Historisch Archief 1877-1940
No. 1594
D K AMSTERDAM M EU \\EEKBLAI) VOOR X K D !?: It L A N D.
Gebeeldhouwd tafereel van S't. Drsula
en de elfduizend maag'len hoven de poort
van het Poorthuip. Het beeldhouwwerk
is van den beeldhouwer M. J. Hack.
Het poortje van het Poort huis op het Spui te Amsterdam,
toegang gevende tot het Bagijnhof.
Oude en Dienwc poorten aan net Begünhof te
Amsterdam.
Het Bagijnhof te Amsterdam had oudtijds
slechts eene poort, gevende toegang uit de
Bagijnensteeg in de Kalverstraat over de
Bagijnenbrug en de Bagijnensloot, tot de hof.
In de vorige eeuw is de brug afgebroken
en de sloot gedempt.
Deze oude poort is thans voor enkele
jaren vervangen door een nieuwe. Het
steentje echter, waarop staat afgebeeld de
Heilige Ursula, eenige der maagden van
haar gezelschap, onder haren wijden mantel
bedekkende en beschermende, is in de
nieuwe poort aangebracht. Het jaartal 1584
duidt de vernieuwing van de oude, nu
afgebroken poort aan.
In het begin der achttiende eeuw heeft
het Bagijnhof nog een toegang gekregen
op het Spui. Deze toegang was noodig om
het drukker verkeer in de Kalverstraat,
nadat de Nes, eertijds de winkelstraat,
waar nog, ver in de 17e eeuw, deftige bur
gers en burgeressen pautoff'el parade hielden
en in de rijk voorziene winkels inkoopen
deden, en prinsen en gezanten in het
voorname hotel van Swartehondt logeerden,
een ander aanzien had gekregen. Het kon
in de eerste jaren der 18e eeuw zoo druk
in de Kalverstraat zijn, dat zij die op het
Bagijnhof ter kerke wilden gaan, door de
vele rijtuigen belemmering ondervonden.
Daarom werd op aanzegginge der Burge
meesteren om meer plaats te hebben voor
de rijtuigen, die, somtijds, de Kalverstraat
te zeer belemmerden, nog eenen ingang naar
het Hof gemaakt, achter de Bagijnen, aan het
Sput, die echter alleen geopend wordt, wan
neer de Roomsche kerk aan- en uitgaat".
Mettertijd werd de nieuwe toegang iederen
dag opengesteld, doch op bepaalde uren
geopend en gesloten.
Deze toegang was verkregen door het
doorbreken van een der huizen van de hof
en ging van het Spui met een trapje naai
beneden. Jarenlang zat, in de voorgaande
eeuw, bij dag en bij avond, naast dezen
toegang een blinde bedelaar, Blinde Piet'
genaamd, die de ouderwetsche lucifers ver
kocht de lucifers met roode koppen
en nooit moe werd van den eigenaardigen
roep: Allemaal roode lichte dames, heeren!"
Blinde Pi-it" ontving echter meer aalmoe
zen dan dat hij doosjes lucifers verkocht.
Het oude huis met den primitieven door
gang is eerst thans, een paar honderd jaar
later, vervangen door een Poorthuis. Vol
gens de plannen van den bouwheer, den
architect A. J. Joling, is op dezelfde plek
van het in 1907 gesloopte huis, een nieuw
opgetrokken, aansluitende aan de omgeving
en met behoud der aesthetische traditie
van deze oude en eerbiedwaardige plek
gronds, zoodat dit huis, bij welks bouw de
hedendaagsche materialen zijn toegepast.
niet vloekt met het karakter der overige
huizen van de hof.
Men noemt dit nieuwe huis nog in
1907 voltooid zeer eigenaardig: Het
Poorthuis'" om de mooie poort, die van het
Spui toegang geeft tot het Bagijnhof.
Het kunstsmeedwerk aan den gevel boven
de poort onderscheidt
zich van het
alledaagsehe, zoowel de ver
sierde ankers als het
jaartal: 1907, aan de top,
waarvan de versiering
de symbolen bevat van :
geloof, hoop en liefde;
en er een tevens,
practisch, tot hijschbalk
dient.
Oe doorgang van het
Poorthuis, is, met het
oog op de bewoners der
drie bovenverdiepingen
zoowel als met het oog
op brandgevaar en ter
betere afsluiting van
temperatuur en
gehoorverschil, voorzien van
een baksteenen gewelf.
De correct uitgevoerde
verschillende
netgewelven toonen aan, dat
zoowel bij den ontwer
per als bij de metselaars
het gewaardeerd stre
ven uit den tijd der
Metselaarsgilden nog
bestaat.
Bij de mooie, eenvou
dige en zware deur is,
als in oude tijden, een
klopper aangebracht,
tevens een zinspeling
op de Bagijnen, ook wel
klopjes" genoemd.
De Wachter van het
Hof" moge waken, dat
het werk van den archi
tect A. J. .loling onge
schonden blijve. Aan
BACUNEN5TEEGDe doorgang van het Poorthuis.
Het nieuwe poortje
Bagijnhofsteeg,
Up de/.e ai uöcnd,,ij /,iei, ujen het Poortje, vernieuwd in 1584. DaM .feuieeKemng van
Wenckebach, ontleenen wij aan de Premie van Het Nieuws van den Dag.
den gevel van het Poorthuis aan de
Hofzijde }>? toch reeds eene niet gewensehte
wijziging aangebracht.
De drie soort gewelven in de poort,
gedragen door gebeeldhouwde
draagstukken, zijn rioor den beeldhouwer, M. ,}. Hack.
zoo stil on eenvoudig mogelijk gehouden.
liet beeldhouwwerk der draagstukken stelt
voor: een hardloopend jongentje, verjaagd
uit den hof; een op de vlucht gejaagden
haan, en een hond wegloopend met den
staart tusschen de poolen.
Deze voorstellingen slaan op een oude
bepaling, aldus luidende: Ter voorkominge
van gedruisch op den Hof, mogen 'r geene
haanen noch honden gehouden worden.
Ook mogen' er geene Vriendinnen der
Begijnen of anderen vernagten, zonder ver
lof van Meesteressen: en kne *tjes, die boven
de drie jaaren oud zijn, in 't geheel niet".
O"k '<it pnortj" heeft eene voorstelling van
de Heilige l'rsulaen de elf duizend maagden.
Da beekino^wer heett rekening gehouden
met doel en bestemming der plaats, en in
zijne kunst, ondanks zijne gebondenheid,
met behou l van het goede oude, iets
persoonlijks gelegd.
De versiering, die als oplossing van het
profiel van de boog dienst doet, strekt te
gelijk als draagstuk voor de er boven ge
plaatste pilasters. Deze pilasters doen met
rlp kleine hoog en zijstukken alles in
Oberkirchener steen dienst tot omlijsting
van het tafereel der Heilige Ursula.
Op dat tafereel heeft de beeldhouwer M.
J. Hack, uitgedrukt: de bescherming van der
maagden reinheid door de beschermende
houding van de in het midden staande
St. Ursula, haar mantel om de maagden
willende uitbreiden, en eigen reinheid
symboliseerende ook m de kroon, gevormd door
gesty leerde leliën, de lelieknoppen die het
'óeheele hoofd omgeven, als ornamentale
imvatting van den aureool. Bovendien
ont.vaart men in de fonds nog aanduiding
ran leliën.
Tentoonstel JE van der Valfc bij Van (Jogn.
Het tegenwoordige werk van Van der Valk
?Haat tegenover zijn vroegere, ongeveer als
VVitsen met zijn latere tot de stadsgezichten
uit zijn Lotdenschen tijd. Ik denk bijv. aan
;ijn tentoonstelling bij Van Wi^selingh jaren
>il geleden; daaria svas een aanslag naar het
^routsche, hoewel nog ?an ongenoegzaam
? oliën klank. Het noemen dezer twee
schilJers jongeren, die ontniddelijk volgden
op de groote voorgangers duidt niet op
gelijk waar ligheid in kwaliteiten, inaar op
aen onderbreking, een steken-blij ven inden
aanloop hunner ontwikkeling. Meer nog echter
dan bij Witsen, lieten de beloften in vroeger
werk van Van der Valk op vervulling wach
ten. Hij is een der intelJectueelen (of der
oedachtzamenj die de bewustwording zoeken
u hun daal.
Zij zijn achtbaar boven velen, die meer
.vereldsch succes oogsten; zij kennen beter
Ie zwaaite van de inspanning, die vruchtbsar
kan wezen en zoo zij niet bereiken wat zij
;innend bestreven, is het wel eens doordat
:iet intellect te sterk den teugel houdt aan
Ie expansie. Van der Valk is meer teekenaar
? lan schilder. Waar hij tracht naar kleur
eigenschappen in zijn werk, dankt hij de be
trekkelijke resultaten aan beleidvolle
habilieit en aan een keurend inzicht van de
oeteekenis der kleur, nagespeurd in de ver
scheiden nuanceeringen van de tegenwoordige
iunstuiting. Maar daar is niet de natuurlijke
uitvoer van eigen impressie ervaringen; de
kleur bloeit niet in zijn schilderijen als in
die van Breitner, I&aac Icraëls of me?r.
Bisschop. Het ieidt tot misverstand de stil
levens van Van der Valk te gaan vergelijken
tot zijn nadeel met die van mevr.
Bisschop, zonder eenige andere verhouding
re doen gelden (Criticus van de Teleg.aaf).
Zijn stillevenwerk staat tegenover dat van ge
noemde schilderes, als Witsen met zijn stads
gezichten zich verhoudt tot Breitner. Breitner
neeft veel op Witsen voor door de.... ge
dachteloosheid. Het inzicht van de
coloristische waar ien in een schilderij bij Van der Valk
is wellicht overwogener dan dat van mevr.
Bisschop, maar waar het bovenal op aankomt,
hij kent minder de goddelijke aandrift.
Het werk van de'.en zoekende, van afzijn
begin tot heden, vertoont aanmerkglijke ver
schillen van kleuraspect en van factuur. Ik
icrinner me van veel vroeger, schilderijtjes
an geraffineerder intentie, teekeningen en
itsen van strakker gespannenbeid dan
tegenvoordig. Nu nog wijzen zijn stillevens naast
?.ijn landschappen op zeer uiteenloopende
loelingen. In de eerste legt hij zich
bijzonIer toe op het schilderen van koperen en
aetalen pol ten en kamen, tuk op de
wiselvaligheid van kleurvloeiiigen met fel
ge.inrmde hooglichten over het glanzend op
pervlak van die voorwerpen. Dan w* er is
hem de dispositie aantrekkelijk van een stil
leven om een eigenaardig, opmerkelijk
kleurarrangement, een thema in blauw bijv.
De resultaten van deze met koenheid onder
nomen schilderoefeningen zijn ongelijk, maar
al te dikwijls is het werk rauw gebleven;
niet rauw in den zin van kras expressief,
maar van een voorgewende fel kleurighei i zoo
ve-sch uit de veiftube gekomen. Ook in de
landschappen waar hij dikwijls nair het ijle
en broos-grijze streeft, is de kleurman zelden
tot eenige rijpheid geraakt. De eigenlijke aard
van dit talent doet zich vooral kecnen in de
teekeningen en etsen. Daarin spreekt zicii uit
een gezette meening o ver de bet eekenis van den
lijn, de waarde van het samenstel der vormen.
Een principieel standpunt, waaraan bet
bejag naar goedkoope picturale effecten vrijwel
vreemd i^. Maar 1es>enover deze kwaliteit
staat de beredeneer Iheid van het streven,
de stelselmatigheid van een vast-teekenende
hand, waaraan bezonnenheid en
doordrongenheil te weinig deel hebben. Het is jammer
dat dit werk zoo bij de oppervlakte blijft,
van het Bagijnhof tegenover de
vervangende dat van 1584.
bij de- vergenoegdheid van een fiksen neer
geschreven lijn.
Er is het aplomb van een zekere hand
vaardigheid, die uitmuntend zou te stade
komen aan een snelteekenaar. Van der Valk
heeft veel geteekend op grauw karton; en
pastelkleureu toegevoegd aan de
zwartkrijtlijnen, gedijen voordeelig op dezen fond. Het
fleurig uitzicht van d« teekening is echter
langs dezen weg wel dikwijls al te goedkoop
verkregen. Het leidt tot oppervlakkigheid.
Veel teekeningen zijn alleen merk waardig als
sterk onderstel voor den opzet van een schil
derij,als degelijke vaststellin a; van de algemeen^
constructie. Sommige meer doorwerkte en
dikwijls «eer gecompliceerde landscbapgevallen
in vogelvlucht gezien, als Van uit mijn zolder
raam, zijn in alle bizonderheden scherp
gepunctueerd.stellig in lijn gezet. Maar het zou
naast een penteekening van Vincent, van Gogh
blijken, hoe in dit vergezicht van achter
elkaar zich uitstrekkende terreinen, de uit
metende nauw-bepalende teekening als 't ware
een geographisch karakter heeft. Deze behoort
intusschen om meerdere voldragenheid tot
de beste, de meest serieuse, teektningen op
deze tentoonstelling.
Mooier is echter Weg in Drenthe" waarin
alleen jammer is, dat de dichte bladermassa
der boomen, te veel weer in het globale ge
geven werd. Sommige dijkgezichten zijn hier
opmerkenswaardig om een streven naar groote
liJD wenkingen. Bij Spakenburg, waar de lange
dijkweg vlak in het verkort ligt, ongebroken in
rechte richting uitschietend naar het oogpunt
in den horizon, is, in perspectivische
beteekenis, een teekening van suggestieve krach t.
In Amerongsche berg, Op den heuvel en
Scherpenzeel toonen zich ook op z;jn voordeeligst
de onmiskenbare kwaliteiten van dezen tee
kenaar. Maar de indruk van deze geheele
tentoonstelling samenvattend, valt te be
sluiten dat, naarmate de habiliteit van dezen
blijkbaar zeer arbeidzamen schilder zich ont
wikkelde en de zelf bewustheid in ruste ging,
de verdieptheid van den geest en de verin
nerlijking van den zin er by inschoten.;
In den winkel zelf zijn verscheidene etsen
van Van der Valk geëxposeeid, waaroij er
verschillende zijn, bijv. een Amster lamsch
stad gezicht bij 't Ontraalstation, die tot het
kloekste moderne etswerk gerekend kunnen
worden.
W. STEENHOFF.
Landschapschilderij.
8ste Groep PoldiriSMo.
De groep van A. Hijner is een bevestiging
van een meenine;. Deze schilder mist kracht
en bezit ruwheid. Hy mist smaak. Zijn verf
blijft zeer zwaar en zeer onschoon ; de inte
rieurs zijn als bouwsel van een eigenaardige
ondiepte, en de figuren die hij er in plaatst
zijn geen middel tot vermooiing van het
geheel. Integendeel ze maken den neerdruk
kenden invloed sterker. Er is beters in
Koppenol. Ook in hem wordt niets bizonders,
maar er is eenigen smaak meer. Er zijn
allerlei gelijkheden, onder meer wel Akke
ringa, maar er is in 't meisje met de ganzen
iets dat het aanzien niet onmogelijk maakt.
Het is een meisje zittend in een blauw kleed
met ganzen bij zich, achter haar een paar
struiken, waarachter het landschap tot verder
boomen wijkt. Het meisje is gekleed in
blauw en heeft een wit mutsje op. Er is in
dit bestorven uitziend werkje iets van door
schijnendheid der kleur; alleen werd te veel
aan die doorschijnendheid de vorm geofferd.
Verder zijn te noemen het wat gooische
No. 12 geiten, met den staanden voorgrond en
een landschap met een kar en wagen tus
schen boomen maar waar juist dunkt me
die kar en wagen het landschap verkleinen.
De overigen van Koppenol zijn zooals er
te veel zijn. Al de werken en werkjes van
A. H. Koning zijn dingf-n van te wei
nig oogenblikken, ze zijn alle oppervlakkig.
liet effect is even bereikt maar er is
verder geen aandacht aan gegeven Toch
konden zulke dingen nog iets beduiden boven
het een oogenblik aangenaam zijn, zoo de
macht van den mensch er in grooter ware
maar dit is hier niet bet geval. In alle deze
dingen is wat aangemaams van kleur (het
meest in 11) de schepen en de sneeuw maar
ze kunnen geen van alle lane aanzien velen
omdat geen enkle vormer in gekend en gekund
is Breedheid in den werkelijken zin bestaat
zonder kennen en kunnen en weten niet.
Hetzelfde is (met ietwat meer ho vast soms)
te zeggen van het werk van Evert Moll. Er
is natuurlijk iets niets onaangenaams, voor
een kwart oogenblik, in het schip op de
helling en de kathedraal aan de overzij even
eens aanvarend als een schip maar het kan
geen bezien velen. De toover is te uiterlijk
en mist op hare wijze de noodzakelijk zijnde
natuurlijkheid in haar onnatuurlijkheid.
Onder de kleinere schetsen ware te noemen
4 en 6. De Romantiek van P. Franken is
in het algemeen te veel zonder inhoud. Zijn
zeeën zijn verwant aan de Franschen (No. 4
is het beete, bezit den meesten inhoud) en
te leeg, en een koe bij een hek is uitslui
tend op wat licht gegeven en niet op
anderen bou *. De vorm is daardoor te
zwak geworden in alle opzicht. Van H. W.
Jansen zijn de oude houthaalder en het
straatje met de dreigende lucht en de
schets van den Oromedans te Enkhuizen te
noemen. In de andere is de kleur niet
schoon" in te veel der werken te eender
en te weinig geestelijk om-huld. Van
Texeira de Mattos is het portre; in den mantel
met bont het minst slechte, juist in dien
mantel; van Wally Moes zijn te noemen een
meisjeskopje (No. 9) eer studie; de deken
waarin het te eten krijgend kind ligt in No.
o, en ten derde No. 3 van den ouden man de
de kop, terwijl bij den deze de handen veel
te zwak zijn. Deze tentoonstelling van haar
werk is zeer eentonig; er is geen fleur meer
aan. Buisman bereikte in N o. 6 een portret
tegen een fond van buiten, en No. 7 iets
,maar niet veel; de rest is niet voor mij.
Tot de beetren hiertusschen (het is niet
moeilyk) behooren W. Maris, R. Arntzenius
en Marie Wandscheer. De 3 werken door W.
Maris zijn etellig geen belangrijke uitin
gen. In de groote studie is de roode koe een
onrustig dfel der samenstelling, en zijn ia
het hooge riet wel eigenaardige kleuren; in
de beide andere dingen : Eenden in het groen
noch in den Melktijd (met het hinderend
kalfje bij het meisje) vindt ge bizondere
kwalitei'en. Van Floris Arntzenius zijn my de
beete: No. 7 Bloemen in een kan (schetsmatig).
Het strandgezicht No. 3 maar de schaduw is
tegenover het witte kindje niet half teer
genoeg; het portret No. 9. Marie Wand
scheer zond een aantal bloemstukken in, en