De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 19 januari pagina 1

19 januari 1908 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

1595 DE AMSTEEDA 19P, WEEK Dft nummer tarot «en byvoeersel. YOOE NEDERLAND O:n-cLer redactie IMIr. IE3I. Uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3. maanden / 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling, mail 10. A&onderujke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Zondag 19 Januari Advertentiën van l?5 regels / 1.25, elke regel meer f 0.25 Reclames per regel . a 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitead aangenomen door de firm» RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 40 Pfennig. INHOUD: VAN VEERE EN VAN NABIJ: Bij onze Baren.?Polemiek, door d. K. Het huwen van officieren, door G. Een misplaatst stukje over een misplaatst woord. FEUIL LETON: De noodlottige florozonde. Naar het Engelsen, van Leonard Merrick. KUNST EN LETTEBEN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. Mallarmé, door H. P. Harlem. Heiligschennis?, door mr. J. J. Raaff, met Naschrift van Ant. Averkamp. Nog eens Heiligschennis", door J. Tielen», met Naschrift van Ant. Averkamp. VOOR DAMES: Catharina Alberdingk Thijm, met portr. door Harriet Lefébure. ALLERLEI, door Caprice. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. In memoriam Wilhelm Busch, met portr. en af b., door Cornelis Veth. Ale*tander Ver Huell, door dr. H. E. Grave. De nieuwe schouwburg te Weimar, met af b., door J. H. Rössing. Collectie Six, door W. S. Dr. Kuypers reisverhaal, beoord. door mr. Anne inema. Vondels bekering, door Gerard Brom, beoord. door J. F. M. Sterck. Penteekening van H. G. Ibels. TINAN. EN OECONOMISCHE KRONIEK, door Alex. J. Hendrix en V. d. S. De Rijmkroniek van Meester Pennewip. INGE ZONDEN. DAMRUBRIEK. _ SCHAAK SPEL. ADVERTENTIËN. BttmitlIlIMIIUIMIIIIIIIIIIIIIHIimilllllflitllllHIMIIlmMIMimUMIItmimi Bij onze Buren. Pruisen, het hart van dat groote Duitsche Rijk, dat (zonder veel gevaren) met alge meen stemrecht wordt geregeerd, heeft, zooals men weet, een merkwaardig an tieke kieswet, een drie-klassen-kieswet, men zei beter: 'n drie-kasten-kieswet. En men zei nóg beter: 'n n-kastekieswet. Want door deze óók menschelijker wijze volmaakte kieswet" hebben in den Pruisischen Landdag de reactionnairste agrariërs, die aan gene zijde ran de Elbe hunne kasteelen bewonen, het bewind over Pruisen rustig in handen. Maar nu is er toch zoo iets als een democratie" in Pruisen! Liberalisme en sociaal-democratie tellen er hunne adepten bij honderdduizenden! De stroom dier democratie is wassende. De tijden schenen haar gunstig: door de Block-politiek in den Rijksdag sprak het Liberalisme mé! Dat Liberalisme, dat ginds in Pruisen met algemeen stemrecht" om zoo te zeggen getrouwd is, was officieel geworden en Bülow-Salon-fiihig. Men zou denken, dat nu ook mevrouw het al gemeen stemrecht" op een beleefde be handeling mocht rekenen bij den minister... Ach neen! Het verslag van de Landdagvergade ring, waarin Prins von Bülow, kortaf, scherp, of hij thuis een standje gaf aan^ een lakei, de liberale voorstellen van zich afduwde,is de moeite van het lezen waard! Dat verslag geeft u een inzicht in de nooit overschatte, in de, schijnt het, on begrensde macht ginds van het Jonkerdom! De liberalen hadden gevraagd: invoe ring van een algemeen, gelijk en direct kiesrecht met geheime stemming, en een betere indeeling der kiesdistricten. Onder een stilte, waarin men een speld kon hooren vallen, begon Bülow van een papier tje af te lezen. Eene verklaring was 't. Er waren fouten, erkende de Königliche Staatsregierung, in het Pruisisch kfesrecht. Over verbeteringen werd nagedacht. Maar of verbeteringen moeten plaats hebben in 't raam van 't bestaande kiesrecht, dan wel door middel van een ingrijpende hervorming, laat zich nog niet overzien. Toch staat reeds nu vast, dat de invoering van het Rijksdag-kiesrecht in Pruisen niet in 't belang zou zijn van 't welzijn ran den Staat (Luide bijval bij de Jonkers) en derhalve ge^iceigerd moet worden. (Hernieuwde levendige bjjval bij de Jonkers). Ik kan ook de vervanging van de openbare door de geheime stemming niet in uitzicht stellen." (Hier geen bijval. Blijkbaar zijn de goede Jonkers perplex van bewonderende instemming). Bülow laat verder zijn OstElbische vrienden nog even hartelijk lachen door een zin, die als een hoon klinkt aan 't adres van de liberalen, en wandelt gemoedelijk de Landdagzaal uit en zonder twijfel de koffiekamer in. De heele voorlezing had geen minuut geduurd. Waar wij heen willen met dit verslag van een Bülowsche verklaring? Naar de in 't lichtstelling van het feit, dat op deze hoonende behandeling door het Duitsche liberalisme met geen enkele daad^ is gereageerd, iets onmogelijks n ieder land, waar de parle mentaire macht ecne wezenlijke macht is. En bijgevolg, opnieuw weer eens, naar de in het lichtstelling van het feit, dat de Duitsche Jonkerkaste niet regeert dóór, maar roor zoover zij het wen-cht mét het parlement. Want was zijn meer derheid een beusehe meerderheid, Bülow had zoo iets niet gedaan en niet kunnen doen. Slechts nu en dan, a!s bij zulke ons verwonderende gebeurtenissen, staat ons dit alles helder voor den geest. Slechts nu en dan overzien wij, als bij weerlicht, de rustige machtspositie van een Bülow, die in de Kamers lastige lichamen ziet, die hem plagen kunnen, ja, maar geen boven hem staande vertegenwoordiging van de gausche natie. Het is daar nog altijd, tenminste ten naasten bij, Lodewijk XIV met zijn raadgevende standen! Hoe zijn wij gelukkig met de pnsgedane belofte van Wilhelm, welke wij voor heel serieus houden, ? dat hij ons niet in zal lijven! Wij bewonderen onze neven om velerlei merkwaardigs, maar logeeren voorloopig 't liefst in onze eigen burgermans woning, waar óók nog wel geen algemeen stemrecht op tafel staat, maar waar we tenminste nig mee spreken hebben om te maken, dat het er komt. Polemiek. Het Handelsblad neemt het volgende van zijn hoefijzer-correspondent op: Politieke loyauteit De lieer De Koo heeft twee kulommeii in i».' Am sterdammer en een deel van /iju leet;eii tijit gevuld niet een artikel over Politiek geskrn'1 diit, voor zoover het aan ons adres is Lrerichl, blijk geeft van nog wel eeuig gemis aan vrijen tijM. Immers, als ^-eiiücmde heer wat bedaar.Ier de artikelen had kunnen lezen, die over de crisis iu ons blad hebben gestaan, dan zou hij du vergissing niet hebben gemaakt ilie hij nu begaat, door tegenstrijdigheid (e zien tussehen een artikel van de hoofdredactie en een van den Ilaagöchen correspondent van het Handelsblad. Kr is toch door sehrijver dezes vo'L van de 4 deserteurs onder de vrijzinnig-demon aten beweerd dat/ij, tegen hun* overtuiging, hadden moeten stemmen vuur Hoofdstuk VIII, maar wél dat zij, als leden vaneen der beide ministeriecle groepen, hadden behooren te zeggen traai'om zij meenden te moeten tegenstemmen. Indien, de heer De Koo dat niet voelt of begrijpt, blijkt daaruit dat, gelijk er menschen xijn die jaren lang ia een vreemd land verlueveu /omler ouit de taal des lands waarlijk goed te leercn spreken, er ook mensehen xijn die hnn leven lang schrijven over politiek zonder het onderscheid tu^rhen politieke. zelfstandigheid en politieke afvalligheid behoorlijk te beseffen. Want de heer De Koo, keuvelend over politieke oprechtheid, blijkt niet te vermoeden dat het in g de vraag kan zijn, aan welke zijde die politieke oprecht heid dan eigenlijk gemist is, aan de zijde van die genen der vrijzim!ig-dem<x'ra!en die vo<ir f van diegenen die tegenstemden. Of is liet geen eiseh van een zekere oprechtheid, een zekere i'airheid, een zekere loifauteit jegens een- kabinet dat men heelt helpen vormen, dat men xoo'n kabinet niet in den steek laat zonder ernstige redenen e»- ZiniJ r b''ltoorlij(kciiitis </ei\-'/ van du' rrde//<:n.J Doet hel et1 in de politiek niet toe, is dat precie> zooals het hoort, wanneer men, na eenmaal met elkander een bepaalde taak te hebban opgezet, na van 21 Jan. l !)()."> at' samen een vast aecoord te hebbeu gesloten, na samen scheep te zijn gegaan voor een bepaalde vei>, underweg eenvoudig drost zander boe of ba te zeggen: Xu, \\ij hebben dan van oprechtheid in de politiek. \an lovauteit iu de politiek, een ietwat ander denkbeeld. Ons komt het voor dat men, behooreml tot een partij die een kabinet hielp vormen want over airleren gaat het hier nu niet, allerminst b.v. orer i>arf>',lo(j~t u - -? ongetwijfeld vrij blijft om naar ernstige overtuiging te stemmen maai' dat men, a!» die overtuiging iu conflict komt met de uitvoering van de bij gemeen aceoord gestelde taak, zoozeer zelfs dat men zich niet eens van stemming meen! ie mogen onthouden, be hoorlijk en openlijk rekenschap van zulk eïii afwij king dient te geven aan de deelgenooten in die taak. Wij kunnen den heer De Koo de verzekering ge^'en dat onze hoofdredactie er precies eender over denkt. Wat schrijver dezes belangt, dat die waarlijk niet gesteld is op partijslavernij en politieleen kuddegecst kon de heer De koo weten. Wist hij dat niet, leest hij gewoonlijk niet wal wij schrijven, dan is lieiu dat natuurlijk allerminst boos aan te rekenen, wel echter dat hij dan zijn leegen tijd versebrijft aan u enkel, door hem slecht gelezen, artikel en daaruit iets over onze algemeene opvatting van politieke oprechtheid meent te mogen afleiden. Eén excuus slechts kunnen wij ons denken voor de vier deserteurs. Dit namelijk, dat zij niet leden zijn van een ministerieele partij. Dat de vrijzinnig-democratische partij, na het verbond van 21 Jan. 1905, zich de handen weder vrij gemaakt heeft en tegenover het kabinet even zoo onafhankelijk staat als bij voorbeeld de groep der vrij-liberalen. Men zal zich de zonderlinge, tegenstrrdige uitingen berinneren, die omtrent de verhouding van de vrijzinnig-democratische partij tot het Kabinet-De Meester bij de behandeling van ile be grooting in de maand December 1905 gedaan ziju in de Tweede Kamer door leden van die partij. Hel rechte omtrent die verhouding is nooit heel precies verteld Maar, al blijft er dus iets twijfelachtig*, iets halfslaehtigs in de positie die de vrijzinnig-democraten hebben ingenomen jegens dit kabinet, hun groep heeft zich gemeenlijk toch gedragen als een ministerieele partij en van de leden van zulk een partij mag worden gevergd, dat zij hun ministerie niet laten schieten zonder duidelijk te zeggen waarom. Foei, wat is dit mis ! Om nu maar geen langer en sterker woord te gebruiken. De geheele zaak, waarover de corres pondent zich had behooren te verantwoor den, is verwijderd, en een andere daarvoor in de plaats gesehoven, natuurlijk om met een schijn van gelijk te hebben zich aan de Hcmdclsblad-lezora te kunnen vertoont n. Wij hadden geconstateerd een wonderlijk verschil tus-chen don correspondent en de rf'luciii', niet over het al of niet houden van oen speech door de vrijz.-dom. tegen stemmers, maar over den plicht om te stemmen, alleen lettende op de beteekenis van het ontwerp of naar politiek belang. De correspondent had de vier vrijz.-dem., die tegen de Oorlogsbegrooting hun stem uitbrachten, onder handen genomen, als waren het een soort van onwijzen, en o.m. het volgende gezegd: Schoon men ?van -alke heroitke maken mis schien ~°lfa zou mogen ondtrstelUn dat het hun er om ie doen wjs, het Kabinet een been te lichten onder de zinspreuk fais ce que dois, advienne que pourra f hetgeen vrijelijk overgezet zijnde, beteckent: Stem anti-militaristisch en heb maling aan de gevolgen}, toch moet men oik van hen maar het minst zonderlinge r/elooven en dus aannemen, dat zij in aller Keelenruhe hebben tegengestemd, dtyikend, dat er geen vuiltje aan dg lacht was,' Tegenover zijne opvatting stelden wij de uitspraak der redactie van het Handelsblad: Wat er van te zeggen, indien mtn om redenen van opportunisme vóór of tiyen stemt; wanneer men zijn stem niet van de mérites van de zaal; zelf laat afhangen, maar van de al of niet wensehelijkheid U't een politiek oogpunt, dat een minister aftreedt? ' Hoe zou men zich tweeërlei standpunt kunnen denken krasser aan elkaar tegenover gesteld? Het is ja en neen. De correspondent vindt in de politiek het stemmen alleen naar over tuiging te mal om het zelfs'' half mallen te durren toedichten, zulk stemmen is hem al te zonderling", en de redactie eisclit juist zulk stemmen als plicht! Tracht uit zulk een tegenspraak nu maar eens uit te komen ! De correspondent mag tien Handels bladen vol schrijven, en hij zou nog even ver zijn. Hij heeft er zich ingewerkt, daar is geen wrikken of bewegen aan. Kn zóó overtuigd is hij zelf daarvan, dat hij de kwestie, waarom het gaat, niet eens heeft durven aanroeren ; maar het eenvoudig laat voorkomen, alsof wij een verschil van ge voelen tussehen het Handelsblad en hem zelf hadden aangenomen over het al of niet houden van een redevoering vói'»r de stem ming! En hiervan w, hij irect het zelf precies even c/otd als u'ij, rolst'rekt niets aan. Wat nu dio redevoering aangaat r "VYij hebben in ons artikel alleen gezegd, dat de correspondent over het viertal (Treub, Van Deventer, Nolting, Ketelaar) schrijvende, misschien geestiger en fijner, maar zeker logischer had kunnen zijn. En dit herhalen wij nog eens. Want inder daad het denken was zijn kracht niet, toen hij zijn vier politieke snaken" en politieke rariteiten," ^ dat onsterfelijk kwartet" van vrijbuiters" (waarom niet liever: van lus tige vagebonden;-) die vroolijke jongens om mee uit visschen te gaau'", eens echt wou toe takelen. \Vat doet hij? In zijn boos humeur al voortkrasseude, teekende hij hen als lieden die Bijeen milt-je aan de lucht" hadden ge zien. Kamerleden dus, dia meenden te n'etcii, dat hun tegennti'iiimen zou :ijn zander ge vaar voor 't ministerie en den minister. En zoo ontnam hij zichzelf juist do basis, waarop de eisch van een redevoering kon zijn gegrond. Hoe toch kan men, gelijk de correspondent in hoog politiek overwegen, den lieden, die niet neriri<s stemmen, kwalijk nemen, dat zij hunaf keurenswaardige han deling niet met een redevoering hebben ingeleid? Zeker, iedere partij, die geheel of maar zoowat" ministrieel is, behoort reden vau haar houding te geven, indien zij op het leven van het Kabinet mikt. Daarover zal de heele wereld het wel eens zijn; maar juist de bedoeling van te treffen ontbrak hier colgens des correspondent* eigen voor stelling. Waartoe dan een speech ? ! Intusschen, als da correspondent hierover nog eens een boompje wil opzetten, het zij hem van harte gegund?maar met de zaak, het principieel verschil tussehen hem en de llandelxb/ad-Ted&ctie : waar hij zegt: dat het nog Biet eens snakenwerk is eenvoudig naar zijn overtuiging te stemmen, en de Redaetie, dat de stem alleen mag afhangen van de mérites van de zaak" heeft daar mee t.iets uit te staan. Na deze toelichting leze men nog eens zijn bovenstaand sehijn-verweer. 't Is ons de moeite niet waard over de quaeste zelve verder n woord te verspillen. Het onhandig pogen van 'e Handelsblads corres pondent blijft wat al te ver onder de streep. * ** Wel wenschen wij, naar aanleiding van de door den correspondent gevolgde methode, nog iets te zeggen over polemiek. Dit geval is zoo leerrijk. Daar zat hij nu in de klem. Door zijn onnadenkendheid was hij er ingeloopen. De zaak had te veel ruchtbaar heid gekregen om te kunnen worden dood gezwegen welnu daar schoot dan niets anders over dan het voeren van een pole miek. Goed, maar tot het voeren van polemiek is allereerst noodig een nauwkeurig weer geven van de woorden, althans van den zin der woorden, door de tegenpartij gebruikt. Hoe zullen ander» de lezers iets van de quaestie begrijpen ? Natuurlijk is de man daarmee begonnen. Te eer daar 'het Handelsblad met geen syllabe van onze opmerking, zijn redactie en zijn correspondent rakende, had melding gemaakt. Maar toen hij n hetgeen hij zelf had gezegd, n de woorden van de Handelsi/oï/-redactio n onze aanwijzing van zijn misstap, zooals wij 't nu nog eens hierboven hebben herhaald, had opgeteekend, gevoelde hij al sposdig, dat hij dit alles niet kon geven, of het publiek zou dadelijk merken, dat hij zijn eigen ongelijk in 't licht stelde. Hij schrapte het dus maar weer. Wat nu ? Tegengesproken moest er toch ; dat bracht zijn positie zoo mee. Wel, dan maar het oude recept gevolgd. In hoofdzaak luidt dat: 1. de kweitie te verdonkeremanen; 2. van de woorden der tegenstanders een al te vrij gebruik te maken ; 3. van eigen beweringen den kop en den staart af te snijden; 4. met een zeker geweld te blaaskaken; 5. zich zelf zoo hoog mogelijk op te schroeven en den man tegen wien men het moet afleggen als een nul voor te stellen 6. een quasi gelecrdheidstoon aan te slaan enz. enz. Welk overvloedig gebruik hebben wij tij dens ons journalistisch bestaan van al deze middelen te samen, en van enkele te samen of afzonderlijk, niet zien maken in het dagbladschrijveis-hospitaal, en dit tot groot nadeel van den invloed der pers, die van gezonde polemiek zooveel baat kan hebben. Maar nu moest het dien kant uit. Daar blijkt de overzichtschrijver en correspondent van het Handelsblad ook al ziek, en zóó ziek, dat hij Stundaard-\?erk levert. Waarlijk, dit is een veeg teeken. Zulk een gebrek aan waarheidsliefde, zulk een ongegeneerdheid in de keus der middelen om zich te dekken, bij een betrekkelijk nog jong man, in hoogst bevoorrechte positie; een journalist die een veel gelezen orgaan te zijner beschikking heeft, en wien het schrijven van kameroverzichten is opge dragen, ziedaar iets bijzonder beden kelijk». En zoo is het, dat wij deze polemiek nog even in verband willen betrachten met de werkzaamheid van den polemicus als Kamer overzicht-schrijver Het Kameroverzichtschrijven vordert, nietwaar, een kalmen, bezadigden, door studie en vooral door nadenken, gevormden geest. Hoe hoog moet hij niet staan en wie heeft dezulken, daartoe bekwaam, niet gekend? om onpartijdig het gesprokene, vergezeld van toelichting en kritiek, weer te geven, zich verheffende boven persoon lijke sympathieën en antipathieën? Zaken en feiten-kennis zijn daartoe, hoe onmisbaar ook, geenszins voldoende; karakter-ont wikkeling is misschien wel de eerste eisch. Hoe licht, minder degelijk van aard, kan de schrijver er toe komen het hem toever trouwde blad te bezigen tot het deuken van menschen die hem ontstemd hebben, in plaats van hun zienswijze te waardeeren, van uit een hooger standpunt dan eigen partij- of C(">terie-politiek. En we hebben nog van een dieper op vatting, aangaande de bij het debat be trokken denkbeelden, zoo zelden bij dezen correspondent iets gemerkt, wél daaren tegen van 't meest gewoon partij-inzicht en bedoelen. Nog pas een paar maanden geleden het was bij het verwerpen met 47 tegen 38 stemmen van het Amsterdamsche Stelling fonds schreef hij een artikel, aanvangende en eindigende met de zoo hatelijke woorden: Jan Salie geluk er mee.' en mocht en wij hem toevoegen: Na alles wat er ten opzichte van de fameuze Stelling-Amsterdam is ge dacht, gesproken en geschreven, moest men zich van dergelijke smaadredenen onthouden. Geen onderwerp leent zich er minder toe dan dit, om tegenstanders als anti-militaristen aan te duiden en dan de laatsten, sommigen uitgezonderd, te vereenzelvigen met Jan Salies, die geen hart zouden ge voelen voor de onafhankelijkheid en de verdediging van hun land. Een Nederlandsche Kamer met b.v. een veertig Jan Salies op het stuk der lands-defensie, ons dunkt, deze o verzicht-schrijver heeft dit alleen bij een ontstelde verbeelding, met van schrik bsvangen oogen, in een spookachtig nachtelijk uur zoo kunnen aanschouwen." Zelfs bij zulk een veelbesproken en een voudige kwestie speende de schrijver zich van denken, en liet zich door zijne politieke heethoofdigheid van de wijs brengen. En zoo was het nu ook weer bij de stemming over de Oorlogsbegrooting. Men behoeft zijn opstel slechts te lezen, om te zien, dat hij bij het schrijven van zijn artikel, aan de belangrijke vraag, door zijn eigen hoofd redacteur een paar dagen later ter sprake gebracht, in het geheel niet had gedacht; maar anti-militaristen uitschelden voor Jan Salies en de vier vrijz.-democraten te trappen, zoo iets had de liefde van zijn hart. Als journa list heeft hij bij al zijn vlot, en ook nogaleens flodderend, geschrijf, een totale afwezig heid van een rustigen wijsgeerigen zin. Elk oogenbhk kan hij opstaan alshetgepiqueerde pplitiekortje, om die kwade kerels, die hij niet lijden mag, eens uit te jou wen. Hij zal het hun dan eens zeggen, die Jan Salies, die snaken en rariteiten! om van de socialisten nu maar niet te spreken; en dat doet hij ook; vervaarlijk, met een bitter tafel-geste.... maar tot zijn eigen nadeel het meest. Dit is een kwaad geval voor de 100 en de 50, waarover hij zich als rechter acht gesteld. Er kan hun zoo van alles over komen. En dit is te erger daar zijn gebrek aan dieper nadenken, zijn gemis aan zelf beheersching', in 't geheel niet ver goed wordt door geest, door fijnheid van vorm of spelend vernuft. Zoodra zijn humeur geprikkeld is, komt er een soort van grof heid uit zijn pen ... men leze slechts de hier door ons behandelde stukken. En bedenkt men nu daarbij dat deze polemiek voerende kameroi-erzicht-schrijver, ten op zichte van eerlijkheid en waarheidsliefde, er van binnen uitziet, zooals hij zich tut heeft doen kennen dan, waarlijk, belooft dat voor menigeen niet veel goeds. Jammer toch voor den hoefijzer-corres pondent, want hij is vlijtig van aard, en bezit verschillende eigenschappen, die hem een voorname plaats zouden kunnen waar borgen, bij de hoogere reportage. Het huwen van officieren. Een onzer medewerkers schrijft ons : Motto. Overal in de natuur en de schepping gelden rege len, die in sommige gevallen leed kunnen veroorzaken. (VAN KAHNEBEEK. Redevoering in de Tweede Kamer, 20 December 1907.) Zonder twijfel sprak de heer Van Karnebeek op 20 December 11. een waarheid" uit, doch hij gsf zich, naar onze bescheiden meening, te weinig moeite om te trachten in het onder havige geval het leed" zooveel mogelijk te verzachten. Wat toch is het geval. Het onderwerp waar het hier om gaat is dat het aaa den officier van het Nederlandsche leger nog steeds ontzegd is te huwen zonder toestemming van de Koningin en dan non wel op de voorwaarde, dat het uit inlichtingen door dm betrokken chef van den officier, op vertrouwelijke wijze in te u-innen, coliloende blijke, dat het fjedratj van de aanstaande echtgenoote onberispelijk is. Het was voorzeker eene goede gedachte van den heer Lely, dat hij dit belangrijk onderwerp, bij de behandeling van de Oorlogsbegrooting in de Tweede Kamer der Staten-Generaal, weder ter sprake bracht. Uit zijn helder en ernstig betoog halen we het volgende aan: Myna inz ens behoort de verbodsbepa ling te vervallen en moet de officier kun nen huwen met wie hij wil. Ik acht dit uit een zedelijk oogpunt wenschelijk, omdat in gevallen, waarran hier sprake is, en die ik niet zal noemen, het aangaan van een huwelijk, hoewel misschien niet altijd toch in den regel een daad zal zijn die door de maatschappij wordt geëerbiedigd, en waar voor de man, die daartoe overgaat, veeleer hulde dan afkeuring verdient. Welnu, voor een dergelijken daad mag men den officier niet stralfen met ontslag eu hem daardoor stellen tusschen de keuze om te doen wat zijn plicht gebiedt of het verlaten van dea dienst. Het staatsgezag dient een huwelijk ouder die omstandigheden eveneens te eerbiedigen als dit door de maatschappij wordt gedaan. Laat mij, Mijnheer de Voorzitter, hieraan toevoegen, dat de reden, waarom ik deze zaak thans ter sprake breng, volstrekt niet van thooreihischen aard is en slechts ver band zou houden met den wensen om in een Konink ijk besluit, dat mij onwettig voorkomt, wijziging te brengen. Neen, Mijnbeer de Voorzitter, een geheel ander idee heeft mij tot bespreking van deze zaak geleid. My zijn namelijk bekend daden van het Departement van Oorlog, vóór het optreden van dezen Minister, in betrekking tot het aangaan van huwelijken van offi cieren, waarbij ik van nabij heb gezien tot welke treurige gevolgen het daarbij ingenomen, volgens mijne meening onwettig, standpunt, kan leiden. Te meer heb ik gemeend deze zaak ter sprake te moeten brengen, omdat de be trokken personen feitelijk onmachtig zijn tegen een dergelijke onrechtmatige behan deling iets te doen. Een ieder toch zal begrijpen, dat een officier, die in de omstandigheden verkeert waarvan hier sprake is, liever zijn betrek king zal opofferen, dan door de indiening van een adres aan de Kamer het gedrag zijner aanstaande echtgenoote aan een be spreking in het openbaar bloot te stellen." Het was de heer Van Karnebeek, die tegen de bewering van den heer Lely o.a. aanvoerde, dat de officieren in hun garnizoen op elkander zijn aangewezen; zy vormen te zamen een kring, waarbinnen zij met elkander behooren om te gaan en het be hoort ook dat in dien omgang de gezinnen der officieren worden betrokken. Xu gaat het, dunkt my, niet aan, dat eerzame vrouwen blootgesteld worden aan den omgang met andere, waai van zij zich, zooals velen van ons gelukkig nog meenen, te recht liever willen onthouden." Deze redeneering kan niet anders dan ? - ilt" zijn van de omstandigheid, d '«r Van Karnebeek met de teg -dige verhoudingen in het officiersk^i-ps onbekend is. Er bestaat geen band in den zin als door hem bedoeld. Dit moge in vroeger tijd in meerdere of mindere mate het geval geweest zijn, thans bestaat ze beslist niet meer. Buiten het familieleven valt nog wel omgang onder de officieren op te merken, hetgeen zich evenwel in hoofdzaak be paalt tot het elkander ontmoeten ia

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl