De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 29 december pagina 7

29 december 1907 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1592 DE.AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Japaneche brug. Woonvertrek van een rijken Japanner. De wereld om, door JAN FEITH. Uitgave van Scheltema & Holkema's Boekhandel te Amsterdam. De heer Herman Robbers is in de laatste Elsevier aflevering de heeren Pisuisse en Blokzijl onvervaard te lijf gegaan, omdat zij als ver k l eed e journalisten den boer langs ge trokken, met het verslag van hun straatzan gersondervindingen heel veel succes hebben gehad. Hij noemt dat succes verbijsterend en de N. R. C. neemt zyn bewering gretig over M'n hemel, waarom verbijsterend ? Dat het krantenlezend publiek pret heeft gehad in de onschuldige scherts van twee dappere jonge krantenmannen, die studentikoos maar met talent, een niemand derende simulatie con sequent hebben weten vol te houden, wat is daar voor bedenkelijk» in, wat voor verbij sterend i ? De journalistiek is, goddank, de tijden van zwaarwichtige grootdoenery-in-degelykheid uit; menschen met frisch talent beijveren zich in de plichtmatige kolommen ernst en weten schappelijkheid wat pittig eigens te brengen, tot in de kleinste bladen ziet men het streven en als, gelijk de heeren Pisuisse en Blokzijl, er n iets nieuws te bedenken weer, juicht daar de hede journalistiek geen vak ter wereld heeft zooveel onderlinge waardeering om mee. De heer Robbei s op zijn rechter stoel wete dat in den journalistenkring zelve de ingenomenheid met de artikelenreeks van Pisuisse en Blokzijl algemeen bleek, en wie weer zoo iets verzint, zy dan het sociaal experiment zonder wetenschappelijk resultaat, mai$ daar op nieuwe toejuiching rekenen. 't Is niet onbescheiden te vertellen dat Pisuisse, gedurende een prettige autotocht naar België, Brusse en my van zijn toen juist geëindigde reis vertelde en hoe toen mijn eerste indruk óók was: wat nut of doel heeft een dergelijke maskerade" maar dat <ie beide eerste vertrouwden toch al heel veel pret hadden in de vertellingen van Pisuisse. En toen hy op een Zondagavond in een hotelkamer van het doodstille ZeeuwschVlaanderensch stalje Hulst, ons bij een kreu pele piano zyn beste liedjes voor zong, hebben wy zyn voordraag-talent bewonderd en onzen jongen collega oprechtelijk geluk gewenscht met zyn succes. Trouwens, het experiment-in-verkleeding ?door Bernard Canter, als bedelaar vermomd, vóór jaren gecreëerd, en door Brusse met toenemend meesterschap voortgezet, gelooft de heer Robbers inderdaad dat het resultaat ervan boven bedenking is? Dat het wat meer zyn kan, dan in min of meer voortreffelijken vorm kopij leveren van toch slechts opper vlakkige indrukken? Het experiment duurt te kort en is te weinig intens om anderen uitslag in de meening van des bevoegden te geven dan : verbazend knap en heel mooi, maar wat een flaters nog en hoe vaak er naast". De heer Robbers, die een beminnelijk man is en ook een van mijne sympathieën, heeft met zyn zuur gezicht tegen confrères Pisuisse en Blokzijl zich toch eigenlijk een beetje aangesteld. |g W at moet hy' in deze stemming wel van Jan Feith hebben gedacht, die in de helft van den ty'd die Phileas Fog er over ?deed, in veertig dagen, de wereld o m geweest is, daarvan in Het Handelsblad in feuilletons vertelde en nu een boek, een klomp van 'n boek, verschijnen deed onder den titel: De Wereld Om" Terwijl Sir Walter Besant de heer Feith releveert het geval twee en dertig jaar van zijn leven besteedde om een onvoltooid werk over Londen te schrijven, heeft deze journalist het aangedurfd een ervaring van veertig dagen, waarvan mis-'chien dertig in bliksemtreinen en op mailbooten in een boek over de heele wereld neer te leggen, Londen in begrepen l Welk een oppervlakkigheid l Maar hoe uitnemend van vlot, vlug en boeiend vertellen is dit boek van Jan Feith, hoe oppervlakkig, ma'a'r hoe amusant, is het, welk een voorrecht zóó knap journalist te wezen en welk een genoegen verschaft hij zijn lezers. Het Handelsblad heeft nooit zoo'n geregeld lezer in mij gehad als in de dagen, toen Blokzijl en Pisuisse in de kolommen, en Jan Feith onder den feuilletonstreep, van hun ervaringen vertelden en ik had spijt toen 't uit was. Op gevaar af dat de heer Robbers my oppervlakkig vindt, vertel ik dit en als de straatzangers-sigaren, waarop hy zoo boos is, goed zyn, rook ik ze ter eere van mijn charmante collega's graag mee. De Wereld Om", dat de Groene" my ter bespreking zond, waardeer ik zér. Zeker, Brusse's Landloopers-avonturen en nu weer zyn verhaal van 't verbly'f op het lichtschip Maas, is beter geschreven, meer litterair en ook met meer innigheid van zien en begrypen behandeld, maar mijn sympathie voor Brusse's werk eluit d:e voor Jan Feith's arbeid geens zins uit. Jan Feith behoort mee tot de talentrijkste journalisten, die wij tegenwoordig in ons kleine land hebben, en dit verhaal van zijn wereldreis is het beste wat hij geschreden heeft. Veel had ik over Japan gelezen, maar een. zóó voortrefi'elij ken indruk van het Japansche klein-leven had nog geen wetenschappelijk consciëntieus auteur mij kunnen geven, als Jan Feith 't in negen hoofdstukken van 72 bladzijden deed. Vol fraaie vondsten is dit verslag van kort verblijf in Japan, van die teekenachtige aanduidingen waarmee je dadelijk midden in de kleurige karaktervolle situatie staat. Bij 't weer lezen van het boek heb ik tal van streepjes gezet bij gedeelten, die my in het Handelsblad-feuilleton reeds frappeerden, maar nu ik ze wil gaan overschryven, tot bewijs, voel ik dat ze, zoo op zichzelf staande, geen kracht zouden hebben. Ze staan in dit geheel, dit bekoorlijk en voortreffelyk geheel, als mooie beeldjes, die hun eigen omgeving verlangen en, daaruit genomen, vaal zonden lijken. Als in n drift van »olle en innige her innering schijnt Jan Feith's boek geschreven. Hy laat uw belangstelling geen moment los en als af en toe de overgang naar nieuwe karakteristieken van landen en volken wat vlug schijnt, zóó dat ge er even uit" raakt, brengt hij u toch weer dadelijk in de stemming van zijn volgende reis, zijn volgende aankomst. Japan is het best gekarakteriseerd, maar dan dadelijk geeft. Feith u van Amerika een uiterst knappe karakteristiek. Vluchtigalweer, maar met een helderheid van intuitie, die bewondering wekt. Hier is, willekeurig, een greep. Over Indianen en hun verbastering zijn ook al dikke boeken vol geschreven. Jan Feith heeft Indianen gezien, terwij l de bliksemtrein even stil stond en ziehier hoe hij er van vertelt, de vlug typeerende journalist. Een medereiziger wees ze hem: Achter op het perron stond een vervallen troepje menschen, mannen, vrouwen, kinderen, havenlooze groep; dient opeen gedrongen, of ze koud, of schuw, of bang waren. Waren dit Indianen? Ik keek deze roode kinderen der Amerikaansche prairiën verbaasder aan dan zij mij. Waren dit dus echte Indianen. Ik zocht naar de fiere pluimen, mar de tomahawks, de neusringen, de geschilderde gezichten, de slobkousen met franje, naar ... Ik voni niets ervan. Het wasén armelijk groepje stakkers, een bedelaars troep; zieke hoestvrouwen en onnoozele suffe manskerels. En dit waren de zoons van den Bruinen Bison, het Listige Luipaard, den Vliegenden Voet. Zooals de Roodhuid er op verloor, in werkelijkheid gezien te worden I Ik vroeg een paar jonge slungels of ze met pijl en boog, die ze bij zich hadden, konden schieten. Money l zei hun heesche keelstem. Toen zij den dollar zagen, kwam er wat leven in hun schrale weggetrokken gezichten; zij namen hun pijl en boog en legden aan op de deur van een loodsje, dat er aan het perron stond. Doch hoe pover, deze meer dan onhandige schutters te zien mikken en ... missen! Zingende geisha. Mongoolsche thee-karapaan. Avenue in Chicago. Deze de Wereld om" is een boek dat de Nederlandsche journalistiek van dezen tijd in zijn weliswaar niet degely'kste, ook niet in zijn meest litterair-knappe kunnen eert de plastiek is veelal uiterst onvolkon en, onder den indruk van natuurbeschrijving brengt Feith u niet eenmaal, de grootsche verschrikking van 't meest geweldige dat de wereld te zien geeft, vertelt hij » met een gemoedelijkheid, die den heer Robbers terecht zou doen glimlachen maar het toont u een frisch en talentvol en ook temperamentry'k journalist. Het touchant slot is een vondst, dat den gevoeligen menech in Jan Feith op 't mooist doet zien. De heele wereld is hij om" ge weest en dan eindelijk voor den Waterweg ziet hij Holland weer : ... de lange dijk, zoo Hollandsch recht en ruig begroeid met het sterk stugge gras beneden de friach-groene weiden, met enkele wegdruilende boerderijen, het geel van hun hooischelven, het vroolijk rood gepan van hun daakjes. ... en boven dit alles de witte zware wolken, die langzaam wegdrijven voor de glorieënde zon, om een maatloos blauw veld vrij te laten, dat als een veilig dak boven mijn kleine lieve land ligt. Dan vooruit op den aanlegsteiger, heel klein nog, het wuivend gewapper van een zakdoek; en dat.... Dat is voor mij, voor mij!" HKNHI DEKKING. Kunsthandel van Gogh (den Haas). Notities. De eigenaardigheid van Allebéom gecom pliceerde of hoofsche benamingen te zoeken en te vinden voor zijn tafereeltjes" komt zeer eigenaardig en zeer kenmerkend voor den dag in den titel van het werkje hier uit 63: de gezonken schuit. Er is hier namelijk een schuit gezonken maar in den flguurlijken zin, er is hier een mislukking van 't zoe ken naar een vinding. Het echilderytje heeft enkele aardige stukjes zooals de zeemleeren lap op de tafel, maar het figuurtje is niet fraai van kleur. Een bepaald gedeelte ?an het werk is zelfs niet doorgevoerd; een ander is, met schaduw, een hinderend iets. Het schijnt mij toe, telkens opnieuw, dat deze titel den geest van Allebéietwat karakteri seert: een geest die zich vermeit in keurig heid en zorgzaamheid, die soms tot een bepaalde fijnhtid kon worden, maar die het grootsche nooit gaf; een geest vol aarzeling, vol ironie tegen zichzelven, een scherp nauwkeurig kijker naar het kleine, met de fijner manier van een vormen-verliefde tijd aan zich: een type dat we verliezen, omdat we rauwer" worden. Haverman: een por tret uit 87, en een stuk uit 1890 Biskra. Het portret geeft in linksch profiel tot de buste een dame met zwarten 'waaier en met ontblooten schouder; een toegestokeu mond en een oor dat te rood is. Er is (ver band met anderen) een voller sappigheid in de kleur dan tegenwoordig; een sappigheid die toen van guller aard was dan zijn wat beweeglooze kleur van tegenwoordig. In bet gezicht ait Biskra (189(>) hindert de eenvor migheid der figuren van die Arabieren. De kleeren juist van deze menschen geven aan leiding, kunnen gemakkelijk aanleiding geven tot een wijd rhythme in de lijnen; dit werd hier nog niet gedocht misschien zou, zoo hij ze nu schilderde eerder een poging beproefd worden in deze richting (zie moeder en kind). Er zijn hier verder drie Willem Maris. lo. een strandgezicht uit 1864. Hij maakte om streeks dezen tijd meer van die eze's met ezeldrijvers etc., maar die stukken zijn naar ik me herinner belangrijker dan dit strand gezicht met een paar figuurtjes, en een aantal ezels, dat iets van een Rochussen heeft maar zonder diens gemakkelijke losheid in het in malkander zetten van juist de figuortjes. 2o Vee eendjes: een wit en een zwart. Het zwarte eendje dat zich bukt naar wat kruid om te eten dunkt me het beste van deze twee, al rijp geworden in hun kleur. 3o. Eengroot gezicht van land en koeien, en een waterplas waarop wel wat zonder verband met de rest een schip zeilt. De bekoring van dit schilderij zijn sommige gedeelten van de. lucht die het licht totaal in zich hebben; de voorstelling is vooraan de groep koeien en dan in de diepte nog een op de rech'erzij van het schilderij; alleen is er in tegenstelling met het gewone een groep van twee koeien gezet tusschen de uiterste en de voorste die wat zwaar in de verf tevens de wijking benemen juist in dat gedeelte van de wei. Basterd's Stilleven, een klein groen gemberpotje, in de linkerfond een chineesche pop?, in het potje bloemen is verwant met sommige van de kleine waterverfjes door Pieter Meiners, die ik me in een Haagsch collectietje herinner. De kleurtjes van de bloemen zijn alleen meer uitgesproken. Willem Witsen heeft hier een regendag. Het is een

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl