Historisch Archief 1877-1940
No. 1592
DE.AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Japaneche brug.
Woonvertrek van een rijken Japanner.
De wereld om,
door JAN FEITH.
Uitgave van Scheltema & Holkema's
Boekhandel te Amsterdam.
De heer Herman Robbers is in de laatste
Elsevier aflevering de heeren Pisuisse en
Blokzijl onvervaard te lijf gegaan, omdat zij als
ver k l eed e journalisten den boer langs ge
trokken, met het verslag van hun straatzan
gersondervindingen heel veel succes hebben
gehad. Hij noemt dat succes verbijsterend en
de N. R. C. neemt zyn bewering gretig over
M'n hemel, waarom verbijsterend ? Dat het
krantenlezend publiek pret heeft gehad in de
onschuldige scherts van twee dappere jonge
krantenmannen, die studentikoos maar met
talent, een niemand derende simulatie con
sequent hebben weten vol te houden, wat is
daar voor bedenkelijk» in, wat voor verbij
sterend i ?
De journalistiek is, goddank, de tijden van
zwaarwichtige grootdoenery-in-degelykheid
uit; menschen met frisch talent beijveren zich
in de plichtmatige kolommen ernst en weten
schappelijkheid wat pittig eigens te brengen,
tot in de kleinste bladen ziet men het streven
en als, gelijk de heeren Pisuisse en Blokzijl,
er n iets nieuws te bedenken weer, juicht
daar de hede journalistiek geen vak ter
wereld heeft zooveel onderlinge waardeering
om mee. De heer Robbei s op zijn rechter
stoel wete dat in den journalistenkring zelve
de ingenomenheid met de artikelenreeks van
Pisuisse en Blokzijl algemeen bleek, en wie
weer zoo iets verzint, zy dan het sociaal
experiment zonder wetenschappelijk resultaat,
mai$ daar op nieuwe toejuiching rekenen.
't Is niet onbescheiden te vertellen dat
Pisuisse, gedurende een prettige autotocht
naar België, Brusse en my van zijn toen juist
geëindigde reis vertelde en hoe toen mijn
eerste indruk óók was: wat nut of doel
heeft een dergelijke maskerade" maar dat
<ie beide eerste vertrouwden toch al heel
veel pret hadden in de vertellingen van
Pisuisse. En toen hy op een Zondagavond in
een hotelkamer van het doodstille
ZeeuwschVlaanderensch stalje Hulst, ons bij een kreu
pele piano zyn beste liedjes voor zong, hebben
wy zyn voordraag-talent bewonderd en onzen
jongen collega oprechtelijk geluk gewenscht
met zyn succes.
Trouwens, het experiment-in-verkleeding
?door Bernard Canter, als bedelaar vermomd,
vóór jaren gecreëerd, en door Brusse met
toenemend meesterschap voortgezet, gelooft
de heer Robbers inderdaad dat het resultaat
ervan boven bedenking is? Dat het wat meer
zyn kan, dan in min of meer voortreffelijken
vorm kopij leveren van toch slechts opper
vlakkige indrukken? Het experiment duurt
te kort en is te weinig intens om anderen
uitslag in de meening van des bevoegden
te geven dan : verbazend knap en heel mooi,
maar wat een flaters nog en hoe vaak er
naast".
De heer Robbers, die een beminnelijk man
is en ook een van mijne sympathieën, heeft
met zyn zuur gezicht tegen confrères Pisuisse
en Blokzijl zich toch eigenlijk een beetje
aangesteld.
|g W at moet hy' in deze stemming wel
van Jan Feith hebben gedacht, die in de
helft van den ty'd die Phileas Fog er over
?deed, in veertig dagen, de wereld o m geweest
is, daarvan in Het Handelsblad in feuilletons
vertelde en nu een boek, een klomp van 'n
boek, verschijnen deed onder den titel: De
Wereld Om"
Terwijl Sir Walter Besant de heer Feith
releveert het geval twee en dertig jaar
van zijn leven besteedde om een onvoltooid
werk over Londen te schrijven, heeft deze
journalist het aangedurfd een ervaring van
veertig dagen, waarvan mis-'chien dertig in
bliksemtreinen en op mailbooten in een
boek over de heele wereld neer te leggen,
Londen in begrepen l
Welk een oppervlakkigheid l
Maar hoe uitnemend van vlot, vlug en
boeiend vertellen is dit boek van Jan Feith,
hoe oppervlakkig, ma'a'r hoe amusant, is het,
welk een voorrecht zóó knap journalist te
wezen en welk een genoegen verschaft hij
zijn lezers.
Het Handelsblad heeft nooit zoo'n geregeld
lezer in mij gehad als in de dagen, toen
Blokzijl en Pisuisse in de kolommen, en Jan
Feith onder den feuilletonstreep, van hun
ervaringen vertelden en ik had spijt toen
't uit was. Op gevaar af dat de heer Robbers
my oppervlakkig vindt, vertel ik dit en als
de straatzangers-sigaren, waarop hy zoo boos
is, goed zyn, rook ik ze ter eere van mijn
charmante collega's graag mee.
De Wereld Om", dat de Groene" my
ter bespreking zond, waardeer ik zér. Zeker,
Brusse's Landloopers-avonturen en nu weer
zyn verhaal van 't verbly'f op het lichtschip
Maas, is beter geschreven, meer litterair en
ook met meer innigheid van zien en begrypen
behandeld, maar mijn sympathie voor Brusse's
werk eluit d:e voor Jan Feith's arbeid geens
zins uit.
Jan Feith behoort mee tot de talentrijkste
journalisten, die wij tegenwoordig in ons
kleine land hebben, en dit verhaal van zijn
wereldreis is het beste wat hij geschreden
heeft.
Veel had ik over Japan gelezen, maar een.
zóó voortrefi'elij ken indruk van het Japansche
klein-leven had nog geen wetenschappelijk
consciëntieus auteur mij kunnen geven,
als Jan Feith 't in negen hoofdstukken van
72 bladzijden deed. Vol fraaie vondsten is
dit verslag van kort verblijf in Japan, van
die teekenachtige aanduidingen waarmee je
dadelijk midden in de kleurige karaktervolle
situatie staat. Bij 't weer lezen van het boek
heb ik tal van streepjes gezet bij gedeelten,
die my in het Handelsblad-feuilleton reeds
frappeerden, maar nu ik ze wil gaan
overschryven, tot bewijs, voel ik dat ze, zoo op
zichzelf staande, geen kracht zouden hebben.
Ze staan in dit geheel, dit bekoorlijk en
voortreffelyk geheel, als mooie beeldjes, die
hun eigen omgeving verlangen en, daaruit
genomen, vaal zonden lijken.
Als in n drift van »olle en innige her
innering schijnt Jan Feith's boek geschreven.
Hy laat uw belangstelling geen moment los
en als af en toe de overgang naar
nieuwe karakteristieken van landen en volken
wat vlug schijnt, zóó dat ge er even uit"
raakt, brengt hij u toch weer dadelijk in de
stemming van zijn volgende reis, zijn volgende
aankomst.
Japan is het best gekarakteriseerd, maar
dan dadelijk geeft. Feith u van Amerika een
uiterst knappe karakteristiek. Vluchtigalweer,
maar met een helderheid van intuitie, die
bewondering wekt.
Hier is, willekeurig, een greep.
Over Indianen en hun verbastering zijn
ook al dikke boeken vol geschreven. Jan
Feith heeft Indianen gezien, terwij l de
bliksemtrein even stil stond en ziehier hoe hij er
van vertelt, de vlug typeerende journalist.
Een medereiziger wees ze hem: Achter
op het perron stond een vervallen troepje
menschen, mannen, vrouwen, kinderen,
havenlooze groep; dient opeen gedrongen, of ze koud,
of schuw, of bang waren.
Waren dit Indianen?
Ik keek deze roode kinderen der
Amerikaansche prairiën verbaasder aan dan zij mij.
Waren dit dus echte Indianen.
Ik zocht naar de fiere pluimen, mar de
tomahawks, de neusringen, de geschilderde
gezichten, de slobkousen met franje, naar ...
Ik voni niets ervan. Het wasén armelijk
groepje stakkers, een bedelaars troep; zieke
hoestvrouwen en onnoozele suffe manskerels.
En dit waren de zoons van den Bruinen
Bison, het Listige Luipaard, den Vliegenden
Voet. Zooals de Roodhuid er op verloor, in
werkelijkheid gezien te worden I
Ik vroeg een paar jonge slungels of ze
met pijl en boog, die ze bij zich hadden,
konden schieten.
Money l zei hun heesche keelstem.
Toen zij den dollar zagen, kwam er wat
leven in hun schrale weggetrokken gezichten;
zij namen hun pijl en boog en legden aan
op de deur van een loodsje, dat er aan het
perron stond. Doch hoe pover, deze meer
dan onhandige schutters te zien mikken en ...
missen!
Zingende geisha.
Mongoolsche thee-karapaan.
Avenue in Chicago.
Deze de Wereld om" is een boek dat de
Nederlandsche journalistiek van dezen tijd
in zijn weliswaar niet degely'kste, ook niet
in zijn meest litterair-knappe kunnen eert
de plastiek is veelal uiterst onvolkon en,
onder den indruk van natuurbeschrijving
brengt Feith u niet eenmaal, de grootsche
verschrikking van 't meest geweldige dat de
wereld te zien geeft, vertelt hij » met een
gemoedelijkheid, die den heer Robbers terecht
zou doen glimlachen maar het toont u een
frisch en talentvol en ook temperamentry'k
journalist.
Het touchant slot is een vondst, dat den
gevoeligen menech in Jan Feith op 't mooist
doet zien. De heele wereld is hij om" ge
weest en dan eindelijk voor den Waterweg
ziet hij Holland weer :
... de lange dijk, zoo Hollandsch recht
en ruig begroeid met het sterk stugge gras
beneden de friach-groene weiden, met enkele
wegdruilende boerderijen, het geel van hun
hooischelven, het vroolijk rood gepan van
hun daakjes. ... en boven dit alles de witte
zware wolken, die langzaam wegdrijven voor
de glorieënde zon, om een maatloos blauw
veld vrij te laten, dat als een veilig dak
boven mijn kleine lieve land ligt.
Dan vooruit op den aanlegsteiger, heel
klein nog, het wuivend gewapper van een
zakdoek; en dat....
Dat is voor mij, voor mij!"
HKNHI DEKKING.
Kunsthandel van Gogh (den Haas).
Notities.
De eigenaardigheid van Allebéom gecom
pliceerde of hoofsche benamingen te zoeken
en te vinden voor zijn tafereeltjes" komt
zeer eigenaardig en zeer kenmerkend voor
den dag in den titel van het werkje hier uit
63: de gezonken schuit. Er is hier namelijk
een schuit gezonken maar in den flguurlijken
zin, er is hier een mislukking van 't zoe
ken naar een vinding. Het echilderytje heeft
enkele aardige stukjes zooals de zeemleeren
lap op de tafel, maar het figuurtje is niet
fraai van kleur. Een bepaald gedeelte ?an
het werk is zelfs niet doorgevoerd; een ander
is, met schaduw, een hinderend iets. Het
schijnt mij toe, telkens opnieuw, dat deze
titel den geest van Allebéietwat karakteri
seert: een geest die zich vermeit in keurig
heid en zorgzaamheid, die soms tot een
bepaalde fijnhtid kon worden, maar die het
grootsche nooit gaf; een geest vol aarzeling,
vol ironie tegen zichzelven, een scherp
nauwkeurig kijker naar het kleine, met de
fijner manier van een vormen-verliefde tijd
aan zich: een type dat we verliezen, omdat
we rauwer" worden. Haverman: een por
tret uit 87, en een stuk uit 1890 Biskra.
Het portret geeft in linksch profiel tot de
buste een dame met zwarten 'waaier en met
ontblooten schouder; een toegestokeu mond
en een oor dat te rood is. Er is (ver
band met anderen) een voller sappigheid in
de kleur dan tegenwoordig; een sappigheid
die toen van guller aard was dan zijn wat
beweeglooze kleur van tegenwoordig. In bet
gezicht ait Biskra (189(>) hindert de eenvor
migheid der figuren van die Arabieren. De
kleeren juist van deze menschen geven aan
leiding, kunnen gemakkelijk aanleiding geven
tot een wijd rhythme in de lijnen; dit werd
hier nog niet gedocht misschien zou, zoo
hij ze nu schilderde eerder een poging
beproefd worden in deze richting (zie
moeder en kind).
Er zijn hier verder drie Willem Maris. lo.
een strandgezicht uit 1864. Hij maakte om
streeks dezen tijd meer van die eze's met
ezeldrijvers etc., maar die stukken zijn naar
ik me herinner belangrijker dan dit strand
gezicht met een paar figuurtjes, en een aantal
ezels, dat iets van een Rochussen heeft maar
zonder diens gemakkelijke losheid in het in
malkander zetten van juist de figuortjes.
2o Vee eendjes: een wit en een zwart. Het
zwarte eendje dat zich bukt naar wat kruid
om te eten dunkt me het beste van deze twee,
al rijp geworden in hun kleur. 3o. Eengroot
gezicht van land en koeien, en een waterplas
waarop wel wat zonder verband met de rest
een schip zeilt. De bekoring van dit schilderij
zijn sommige gedeelten van de. lucht die het
licht totaal in zich hebben; de voorstelling
is vooraan de groep koeien en dan in de
diepte nog een op de rech'erzij van het
schilderij; alleen is er in tegenstelling met
het gewone een groep van twee koeien gezet
tusschen de uiterste en de voorste die wat
zwaar in de verf tevens de wijking benemen
juist in dat gedeelte van de wei.
Basterd's Stilleven, een klein groen
gemberpotje, in de linkerfond een chineesche
pop?, in het potje bloemen is verwant met
sommige van de kleine waterverfjes door
Pieter Meiners, die ik me in een Haagsch
collectietje herinner. De kleurtjes van de
bloemen zijn alleen meer uitgesproken. Willem
Witsen heeft hier een regendag. Het is een