De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 29 december pagina 5

29 december 1907 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Na 1592 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD YOOR NEDERLAND. DAMEjS, OulUver's Reizen, bewerkt onder toezicht van B. JOH. KIEVIT. Geïllustreerd met gekleurde en zwarte platen. Amsterdam van Holkema & Warendorf. Wat Swift er wel van zou zeggen, wanneer hij wist, hoevele malen Gulliver's reizen" bewerkt zy'n voor de jeugd? Hjj hield niet van kinderen: zijn trotsche, gesloten natuur, die elke bittere levenserva ring scherpte tot vlijmende satire, kon niet meevoelen met 't teedere, licht-bewogene van een kinderziel; in zy'n merkwaardige code voor den ouden dag", waarin hij zich een gedragslijn stelt om de zwakheden van den ouderdom te ontgaan, heet 't o.a.: Not to be fond of children, nor let them oome near me hardly". Deze code schreef hij in 1699, op zijn tweeen-dertigste jaar, reeds toen, als een schaduw voorvoelend 't schrikkelijke van onderdomsverval, dat de laatste jaren van zijn leven ver r war t heeft tot n ellende-duistering. En i» 't nu niet als een wonder, dat vanaf de venchijning van Gulliver's reizen honderden en duizenden kinderen tot hem zjjn gekomen, naar hem hebben geluisterd en onbewust van hem gehouden? De tot bloedens striemende satire, waarin de mensch in zijn lusten, en vooral in zyn valschheid, wordt vernederd tot ver beneden de dieren, klinkt tegelijk als een verhaal, waarbij kinderoogen schitteren, in spannend verlangen naar wat komen zal. En wat de kinderen er in aantrekt, is niet alleen het wonderverhaal, maar ook de geest van het werk. Eerlijkheid, leven volgens de rede, was wat Swift 't meest bewonderde ; vandaar, dat altijd weer in Gulliver de lengen wordt ge striemd of belachelijk gemaakt. De reuzen in Brobdingnag zijn eerlijk, wars ?an elke bewuste wreedheid, de koning van het dwergenland Blefoeskoe, neemt Gulliver gastvrij op, doch bekent hem eerlijk zijn angst voor een nieuwen oorlog met Lüliput. En is er niet een bijna roerende naï?eteit in, dat de bewoners van 't land der Hoyhnhnms voor leugen geen andere uitdrukking hebben dan 't ding, dat er niet is"? In dit alles spreken stemmen, die verstaan worden door kinderen en mijn bezwaar tegen deze nieuwe bewerking is, dat van deze geest van 't werk te weinig is vastgehouden. Angstvallig heeft de bewerker a'les ver meden, wat satire is, maar daardoor is het boek geworden tot een enkel verhaal van wonderlijke avonturen, terwijl 't veel meer kon z|jn. Waarom is b.v. niet behouden het aan bod van Gulliver aan den koning van Brob dingnag om hem te leeren, kanonnen en kruit te maken, en de verontwaardiging waarmee de koning het afwijst? Zoo vertelt dit boek heel nuchter, dat het paardmensch ongeloovig het hoofd schudde 1) of de kamer verliet als hy' meende dat Gulliver onwaarheid sprak, in plaats van de naïveteit ?van het oorspronkelijke te behouden in: het ding dat er niet is." Heel de bewerking van het boek der Honyhnhnmsisimetle weinig piëteit geschied. Dit boek, waarin de satire moordend scherp wordt, is moeilijk te bewerken voor kinderen: vroegere vertalers hebben 't er afgelaten. Lillipnt en Brobdingnag zijn bekend by onze kinderen, met Laputa en de Houyhnhnms moeten zij nog kennis maken. En dan geloof ik wel, dat er van 't laatste iets mooiers gemaakt had kunnen worden, juist door de verstandige eerlijkheid van de be woners ; een groote fout dunkt 't mij, van de paarden, paardmenschen", centauren" te maken, waardoor het verschil met de Yahoo's vervaagt, dubbel, omdat noodzakelijk 1) Alle cursiveering van mij. A. v. G. K. UIT DE NATUU Hydra's. Er zijn twee vacantie- bezigheden die my altijd ergens anders heen brengen, dan waar ik wezen wil en moet. Dat zijn het regelen van my'n boeken en het kijken door een microscoop. Met het eerste ben ik in de laatste tien jaren nog nooit klaar gekomen, doordat ik altijd toevallig een werk opensla dat ik allang had moeten lezen en bestudeeren. Voor microscopische studie ben ik totaal ongeschikt, doordat mijn belangstelling te universeel is. Ik zou graag, omdat mijn studietijd zoo beperkt is, in de gauwigheid alles willen zien en onderzoeken; en ik kan met geen mogelijkheid mijn aandacht belet ten zich te vestigen op alles, wat er al zoo bij toeval onder het dekglaasje komt. Zoo had ik mij gisteren met ernst en vaste voornemens voor mijn instrument in postuur gezet om het mooie mosje, waarvan ik u de levensgeschiedenis beloofd heb, eerst nog even te bekijken en het meteen te teekenen. Het was wat te droog, om bet met door vallend licht te doorzien, en ik bracht er op knoeiers manier wat water op; dat wil zeggen door den vingertop in een aquarium te doopen en het zoo te bedrop pelen. Dat was mijn noodlot of liever dat was het voor mijn opstel voor de Groene. Op de lichtcirkel verscheen een miniem din getje een bruin grijs bolletje. Een amoebe ? Daarvoor was het veel te groot en te donker gekleurd. Ja toch, zoo iets moest het zijn, het verlengt zich, strekt zich meer en meer, er komen knoppen aan, de knoppen loopeu uit, het worden takken; schijnpooten dus Neen het worden tentakels! Hoe dom ook van mij, ik heb een bezoek van een oude kennis gekregen en herken hem niet dadelijk. Hij heeft het veel te benauwd tueschen voorwerp en dek glas-, het arme beest wordt haagt ge plet onder het gewicht van het dekglaasje, dat ia ook 1/4 mM. dik en wel een centigram zwaar; 't is of je een kikker onder een graf zerk ging leggen. Vlug het gewone voorwerp vervangen door een met een droppelholte; een nieuwe droppel, schoon water er in, daarop het dekje met mijn visite, die er aan vast kleeft. Ziezoo nu heeft hij een ruim zwembassin, zooals dat een fatsoenlijke hydra toekomt. En hij toont zich dankbaar, maar niet voldaan. Begeerig strekt hij n voor n zijn vijf lange polypenarmen uit; zie ze schuiven en kronkelen door de zee van lucht en water; de einden verdwijnen in de verre diepten van den, droppel, ze komen weer te voorschijn en verzinken opnieuw. Eindeloos ver rekken ze zich uit tot ijselijk dunne grijze draden met donkerbruine puntjes er op. Ze zoeken iets, die voor kinderen 't walgelijke in de beschrijving der Yahoo's weggelaten of verzacht moet worden. 't Essentieële van het werk gaat daardoor verloren, en de nuchterheid, waarmee Swift vertelt, wordt droog en vervelend. Zoo is ook het boek Laputa al te angst vallig bewerkt. Een voorbeeld: Swift be schrijft de stad Lagado, als een stad van ruïnes, omgeven door een woestenij, waar de menschen in lompen rondloopen, en al deze ellende is het gevolg van het dwaze zoeken naar de toepassing van een uitvin ding, waardoor n man 't werk van tien zou kunnen doen, en een paleis in een week gebouwd kan worden, van zóó duurzame materie, dat 't eeuwig bestaan kan zonder herstelling. Zouden onze kinderen van 12 tot 15 jaar, (en voor deze is het boek toch zeker be doeld?) niet kunnen voelen't groteske in het doen van deze menschen? In de bewerking heet het: Lagado was een tamelijk groote stad, met eigenaardig gebouwde huizen en breede straten. In het prachtigste gedeelte van het land gelegen, omringd door mooie tuinen en liefelijke weiden, werd de stad door een heldere rivier doorsneden. De muren waren sterk en dik en door zware torens bekroond. De straten waren goed geplaveid en zindelijk, en de huizen met zeer veel smaak gebouwd. Voor de prachtige openbare gebouwen leverden de in de nabijheid der stad gelegen marmergroeven een uitstekend materiaal" enz. enz. Zou Swift hierin rijn werk herkennen? .. . en genieten kinderen van die beschrijving? blijven 't niet woorden, die even weinig tot hen zeggen als de beschrijving van een stad in hun aardrykskundeboek ? 't Meest zullen de lezers genieten van de twee eerste boeken: de beschrijving van Lilliput en Brobdingnag boeit onweerstaan baar, juist door zijn kalme nuchterheid, waardoor de lezer zich thuis voelt in die landen, en neiging krijgt om met zekeren lerschen geestelijke uit Swift's tijd te zeggen : dat er sommige dingen in zijn, die we moeielijk kunnen gelooven". De bewerker heeft over't geheel de rustige verhaaltrant van het origineel behouden; misschien is daardoor zijn stijl iet of wat stijf geworden, maar hij had er niet op vele plaatsen zoo iets doods of slordigs van mogen maken. Een paar staaltjes van die slordigheid : op bladz. 6, als Gulliver voor 't eertt om zich heen kijkt in Lilliput: Wie beschrijft Gulliver's verbazing over hetgeen hij zag ? In plaats van hemelhooge boomen, waren die slechts zoo groot als bij ons de bessenst ruiken". In plaats van jas, wordt er nu en dan gesproken van rok, edelyesteenten worden tot edele sleenen ; 't Engelsche woord plate", dat in den zin niet anders dan bord kan beteekenen, wordt vertaald door plaat. 't Boek wemelt van afgezaagde retorische uitdrukkingen, als: Gulliver meende, dat zijn hart van blijdschap zou bersten", of: korten tijd daarna lag Gulliver in de armen zijner vrouw". Het meegebrachte vee uit Blefoeskoe plaatste Gulliver op een weitje in zijn tuin". Hoe dood, dat woord plaatste. Als Gulliver het meegebrachte vee laat zien. heet het: koeien, stieren, schapen en bokken, alle in miniatuur-form aal". Op bladz. 167 staat : wij beklommen de met goud versierde trap". Zien we nu die trap? waar is d.e goudveriiering? Op bladz. 188 lezen we : van zijn reeders had hij de opdracht gekregen, met de bewo ners der Zuidzee-eilanden handel te drijven, en alle mogelijke ontdekkingen te doen". Op bladz. 198: De Centauren leefden onder elkander in een bijna ideale betrekking. iiiMimiiiMiiiMiiiiiimMMHimiiiiMiiiHiMimiiimilMMiiiiiiiiiiiiiimiiMi arm<n, ze grabbelen en haken en krommen naar iets. Naar wat? De geleibal, een heele kleine speldeknop voor 't bloote oog, komt 't nu als een knikker net in 't midden van het beeldveld te liggen; van de bovenzijde van den bal is een heel stuk te zien ; langzaam ver vormt zich de bal tot een cylinder, nog ernaller, nu is 't een heel lange beker ; er groeit een voet aan en een hals,'t is een l eege vaas geworden. Ik kijk duidelijk in een holte naar binnen; de eenige opening bovenaan is de mond van het dier, tenminste als een vaas van gelei een dier, en de opening er van een mond mag heeten. Toch is het een dier, al heeft het kop noch staart; er zijn celkernen te zien: een buiten en een binnenbekleeding van blaasjes met stippen er in; en rondom de gapende mond zitten de armen vast, de griezelig rekkende schuivende polypenarmen. Een reuzenpolyp is het alleen in mijn verbeelding en door de vergrooting. Een zoetwater hydra is zoo klein, dat wie hem niet kent, er honderden in zijn aquarium kan hebben zonder ze op te merken. Toch krijgt iedereen, die hem ziet dadelijk een herinnering van een octopus of een inktvisch of anders van de fabe'achtig kraken uit de maalstroom bij de Noorweegsche kust die met zijn tentkabels der schepen om de masten grypt, ze met zy'n reuzenkracht omhaalt en het schip doet vergaan. Maar zoo'n beest heeft tenminste een kop met oogen en iets dat op een bek lijkt. My'n logeetje laat niets kijken en heeft ook niets van dat alles. Er is werkelijk niets dan een holte met een zak er omheen en lange korrelige koorden op den rand van den zak. Daar schuift een van de armen uit het meer op den oever; hij raakt in 't vocht tusschen dekglaatje en voorwerp glas; gauw een tweede glaasje erop, de arm is vastge klemd. Dat is plagerij; maar welke natuuronder zoeker is zoo nu en dan niet eens lastig voor een plant of dier, als hy wat zien en weten wil? Nu kan ik door de revolver te draaien zijn armpjes eens bekijken bij veel sterker vergrooting. Evenwel, dat valt niet mee. Zoo meegaand is de hydra niet of hy tracht door verdikken en verdunnen, - wat voor hem wringen beteekent uit de klem te geraken. Toch doet de lens zijn dienst; de arm schijnt uit pa reltjes aaneen geregen, zit vol knobbels die weer op heuveltjes staan Er zit beweging in die knobbels e; komt wat uit! De hydro is kwaad op zijn manier, hy is aan het bombardeeren of beter gezegd aan het hai poeneeren ; dat had ik al vaker ge zien, maar het is nu altijd een verrassing het weer te zien gebeuren. Daar wil de arm onder 't glas vandaan wippen. Hou daar I dat mag niet. Die arme Zeggen zulke uitdrukkingen iets tot kin deren ? En waarom duldde Kievit zulke doode woorden, (waarvan er nog heel wat meer te vinden zy'n), in een bewerking onder zy'n toezicht? Kievit, die kinderboeken schrijft, waarin alles tintelt van leven l Af en toe is er een vreemde tweeslachtig heid in deu stijl, waar 't oorspronkelijke wordt losgelaten, en de bewerker eigen beschrij vingen er tusechen voegt. Zoo op bladz. 50 de beschrijving van den storm, waar we worden overstelpt door een vloed van rhetorisch ge zwollen woorden en zinnen; hetzelfde gebeurt in de tusschengevoegde beschrijving van de aardbeving, op bladz. 103 e. v?waarvan in 't oorspronkelijke niets voorkomt. Veel eenvoudiger en rustiger verteld is het gevecht van de matrozen op bladz. 181, waar de bewerker heel gelukkig de aanleiding tot het gevecht veranderde van begeerte naar een vrouw, in 't haken naar de schatten van den stuurman. Maar waarom is op blz. 100 de zeeroover, die Gulliver gevangen neemt, geen Hollander, zooals in 't origineel, maar een Engelschman t Juist omdat hij Hollander is, wordt zyn woede nog grooter tegen Gulliver als hij dezen Engelschman weet, volkomen begrijpelijk in dien tyd van voortdurenden oorlog tusschen Engeland en Holland, terwijl 't nu duister blijft, waarom de woede van den roover toe neemt, als Gulliver een beroep doet op zijn Engelsche afkomst. Tusschen de derde en vierde reis van het oorspronkelijke, is in deze bewerking gevoegd: Gullivers tweede reis naar het land der Keuzen", bet zoogenaamde derde deel" ran Gullivers reizen. Dit boek is niet door Swift geschreven, doch door een onbekende : voor 't grootste deel is het de bewerking van een Fransen boek, in Frankrijk door de katholieke kerk verboden. Door een uitgeverstruc werd het in 't zelfde formaat als Swift's werk uitgegeven en daar van het derde deel genoemd. Dit deel mist de kracht van Swift's werk : de satire is slap, gezocht en belachelijk, doch er licht wel een sprookjesachtige fantasie doorheen, die 't voor kinderen ook aantrek kelijkheid kan geven. De bewerker heeft er echter 't sprookjes achtige bijna geheel uitgelaten, waardoor we aardige dingen missen, als het rijden op eenhoorns, en de kameelen, die met hun lange ooren bestuurd worden inplaats van met een teugel. Het tooveren met vurige draken en slangen, wordt tot een schitterend vuur werk" : wel wat erg tam l Dit deel van het boek is nu niets als een reisverhaal, wat vreemd aandoet tusschen 't overige. En nu resumeerend ons oordeel, kunnen we het woord toepassen: dankbaar, maar niet voldaan." Het boek zal weer vele kin deren bezighouden en doen genieten, maar met meer piéteit bewerkt, zou de indruk grooter en blijvender zijn geweest. De illustraties zijn voldoende, die in Lil liput zelfs heel aardig. Alleen het plaatje van den storm op bladz. 51. ia buitengewoon leely'k en onduidelijk. ANNA VAN GOGH?KATJLBACH. Louise Henriette van Oranje-Nassau, keurvorstin van Brandenburg. Afgewimpelde voorstelling. Mejuffrouw Sorel, sociétaire de la Comédie Franfaise, als journaliste. In zijn uitnemend gestijld tafelgesprek ten paleize te Amsterdam, als gast van onze koningin, Wilhelmina van Oranje, heeft de keizer op uiterst streelende wijze gedoeld op de familie-betrekking tusschen de Oranje's en de Hohenzollern. Hij doelde op Frederik arm; ik heb te hard op 't glaasje gedrukt met mijn potlood; de arm is afgebroken verpletterd tot moes. Spaar uw medelijden! Hij heeft er nog vier en een half en de verminkte groeit misschien wel weer aan. Zonder verwijl gaat de korre lige plek, waarde voormaligepolypenarm heeft gezeten onder een nog sterker vergrooting; ja wel daar liggen ze de netelcellen, groote en kleine, leege en volle afgeschoten harHendrik's dochter: Louise Henriette, gehuwd met den keurvorst van Brandenburg. Gustaaf Adolf van Zweden had den jongen, intelligenten, werkzamen keurvorst van Bran denburg als gemaal bestemd voor zijne dochter Christine. Deze huwelijksplannen mislukten. Toen deed de koningin van Polen een poging pour placer sa fille". Zij liet den Branden burger weten, dat hy niet te vergeefs aan zoek zou doen, om de hand van een Poolsehe prinses. De geheime afgevaardigde belast met deze opdracht, die aan duidelijkheid niets te wenschen overlaat, kreeg het handig mili tair bescheid: Zoolang ik mijn land niet in vrede kan regeeren, mag ik naar geen andere verloving uitzien, dan die met my'n degen". Een paar jaar later, in 1646, wordt overste van Burgf dorfl naar onzen stadhouder Frederik Hendrik gezonden, om hem te polsen over eene verloving van zyne dochter Louise Henriette,metrten keurvorst vanBrandenburg. Kort daarop, trekt Frederik Wilhelm, per soonlijk naar den Haag. Zy'n aanzoek wordt hoffelijk en vreugdevol aangenomen. De Staten-Generaal verleeaen de bruid een jaargeld van ? 20,000. De stadhouder voegde er een bruidsgift van 20,000 thaler aan toe, een dusver in Brandenburg ongehoorde bruidsgift. De keurvorst verbindt zich, aan den morgen na zijn huwelijk met Louise Henriette, de jeugdige Keurvorstin aan te bieden behalve vorstelijke parures, een bewijs voor een jaarlijksche rente van 1000 thaler, plus 2000 thaler kleedgeld en 1000 thaler zaKgeld. Ook werden onmiddelijk vast gesteld de ge!delijke toelagen waarop zij als weduwe kon rekenen. En, tóch was toenmaals het Brandenburgsch gebied leeggeplunderd door vijandelijke invallen, en de bewoners zoodanig aan lager wal, dat de 26jarige keurvorst-bruigom aan zijne moeder, om reisgeld naar den Haag moest vragen, ten einde zijn lijfgarde van 300 ruiters en 500 musketiers soldij te kunnen uitbetalen. Den 7den December 1646 vond de trouwplechtigheid plaats. De trouwdag was juist de geboortedag der bruid, die in een robe van wit satijn, gegarneerd met goud brocaat en een sleep van 4 meter lang, het hoofd getooid met een diadeem van paarlen en briljanten, aan de zijde van haar bruigom verscheen. De keurvorst was gekleed in wit eatijn met goud borduursel, en zoo rijk met diamanten bezaaid was zijn kostuum, dat het wit satijn weefsel er schuchter doori-chemerde. Eerst vier jaar later, 10 April 1650, trok de keurvorstin naar Berlijn, nadat zij te voren te Keulen had gewoond. De jeugdige ecbtgenooten, die allebei stevig op hun etuk stonden, leerden zich gaandeweg naar elkander voegen, en leidden een geluk kig huwelijksleven Wanneer Louise Henriette te veel zich mengde in regeeringszaken, werd haar echtgenoot driftig. Hij oordeelde, dat de vrouw moest toezien in keuken en kelder. waken voor de belangen van huis en hof en dat het slechts defi man betaamde zich schrap te zetten in den/ maatschappelyken stry'd, en pal te staan op het glibberig, politiek ter rein. Op zekeren dag, hadden de jongelui hieromtrent zóó heftig verschil van meening, dat de keurvorst zijner gemalinne zijn keurvorstelyken hoed toornig voor de voeten wierp: D&&.T, zet jij dan een manshoed op je hoofd, en geef mij jouw nachtmuts." * * * De Engelsche tooneelapeelster, mevrouw Patrick Campbell, maakt een kunstreis door Amerika. In the glorieus land of freelom" onder vindt zy' op eigenaardige wijze, dat men daar niet gansch en al gebroken heeft met tra ditie, oawerwetsche begrippen en puriteinsche opvattingen. den top zitten nog enkele rechte speerhaken. Maar dat is no^ het wonderlijkste niet; De Harpoen werkt op een veel grooter af stand; duidelijk, ook zonder kleurmiddel, is een rechte, maar zeer buigzame stans; te onderscheiden; nu ik hem in goede verhou ding teekenen wil, zal ik hem minstens vijftienmaal zoo lang moeten maken als de harpoen zelf. Een verbazend vernuftig bedacht wapen, 1. Zoetwaterpolyp met uitgestrekte armen. 2. Zijblaas met spermatozoïden. 3 en 3a. Spermatozoon, sterk en sterker vergroot. 4. Polyp ingetrokken, digereerend. 5. Netelbatterij. 6. Netelcel met nog ingestulpte harpoen enschietatang. 7. Uitgeschoten. poene en opgerolde koorden ; alles dooreen en heel tuighuis, vol oorlogswerktuigen, het arsenaal van de hydra. Een merkwaardig ding zoo'n netel, en won derlijk in zijn werking Er is geen betere naam voor dan een batterij. In elke verhe venheid van een polypenarm liggen een aantal cellen, die in een spits puntje uitloopen. De minste aanraking van zoo'n voelspits, doet de batterij losbranden, en schiet een harpoen uit van bijzonder maaksel. Voor de drie ver schillende soorten van zoetwater polypen, die bij ons voorkomen, ook weer vernchillei d. De grijze s-jort die ik op 't oogenblik onder het instrument heb, schiet een soort van harpoen uit met drie, rier of vijf weerhaken; net de armen van een dubbel anker; onder voor zoo'n onmogelijk eenvoudig beest zonder kop of hersens. En hij kan er mee werken oos. Meestal zijn daphnia en cyciops, alias watervlooien, de slachtoffers van zijn harpoen. Au -Ie draad ze raakt, schijnen ze meteen een verlamming te krijgen. Of de punt van de draad een stijvere spits of misschien weerhaken heeft, kan ik niet uitmaken, en in mijn litteratuur niet vinden ook. Bij een ander soort, hei ik het inder tijd wel eens meenen te zien en ik heb 't geteekend ook. Dat is vijftien jaar geleden, eu toen wist ik nog niet zoo zeker als nu dat men in een niet al te best microscoop wel eens dingen ziet, die alleen in de ver beelding van den kijker bestaan. Dus ik kan me vergist hebben. In haar vaderland, oogstte mevrouw Camp bell lauweren met haar vertolking van The second mrs. Tanqueray." De Engelsche-kunsteuares wist niet beter of zij kon dit stuk onverschillig voor welk publiek spelen. Zij zou dils een voorstelling geven van De tweede mevrouw Tanqueray' in de groote gehoorzaal van Smith college, Northampton, Massachusetts. Doch, de president van genoemd cellege, professor Seelye, verzocht, het stuk vooraf te mogen lezen. De voorstelling werd afgewimpeld. Professor Seelye wilde niet, dat de tweede mevrouw Tanqaeray onder de aan dacht werd gebracht van zy'n a vrouwelijke studenten. * * * Mademoiselle Sorel, de om haar talent en gratie, zoo welbekende sociétaire van de Comédie Francaise, zal over enkele dagen als dagbladschrijfster optreden. La Vie parisienne" heeft zich de medewerking van de Parijsche artiste verzekerd. In een reeks artikelen zal zy' hare meening uitspreken over modes, sierlykheid en vrouwlijke behaagzucht. Zy heeft aan een harer aanstaande confrères eenige denkbeelden ont wikkeld, omtrent haar journalisdeken arbeid. Ik vind het heel aardig de pen te hanteeren. Natuurlijk zal ik de vrouwlijke gratie bespre ken zooals ik die versta, omdat men my', op dat gebied wel eene bijzondere bevoegdheid wil toekennen. De sierlijkheid in kleeding is de kunst, de aangeboren bekoorlijkheid der vrouw, zoowel als de uitdrukking van haar gelaat, tot haar recht te doen komen. uie kunst beeft geen vaste wetten, erenmin een hoogtepunt. Zij is ragfijn, afwisselend en veranderlijk als de vrouwlijke gratie zelve, welke deze teêre kunst tooit en doet schitteren. Een elegante vrouw kleedt zich zooals het uur van den dag en het jaargetijde dit vorderen." Uur van den dag en jaargetijde zeer zeker. Zy'n leeftijd en beurs hier ook niet in spel ? Doch een bekoorlijke sociétaire van Théatre Francais, evenals alle vrouwen aan theaters verbonden, hebben geen leeftijd. En een zui ver flnancieelen blik, hebben deze beminly'ke artisten slechts hij uitzondering. Of de jour nalistiek deze verrukkelijke Célim ne-vertolkster zal voldoen ? Vaste medewerking is... willig loopen in het gareel, gedisponeerd of niet, tóch op ty'd artikelen leveren, en druk proeven corrigeeren. Charmante Sorel, met de grootste belangstelling zullen wij u zien in een rol van beteekenis, gespeeld voor een roerloos,- niet applaudisseerend publiek. O, charmante Sorel, hoe zult gy het stellen zon der het manna uws levens: les murmures approbateurs et les applaudissements frén tiques de la foule? CAPRICE. *** Vruchtenpudding. Men neemt 3 kopjes vruch ten op brandewijn (nog al veel sap) en giet dit in een vorm, welke eerst met koud water omgespoeld is. Wil men een groote pudding hebben, dan neemt men groote koppen. Men zet 1x4 a 2 stang agar-agar met koud water op, zóó dat de agar-agar onder staat en laat dit koken tot 't geheel glad is. Men moet l kopje vol hebben en roert dat door de vruchten. De verhouding van kopjes vruchten en kopjes agar-agar moet zijn 3 tot 1. Als de pudding stijf is, stort men haar en pre senteert er vanillesaus of Engelse h vanillewafeitjes bij. Bij eigengemaakte vruchten, op brandewijn behoeft geen suiker toegevoegd te worden. De vruchten, welke men koopt, zijn meestal te sterk; dan zou men wat suiker in water opgelost, kunnen toevoegen. (Overgenomen uit De Vrouw en Haar Huis). Wat ik wel zeker weet, is dat de hydra een daphnia als met electriciteit dooden kan. Door de aanraking alleen ? Het kan natuur lijk ook door wat anders zijn, misschien een scherp vocht, dat langs of door den draad glijdt. Onmogelijk is het volstrekt niet, dat de buigzame draad aan 't eind ook bij dezen hydra een speer voert die in 't lichaam van de watervloo dringt. Hoe anders de daphnia ingepalmd kan worden, begry'p ik niet. Je ziet ze soms verlamd en als vastgelymd ^ tegen de tentakels zitten; en langzaam worden ze naar de maagzak gevoeid; het dier zonder kop, hart, kieuwen of iets anders dierly'ks weet toch maar dat het zy'n mond-maag ver wijden moet tot een platte schijf, 't Is net een leege aardappelzak, die rechtop stond en die c u netjes in elkaar zakt tot op den grond met de opening zoo wy'd als 't kan. De daphnia, veel grooter dan de zak zelf glijdt er in. De tentakels worden ingetrokken en de hydra is een bruin knopje geworden, een plantaardig uitwasje, een dood dingetje op een kroos wortel. Maar zooal geen hart, iets bezat my'n hydra toch dat hem wat levendigs gaf. Dat heb ik van de week voor 't eerst goed gezien. Op zijde van het zakly'f van my'n hydra zaten twee knoppen; net van die tepel vormige zee pokken op palen in brak en zout water. Daarin bewoog iets, als wieltjes; eerst dacht ik aan een paar parasieten. Want ook die heeft de hydra in soorten, maar die herinnerde ik mij van vroeger. Wat dan ? Nu moest de polyp er aan gelooven, of hij wou of niet, hy' ging weer in de knel en onder de sterkste lens. Daar loste de puist zich op en vertoonde zich duidelijk als een mannelijk geslachtsorgaan; honderden sper matozoïden krioelden er dooreen in de nauwe / ruimte, elk zoo'n zaadcel bestond uit een ovaal knopje met een be weeglijken draad, als een muis met een heel lange staart. Een beetje neerschroeven, nog een ietsje; met het potlood even een harden druk op 't glaasje, o wee, iets te hard; daar breekt de kerker open, de hydra ligt aan gruis, n massa met stippeltjes. Daartusschen netel cellen met opgerolde touwen, andere veel kleinere cellen met opgeschoten touwen er in, misschien ook weer andere schiet werk tuigen. Alle lichaamscellen zijn nu dood en onbeweeglijk, maar door het verpletterde en uiteengespatte doode lichaam kronkelen en slingeren zich in alle richtingen de levecde zaadcellen; ze zwemmen rond, ze stevenen naar een tweede helft, om na den dood nog leven te wekken, zoeken naar een polypenei dat er niet is dat zij nooit bereiken zullen; want ik kon zoo gauw geen tweede polyp vinden. Had ik er een gevonden, dan zou 't al een toeval geweest zijn, indien hij juist rijpe eieren had gehad. E. HEIMANS.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl