De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 12 januari pagina 7

12 januari 1908 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1594 D K AMSTERDAM M EU \\EEKBLAI) VOOR X K D !?: It L A N D. Gebeeldhouwd tafereel van S't. Drsula en de elfduizend maag'len hoven de poort van het Poorthuip. Het beeldhouwwerk is van den beeldhouwer M. J. Hack. Het poortje van het Poort huis op het Spui te Amsterdam, toegang gevende tot het Bagijnhof. Oude en Dienwc poorten aan net Begünhof te Amsterdam. Het Bagijnhof te Amsterdam had oudtijds slechts eene poort, gevende toegang uit de Bagijnensteeg in de Kalverstraat over de Bagijnenbrug en de Bagijnensloot, tot de hof. In de vorige eeuw is de brug afgebroken en de sloot gedempt. Deze oude poort is thans voor enkele jaren vervangen door een nieuwe. Het steentje echter, waarop staat afgebeeld de Heilige Ursula, eenige der maagden van haar gezelschap, onder haren wijden mantel bedekkende en beschermende, is in de nieuwe poort aangebracht. Het jaartal 1584 duidt de vernieuwing van de oude, nu afgebroken poort aan. In het begin der achttiende eeuw heeft het Bagijnhof nog een toegang gekregen op het Spui. Deze toegang was noodig om het drukker verkeer in de Kalverstraat, nadat de Nes, eertijds de winkelstraat, waar nog, ver in de 17e eeuw, deftige bur gers en burgeressen pautoff'el parade hielden en in de rijk voorziene winkels inkoopen deden, en prinsen en gezanten in het voorname hotel van Swartehondt logeerden, een ander aanzien had gekregen. Het kon in de eerste jaren der 18e eeuw zoo druk in de Kalverstraat zijn, dat zij die op het Bagijnhof ter kerke wilden gaan, door de vele rijtuigen belemmering ondervonden. Daarom werd op aanzegginge der Burge meesteren om meer plaats te hebben voor de rijtuigen, die, somtijds, de Kalverstraat te zeer belemmerden, nog eenen ingang naar het Hof gemaakt, achter de Bagijnen, aan het Sput, die echter alleen geopend wordt, wan neer de Roomsche kerk aan- en uitgaat". Mettertijd werd de nieuwe toegang iederen dag opengesteld, doch op bepaalde uren geopend en gesloten. Deze toegang was verkregen door het doorbreken van een der huizen van de hof en ging van het Spui met een trapje naai beneden. Jarenlang zat, in de voorgaande eeuw, bij dag en bij avond, naast dezen toegang een blinde bedelaar, Blinde Piet' genaamd, die de ouderwetsche lucifers ver kocht de lucifers met roode koppen en nooit moe werd van den eigenaardigen roep: Allemaal roode lichte dames, heeren!" Blinde Pi-it" ontving echter meer aalmoe zen dan dat hij doosjes lucifers verkocht. Het oude huis met den primitieven door gang is eerst thans, een paar honderd jaar later, vervangen door een Poorthuis. Vol gens de plannen van den bouwheer, den architect A. J. Joling, is op dezelfde plek van het in 1907 gesloopte huis, een nieuw opgetrokken, aansluitende aan de omgeving en met behoud der aesthetische traditie van deze oude en eerbiedwaardige plek gronds, zoodat dit huis, bij welks bouw de hedendaagsche materialen zijn toegepast. niet vloekt met het karakter der overige huizen van de hof. Men noemt dit nieuwe huis nog in 1907 voltooid zeer eigenaardig: Het Poorthuis'" om de mooie poort, die van het Spui toegang geeft tot het Bagijnhof. Het kunstsmeedwerk aan den gevel boven de poort onderscheidt zich van het alledaagsehe, zoowel de ver sierde ankers als het jaartal: 1907, aan de top, waarvan de versiering de symbolen bevat van : geloof, hoop en liefde; en er een tevens, practisch, tot hijschbalk dient. Oe doorgang van het Poorthuis, is, met het oog op de bewoners der drie bovenverdiepingen zoowel als met het oog op brandgevaar en ter betere afsluiting van temperatuur en gehoorverschil, voorzien van een baksteenen gewelf. De correct uitgevoerde verschillende netgewelven toonen aan, dat zoowel bij den ontwer per als bij de metselaars het gewaardeerd stre ven uit den tijd der Metselaarsgilden nog bestaat. Bij de mooie, eenvou dige en zware deur is, als in oude tijden, een klopper aangebracht, tevens een zinspeling op de Bagijnen, ook wel klopjes" genoemd. De Wachter van het Hof" moge waken, dat het werk van den archi tect A. J. .loling onge schonden blijve. Aan BACUNEN5TEEGDe doorgang van het Poorthuis. Het nieuwe poortje Bagijnhofsteeg, Up de/.e ai uöcnd,,ij /,iei, ujen het Poortje, vernieuwd in 1584. DaM .feuieeKemng van Wenckebach, ontleenen wij aan de Premie van Het Nieuws van den Dag. den gevel van het Poorthuis aan de Hofzijde }>? toch reeds eene niet gewensehte wijziging aangebracht. De drie soort gewelven in de poort, gedragen door gebeeldhouwde draagstukken, zijn rioor den beeldhouwer, M. ,}. Hack. zoo stil on eenvoudig mogelijk gehouden. liet beeldhouwwerk der draagstukken stelt voor: een hardloopend jongentje, verjaagd uit den hof; een op de vlucht gejaagden haan, en een hond wegloopend met den staart tusschen de poolen. Deze voorstellingen slaan op een oude bepaling, aldus luidende: Ter voorkominge van gedruisch op den Hof, mogen 'r geene haanen noch honden gehouden worden. Ook mogen' er geene Vriendinnen der Begijnen of anderen vernagten, zonder ver lof van Meesteressen: en kne *tjes, die boven de drie jaaren oud zijn, in 't geheel niet". O"k '<it pnortj" heeft eene voorstelling van de Heilige l'rsulaen de elf duizend maagden. Da beekino^wer heett rekening gehouden met doel en bestemming der plaats, en in zijne kunst, ondanks zijne gebondenheid, met behou l van het goede oude, iets persoonlijks gelegd. De versiering, die als oplossing van het profiel van de boog dienst doet, strekt te gelijk als draagstuk voor de er boven ge plaatste pilasters. Deze pilasters doen met rlp kleine hoog en zijstukken alles in Oberkirchener steen dienst tot omlijsting van het tafereel der Heilige Ursula. Op dat tafereel heeft de beeldhouwer M. J. Hack, uitgedrukt: de bescherming van der maagden reinheid door de beschermende houding van de in het midden staande St. Ursula, haar mantel om de maagden willende uitbreiden, en eigen reinheid symboliseerende ook m de kroon, gevormd door gesty leerde leliën, de lelieknoppen die het 'óeheele hoofd omgeven, als ornamentale imvatting van den aureool. Bovendien ont.vaart men in de fonds nog aanduiding ran leliën. Tentoonstel JE van der Valfc bij Van (Jogn. Het tegenwoordige werk van Van der Valk ?Haat tegenover zijn vroegere, ongeveer als VVitsen met zijn latere tot de stadsgezichten uit zijn Lotdenschen tijd. Ik denk bijv. aan ;ijn tentoonstelling bij Van Wi^selingh jaren >il geleden; daaria svas een aanslag naar het ^routsche, hoewel nog ?an ongenoegzaam ? oliën klank. Het noemen dezer twee schilJers jongeren, die ontniddelijk volgden op de groote voorgangers duidt niet op gelijk waar ligheid in kwaliteiten, inaar op aen onderbreking, een steken-blij ven inden aanloop hunner ontwikkeling. Meer nog echter dan bij Witsen, lieten de beloften in vroeger werk van Van der Valk op vervulling wach ten. Hij is een der intelJectueelen (of der oedachtzamenj die de bewustwording zoeken u hun daal. Zij zijn achtbaar boven velen, die meer .vereldsch succes oogsten; zij kennen beter Ie zwaaite van de inspanning, die vruchtbsar kan wezen en zoo zij niet bereiken wat zij ;innend bestreven, is het wel eens doordat :iet intellect te sterk den teugel houdt aan Ie expansie. Van der Valk is meer teekenaar ? lan schilder. Waar hij tracht naar kleur eigenschappen in zijn werk, dankt hij de be trekkelijke resultaten aan beleidvolle habilieit en aan een keurend inzicht van de oeteekenis der kleur, nagespeurd in de ver scheiden nuanceeringen van de tegenwoordige iunstuiting. Maar daar is niet de natuurlijke uitvoer van eigen impressie ervaringen; de kleur bloeit niet in zijn schilderijen als in die van Breitner, I&aac Icraëls of me?r. Bisschop. Het ieidt tot misverstand de stil levens van Van der Valk te gaan vergelijken tot zijn nadeel met die van mevr. Bisschop, zonder eenige andere verhouding re doen gelden (Criticus van de Teleg.aaf). Zijn stillevenwerk staat tegenover dat van ge noemde schilderes, als Witsen met zijn stads gezichten zich verhoudt tot Breitner. Breitner neeft veel op Witsen voor door de.... ge dachteloosheid. Het inzicht van de coloristische waar ien in een schilderij bij Van der Valk is wellicht overwogener dan dat van mevr. Bisschop, maar waar het bovenal op aankomt, hij kent minder de goddelijke aandrift. Het werk van de'.en zoekende, van afzijn begin tot heden, vertoont aanmerkglijke ver schillen van kleuraspect en van factuur. Ik icrinner me van veel vroeger, schilderijtjes an geraffineerder intentie, teekeningen en itsen van strakker gespannenbeid dan tegenvoordig. Nu nog wijzen zijn stillevens naast ?.ijn landschappen op zeer uiteenloopende loelingen. In de eerste legt hij zich bijzonIer toe op het schilderen van koperen en aetalen pol ten en kamen, tuk op de wiselvaligheid van kleurvloeiiigen met fel ge.inrmde hooglichten over het glanzend op pervlak van die voorwerpen. Dan w* er is hem de dispositie aantrekkelijk van een stil leven om een eigenaardig, opmerkelijk kleurarrangement, een thema in blauw bijv. De resultaten van deze met koenheid onder nomen schilderoefeningen zijn ongelijk, maar al te dikwijls is het werk rauw gebleven; niet rauw in den zin van kras expressief, maar van een voorgewende fel kleurighei i zoo ve-sch uit de veiftube gekomen. Ook in de landschappen waar hij dikwijls nair het ijle en broos-grijze streeft, is de kleurman zelden tot eenige rijpheid geraakt. De eigenlijke aard van dit talent doet zich vooral kecnen in de teekeningen en etsen. Daarin spreekt zicii uit een gezette meening o ver de bet eekenis van den lijn, de waarde van het samenstel der vormen. Een principieel standpunt, waaraan bet bejag naar goedkoope picturale effecten vrijwel vreemd i^. Maar 1es>enover deze kwaliteit staat de beredeneer Iheid van het streven, de stelselmatigheid van een vast-teekenende hand, waaraan bezonnenheid en doordrongenheil te weinig deel hebben. Het is jammer dat dit werk zoo bij de oppervlakte blijft, van het Bagijnhof tegenover de vervangende dat van 1584. bij de- vergenoegdheid van een fiksen neer geschreven lijn. Er is het aplomb van een zekere hand vaardigheid, die uitmuntend zou te stade komen aan een snelteekenaar. Van der Valk heeft veel geteekend op grauw karton; en pastelkleureu toegevoegd aan de zwartkrijtlijnen, gedijen voordeelig op dezen fond. Het fleurig uitzicht van d« teekening is echter langs dezen weg wel dikwijls al te goedkoop verkregen. Het leidt tot oppervlakkigheid. Veel teekeningen zijn alleen merk waardig als sterk onderstel voor den opzet van een schil derij,als degelijke vaststellin a; van de algemeen^ constructie. Sommige meer doorwerkte en dikwijls «eer gecompliceerde landscbapgevallen in vogelvlucht gezien, als Van uit mijn zolder raam, zijn in alle bizonderheden scherp gepunctueerd.stellig in lijn gezet. Maar het zou naast een penteekening van Vincent, van Gogh blijken, hoe in dit vergezicht van achter elkaar zich uitstrekkende terreinen, de uit metende nauw-bepalende teekening als 't ware een geographisch karakter heeft. Deze behoort intusschen om meerdere voldragenheid tot de beste, de meest serieuse, teektningen op deze tentoonstelling. Mooier is echter Weg in Drenthe" waarin alleen jammer is, dat de dichte bladermassa der boomen, te veel weer in het globale ge geven werd. Sommige dijkgezichten zijn hier opmerkenswaardig om een streven naar groote liJD wenkingen. Bij Spakenburg, waar de lange dijkweg vlak in het verkort ligt, ongebroken in rechte richting uitschietend naar het oogpunt in den horizon, is, in perspectivische beteekenis, een teekening van suggestieve krach t. In Amerongsche berg, Op den heuvel en Scherpenzeel toonen zich ook op z;jn voordeeligst de onmiskenbare kwaliteiten van dezen tee kenaar. Maar de indruk van deze geheele tentoonstelling samenvattend, valt te be sluiten dat, naarmate de habiliteit van dezen blijkbaar zeer arbeidzamen schilder zich ont wikkelde en de zelf bewustheid in ruste ging, de verdieptheid van den geest en de verin nerlijking van den zin er by inschoten.; In den winkel zelf zijn verscheidene etsen van Van der Valk geëxposeeid, waaroij er verschillende zijn, bijv. een Amster lamsch stad gezicht bij 't Ontraalstation, die tot het kloekste moderne etswerk gerekend kunnen worden. W. STEENHOFF. Landschapschilderij. 8ste Groep PoldiriSMo. De groep van A. Hijner is een bevestiging van een meenine;. Deze schilder mist kracht en bezit ruwheid. Hy mist smaak. Zijn verf blijft zeer zwaar en zeer onschoon ; de inte rieurs zijn als bouwsel van een eigenaardige ondiepte, en de figuren die hij er in plaatst zijn geen middel tot vermooiing van het geheel. Integendeel ze maken den neerdruk kenden invloed sterker. Er is beters in Koppenol. Ook in hem wordt niets bizonders, maar er is eenigen smaak meer. Er zijn allerlei gelijkheden, onder meer wel Akke ringa, maar er is in 't meisje met de ganzen iets dat het aanzien niet onmogelijk maakt. Het is een meisje zittend in een blauw kleed met ganzen bij zich, achter haar een paar struiken, waarachter het landschap tot verder boomen wijkt. Het meisje is gekleed in blauw en heeft een wit mutsje op. Er is in dit bestorven uitziend werkje iets van door schijnendheid der kleur; alleen werd te veel aan die doorschijnendheid de vorm geofferd. Verder zijn te noemen het wat gooische No. 12 geiten, met den staanden voorgrond en een landschap met een kar en wagen tus schen boomen maar waar juist dunkt me die kar en wagen het landschap verkleinen. De overigen van Koppenol zijn zooals er te veel zijn. Al de werken en werkjes van A. H. Koning zijn dingf-n van te wei nig oogenblikken, ze zijn alle oppervlakkig. liet effect is even bereikt maar er is verder geen aandacht aan gegeven Toch konden zulke dingen nog iets beduiden boven het een oogenblik aangenaam zijn, zoo de macht van den mensch er in grooter ware maar dit is hier niet bet geval. In alle deze dingen is wat aangemaams van kleur (het meest in 11) de schepen en de sneeuw maar ze kunnen geen van alle lane aanzien velen omdat geen enkle vormer in gekend en gekund is Breedheid in den werkelijken zin bestaat zonder kennen en kunnen en weten niet. Hetzelfde is (met ietwat meer ho vast soms) te zeggen van het werk van Evert Moll. Er is natuurlijk iets niets onaangenaams, voor een kwart oogenblik, in het schip op de helling en de kathedraal aan de overzij even eens aanvarend als een schip maar het kan geen bezien velen. De toover is te uiterlijk en mist op hare wijze de noodzakelijk zijnde natuurlijkheid in haar onnatuurlijkheid. Onder de kleinere schetsen ware te noemen 4 en 6. De Romantiek van P. Franken is in het algemeen te veel zonder inhoud. Zijn zeeën zijn verwant aan de Franschen (No. 4 is het beete, bezit den meesten inhoud) en te leeg, en een koe bij een hek is uitslui tend op wat licht gegeven en niet op anderen bou *. De vorm is daardoor te zwak geworden in alle opzicht. Van H. W. Jansen zijn de oude houthaalder en het straatje met de dreigende lucht en de schets van den Oromedans te Enkhuizen te noemen. In de andere is de kleur niet schoon" in te veel der werken te eender en te weinig geestelijk om-huld. Van Texeira de Mattos is het portre; in den mantel met bont het minst slechte, juist in dien mantel; van Wally Moes zijn te noemen een meisjeskopje (No. 9) eer studie; de deken waarin het te eten krijgend kind ligt in No. o, en ten derde No. 3 van den ouden man de de kop, terwijl bij den deze de handen veel te zwak zijn. Deze tentoonstelling van haar werk is zeer eentonig; er is geen fleur meer aan. Buisman bereikte in N o. 6 een portret tegen een fond van buiten, en No. 7 iets ,maar niet veel; de rest is niet voor mij. Tot de beetren hiertusschen (het is niet moeilyk) behooren W. Maris, R. Arntzenius en Marie Wandscheer. De 3 werken door W. Maris zijn etellig geen belangrijke uitin gen. In de groote studie is de roode koe een onrustig dfel der samenstelling, en zijn ia het hooge riet wel eigenaardige kleuren; in de beide andere dingen : Eenden in het groen noch in den Melktijd (met het hinderend kalfje bij het meisje) vindt ge bizondere kwalitei'en. Van Floris Arntzenius zijn my de beete: No. 7 Bloemen in een kan (schetsmatig). Het strandgezicht No. 3 maar de schaduw is tegenover het witte kindje niet half teer genoeg; het portret No. 9. Marie Wand scheer zond een aantal bloemstukken in, en

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl