Historisch Archief 1877-1940
1595
DE AMSTEEDA
19P,
WEEK
Dft nummer tarot «en byvoeersel.
YOOE NEDERLAND
O:n-cLer redactie
IMIr. IE3I.
Uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3. maanden / 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling, mail 10.
A&onderujke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Zondag 19 Januari
Advertentiën van l?5 regels / 1.25, elke regel meer f 0.25
Reclames per regel . a 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitead aangenomen door de firm»
RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 40 Pfennig.
INHOUD:
VAN VEERE EN VAN NABIJ: Bij onze
Baren.?Polemiek, door d. K. Het huwen
van officieren, door G. Een misplaatst
stukje over een misplaatst woord. FEUIL
LETON: De noodlottige florozonde. Naar het
Engelsen, van Leonard Merrick. KUNST
EN LETTEBEN: Muziek in de Hoofdstad,
door Ant. Averkamp. Mallarmé, door H.
P. Harlem. Heiligschennis?, door mr. J.
J. Raaff, met Naschrift van Ant. Averkamp.
Nog eens Heiligschennis", door J. Tielen»,
met Naschrift van Ant. Averkamp. VOOR
DAMES: Catharina Alberdingk Thijm, met
portr. door Harriet Lefébure. ALLERLEI,
door Caprice. UIT DE NATUUR, door
E. Heimans. In memoriam Wilhelm Busch,
met portr. en af b., door Cornelis Veth.
Ale*tander Ver Huell, door dr. H. E. Grave.
De nieuwe schouwburg te Weimar, met af b.,
door J. H. Rössing. Collectie Six, door
W. S. Dr. Kuypers reisverhaal, beoord.
door mr. Anne inema. Vondels bekering,
door Gerard Brom, beoord. door J. F. M.
Sterck. Penteekening van H. G. Ibels.
TINAN. EN OECONOMISCHE KRONIEK,
door Alex. J. Hendrix en V. d. S. De
Rijmkroniek van Meester Pennewip. INGE
ZONDEN. DAMRUBRIEK. _ SCHAAK
SPEL. ADVERTENTIËN.
BttmitlIlIMIIUIMIIIIIIIIIIIIIHIimilllllflitllllHIMIIlmMIMimUMIItmimi
Bij onze Buren.
Pruisen, het hart van dat groote Duitsche
Rijk, dat (zonder veel gevaren) met alge
meen stemrecht wordt geregeerd, heeft,
zooals men weet, een merkwaardig an
tieke kieswet, een drie-klassen-kieswet,
men zei beter: 'n drie-kasten-kieswet.
En men zei nóg beter: 'n
n-kastekieswet. Want door deze óók
menschelijker wijze volmaakte kieswet" hebben
in den Pruisischen Landdag de
reactionnairste agrariërs, die aan gene zijde
ran de Elbe hunne kasteelen bewonen,
het bewind over Pruisen rustig in handen.
Maar nu is er toch zoo iets als een
democratie" in Pruisen! Liberalisme en
sociaal-democratie tellen er hunne adepten
bij honderdduizenden! De stroom dier
democratie is wassende. De tijden schenen
haar gunstig: door de Block-politiek
in den Rijksdag sprak het Liberalisme
mé! Dat Liberalisme, dat ginds in
Pruisen met algemeen stemrecht" om
zoo te zeggen getrouwd is, was officieel
geworden en Bülow-Salon-fiihig. Men zou
denken, dat nu ook mevrouw het al
gemeen stemrecht" op een beleefde be
handeling mocht rekenen bij den minister...
Ach neen!
Het verslag van de Landdagvergade
ring, waarin Prins von Bülow, kortaf,
scherp, of hij thuis een standje gaf aan^
een lakei, de liberale voorstellen van zich
afduwde,is de moeite van het lezen waard!
Dat verslag geeft u een inzicht in de
nooit overschatte, in de, schijnt het, on
begrensde macht ginds van het
Jonkerdom!
De liberalen hadden gevraagd: invoe
ring van een algemeen, gelijk en direct
kiesrecht met geheime stemming, en een
betere indeeling der kiesdistricten. Onder
een stilte, waarin men een speld kon
hooren vallen, begon Bülow van een papier
tje af te lezen. Eene verklaring was 't.
Er waren fouten, erkende de Königliche
Staatsregierung, in het Pruisisch
kfesrecht. Over verbeteringen werd nagedacht.
Maar of verbeteringen moeten plaats
hebben in 't raam van 't bestaande
kiesrecht, dan wel door middel van een
ingrijpende hervorming, laat zich nog
niet overzien. Toch staat reeds nu vast,
dat de invoering van het
Rijksdag-kiesrecht in Pruisen niet in 't belang zou
zijn van 't welzijn ran den Staat (Luide
bijval bij de Jonkers) en derhalve
ge^iceigerd moet worden. (Hernieuwde
levendige bjjval bij de Jonkers). Ik kan ook
de vervanging van de openbare door de
geheime stemming niet in uitzicht stellen."
(Hier geen bijval. Blijkbaar zijn de
goede Jonkers perplex van bewonderende
instemming). Bülow laat verder zijn
OstElbische vrienden nog even hartelijk
lachen door een zin, die als een hoon
klinkt aan 't adres van de liberalen, en
wandelt gemoedelijk de Landdagzaal uit
en zonder twijfel de koffiekamer in.
De heele voorlezing had geen minuut
geduurd.
Waar wij heen willen met dit verslag
van een Bülowsche verklaring?
Naar de in 't lichtstelling van het
feit, dat op deze hoonende behandeling
door het Duitsche liberalisme met geen
enkele daad^ is gereageerd, iets
onmogelijks n ieder land, waar de parle
mentaire macht ecne wezenlijke macht
is. En bijgevolg, opnieuw weer eens,
naar de in het lichtstelling van het feit,
dat de Duitsche Jonkerkaste niet regeert
dóór, maar roor zoover zij het wen-cht
mét het parlement. Want was zijn meer
derheid een beusehe meerderheid, Bülow
had zoo iets niet gedaan en niet kunnen
doen.
Slechts nu en dan, a!s bij zulke ons
verwonderende gebeurtenissen, staat ons
dit alles helder voor den geest. Slechts
nu en dan overzien wij, als bij weerlicht,
de rustige machtspositie van een Bülow,
die in de Kamers lastige lichamen ziet, die
hem plagen kunnen, ja, maar geen boven
hem staande vertegenwoordiging van de
gausche natie.
Het is daar nog altijd, tenminste ten
naasten bij, Lodewijk XIV met zijn
raadgevende standen!
Hoe zijn wij gelukkig met de
pnsgedane belofte van Wilhelm, welke wij
voor heel serieus houden, ? dat hij ons
niet in zal lijven! Wij bewonderen onze
neven om velerlei merkwaardigs, maar
logeeren voorloopig 't liefst in onze eigen
burgermans woning, waar óók nog wel
geen algemeen stemrecht op tafel staat,
maar waar we tenminste nig mee
spreken hebben om te maken, dat het
er komt.
Polemiek.
Het Handelsblad neemt het volgende van
zijn hoefijzer-correspondent op:
Politieke loyauteit
De lieer De Koo heeft twee kulommeii in i».' Am
sterdammer en een deel van /iju leet;eii tijit gevuld
niet een artikel over Politiek geskrn'1 diit, voor
zoover het aan ons adres is Lrerichl, blijk geeft van
nog wel eeuig gemis aan vrijen tijM. Immers, als
^-eiiücmde heer wat bedaar.Ier de artikelen had kunnen
lezen, die over de crisis iu ons blad hebben gestaan,
dan zou hij du vergissing niet hebben gemaakt ilie
hij nu begaat, door tegenstrijdigheid (e zien tussehen
een artikel van de hoofdredactie en een van den
Ilaagöchen correspondent van het Handelsblad. Kr is
toch door sehrijver dezes vo'L van de 4 deserteurs
onder de vrijzinnig-demon aten beweerd dat/ij, tegen
hun* overtuiging, hadden moeten stemmen vuur
Hoofdstuk VIII, maar wél dat zij, als leden vaneen
der beide ministeriecle groepen, hadden behooren te
zeggen traai'om zij meenden te moeten tegenstemmen.
Indien, de heer De Koo dat niet voelt of begrijpt,
blijkt daaruit dat, gelijk er menschen xijn die jaren
lang ia een vreemd land verlueveu /omler ouit de
taal des lands waarlijk goed te leercn spreken, er ook
mensehen xijn die hnn leven lang schrijven over
politiek zonder het onderscheid tu^rhen politieke.
zelfstandigheid en politieke afvalligheid behoorlijk te
beseffen.
Want de heer De Koo, keuvelend over politieke
oprechtheid, blijkt niet te vermoeden dat het in g de
vraag kan zijn, aan welke zijde die politieke oprecht
heid dan eigenlijk gemist is, aan de zijde van die
genen der vrijzim!ig-dem<x'ra!en die vo<ir f van
diegenen die tegenstemden. Of is liet geen eiseh van
een zekere oprechtheid, een zekere i'airheid, een zekere
loifauteit jegens een- kabinet dat men heelt helpen
vormen, dat men xoo'n kabinet niet in den steek
laat zonder ernstige redenen e»- ZiniJ r
b''ltoorlij(kciiitis </ei\-'/ van du' rrde//<:n.J Doet hel et1 in de
politiek niet toe, is dat precie> zooals het hoort,
wanneer men, na eenmaal met elkander een bepaalde
taak te hebban opgezet, na van 21 Jan. l !)()."> at'
samen een vast aecoord te hebbeu gesloten, na samen
scheep te zijn gegaan voor een bepaalde vei>, underweg
eenvoudig drost zander boe of ba te zeggen: Xu, \\ij
hebben dan van oprechtheid in de politiek. \an lovauteit
iu de politiek, een ietwat ander denkbeeld. Ons
komt het voor dat men, behooreml tot een partij die
een kabinet hielp vormen want over airleren gaat
het hier nu niet, allerminst b.v. orer i>arf>',lo(j~t u - -?
ongetwijfeld vrij blijft om naar ernstige overtuiging
te stemmen maai' dat men, a!» die overtuiging iu
conflict komt met de uitvoering van de bij gemeen
aceoord gestelde taak, zoozeer zelfs dat men zich niet
eens van stemming meen! ie mogen onthouden, be
hoorlijk en openlijk rekenschap van zulk eïii afwij
king dient te geven aan de deelgenooten in die taak.
Wij kunnen den heer De Koo de verzekering ge^'en
dat onze hoofdredactie er precies eender over denkt.
Wat schrijver dezes belangt, dat die waarlijk niet
gesteld is op partijslavernij en politieleen kuddegecst
kon de heer De koo weten. Wist hij dat niet, leest
hij gewoonlijk niet wal wij schrijven, dan is lieiu dat
natuurlijk allerminst boos aan te rekenen, wel echter
dat hij dan zijn leegen tijd versebrijft aan u enkel,
door hem slecht gelezen, artikel en daaruit iets over
onze algemeene opvatting van politieke oprechtheid
meent te mogen afleiden.
Eén excuus slechts kunnen wij ons denken voor de
vier deserteurs.
Dit namelijk, dat zij niet leden zijn van een
ministerieele partij. Dat de vrijzinnig-democratische partij,
na het verbond van 21 Jan. 1905, zich de handen
weder vrij gemaakt heeft en tegenover het kabinet
even zoo onafhankelijk staat als bij voorbeeld de
groep der vrij-liberalen. Men zal zich de zonderlinge,
tegenstrrdige uitingen berinneren, die omtrent de
verhouding van de vrijzinnig-democratische partij tot
het Kabinet-De Meester bij de behandeling van ile be
grooting in de maand December 1905 gedaan ziju in
de Tweede Kamer door leden van die partij. Hel
rechte omtrent die verhouding is nooit heel precies
verteld
Maar, al blijft er dus iets twijfelachtig*, iets
halfslaehtigs in de positie die de vrijzinnig-democraten
hebben ingenomen jegens dit kabinet, hun groep
heeft zich gemeenlijk toch gedragen als een
ministerieele partij en van de leden van zulk een partij
mag worden gevergd, dat zij hun ministerie niet laten
schieten zonder duidelijk te zeggen waarom.
Foei, wat is dit mis !
Om nu maar geen langer en sterker woord
te gebruiken.
De geheele zaak, waarover de corres
pondent zich had behooren te verantwoor
den, is verwijderd, en een andere daarvoor
in de plaats gesehoven, natuurlijk om met
een schijn van gelijk te hebben zich aan
de Hcmdclsblad-lezora te kunnen vertoont n.
Wij hadden geconstateerd een wonderlijk
verschil tus-chen don correspondent en de
rf'luciii', niet over het al of niet houden
van oen speech door de vrijz.-dom. tegen
stemmers, maar over den plicht om te
stemmen, alleen lettende op de beteekenis
van het ontwerp of naar politiek belang.
De correspondent had de vier vrijz.-dem.,
die tegen de Oorlogsbegrooting hun stem
uitbrachten, onder handen genomen, als
waren het een soort van onwijzen, en o.m.
het volgende gezegd:
Schoon men ?van -alke heroitke maken mis
schien ~°lfa zou mogen ondtrstelUn dat het hun
er om ie doen wjs, het Kabinet een been te
lichten onder de zinspreuk fais ce que dois,
advienne que pourra f hetgeen vrijelijk overgezet
zijnde, beteckent: Stem anti-militaristisch en heb
maling aan de gevolgen}, toch moet men oik van
hen maar het minst zonderlinge r/elooven en dus
aannemen, dat zij in aller Keelenruhe hebben
tegengestemd, dtyikend, dat er geen vuiltje aan
dg lacht was,'
Tegenover zijne opvatting stelden wij de
uitspraak der redactie van het Handelsblad:
Wat er van te zeggen, indien mtn om redenen
van opportunisme vóór of tiyen stemt; wanneer
men zijn stem niet van de mérites van de zaal; zelf
laat afhangen, maar van de al of niet
wensehelijkheid U't een politiek oogpunt, dat een
minister aftreedt? '
Hoe zou men zich tweeërlei standpunt
kunnen denken krasser aan elkaar tegenover
gesteld?
Het is ja en neen. De correspondent vindt
in de politiek het stemmen alleen naar over
tuiging te mal om het zelfs'' half mallen
te durren toedichten, zulk stemmen is
hem al te zonderling", en de redactie eisclit
juist zulk stemmen als plicht! Tracht uit
zulk een tegenspraak nu maar eens uit te
komen ! De correspondent mag tien Handels
bladen vol schrijven, en hij zou nog even
ver zijn. Hij heeft er zich ingewerkt, daar
is geen wrikken of bewegen aan. Kn zóó
overtuigd is hij zelf daarvan, dat hij de
kwestie, waarom het gaat, niet eens heeft
durven aanroeren ; maar het eenvoudig laat
voorkomen, alsof wij een verschil van ge
voelen tussehen het Handelsblad en hem
zelf hadden aangenomen over het al of niet
houden van een redevoering vói'»r de stem
ming! En hiervan w, hij irect het zelf precies
even c/otd als u'ij, rolst'rekt niets aan.
Wat nu dio redevoering aangaat r
"VYij hebben in ons artikel alleen gezegd,
dat de correspondent over het viertal
(Treub, Van Deventer, Nolting, Ketelaar)
schrijvende, misschien geestiger en fijner,
maar zeker logischer had kunnen zijn.
En dit herhalen wij nog eens. Want inder
daad het denken was zijn kracht niet, toen
hij zijn vier politieke snaken" en politieke
rariteiten," ^ dat onsterfelijk kwartet" van
vrijbuiters" (waarom niet liever: van lus
tige vagebonden;-) die vroolijke jongens
om mee uit visschen te gaau'", eens echt
wou toe takelen.
\Vat doet hij? In zijn boos humeur al
voortkrasseude, teekende hij hen als lieden
die Bijeen milt-je aan de lucht" hadden ge
zien. Kamerleden dus, dia meenden te n'etcii,
dat hun tegennti'iiimen zou :ijn zander ge
vaar voor 't ministerie en den minister. En
zoo ontnam hij zichzelf juist do basis,
waarop de eisch van een redevoering kon
zijn gegrond. Hoe toch kan men, gelijk de
correspondent in hoog politiek overwegen,
den lieden, die niet neriri<s stemmen, kwalijk
nemen, dat zij hunaf keurenswaardige han
deling niet met een redevoering hebben
ingeleid? Zeker, iedere partij, die geheel
of maar zoowat" ministrieel is, behoort reden
vau haar houding te geven, indien zij op het
leven van het Kabinet mikt. Daarover zal
de heele wereld het wel eens zijn; maar
juist de bedoeling van te treffen ontbrak
hier colgens des correspondent* eigen voor
stelling. Waartoe dan een speech ? !
Intusschen, als da correspondent hierover
nog eens een boompje wil opzetten, het zij
hem van harte gegund?maar met de zaak,
het principieel verschil tussehen hem en de
llandelxb/ad-Ted&ctie : waar hij zegt: dat
het nog Biet eens snakenwerk is eenvoudig
naar zijn overtuiging te stemmen, en de
Redaetie, dat de stem alleen mag afhangen
van de mérites van de zaak" heeft daar
mee t.iets uit te staan.
Na deze toelichting leze men nog eens
zijn bovenstaand sehijn-verweer. 't Is ons
de moeite niet waard over de quaeste
zelve verder n woord te verspillen. Het
onhandig pogen van 'e Handelsblads corres
pondent blijft wat al te ver onder de streep.
* **
Wel wenschen wij, naar aanleiding van
de door den correspondent gevolgde methode,
nog iets te zeggen over polemiek.
Dit geval is zoo leerrijk.
Daar zat hij nu in de klem.
Door zijn onnadenkendheid was hij er
ingeloopen. De zaak had te veel ruchtbaar
heid gekregen om te kunnen worden dood
gezwegen welnu daar schoot dan niets
anders over dan het voeren van een pole
miek.
Goed, maar tot het voeren van polemiek
is allereerst noodig een nauwkeurig weer
geven van de woorden, althans van den zin
der woorden, door de tegenpartij gebruikt.
Hoe zullen ander» de lezers iets van de
quaestie begrijpen ?
Natuurlijk is de man daarmee begonnen.
Te eer daar 'het Handelsblad met geen
syllabe van onze opmerking, zijn redactie en
zijn correspondent rakende, had melding
gemaakt. Maar toen hij n hetgeen hij zelf
had gezegd, n de woorden van de
Handelsi/oï/-redactio n onze aanwijzing van zijn
misstap, zooals wij 't nu nog eens hierboven
hebben herhaald, had opgeteekend, gevoelde
hij al sposdig, dat hij dit alles niet kon
geven, of het publiek zou dadelijk merken,
dat hij zijn eigen ongelijk in 't licht stelde.
Hij schrapte het dus maar weer.
Wat nu ?
Tegengesproken moest er toch ; dat bracht
zijn positie zoo mee. Wel, dan maar het
oude recept gevolgd. In hoofdzaak luidt dat: 1.
de kweitie te verdonkeremanen; 2. van
de woorden der tegenstanders een al te vrij
gebruik te maken ; 3. van eigen beweringen
den kop en den staart af te snijden; 4. met
een zeker geweld te blaaskaken; 5. zich
zelf zoo hoog mogelijk op te schroeven en
den man tegen wien men het moet afleggen
als een nul voor te stellen 6. een quasi
gelecrdheidstoon aan te slaan enz. enz.
Welk overvloedig gebruik hebben wij tij
dens ons journalistisch bestaan van al deze
middelen te samen, en van enkele te samen
of afzonderlijk, niet zien maken in het
dagbladschrijveis-hospitaal, en dit tot groot
nadeel van den invloed der pers, die van
gezonde polemiek zooveel baat kan hebben.
Maar nu moest het dien kant uit. Daar blijkt
de overzichtschrijver en correspondent van
het Handelsblad ook al ziek, en zóó ziek,
dat hij Stundaard-\?erk levert.
Waarlijk, dit is een veeg teeken.
Zulk een gebrek aan waarheidsliefde, zulk
een ongegeneerdheid in de keus der middelen
om zich te dekken, bij een betrekkelijk nog
jong man, in hoogst bevoorrechte positie;
een journalist die een veel gelezen orgaan
te zijner beschikking heeft, en wien het
schrijven van kameroverzichten is opge
dragen, ziedaar iets bijzonder beden
kelijk». En zoo is het, dat wij deze polemiek
nog even in verband willen betrachten met
de werkzaamheid van den polemicus als
Kamer overzicht-schrijver
Het Kameroverzichtschrijven vordert,
nietwaar, een kalmen, bezadigden, door
studie en vooral door nadenken, gevormden
geest. Hoe hoog moet hij niet staan en
wie heeft dezulken, daartoe bekwaam, niet
gekend? om onpartijdig het gesprokene,
vergezeld van toelichting en kritiek, weer
te geven, zich verheffende boven persoon
lijke sympathieën en antipathieën? Zaken
en feiten-kennis zijn daartoe, hoe onmisbaar
ook, geenszins voldoende; karakter-ont
wikkeling is misschien wel de eerste eisch.
Hoe licht, minder degelijk van aard, kan
de schrijver er toe komen het hem toever
trouwde blad te bezigen tot het deuken
van menschen die hem ontstemd hebben,
in plaats van hun zienswijze te waardeeren,
van uit een hooger standpunt dan eigen
partij- of C(">terie-politiek.
En we hebben nog van een dieper op
vatting, aangaande de bij het debat be
trokken denkbeelden, zoo zelden bij dezen
correspondent iets gemerkt, wél daaren
tegen van 't meest gewoon partij-inzicht en
bedoelen.
Nog pas een paar maanden geleden het
was bij het verwerpen met 47 tegen 38
stemmen van het Amsterdamsche Stelling
fonds schreef hij een artikel, aanvangende
en eindigende met de zoo hatelijke woorden:
Jan Salie geluk er mee.' en mocht en wij hem
toevoegen: Na alles wat er ten opzichte
van de fameuze Stelling-Amsterdam is ge
dacht, gesproken en geschreven, moest men
zich van dergelijke smaadredenen onthouden.
Geen onderwerp leent zich er minder toe
dan dit, om tegenstanders als
anti-militaristen aan te duiden en dan de laatsten,
sommigen uitgezonderd, te vereenzelvigen
met Jan Salies, die geen hart zouden ge
voelen voor de onafhankelijkheid en de
verdediging van hun land. Een Nederlandsche
Kamer met b.v. een veertig Jan Salies op
het stuk der lands-defensie, ons dunkt, deze
o verzicht-schrijver heeft dit alleen bij een
ontstelde verbeelding, met van schrik
bsvangen oogen, in een spookachtig nachtelijk
uur zoo kunnen aanschouwen."
Zelfs bij zulk een veelbesproken en een
voudige kwestie speende de schrijver zich
van denken, en liet zich door zijne politieke
heethoofdigheid van de wijs brengen. En
zoo was het nu ook weer bij de stemming
over de Oorlogsbegrooting. Men behoeft zijn
opstel slechts te lezen, om te zien, dat hij
bij het schrijven van zijn artikel, aan de
belangrijke vraag, door zijn eigen hoofd
redacteur een paar dagen later ter sprake
gebracht, in het geheel niet had gedacht;
maar anti-militaristen uitschelden voor Jan
Salies en de vier vrijz.-democraten te trappen,
zoo iets had de liefde van zijn hart. Als journa
list heeft hij bij al zijn vlot, en ook
nogaleens flodderend, geschrijf, een totale afwezig
heid van een rustigen wijsgeerigen zin. Elk
oogenbhk kan hij opstaan alshetgepiqueerde
pplitiekortje, om die kwade kerels, die hij
niet lijden mag, eens uit te jou wen. Hij zal
het hun dan eens zeggen, die Jan Salies,
die snaken en rariteiten! om van de
socialisten nu maar niet te spreken; en dat
doet hij ook; vervaarlijk, met een bitter
tafel-geste.... maar tot zijn eigen nadeel
het meest.
Dit is een kwaad geval voor de 100 en
de 50, waarover hij zich als rechter acht
gesteld. Er kan hun zoo van alles over
komen. En dit is te erger daar zijn
gebrek aan dieper nadenken, zijn gemis
aan zelf beheersching', in 't geheel niet ver
goed wordt door geest, door fijnheid van
vorm of spelend vernuft. Zoodra zijn
humeur geprikkeld is, komt er een soort
van grof heid uit zijn pen ... men leze slechts
de hier door ons behandelde stukken. En
bedenkt men nu daarbij dat deze polemiek
voerende kameroi-erzicht-schrijver, ten op
zichte van eerlijkheid en waarheidsliefde,
er van binnen uitziet, zooals hij zich tut
heeft doen kennen dan, waarlijk, belooft
dat voor menigeen niet veel goeds.
Jammer toch voor den hoefijzer-corres
pondent, want hij is vlijtig van aard, en
bezit verschillende eigenschappen, die hem
een voorname plaats zouden kunnen waar
borgen, bij de hoogere reportage.
Het huwen van officieren.
Een onzer medewerkers schrijft ons :
Motto. Overal in de natuur
en de schepping gelden rege
len, die in sommige gevallen
leed kunnen veroorzaken.
(VAN KAHNEBEEK.
Redevoering in de Tweede
Kamer, 20 December 1907.)
Zonder twijfel sprak de heer Van
Karnebeek op 20 December 11. een
waarheid" uit, doch hij gsf zich, naar
onze bescheiden meening, te weinig
moeite om te trachten in het onder
havige geval het leed" zooveel mogelijk
te verzachten.
Wat toch is het geval. Het onderwerp
waar het hier om gaat is dat het aaa
den officier van het Nederlandsche leger
nog steeds ontzegd is te huwen zonder
toestemming van de Koningin en dan
non wel op de voorwaarde, dat het uit
inlichtingen door dm betrokken chef
van den officier, op vertrouwelijke wijze
in te u-innen, coliloende blijke, dat het
fjedratj van de aanstaande echtgenoote
onberispelijk is.
Het was voorzeker eene goede gedachte
van den heer Lely, dat hij dit belangrijk
onderwerp, bij de behandeling van de
Oorlogsbegrooting in de Tweede Kamer
der Staten-Generaal, weder ter sprake
bracht.
Uit zijn helder en ernstig betoog halen
we het volgende aan:
Myna inz ens behoort de verbodsbepa
ling te vervallen en moet de officier kun
nen huwen met wie hij wil. Ik acht dit uit
een zedelijk oogpunt wenschelijk, omdat
in gevallen, waarran hier sprake is, en die
ik niet zal noemen, het aangaan van een
huwelijk, hoewel misschien niet altijd toch
in den regel een daad zal zijn die door de
maatschappij wordt geëerbiedigd, en waar
voor de man, die daartoe overgaat, veeleer
hulde dan afkeuring verdient. Welnu, voor
een dergelijken daad mag men den officier
niet stralfen met ontslag eu hem daardoor
stellen tusschen de keuze om te doen wat
zijn plicht gebiedt of het verlaten van dea
dienst. Het staatsgezag dient een huwelijk
ouder die omstandigheden eveneens te
eerbiedigen als dit door de maatschappij
wordt gedaan.
Laat mij, Mijnheer de Voorzitter, hieraan
toevoegen, dat de reden, waarom ik deze
zaak thans ter sprake breng, volstrekt niet
van thooreihischen aard is en slechts ver
band zou houden met den wensen om in
een Konink ijk besluit, dat mij onwettig
voorkomt, wijziging te brengen. Neen,
Mijnbeer de Voorzitter, een geheel ander
idee heeft mij tot bespreking van deze zaak
geleid. My zijn namelijk bekend daden van
het Departement van Oorlog, vóór het
optreden van dezen Minister, in betrekking
tot het aangaan van huwelijken van offi
cieren, waarbij ik van nabij heb gezien
tot welke treurige gevolgen het daarbij
ingenomen, volgens mijne meening onwettig,
standpunt, kan leiden.
Te meer heb ik gemeend deze zaak ter
sprake te moeten brengen, omdat de be
trokken personen feitelijk onmachtig zijn
tegen een dergelijke onrechtmatige behan
deling iets te doen.
Een ieder toch zal begrijpen, dat een
officier, die in de omstandigheden verkeert
waarvan hier sprake is, liever zijn betrek
king zal opofferen, dan door de indiening
van een adres aan de Kamer het gedrag
zijner aanstaande echtgenoote aan een be
spreking in het openbaar bloot te stellen."
Het was de heer Van Karnebeek, die
tegen de bewering van den heer Lely
o.a. aanvoerde,
dat de officieren in hun garnizoen op
elkander zijn aangewezen; zy vormen te
zamen een kring, waarbinnen zij met
elkander behooren om te gaan en het be
hoort ook dat in dien omgang de gezinnen
der officieren worden betrokken. Xu gaat
het, dunkt my, niet aan, dat eerzame
vrouwen blootgesteld worden aan den
omgang met andere, waai van zij zich,
zooals velen van ons gelukkig nog meenen,
te recht liever willen onthouden."
Deze redeneering kan niet anders dan
? - ilt" zijn van de omstandigheid,
d '«r Van Karnebeek met de
teg -dige verhoudingen in het
officiersk^i-ps onbekend is. Er bestaat geen
band in den zin als door hem bedoeld.
Dit moge in vroeger tijd in meerdere
of mindere mate het geval geweest zijn,
thans bestaat ze beslist niet meer.
Buiten het familieleven valt nog wel
omgang onder de officieren op te merken,
hetgeen zich evenwel in hoofdzaak be
paalt tot het elkander ontmoeten ia