De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 5 januari pagina 7

5 januari 1908 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No; 1593 DE A M S T E I{ D A M M E li WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ItalTavclie rufciiirotteii, door Mr. S. MULLER Fz. Wanneer de heer Muller tot verontschul diging van den herdruk-in-boek vorm zijner Italiaansche reisschetsen.reeds eenmaal als tij <i acbriftartikelen verschenen, verzekert zelf deze nieuwe uitgave ternauwernood gerecht vaardigd te achten, gelooven wij gaarne in de oprechtheid dezer bescheidenheid: een degelijk Hollandsen geleerde, gewoon aan zy'n werk den vollen eisen van grondigheid te steller, zal altijd wel aarzelen een boek met luchtiger gekeuvel over allotria aan zijn verwend publiek voor te leggen. Om dit op dezen lichteren kost voor te bereiden, heeft <ie schrijver het dan ook noodig gevonden <leze schetsen" bij voorbaat, en niet zonder ironie, te stellen tegenover geschriften van deskundigen," waarmee hij bekent niet te kunnen concurreeren." Inderdaad is het een boek niet van een geleerde, noch ook van een aeetheticus, maar van een erudiet toerist. Van een toerist, natuurlyk, omdat het onmogelijk is anders te zijn, wanneer men n maand reist in een land, welks volk, kunst en natuur gelijkelijk ver staan van de onze, zelfs al brengt men «en zoo wèl-gestoff eerden eeest mee als waar over mr. Muller beschikt. Vertoevend»-, in den regel, in de groote internationale hotels, en dus ook daai buiten aanrak Dg met de bevol king, kan men van deze niet dan een zeer oppervlakkigen indruk bekomen. Terecht heeft mr. Muller, met een zelfbeperking büzulk een ironisch aangelegden aard te meer te waar deeren, zich nagenoeg geheel onthouden van de gebruikelijke hooghartige opmerkingen over de Italianen. Men is veelal gewoon zich Italiëvoor te Mellen als een reusachtig opera decor, waarvóór de bevolking zich meest melodramatisch gedraagt of ook misdraagt; en een opperd-kkige kennismaking met het land schijnt de juistheid dezer voorstelling te bevestigen. Niets is gemakkely ter dan zich vrooljjk te maken over zekere opvallendheden, vooral voor een Hollander die zoo gauw het vreemde en afwijkende raar' vindt; maar De torens van San Gimignano. niets past ook minder juist den Holllander, wiens land meer dan eenig ander slachtoffer is van de zotste voorstellingen bij vreemden. Het is ongetwijfeld nuttiger, zooals ook mr. Muller niet nagelaten heeft, te wijzen op het niet weinige waarin Italiëons tot voorbeeld kan strekken. Zal niet ieder Hollander, m Florence de Loggia dei Lanzi ziende met haar sinds eeuwen in 't openbaar opgestelde prachtbeelden, met beschaam .e kaken daarvoor staan ; n week nadat de Van Maurikhank ingewijd was, was zij onherkenbaar van vuil! en afdruipen met het gejoel dat wij kinkels zyn tegenover dit volk met zijn instinctuf ontzag voor kunst? Zoo is er meer te noemen : Mr. Muller vermaakt zich, be grijpelijkerwijze, o^er de hoogdravendheid waarmee ook tamelijk alledaagse hègebeurte nissen vereeuwigd wor len in marnier, inder daad de roem'.ucht" der renaissuice mannen op haar kleinst; mag ik iets laten zien van de andere zijde dezer uitbundigheid ? Toen, in 't begin van dit jaar, de dichter Carducci was gestorven, zag men den volgenden morgen van den G annicolo over heel Rome de vlag halfstok geheschen op de openbaro gebou wen ; in de vergadering van het Parlement beijverden zich alle fractie-leiders om't teerst hulde te brengen aan den overledene; de minister president sloot zich er by aan, een wetsvoorstel aankondigende om den doode op eei igerlei wy'.e te eeren, dat den volgen den dag werd ingediend en aangenomen ... Behoef ik aan te dringen op de tegenstelling? Indien het ongeveer waar is dat men toerist blijft in een land, zoolang men ermenscben en dingen beoordeelt van uit de denkwijze die men meebrengt, zich dus stelt tegenover het geziene, dan is ook in dezen zin het boek van mr. Muller er een van een erudiet toerist. Een merkwaardig voorbeeld hiervan levert de houding vanden f cbry ver tegenover de I'aliaansche gothiek, die hij herhaaldelijk misprijst, omdat zy de kenmerken der noordelijke mist. In den dom-gevel te Sieca vindt hij geen eenheid, geen omhotgftrevrnde lijnen, geen rust in hè', gewarrel der orna menten" (p. 170); den dom te Florence noemt Reliëf in den gevel van het gasthuis der Innocenti. Fragment van fra Angelico's Laatste Oordeel. 1) De klacht over georekkige rangschik king der schilderijen is thans, na de des kundige" verhangingen door Corrado Kicci, verjaard ; in dit verband, en in aansluiting aan den lof dien mr. Muller den Ilalianen geeft voor de goede verzorging hunner monu menten, mag er nog op gewezen worden dat in 't algemeen althans de st&its-musea tegen woordig voortreöelijk zijn geordend. hy hoog in de schouders, een weinig mis maakt, zooals zooveel kerken in Italië, waar de horizontale lijn bleef domineeren tusschen de gothieke vormen" (p. 82). Inderdaad; tegen over das nordiscne Verhiïltnis des Raumes zur Ho ie uud die strenge Eutwicklung der Form nach oben" (Burckhardt) staat het Italiaansche gevoel voor brfede ruimten, welks noodzakelijke uitdrukking het hori zontale is; in het Noorden nemen de vensters de geheele beschikbare wandruimtein, scheinen recht t-igeu'lich als Negation derselben geschafl'en zu sein," is alle steen werk slechts in zooverre geduld als het z:eh oplossen laat in omioogstrevende kracht; is het zoo onbetwistbaar verkeerd gedoeld van de Italianen als sij in de wand in de eerste plaats de wand oleven zien? Is het niet duidelijk denkoaar, dit, omgekeerd, iemand, vertrouwd geiaakt met het zu i lelijk ruimtegevoel, vreemd staat tegenover dat der noordelijke gothiek de eirdelooze hoogte daar als rede loos voelt, zooals zij inderdaad, ia Straatsburg b v., tot in 't redelooje is opgevoerd ? De schrijver erkent half dat zijn afkeuring niet anders is dan uiting van een afwijkenden smaak: ik veroordeel niet," zegt hij, (p. 170) ik constateer ;" maar denzelfden zin voltooit hy: de fout der burgerij van Siena is die van al hare tydgenooten.'! Hoe vreemd wy, Noordlanders, staan tegen over Italië, blijkt niet minder uit het verschil in waardeering van natuurschoon. De onze is die van mr. Muller, toen hij door Zwitserland terugreisde: Het Italiaansche landschap, vriendelijk en poëtisch, is op den duur wat zoet, en de forsche, wilde tooneelen van het berg land, aangrijpend en stout, verkwikten ons als een frisch bad in helder water," (p. 228). Het gevoel <ier Zuidlanders is anders, en altijd anders geweest: wat wij in de Alpen bewonderen, het geweldige, het grootsche is den ouden K<>meinen vreemd gebleven; zij zagen er slecüts het onherbergzame en vrees aanjagende van, gewend als ze waren aan hun vreedzamer natuur. Hoe echter ook ons ge voel door langdurig verbly t veranderen kan daaraan is menig voorbeeld bekeLd. Toen Winckelniann in 1755 op wegnaar Italiëdoor Tirol reisde, was hij vol bewondering voor de heerlijke natuur. Sollle ich einmal zur ckgehn," schreef hij, so unterbreche ich gewisz in diesem Lande meine Reise, uinentzückende Momente zu genieszen." Doch in Italiëge raakte hij onder den indruk van de unbeschreibliche Schönhe.t" der Albaanache ber gen, en van de elysisehe Gegend" van Porto d'Anzio. In 1768 door Tirol teiugreizend, bleek hij zijn vroegere bewondering te hebben verloren : Was für eine entsetzliche schaurige Landschaft! Diese unermesslich emporeteigende Berge l" Zoo is het met andereneven eens gegaan, met Niebuhr, met Gregorovius. De Heer Muller, die achtereen volgens schrijft over Genua, l'isa, Lucca, Pistoja, Florence, San Gimignano, Siena, Perugia en Assisi, geeft aldus zijn indrukken van Nóórd-Italië; daar door blijft een aanzienlijke factor ook van de hedeudaagsche Iialiaansche beschaving, de klassiese oudheid, buiten beschouwing; (van dien invloed geven de onbeteekenende restes in en bij Perugia geen denkbeeld); en ook het uitzicht op de kunst der renaissance blijft eecigszics onvolledig; het schijnt onbillijk een oordeel uit te spreken over Michel Angelo, in veigelijking met Doaatello, als men Rome niet meerekent. Maar overigens dat mr. Muller meer gezien heeft dan het gros der toeristen" is een zelf lofspraak waartoe niemand hem het recht zal ontzeggen ; de minste zullen van n week bezoek aan Florence zooveel mee dragen als deze toerist,'' dien ieder zich tot reisgezel mag weuschen. Ilij neemt scherp waar, eu vooral, nat hem van toeristen bet meest onderscheidt, hij ziet de dingen in hun tijd. Van verballen stadjes als Pisa, Lucca en zooveel andere, moet men zich len bloei kuDiien voorstellen, zooals deze historicus het vermag, om hun monumenten naar waarde te schatten. De meeste aandacht wijdt hij, zooals men verwachten zal, aan de bouwkunst; een bescheidener plaats in zijn waardeerina; neemt de schilderkunst in : aan de geweldue hoeveelheid schoons in de Ullizi woidt kwalijk recht gedaan ! : ; en de fchrij rer, die zoo onderhoudend vertelt van de Franciscusspecialiteit Paul Sabatier, zooals hij de eereplaats iuneemt in het vermaarde hotel te Assisi, is met de meedeelingen van zijn in drukken uit de heerlijke beneden-kerk uiterst spaarzaam. Aan het slot van zijn voorwoord verklaart mr. Muller, die waarlijk al te bescheiden is, zich tevreden te zullen achten, indien men meent dat hij zijn stemmingen en indrukken heeft begrijpelijk gemaakt en vertolkt in behagelyken vorm." Van die tevredenheid, dunkt my, kan da schrijver zonder twijfel verzekerd zyn. Ik doe, geloof ik, niemand tekort, wan neer ik zeg te meenen dat onder onze vaderlandsche geleerden mr. Muller al mee het pittigsteenaantrekkelijkste Hollandsen schrijft en het smakelijkst vertelt: het ondeugende verhaal, met onmiskenbare ingenomenheid meegedeeld, van den oolyken schilder-monnik Filippo Lippi, die met zyn twee geschaakte nonnetjes tegenover haar vroeger klooster ging wonen, en ook door den paus niet te bewegen was van tenminste een af te zien, doei alle eer aan 's schrijvers onverzwakte jeugd zooals zijn gans-ene boek getuigenis aflegt van een even benijdenswaardige eruditie. D e n H a a g. Dr. H. BOLKKSTKIN. Siëneesche os. Binnenplein van bet stadhuis tp San Gimisnano. Em fmca M, De zooiiK van den houtvester, door PETER ROSEGGER. Bewerking van Dr. J. HERDEKSCHEB. Amsterdam van Holkema en Warendoif. Wie wars is van de onverkwikkelijke en ziekelyke romans, die tegenwoordig onze boekenmarkt overstroomen, van de eindelooze beschrijvingen van echtbreuk en overspel, van de vermoeiende uitrafelingen van zielsen zenuwziekten, van de plat realistische teekeningen van onoogelijke mesthoopen, die neme een van Rosegger's boeken ter hand. Even onuitputtelijk ale hij is in zijn verhalen uit het Stiermarksche volksleven, even onvermoeid blijft zijn verdienstelijke vertolker Dr. Herderschee in de Nederlandsche bewerking dier verhalen. Ik zou mij niet willen verbinden om ze alle te lezen, want het thema is eentonig, al wordt het ook op voortreffelijke wijs gevarieerd. Maar als ik er nu en dan een ter hand neem, treft mij de frischheid, de eenvoud en dena'uurlijkheid zijner verhalen. Ook uit De zoone van den houtvester" komt u tegen een ver kwikkende geur van dennenaalden en pijnappels: gij wandelt met den verhaler door het hooge statige woud, gij zwerft aan zijn hand door bergen en dalen en gij keert versterkt en opgewekt weer huiswaarts. De intrige van dit verhaal als er bij zoo'n eenvoudige vertelling van een intrige sprake kan zijn laat zich in weinig woor den vertellen. De houtvester Rufmann, een echte natuurzoon, heeft twee zoons die hemels breed verschillen in aanleg en karakter Fridolin de oudste is een llinke, wilde jongen die zich in het wouu t'huis voelt en zijn vader behulpzaam is bij diens houtvesterswerk. Elias de jongste is een zachte, droomerige knaap die in een R.-Cath. seminarie tot priester wordt opgeleid. Hun vader is de oude trouwe vriend van Michel den herber gier en deze beiden kennen geen grooter genot dan. onder begeleiding van cither en lier, hun naïeve volksliedjes te zingen. Bij den herbergier meldt zich op zekeren dag een vreerade gast, Nathun Böhme aan. Hij schijnt een wijsgeer en hervormer op eigen hand, eeuapostel van vegetarisme, geheelonthouding eu wat dies meer zij. Na een verblijf van eeuis;en tijd in de, gastvrije herberg wil hij over de bergen verder trekken. Hoewel de weg gevaarlijk en onveilig is, begeert hij geen gids. Op raad van den houtvester evenwel zullen zijn beide jongens, die een alnr.hut in een berg-wei in orde moeten brengen, hem een eindweegs vergezellen Op zekere hoogte hebbeu de jongens den reiziger verliten en de;e wordt kort daarop vermoord gevonden in het bosch. De verdenking valt op de beide zoons. Zij worden verhoord en gevargm genomen. Om zijn broeder vrij te pleiten hekent Klias zichzelf als moordenaar. ] Doch 't blijkt dat een zwervend strooper de dader is geweest. Als de broeders op vrije voelen gesteld weer huiswaarts keeren. heeft hun vader, niet twijfelend aan de schuld van zijn zonen, zich van 't leven beroofd. Michel zijn oude vriend wordt dientengevolge krankzinnig en de beide zoons gaan de wijde wereld in en vinden in Nieuw-Zeeland hun tweede vaderland. Ziedaar het geraamte der vertelling dat in de zielsaandoeningen, gesprekken en avonturen der betrokken personen zijn vleesch ea bloed vindt Aantrekkelijk zijn de figuren der beide broers die, hoe sterk zij ook uiteenloopen, toch ontzaglijk veel van elkander houden. Goed geteekenl is de trouwe vriend schap van den houtvester en den herbergier, die elkaar zóó graag onder zang en spel ontmoeten. Alleen de geheimzinnige gedaante van Natban Böhme, den landlooper-wereldhervormer, is en blijft in nevelen gehuld. Van boscalucht gesproken, zie hier een aardig staaltje van woudbespiegelingen. De houtvester en de herbergier dwalen zamen door htt bosch. Daarop sprak de houtvester, die nu goed op dreef was, over den aard van den pynboom. Die staat gaarne in steenachtigen grond, in kloven en maakt zichzelf aarde uit de naalden die ieder jaar afvallen. Zoo vormen ook andere boomen hun eigen kluit." Kon een mensch ook maar zijn eigen grond zelf maken l' sprak Michel. Dat is het verschil. De plant voedt den vruchtbaren grond, de mensch gebruikt hem." ....Nog beter dan de pynboom kwam by die besprekingen de den er af. De edelman onder het naaldhout. Het fijne hout, de koste lijke olie, het zachte groen, de kerstboom. Ook kan hij zingen. De klankbodem van cithers, violen, luiten, mijn waarde Michel, zyn van dennenbout. Niet alleen in het koude noorden, ook in het klassieke zuiden voelt hij zich thuis. Voor de schoone vrou ^en van den Kaukasus spreidt de den zijn groen ten toon, de bandieten van de Apennijnen biedt hij een schuilplaats, de altaren der Spanjaarden tooit hij, voor de herders in Aroa die bouwt hij hutten en in den Libanon heeft hij het hout geleverd voor het kruis van Caristus. En hier, zie dien lariks eens," zei de houtvester. Glad en slank en zacht groeide hij in zijne jeugd op en nu op zijn ouien dag is hij krom en knoestig geworden. Toch heeft hij niet de jicht ; ik zal hem nog twintig jaar laten staan. In zijn eerste jeugd laat hij zich goedschiks door zijne buren op zij dringen, maar is hij eenmaal volwassen, dan toont hij wie er baas is. Hij overleeft alles Wanneer alles rondom hem wordt ge veld, ia hij de eenige die blijft staan, 's Winters werpt hij zijn groene pels af. Zeker om zich te harden. Daarom komt 't, denk ik, dat hij zoo sterk is." Zoo gaat het voort. Wie van bosch- en berglucht houdl, neme dit frissche boek ter hand. P. H. HUGENHOLTZ JE. Het dure Moederschap, door AUGDSTA UK WIT. Uitgave van P. N. van Kampen & Zoon, Amsterdam. De eerste twee hoofdstukken van dit boekje, in zijn geheel is het klein gaaf werk, vooral door de deugdlijkheid van den stijl, vind ik mooi. Nadat de schrijfster in eenige bladzijden, doch hoe lerend, de streek en de dorpen en de bewoners beschreven heeft, begint zij aldus haar verhaal: Den zomer dat Marretje Kettingmakeis achttien jaar werd, stond het poldergras zoo hoog en dicht als in geen tijden. Dat is schoon gezegd en wij voelen ons onmiddellijk in den geurenden zomer vol zon en zien dat bloeiend kind van achttien jaren. Vele dergelijke plaatsen heb ik gevonden in dit boekje, waar de natuur zeer zuiver gevoeld en bijna alty'd goed be schreven is. Op pag. 17 lezen we: Overal ook aan de stugge dennetakken en aan alle struiken eu hooge braamranken hingen groote, zachte plakken /ion', (cursief van mij, v. d. M.). Dat is welluidend, en het geurt, en het is of uw handen het hooi aanvoelen ineens. Het zou te ver voeren om alles aan te wijzen wat mijn bewondering wekt, doch ge moet eens herlezen pag. 121 vgg., het sneeuwland schap, het vallen van den avond en Marretje's tocht naar Hartestein dwars door de velden. En oag. 21 : Het zwaar bedauwde gras-tot-windje. Doch ik heb, behalve bezwaar tegen den inhoud der vertelling, ook nog eenige op merkingen over den stijl. De schrijfster gebruikt mijns inziens te vaak een impres sionistisch maniertje om ons kleuren te doen zien, en dat aanbrengen van kleur-klodderijes bederft den zuiveren bouw van den zin. Zoo, pag. 3:... zandgroeven blinken, bleekgeel uit bruin ... (ca rsief van my, v. d. M.); pag. 10:... tusschen het paars, blank, groen en blauw van de velden bewoog overal geel; pag. 30: doorschijnend zwart op het flonkerige blank groen. Mooi en zuiver gevoeld is de korte be schrijving van het middagmaal op de meent, waar Tijmen en Marretje sameu de koude rijstebrij eten. Zij herinnert zich haar eerste communie,?toen zij in haar nieuwe lichte kleeren, aan een met schotels gedekte tafel bad gezeten ... De herinnering ... allerlei anders buitengewoons.. . lichtjes en gezangen, veel vriendelijk kijkende gezichten, droeg een gevoel van toen over op het tegenwoor dige oogenblik. Met dim nieuwen makker zat zij aan een feest, (cursief van mij, v. d. M ) pag. 25. En de dood van Tijmen, pag. 133 is sober en ontroerend verteld. Maar den inhoud van het verhaal vind ik dwaas, en het onderwerp komt mij voor als eekozen dooreen hoonereburgerscholiernaar een opstel Die mevrouw van Walsum en die modelboerderij en die automobiel, neen, dat in een vergissing. De fout ligt daarin, dat wij niets weten van Hartestein noch van de bewoner?, t n die mevrouw van Walsum kenren wij in het geheel niet. Want om in n zinnetje: pag. 155: Het was bekend in het dorp hoeveel leed zij had van haar kin derloosheid, de genegenheid van die dame voor Fokje, Marretje's kind, ons duidelijk te maken, ly'kt mij toch al te eenvoudig. En daaruit vloeit ook voort dat we in helminst niet het tragische van Marretje's moederschap gevoeld hebben, eer geglimlacht oen die reis naar Nice, en die ko/fers en al dat speelgoed wiarmee tante Clara het kind overstelpt. En dat is jammer, want het zou een mooi boekje zijn, Augusia de Wit is een knap schrijfster, indien die zonderlinge inmen ging van mevrouw van Walsum werkelijker ware gemaakt. En toch blijf ik mij maar verbazen over de keu ie van onderwerpen der heJendaagsche Ilollandsche schrijvers. Het is of er een schuwhe d bestaat voor geestelijke verfijning, voor psychologische gecompliceerdheid, en de duisternissen der ziel.' Er ij beslist gebrek aan geestelijken inhoud in het werk van de overgroote meerderheid der Nederlandeche schrijvers. En dooreen enkelen zin bemerkt gij toch *el hoe ver het gevoel van een auteur strekt. Ik las toevallig dezer dagen den tweeden druk van Orpheus in de Dezsa, van Augusta de Wit, en daar voel ik dadelijk een grootheid, een diepte, die in Het dure Moederschap mijns inziens geheel ontbreekt. Daarom noemde ik dit boekje klein werk. P. VAN DER MEER.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl