Historisch Archief 1877-1940
No. 1596
DE A M S T K R D A M M E U W E E K B L A l) VOO R N E D E R L A N l).
Fig. 6. Farmen bij een geslaagde poging (Frankrijk.)
Fig. 7. Transport van den Aero plan van Santos Dumont.
heb ik een i ge willekeurige grepen gedaan.
Een volledig overzicht zou al dadelijk een
veel grootere plaatsruimte vorderen.
De machines van Chanute, Esnault
Felleterie, Paulhan en Peyret, Solirène, Berger
en Gardet, Baden?Powel, Rahin, Robart,
Levavasseur, Roux en Ferber en van nog
vele anderen zijn door mij onbehandeld
gebleven.
Vo>r dengene, die zich voor deze
aangelegenheid mocht gaan interesseeren, kan
et wellicht gewenscht zijn te verwijzen
naai* eenige boekwerken, die mij bij de sa
menstelling van dit artikel van dienst zijn
geweest.
Les progrès de l'aviafion par Ie vol plan
par F. Ferber 1905 et 1906.
Twee wantóalenjlerc foor 1908,
^' De een is van Hart Nibbrig, de ander van
Cohen Gossehalk.
Geen van de twee kan geacht worden te
voldoen aan de gestrenge eisctien der tegen
woordige theorieën over sierkunst. p een
verlucht kalenderblad immers, moeten letter
en cyferteeïens met het versier inga werk n
saamgeweven geheel vormen. Daarvan zyn
deze .twee niet een toonaeeld; beide geven
onderscheidenlyk prentwerk te zien en datums
te lezen. Touh zijn ze om deze zonde tegen
de leer niet geheel verwerpelijk! Bij het na
komen van wetten of vastgestelde regelen is
er steeds eenig voorbehoud in acht te nemen.
Wat by het eene levende deugd is, ziet men
by het andere slechts als dorre fouteloosh id.
Gelijk op daadzakelyk te wezen en de schoon
heid te dienen, is zeker een bestrevens waardig
ideaal,maar,liever dan een betweterige demon
stratie van dit kunstaxioma, als er ten over
vloede gegeven wordt tegenwoordig, is me
de nuchtere bedoeling rechtstreeks iets mooi's
te maken, vrij van berekenende toeleg.
Een wandkalender, (om ons voor 'i
oo^enblik hierbij te bepalen) die men dag aan dai;
te raadplegen heeft en dus aan den muur
van kantoor of kamer opgehangen is, moet
allereerst een rustig en aangenaam om te ziea
bedrukt papierblad zijn. Aan dezen eiach
voldoet de kalender van Cohen Gosschalk,
uitgeven bij de Erven J. J. Tijll te Zwolle.
In het midddn een medaillon, vertoonend
de statige gestalte van s.njeur Terborch
(een Zwollenaar) tegen een acntergrond van
zeventiend' eeuwsche hollandsche auisjes.
Dat de figuur wat te veel uitspringt, is een
misslag van den drukker; het stadsgezicht j e
zelf, bij winter, met sneeuw op de daken en
over de straat, heeft met zyn wel 'egrepeu
graphische uitbeelding; de intimiteit van een
oud provinciestadje en voegt zich met simple
teekening en vlakke tinten van wit en
okergeel, rustig in den localen kleurtoon van het
geheele blad. Voor de rest was het vooral
de bemoeiing van den ontwerper, de maanden
regelmatig ingedeeld te doen zijn als stille
entourage van het medaillon. Hij koos voor
die, 12 kolommetjeo drugletters, een zeer
eenvoudig motief van pilasterversiering en
paste het met smaak toe. De gevelsteen van
het huis, geornamenteerd, voleindigt aan den
basis de versiering van het geheel. Deze ka
lender heeft een bescheiden maar aantrekke
lijk uiterlijk, ik zou daast zeggen: ze is van
een bekorende fatsoenlijkheid.
Die van Hart Mibbrig is van geheel anderen
opzet en doet ook een geheel andere wer
king (van de V erzekerings-Maatschappij Holda,
Amsterdam). Ze is verdeeld in vier bladen
ieder verbeeldende de vier jaargetijden in
een landschap, dat, zelfstandig afgesloten,
de bovenste helft van ieder blad beslaat;
van boven en ter weerzijden geëncadreerd
door een breeden band. Alle vier de tafereelen
vertoonen hetzelfde landschapgeval: de zijkant
van een boerderij afgescheiden door een hek
van den weg die naar den horizon oploopt, en
een z war en boom ongeveer in het midden. Zo
zijn van en tegenover elkaar varianten door
de onderscheidenheid in stemmingsaard van
winter, lente, zomer en herfst. ?
Alle vier deze kleur-litho's zijn niet even
gelukkig, maar als ik de beste, die voor de
maanden Januari, Februari en Maart bekyk,
vaag ik me af, of met deze middelen, zoo sober
en ononaslacntig, wel een meer doordringende
expressie vao het hollandsch land bij wintertij
kan gegeven worden, ja of dit graphisch
?werk, deze plaat niet voller is aan illusie
dan zoo heel veel wintergezichtschilderijen,
danig doorkneed van witte verf. Na de Winter
is de Lente het best; een wijdheid van open
lucht, een kleurbly'heid, zoo simpel-waar
en onmiddellijk bevattelijk, met het frissche
van een primitieve uitbeelding, als men
mocht wenechen in alle kinder- en prenten
boeken aanwezig te vinden. De Herfst en de
Zomer zyn minder, miar ik moet hierby' tevens
opmerken, dat iedere goede soort zijn minste"
heeft. Het gekleurd prentwerk ligt, dunkt
me, zeer in de lyn van Nibbrig's kunstwijze
en van zyn streven; met dezen kalender
althans heeft hy daarvan een zeer zuiver en
aanmoedigend getuigenis gegeven. Vier jaars
kwartalen kijkt men werkelyk met genot
af van deze platen en hoe weinig schilderyen
geven dag aan dag een verrassing aan het
oog?
W. STEENHOFF.
Fig. 8. Vuia in zijn machine vertrekkend (Frankrijk.)
Eeüaanyal n eet bestaan m 't kasteelten
Amstel, te Amsterdam.
J. C. van der Loos. geKcldedenis van
Amstelland tot het jaar 1300.
Amsteidam, E van der Vecht 1907.
I.
Wij Amsterdammers zijn erg gehecht aan
onze historie, aan onze oude traditiën, ge
tuigen onder meer de kleederdracht onzer
burgerweezen en ona geloof in Gysbrecht
van Amstel's kasteel te Amsterdam, een
artikel van ons geschiedkundig credo, op
ge «g van Wagenaar, ter Gouw en Vondel,
ja men kan zeggen wat men wil, onze goede
echt Amsterdamsche poëet'', Amstels glorie,
heeft waarlijk veel schuld aan dat
Amsterdamsch geloof.
Wie zou 't in zijn hoofd gekomen zijn te
onderzoeken of dat geloof re lelijk was!
Zijn wij daarom te laken ? Integendeel.
Eerbied verdient on;e liefde en gehechtheid
aan onze dierbare Amstel-itad' met haar
grootsch verleden, haar fiere burgerij, warech
van ho >fsche vleierij, trotsch echter op de
Keizerskroon, die haar wapen en torenspit
sen siert.
Ik voor mij meende a's vele mijner
stadgenooten. dat het Kasteel van Amstel goed
en vast gegrondvest was op documenten als
Amsterdamsche heipalen.
Ik ben dan ook bepaald geschrokken, toen
de heer J. C. van der Loos ia zij a Amstel
landensia en later in zijn Geschiedenis van
Amstelland tot het jaar 1300 (eene omwerking
van 't eerste geschrift) kwam ewijzen, dat
het bestaan van dat kasteel te Amsterdam
niet bewezen was.
Hij verhaalt de heele geschiedenis van het
ontstaan der legende.
Eerst op het einde der 16e eeuw (1599)
komt Cornelis van Haemrode de eerste hand
aan 't opbouwen van het Kasieel... op 't
papier slaan 1).
Hij laat Antoniua Bontekoe in 1564 een put
graven scrobem excipiendis h imir urn
excrementis idoneum" en toen de fondamenten
van het Kasteel van Ainstel ontdekken. Ik
vertaal maar niet, doch ,,'iu latm les mots
bravent l'honnêteté".
Pontanus laat in 1611 van hand tot hand
overleveren en ouden van dauen verhalen:
dat vele jaren geleden daar ter plaatse, toen
nieuwe gebouwen werden opgericht, aan de
westzijde van het Dammarac" tusschen de
Oude- en de Papenbrug, eene hoeveeldheid
puin onder den gron i is gevonden, waardoor
wordt aangeduid, dat daar eertijds een groot
gevaarte gestaan heeft!
Men ziet: wij gaan vooruit met den bouw:
mole sua s'at" l
In 1616 weet Dr. Plemp 't jaargetal al
mee te deelen der stichting : 1206, en wordt
het Kasteel, dat al een groot gevaarte is ge
worden, onhoog getimmerd: irx illic sed
tamen alta aietit".
Melchior Fokkens, in 1662 laat zeer oude
stukken van muuren" vinden (altijd in 1564)
bij de put van Bontekoe l
In 1664 toont ons Von Ze<en al een steenen
trap en rooden vloersteen (straks vinden wij
de poten van 't ledikant van Badeloch nog,
als 't zoo voort gaat I).
Olfert Dapper, in 1664, laat Gijebrecht van
Amstel bij zijn terugkomst in 1300 dat Kasteel
met houte bruggen, torens en vesten ver
sterken".
Wagenaar, met eere zy' zijn naam ge
noemd 2) ondanks zijn gebreken en tekort
komingen, zegt eenvoudig:
Het Slot der Heeren van Amstel heeft
omtrent tegenover de Oude Kerk bewesten
het Damrak aan den Nieuwendyk
binnenwaard gestaan. Dit Slot was reeds in de
twaalfde eeuw in stand".
Langzamerhand gaan nog wij naar de lle
eeuw tem?!
Van Spaen, die ook het bestaan van een
eerste slot, door Eabert van Amstel te
Ouderkerk gebouwd, aanneemt, beweert dat
dit tweede slot de woning is door Wagenaar
aangegeven en waarvan de grondslagen n
1564 zijn gevonden. 3)
Zoo zy'n wjj in de We eeuw met de getui
genissen omtrent het Kasteel van Amstel l
Van der Aa laat in zijn Aardrijkskundig
Woordenboek Ie deel (1839 verschenen) in
1564 oude stukken van muren en grondslagen
van de torens vinden, waarmede Olfert
Dapper het Kasteel heeft versterkt. Voor
waar die put van Bontekoe lijkt een doos
van Pandora en 1504 is een merkwaardig
jaar geweest!
Nu verschijnt ter Gouw en plaatst dat
Slot l/uiten allen twijfel aan den
tegenwoordigen Nieuwendijk, ten zuiden der
Dirkvan Hasseltsteeg.
Intusschen komt daar, tot on'.e echt
vaderstadslievende schrik, van der Loos ons
bewijzen, wat ik hier in 't kort
geretnetnoreerd heb: de papieren genesis van 't Kasteel
ten Amatel.
Ue heer Veder, archivaris der stad Amster
dam, schreef in het Handelsblad een recensie
van het boek van Van der Loos.
Ten opzichte van het kasteel verklaart de
verdienstelijke geleerde, wiens belezenhe.d en
hulp men nooit te vergeefs inroept en die
veel went van Amstels oudheid, dat hij voor
zich de 'waarschijnlijkiieid dat het er wel geweest
is, alsnog zou willen handhaven.
Eenige opmerkingen naar aanleiding van
die recensie l
De heer R., die in 1902 in de Navorscher
een opstel inet den titel: Amsterdam en
heer Gyabrecht van \mstel" schreef, is mij
toevallig bekend en heeft niets met dm heer
van der Loos uittestaan, zooals de heer V,
schijnt te gissen.
Hofs ede is noch boeren«;oni"</. noch
cijnsplicktig terrein per se, 't is wel terrein, ja
al dan niet cijnsplichtig. het woord zegt het
zelf: plaats van een hoeve, eene beteekenis
die ook area heeft.
Zie oijv. Ducange : Area, ager, aut locus,
qui nee colitur nee aratur.
Kalman uitgave van G van Hasselt:
Hofstad, hofstede. Fundua, area, solum locus ab
ac dificio purus, soluu> cui aedes imponuntur,
et quod dirutis aedibus manet vulgo domus
stadium q. d. locus domus."
En U . Stallaert. in zijn helaas niet voltooid
Glossarium van verouderde reclitutermen,
kunstwoorden en a .dure uitdrukkingen uit VLa<imnche,
Brabantse,ie eti Limburgsctir. oorkonden^):
Hofstat, hofstede, grond, of bodem waarop een
huis 01 hof staat, of de bloote grond gelijk
staande met erf, fr. terrain un sol sur
lequel te trouwe une maison, on Ie terrain nu,
qui 'alant lïhéritage."
Verder houdt de heer Veder het nog niet
voor bewegen, dat Jan van Persijn in
eenigerlei betrekking a s heer tot Amsterdam heeft
gestaan. Ik laat de wederlegging in 't alge
meen van dit gevoelen aan Van der Loos
en R. over, maar wensch op n punt de
aandacht te vestigen, n.l. de hera dieke zijde
van de kwestie.
Er is een essentieel verschil tusschen het
wapen der van Amstel'sendat van Amsterdam,
en een groote overeenkomst tusschen dit
laatste en dat van Persijn, wat de schildfiguren
betreft.
't Amsterdamsche wapen m. a. w. draagt
geen herinnering aan dat van de familie van
Amstel, wel aan dat van Persijn.
Er bestaan veel werken over heraldiek, die
veel, heel veel wetenswaardigs bevatten, maar
een heraldicus die in een volledige hand
leiding 5) voor de echte, de Middeleeuwsche
heraldieïheeft gedaan wat Viollet-le-duc voor
de bouwkunde deed, die alles constructief
behandelt, den oorsprong in het wezenlijk
wapenschild doet zien, is er maar n:
Norbert Lorednn, die onder den vermomden
naam van P. B. Gheusi, zijn Ie b'aso't héral
digue, manuel nouveau de l'art héraidiqne, de
la science du blason et de la polychromie feodale
d'aprèi lei régies du, moyen age schreef. Vol
gens hem nu worden de heraldieke figuren
hoofdzakelijk onderacheiden in pièces
honorables of herautstukken en meubels of pièces
moins honoranles >n is een dier herautstuk
ken het St. Andries kruis, in het Fransch
eautoir.
Meubels noemt Loredan des pièces de
dimensions assez rédnites, d'ordinaire, qui
peuvent occuper dans l'Écu d'Armes un grand
nombre de positions, et affecter une foule de
dispoiitioni" en een dier meubels is een fi uu ar
dat in het Nederlandsen geen bepaa den
naam heeft, maar in het Fransch flanquis,
soms, ten onrechte misschien, flanchisG)
wordt genoemd. In het Nederlandse1! kan
men van een klein St. Andries kruis spreken.
Hoe is nu het wapen der van Amstel's
naar de gegevens die ons de zegels versehaifen?
Volgens J. Th. de Raadt, sceaux armonéi
des Pays ba," et des Pays avoisinants zegelt:
Arnoldus de Amstelle, miles (ridder) in
1277 een akte van den bisschop van Utrecht
met een schild, waarop een faas (I) en een ge
damd St. Aiidries-kruif.
Gijsbert heer van Amgtelle een akte van
Floris V, in 1293 met een schild «efaast van
8 stukken en een gedamd 8t Andries-kruis
over alles heen. Dit wapen komt voor op
het schild van zijn ruiterzegel, op de
schabrak van het paard en op het tegenzegel.
Heer Wouter van Amstel van Mijnden
een huwelijkscontract van de dochter van
Ernest van IJsendoorn in 1535 met een
wapen: gedeeld: 1. het kruis van de Duitsche
orde, waarvan hij commandeur was, 2. door
sneden : a. gefaast met een gtdamd St.
Andrieskruis over alles heen; b. drie zuilen.
Melis van Am^tel van Mijnden, heer van
Croenenborch dezelfde akte in 1535 met een
gefaast schild, over alles heen, een gedamd
St. Andrieg-k/uis.
Antonie van Aemste'.l van Mijnden, heer
van Croenenb rch, het verdiag tusschen
Antonie van l Jzendoorn en zijn schoonbroeder
met een zelfde schild alg Melis.
Een Jan van Aemstel, die in 1357 een akte
zegelt met een schild waarop een lelie ver
gezeld van 3 (2?1) koeken of besanttn,
behoort misschien tot het Limburgsch
jonkheeren-geslacht van Anstel of Amstel, dat
op Herren-Anstel bij Kloosterrade woonde 7).
De wapenheraut Gelre geeft aan den here
van Amstel, die onder het gevolg van den
bisschop van Utrecht voorkomt, een schild
gefaaat van goud en sabel van 8 stukken,
met een gedamd St. Andries kruis van keel
en zilver over alles heen.
Zien wij nu de wapens der familie Persyn.
Heer Clays Persyn. ridder, zenelt in 12-»;i
een akte an den graaf van Holland en in
130d met een schild gefaast van 6 stukken,
het Ie, 3e en 5e beladen met 4, 8 en 2
flanquis" of zoogenaamd kleine St.
Andrieskruisjes.
Persyn de here van Waterland"
bannerheer, zegelt eene akte van den graaf van
Holland in 1052 met een zelfda schild.
A.miles de Harlem dictus Persin (A. ridder
van Harlem, genaamd Persin) zegelt een
schenkingsbrief aan de abdij van E<>mont
in 1255 met een wapen, waarin twee fasen,
vergezeld van 7 (3?3?1) nanquis".
De wapenheraut Gelre geeft het wapen
van den heer van Waterlant als gefaast van
goud en azuur, de fianquis" van keel.
Wat nu de wapens van Amsterdam en
die van Amstelland, VVaverveen,
OuderAmstel en Nieuwer-Am-rtel betreft, op al
de «e wapens zien wij geen gedamd St.
Andrieskruis nl. het herautstuk, als in het wapen der
van Amstel's, maar wel het kleine St.
Andrieskruii een meubel.
fSlot volgt.)
A. J. A. FLAMBNT.
1) De anonymus achter Pontanus vermeldt
omstreeks lóOc, de slechting van het slot in
't begin der 14e eeuw.
2) Ik denk hier met genoegen en dank
baarheid aan zijn ontmaskering van Olaas
Colijn, dien ik NB. in een bist. polemiek
eenige jaren geleden nog als echt vond aan
gehaald !
3) Historie der Heeren van Amstel, van
IJsselstein en van Mynden. Den Haag, 1807,
blz. 12?13.
4) Leiden, E. J. Brill 1890, Ie deel.
5) Wat voornoemde Viollet-Leduc in zijn
dictionnaire d'architecture over de wapens
geeft ia ook uitstekend.
6) Bij Littréniet te vinden.
7) Daar dicht bij vl >eit ook een Anstel",
trouwens Amstellns beteekent zooveel als
kleine stroom of water. Aa beteekent water
vandaar de naam van twee stroomen die de
Aa heeten in N.- Brabant enz. Van daar ook
Aken (Lat. Aquae).
La conquète de l'air par L. Sazerac de
Forge 1907.
Die Eroberung der Luft von Regierungs
rat Rudolf Martin 1907.
Navigating the air by The Aero Club
of America 1907.
Tasschenbuch für Flu Jtechniker und
Luftschiffer H. W. L. Moedebeck 1904.
Die Luftscbiffahrt von Moedebeek 1905.
lllustrierte Aeronau tische Mitteilungen
l'Aerophile.
La Conquète de l'air enz.
A. E. RAMBALDO.
Luit. ter Zee, 2e. KL
Watergraafsmeer,
22 Jan. 1907.
Geflacnten orer Ooyoeiling.
Enkel regels, zonder den geest
der opvoeding, ztjn een woor
denboek zonder spraakleer.
O 'er opvoeding wensch ik van tijd tot
tijd iets te zeggen tot de lezers 1) van dit
Weekblad, in het vertrouwen, dat hun de
zaak belangrijk genoeg voorkomt om mijne
woorden te vernemen ener over te denken.
Ik meen, dat die zaak wel past in een Week
blad, dat zooveel moois en goeds ook
geeft o f er natuur en kunst, en de Redactie
is dit met mij eens. Zoo 't mij nu maar
lukken wil, den toon te treffen als mijn
collega, den Natuur-kenner. Dit duif ik niet
verzekeren; ik vrees zelfs van niet, maar
hoop tevens, dat men met iets minder ook
tevreden zal zijn. Die hoop geeft me althans
moed om het stuk te wagen. Bovendien past
mijn onderwerp voortreffelijk bij de door
heni behandelde: immers het kind ie een
stuk natuur, zij 't ook van bijzonderen aard.
En ook aan de kunst is geenszins vreemd,
hetgeen ik te zeggen heb. Of zou men er
aan twijfelen, dat het opvoeden van een
kind een kunst is, ja, de moeilijkste
maar tevens de hoogste van alle kunsten?
Zie, papier en hout en marmer onderwerpen
zich lijdelijk aan de hand des kunstenaars
en nerren de vormen aan, die deze verkiest.
Dat is bij het levende en levendige kind
gansch anders: dikwijls verzet het zich,
weiiert het de leidende hand des opvoeders;
of als het zich voegt, blijkt later menigmaal,
dat dit voegen slechts schijn was; dat het
zich inderdaad heeft verzet, en de poging
van den o >voeder vergeefsch geweest is.
Alle kunst streeft naar de ver weienlij kin >;
van een ideaal, dat leeft in den geest des
kunstenaars. Zoo is 't ook met de kunst der
opvoeding: zij wil een zoo mogelijk gezond
lichaam en daarin een gezonden geest. Er
valt dus niet aan te twijfelen: de ware op
voeder is een echt kunstenaar,
Men zegt wel eens : de kunstenaar wordt
geboren"; doch deze uitspraak dient inen te
nemen met het bekende korreltje zout."
Toegeven mag men alleen, dat er een oor
spronkelijke aanleg is de ervaring bewijst
het; doch wanneer men dien goeden
grond" braak laat liggen, zal hij nimmer
vruchten geven. De beste aanleg eischt arbeid.
studie, tijd en vlijt. Dat leert de ervaring
ons eiken dag. En zoo is ook een geboren
opvoeder' een contradictio in terminis",
m. a. w. eene onwaarheid. Hieruit volgt dan
vanzelf, dat de ware opvoeder opgeleid moet
worden voor de taak, die hem later wacht.
Zoo begrij pt men 't nu; doch zoo heeft men
nitft altijd gedacht. Ik behoef slechts te her
inneren aan het voormalig gebruik, slaven
met de opvoeding der jeugd te belasten.
Daaruit bly'kt voorzeker geene hooge waar
deering van de moeilijke taak.
Doch hoe staat het daarmee in onzen tijd ?
Zijn tegenwoordig allen doordrongen van de
belangrijkheid en de moeilijkheid der taak :
kinderen op te voeden tot gezon ie, kracatige,
verstandige, zedelijke menschen ? Denken
alle ouders er wel ernstig aan, zich voor de
op voeling hunner kin leren, elk naar zijn
aard, voor te bereiden door hiervoor gepaste
lectuur? Me dunkt, het antwoord op deze
vraag ligt voor de hand : velen doen het niet,
ofschoon zij 't zouden kunnen, eu nog veel
meer doen 't niet, wijl hun de middelen en
gelegenheden daartoe ontbreken. Wy be
hoeven in onze omgeving slechts rond te
zien, om op te merken, dat er van de op
voeding in vele gezinnen weinig terecht
komt. Waar de vader en de moeder beiden
hard moeten werken om de levensbehoeften
voor zich en hun kroost te verdienen, daar
kan van de opvoeding hunner kinderen
weinig zoo al iets komen ; de zorgen
voor het stotfely'k welzijn nemen al hun tyd
en vlijt in beslag. Die ouders moeten de
geestelijke vorming van hun kroost daarom
aan anderen, d. i. aan de school, overlaten.
Doch al ontbrak hun niet de noodige tijd,
konden zy zich dus eiken dag enkele uren
met de geestelijke vorming van hunne
ki aderen bezig houden, wat zou men daarvan
kunnen verwachten ? Zeker niet veel goeds.
Denken we slechts aan den trap van be
schaving, waarop zy' in den regel staan, aan
hunne onkunde, aan de ruwheid van zeden :
immers alle beletselen voor eene verstande
lijke en zedelijke leiding hunner kinderen.
Inderdaad de huiselijke opvoeding der jeugd
in die lagere kringen ... er kan weinig van
komen, soms zelfa meer kwaads dan goeds.
Bij den middelstand en de hoogere klasse
zijn de omstandigheden eter, vél beter
1) De vrouwelijke zoowei als de mannelijke.