuurd worden inplaats van met een
teugel. Het tooveren met vurige draken en
slangen, wordt tot een schitterend vuur
werk" : wel wat erg tam l
Dit deel van het boek is nu niets als een
reisverhaal, wat vreemd aandoet tusschen
't overige.
En nu resumeerend ons oordeel, kunnen
we het woord toepassen: dankbaar, maar
niet voldaan." Het boek zal weer vele kin
deren bezighouden en doen genieten, maar
met meer piéteit bewerkt, zou de indruk
grooter en blijvender zijn geweest.
De illustraties zijn voldoende, die in Lil
liput zelfs heel aardig. Alleen het plaatje
van den storm op bladz. 51. ia buitengewoon
leely'k en onduidelijk.
ANNA VAN GOGH?KATJLBACH.
Louise Henriette van Oranje-Nassau,
keurvorstin van Brandenburg.
Afgewimpelde voorstelling. Mejuffrouw Sorel,
sociétaire de la Comédie Franfaise, als
journaliste.
In zijn uitnemend gestijld tafelgesprek
ten paleize te Amsterdam, als gast van onze
koningin, Wilhelmina van Oranje, heeft de
keizer op uiterst streelende wijze gedoeld op
de familie-betrekking tusschen de Oranje's
en de Hohenzollern. Hij doelde op Frederik
arm; ik heb te hard op 't glaasje gedrukt
met mijn potlood; de arm is afgebroken
verpletterd tot moes.
Spaar uw medelijden! Hij heeft er nog vier
en een half en de verminkte groeit misschien
wel weer aan. Zonder verwijl gaat de korre
lige plek, waarde voormaligepolypenarm heeft
gezeten onder een nog sterker vergrooting;
ja wel daar liggen ze de netelcellen, groote
en kleine, leege en volle afgeschoten
harHendrik's dochter: Louise Henriette, gehuwd
met den keurvorst van Brandenburg.
Gustaaf Adolf van Zweden had den jongen,
intelligenten, werkzamen keurvorst van Bran
denburg als gemaal bestemd voor zijne dochter
Christine. Deze huwelijksplannen mislukten.
Toen deed de koningin van Polen een poging
pour placer sa fille". Zij liet den Branden
burger weten, dat hy niet te vergeefs aan
zoek zou doen, om de hand van een Poolsehe
prinses. De geheime afgevaardigde belast
met deze opdracht, die aan duidelijkheid niets
te wenschen overlaat, kreeg het handig mili
tair bescheid: Zoolang ik mijn land niet in
vrede kan regeeren, mag ik naar geen andere
verloving uitzien, dan die met my'n degen".
Een paar jaar later, in 1646, wordt overste
van Burgf dorfl naar onzen stadhouder Frederik
Hendrik gezonden, om hem te polsen over
eene verloving van zyne dochter Louise
Henriette,metrten keurvorst vanBrandenburg.
Kort daarop, trekt Frederik Wilhelm, per
soonlijk naar den Haag. Zy'n aanzoek wordt
hoffelijk en vreugdevol aangenomen. De
Staten-Generaal verleeaen de bruid een
jaargeld van ? 20,000. De stadhouder voegde
er een bruidsgift van 20,000 thaler aan toe,
een dusver in Brandenburg ongehoorde
bruidsgift. De keurvorst verbindt zich, aan
den morgen na zijn huwelijk met Louise
Henriette, de jeugdige Keurvorstin aan te
bieden behalve vorstelijke parures, een bewijs
voor een jaarlijksche rente van 1000
thaler, plus 2000 thaler kleedgeld en 1000
thaler zaKgeld. Ook werden onmiddelijk vast
gesteld de ge!delijke toelagen waarop zij als
weduwe kon rekenen. En, tóch was toenmaals
het Brandenburgsch gebied leeggeplunderd
door vijandelijke invallen, en de bewoners
zoodanig aan lager wal, dat de
26jarige keurvorst-bruigom aan zijne moeder,
om reisgeld naar den Haag moest vragen,
ten einde zijn lijfgarde van 300 ruiters en
500 musketiers soldij te kunnen uitbetalen.
Den 7den December 1646 vond de
trouwplechtigheid plaats. De trouwdag was juist
de geboortedag der bruid, die in een robe
van wit satijn, gegarneerd met goud brocaat
en een sleep van 4 meter lang, het hoofd
getooid met een diadeem van paarlen en
briljanten, aan de zijde van haar bruigom
verscheen. De keurvorst was gekleed in wit
eatijn met goud borduursel, en zoo rijk met
diamanten bezaaid was zijn kostuum, dat het
wit satijn weefsel er schuchter doori-chemerde.
Eerst vier jaar later, 10 April 1650, trok
de keurvorstin naar Berlijn, nadat zij te voren
te Keulen had gewoond.
De jeugdige ecbtgenooten, die allebei stevig
op hun etuk stonden, leerden zich gaandeweg
naar elkander voegen, en leidden een geluk
kig huwelijksleven Wanneer Louise Henriette
te veel zich mengde in regeeringszaken, werd
haar echtgenoot driftig. Hij oordeelde, dat
de vrouw moest toezien in keuken en kelder.
waken voor de belangen van huis en hof en
dat het slechts defi man betaamde zich schrap
te zetten in den/ maatschappelyken stry'd, en
pal te staan op het glibberig, politiek ter
rein. Op zekeren dag, hadden de jongelui
hieromtrent zóó heftig verschil van meening,
dat de keurvorst zijner gemalinne zijn
keurvorstelyken hoed toornig voor de voeten
wierp: D&&.T, zet jij dan een manshoed op
je hoofd, en geef mij jouw nachtmuts."
* *
*
De Engelsche tooneelapeelster, mevrouw
Patrick Campbell, maakt een kunstreis door
Amerika.
In the glorieus land of freelom" onder
vindt zy' op eigenaardige wijze, dat men daar
niet gansch en al gebroken heeft met tra
ditie, oawerwetsche begrippen en puriteinsche
opvattingen.
den top zitten nog enkele rechte speerhaken.
Maar dat is no^ het wonderlijkste niet;
De Harpoen werkt op een veel grooter af
stand; duidelijk, ook zonder kleurmiddel,
is een rechte, maar zeer buigzame stans; te
onderscheiden; nu ik hem in goede verhou
ding teekenen wil, zal ik hem minstens
vijftienmaal zoo lang moeten maken als de
harpoen zelf.
Een verbazend vernuftig bedacht wapen,
1. Zoetwaterpolyp met uitgestrekte armen. 2. Zijblaas met spermatozoïden.
3 en 3a. Spermatozoon, sterk en sterker vergroot. 4. Polyp ingetrokken, digereerend.
5. Netelbatterij. 6. Netelcel met nog ingestulpte harpoen enschietatang. 7. Uitgeschoten.
poene en opgerolde koorden ; alles dooreen
en heel tuighuis, vol oorlogswerktuigen, het
arsenaal van de hydra.
Een merkwaardig ding zoo'n netel, en won
derlijk in zijn werking Er is geen betere
naam voor dan een batterij. In elke verhe
venheid van een polypenarm liggen een aantal
cellen, die in een spits puntje uitloopen. De
minste aanraking van zoo'n voelspits, doet de
batterij losbranden, en schiet een harpoen uit
van bijzonder maaksel. Voor de drie ver
schillende soorten van zoetwater polypen, die
bij ons voorkomen, ook weer vernchillei d.
De grijze s-jort die ik op 't oogenblik onder
het instrument heb, schiet een soort van
harpoen uit met drie, rier of vijf weerhaken;
net de armen van een dubbel anker; onder
voor zoo'n onmogelijk eenvoudig beest zonder
kop of hersens. En hij kan er mee werken
oos. Meestal zijn daphnia en cyciops,
alias watervlooien, de slachtoffers van zijn
harpoen. Au -Ie draad ze raakt, schijnen ze
meteen een verlamming te krijgen. Of de
punt van de draad een stijvere spits of
misschien weerhaken heeft, kan ik niet
uitmaken, en in mijn litteratuur niet vinden
ook. Bij een ander soort, hei ik het inder
tijd wel eens meenen te zien en ik heb 't
geteekend ook. Dat is vijftien jaar geleden,
eu toen wist ik nog niet zoo zeker als nu
dat men in een niet al te best microscoop
wel eens dingen ziet, die alleen in de ver
beelding van den kijker bestaan. Dus ik kan
me vergist hebben.
In haar vaderland, oogstte mevrouw Camp
bell lauweren met haar vertolking van The
second mrs. Tanqueray." De
Engelsche-kunsteuares wist niet beter of zij kon dit stuk
onverschillig voor welk publiek spelen.
Zij zou dils een voorstelling geven van De
tweede mevrouw Tanqueray' in de groote
gehoorzaal van Smith college, Northampton,
Massachusetts.
Doch, de president van genoemd cellege,
professor Seelye, verzocht, het stuk vooraf
te mogen lezen. De voorstelling werd
afgewimpeld. Professor Seelye wilde niet, dat de
tweede mevrouw Tanqaeray onder de aan
dacht werd gebracht van zy'n a vrouwelijke
studenten.
* *
*
Mademoiselle Sorel, de om haar talent
en gratie, zoo welbekende sociétaire van de
Comédie Francaise, zal over enkele dagen
als dagbladschrijfster optreden. La Vie
parisienne" heeft zich de medewerking van de
Parijsche artiste verzekerd.
In een reeks artikelen zal zy' hare meening
uitspreken over modes, sierlykheid en
vrouwlijke behaagzucht. Zy heeft aan een harer
aanstaande confrères eenige denkbeelden ont
wikkeld, omtrent haar journalisdeken arbeid.
Ik vind het heel aardig de pen te hanteeren.
Natuurlijk zal ik de vrouwlijke gratie bespre
ken zooals ik die versta, omdat men my', op
dat gebied wel eene bijzondere bevoegdheid
wil toekennen.
De sierlijkheid in kleeding is de kunst, de
aangeboren bekoorlijkheid der vrouw, zoowel
als de uitdrukking van haar gelaat, tot haar
recht te doen komen.
uie kunst beeft geen vaste wetten,
erenmin een hoogtepunt. Zij is ragfijn, afwisselend
en veranderlijk als de vrouwlijke gratie zelve,
welke deze teêre kunst tooit en doet schitteren.
Een elegante vrouw kleedt zich zooals
het uur van den dag en het jaargetijde dit
vorderen."
Uur van den dag en jaargetijde zeer zeker.
Zy'n leeftijd en beurs hier ook niet in spel ?
Doch een bekoorlijke sociétaire van Théatre
Francais, evenals alle vrouwen aan theaters
verbonden, hebben geen leeftijd. En een zui
ver flnancieelen blik, hebben deze beminly'ke
artisten slechts hij uitzondering. Of de jour
nalistiek deze verrukkelijke Célim
ne-vertolkster zal voldoen ? Vaste medewerking is...
willig loopen in het gareel, gedisponeerd of
niet, tóch op ty'd artikelen leveren, en druk
proeven corrigeeren. Charmante Sorel, met de
grootste belangstelling zullen wij u zien in
een rol van beteekenis, gespeeld voor een
roerloos,- niet applaudisseerend publiek. O,
charmante Sorel, hoe zult gy het stellen zon
der het manna uws levens: les murmures
approbateurs et les applaudissements frén
tiques de la foule? CAPRICE.
***
Vruchtenpudding. Men neemt 3 kopjes vruch
ten op brandewijn (nog al veel sap) en giet
dit in een vorm, welke eerst met koud water
omgespoeld is. Wil men een groote pudding
hebben, dan neemt men groote koppen. Men
zet 1x4 a 2 stang agar-agar met koud water op,
zóó dat de agar-agar onder staat en laat dit
koken tot 't geheel glad is. Men moet l
kopje vol hebben en roert dat door de
vruchten. De verhouding van kopjes vruchten
en kopjes agar-agar moet zijn 3 tot 1. Als
de pudding stijf is, stort men haar en pre
senteert er vanillesaus of Engelse h
vanillewafeitjes bij.
Bij eigengemaakte vruchten, op brandewijn
behoeft geen suiker toegevoegd te worden.
De vruchten, welke men koopt, zijn meestal
te sterk; dan zou men wat suiker in water
opgelost, kunnen toevoegen.
(Overgenomen uit De Vrouw en Haar Huis).
Wat ik wel zeker weet, is dat de hydra
een daphnia als met electriciteit dooden kan.
Door de aanraking alleen ? Het kan natuur
lijk ook door wat anders zijn, misschien een
scherp vocht, dat langs of door den draad
glijdt. Onmogelijk is het volstrekt niet, dat
de buigzame draad aan 't eind ook bij dezen
hydra een speer voert die in 't lichaam van
de watervloo dringt. Hoe anders de daphnia
ingepalmd kan worden, begry'p ik niet.
Je ziet ze soms verlamd en als vastgelymd
^ tegen de tentakels zitten; en langzaam worden
ze naar de maagzak gevoeid; het dier zonder
kop, hart, kieuwen of iets anders dierly'ks
weet toch maar dat het zy'n mond-maag ver
wijden moet tot een platte schijf, 't Is net een
leege aardappelzak, die rechtop stond en die c u
netjes in elkaar zakt tot op den grond met
de opening zoo wy'd als 't kan. De daphnia,
veel grooter dan de zak zelf glijdt er in. De
tentakels worden ingetrokken en de hydra is
een bruin knopje geworden, een plantaardig
uitwasje, een dood dingetje op een kroos
wortel.
Maar zooal geen hart, iets bezat my'n hydra
toch dat hem wat levendigs gaf. Dat heb ik
van de week voor 't eerst goed gezien. Op
zijde van het zakly'f van my'n hydra zaten
twee knoppen; net van die tepel vormige zee
pokken op palen in brak en zout water.
Daarin bewoog iets, als wieltjes; eerst dacht
ik aan een paar parasieten. Want ook die
heeft de hydra in soorten, maar die herinnerde
ik mij van vroeger. Wat dan ?
Nu moest de polyp er aan gelooven, of hij
wou of niet, hy' ging weer in de knel en
onder de sterkste lens. Daar loste de puist
zich op en vertoonde zich duidelijk als een
mannelijk geslachtsorgaan; honderden sper
matozoïden krioelden er dooreen in de nauwe
/ ruimte, elk zoo'n zaadcel bestond uit een
ovaal knopje met een be weeglijken draad,
als een muis met een heel lange staart.
Een beetje neerschroeven, nog een ietsje;
met het potlood even een harden druk op
't glaasje, o wee, iets te hard; daar breekt
de kerker open, de hydra ligt aan gruis, n
massa met stippeltjes. Daartusschen netel
cellen met opgerolde touwen, andere veel
kleinere cellen met opgeschoten touwen er
in, misschien ook weer andere schiet werk
tuigen. Alle lichaamscellen zijn nu dood en
onbeweeglijk, maar door het verpletterde en
uiteengespatte doode lichaam kronkelen en
slingeren zich in alle richtingen de levecde
zaadcellen; ze zwemmen rond, ze stevenen
naar een tweede helft, om na den dood nog
leven te wekken, zoeken naar een
polypenei dat er niet is dat zij nooit bereiken zullen;
want ik kon zoo gauw geen tweede polyp
vinden. Had ik er een gevonden, dan zou 't
al een toeval geweest zijn, indien hij juist
rijpe eieren had gehad.
E. HEIMANS.