Historisch Archief 1877-1940
No. 1597
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
tatieve gelijkwaardigheid) in de resultaten
van deze techniek, ook in de typeering der
figuren, 't Is soms of de schilder tracht
zich zelf te blijven evenaren. Er zijn veel
precieuze en tegelijk krachtige brokken van
onge vone klenr-veredeling, als . in het
muurtje met de bank ervoor, uit het schil
derijtje Zusje slaapt" maar een anderen keer
ia zoo'n kleurkwaliteit wat te veel geforceerd.
Bij 7. het armpje van het knaapje dat op de
fluit speelt, is een affectatie van blankheid,
te week van tnodelé. Dan is de uitdrukking
van kinderlijke naïv.teit en aanvalligheid
niet steeds zonder gekunsteldheid voorge
dragen. Met alle waardeering voor de merk
waardige eigenschappen in dit werk, als hier
boven kortehjk werd aangeduid, lijkt het ??
toch niet gansch en al vrij van effectbejag
in het bewustzijn van het pakkend sujet.
Gemis aan pnblieken bij val zal dezen schilder
niet ontmoedigen, maar....
Deutmann, Garf, Kramer en Van Wyngaerdt.
Er zijn tegenwoordig meer schilders dan we
kunnen opnoemen, die niet onverdienstelijk
werken in gelukkige oogenblikken.
Dit geeft althans een waardige concurentie,
'n prijzenswaardig ijveren. Wat Kramer
presteert m zijn landschapschilderijtjes is
van te slap gehalte, flanwtjes en groezelig, om
een mogelijk gevoelige observatie er achter
kenbaar te doen zijn. Veel beter is hij echter
in zijn etsen, hoewel niet in allemaal. Hij
moest dunkt me niet anders doen dan etsen,
zulke gaafheid als in Hut te Blaricum" be
reikt hu nooit in schilderen.
Dentmann en Garf lijken me zeer
welmeenende werkers. Van den eersten is een
klein landschap met kinderen op den weg
tusschen bagen, niet zonder liefelijkheid, en
in een interieur of stal was hij gelukkig in
het verwerken van een black kleurgamma.
Garf schilderde een klein meisjeskopje, van
voren gezien, kloek op. stevig in de verf en
een binnenhuis, waar een vrouw met haar kind
bij het vuur ataat. met waardeerbare brokken
er in: een stuk van den witten muur in het
licht, goed van stofuitdrukking; in de figuren
enkele gedeelten, der kleederen vooral. Het
is in IBkale kwaliteiten dat zulk werk prij
zenswaardig is, en te achten ook om eer
lijken wil.
Van Wyngaerdt is een minder regelmatig en
kunnend schilder. Maar er is meer kantigheid
aan zijn werk, zonder evenwel een aanwijzing
te geven van een gewichtige persoonlijkheid
die er uit groeien zal. Maar het heeft alvast
een niet alledaagsch karakter. Het werk
is onbehouwen dikwijls; onbeschaafd; niet
het onbeschaafde van archaïsme maar van
te gering vermogen nog. De vorm-aanduiding
is op het plompe af soms, de kleur zwaar
en roerloos. Maar toch hoopvoller is het zoo'n
schilder aan het werk te zien, gedreven door
een wil en blijkbaar sterke aandoeningen, dan
zooveel anderen in een tamme werkzaamheid
te zien ijvertn naar een behoorlijk plaatsje
in het rijk der onbedui iende middelmatigheid.
Ongelijk in kwaliteit is deze inzending ook.
Als de beate, de meest gave proeven van dit
streven naar strafheid en vollen klank in de
kleur, een effen lichtvlak van een water
partij in luide tegenstelling met zware groe
nen van bet land. is hem een geliefd motief,
reken ik Wetering in Kortenhoef', Vaarlje
bij Sloten", De Poel in Amstelveen", en
Schuitje". Het is ruw en in veel nog onbe
holpen, maar althans geen slap werk; de
diepte er van blijft echter nog te bepalen
in de toekomst.
W. STEENHOFF.
Robert Facto Liska.
De operette is een eigenaardig genre.
Mij dunkt, hel is eenigszins verwant aan
<le pantomime, de goede, mooie
oud-Engel«che pantomime, waar het idyllische en aoma
feëerieke afgewisseld werd door het
clowneske, de hoofsche knieval door den dolsten
kuitenflikker, het pathetisch gebaar door
wilde salto-mortalea, schallende oorvijgen en
daverende klappen voor de broek.
Een weinig pretentieus genre, licht en
luchtig, geen aanspraak makende op den
naam van groote kunst en toch niet zelden
betere kunat brengende dan de comédie of
opera, waar zoo vaak met groote denkbeel
den evenveel geknoeid als geschermd wordt,
waar waarheidszin noch fantasie worden
bevredigd, waar iedere inconsequentie stuit,
iedere onwaarschijnlijkheid foutief en leelijk
is, omdat nauweliJKS n speler of n toe
schouwer zich weet los te maken van nuch
tere vergelijking met de realiteit.
De operette is als een roes. een malle
droom, een kluchtige in?al. Hier geldt het:
leve de inconsequentie, leve de onwaar
schijnlijkheid, leve bovenal de luchtige stem
ming ! Shakeapeare, dunkt mij, zou de ope
rette hebben liefgehad meer dan al die om
een demonstratieve idee van den- dichter
heengewerkte, didaktische of filosofische
spelen van heden of de onzuiverheden en
onbedoelde, onvermijdelijke dwaasheden in
?de opera, hij zou van het uitgelatene, fan
tastische en toch zoo echt menschelyke er
in hebben gehouden is de
Midsummernightsdream niet het klassieke voorbeeld
voor het dolle genre nu en altijd ?
Uit het blij- en treurspel, de opera of het
muziekdrama" is door een raffinement der
realistische beweging steeda meer het karakter
van een vertooni g verwijderd. Het heet
fout, wanneer een speler zich tot het publiek
wendt, een pointe aceentueert, een
domineerende handeling herhaalt of overdrijft.
De stukken worden daar meer en meer op
geschreven men veroordeelt de effecten"
men wil de nabootaing van het leven, men
wil de onmogelijke en onartistieke illusie
gaande houden, dat men het gebeurende
onverwacht en onbemerkt bijwoont. En
daar deze illusie nauwe ijks n oogenhlik
stand kan houden, is schier iedere opvoering
voor den toeschouwer, die zijn eigen ver
beeldingskracht laat werken een desillusie.
De operette is een vertooning, een
tooverlantaarnvertopning en de beste operette is
tooverachtig, onwaarschijnlijk en kinderlijk.
De mmiek bestaat uit melodiën, die men
nanenriet en die in ons naklinken. De dans
is als een plotselinge ingeving, een door de
muziek verwekte uiting van levenslust.
Nergens wordt het karakter van de voor
stelling verbroïen, nergens krijgt men het in
het hoofd de gebeurtenissen en handelingen
direct met de werkelijkheid in verband te
brengen
Door dit alles is in de operette aan de
spelers zeer veel overgelaten. Niet zoozeer
aan den tenor en de eerste zangeres, die het
Robert Fuchs-Liska als Premier-Minister
Fürst Ypsheim-Gindelbach" in Wiener Blut".
met een goede stem en een goed uiterlijk
ver kunnen brengen, doch aan de comici,
waarvan eigenlijk het succes zoozeer af hangt.
Zij maken het halve lioretto, creëeren dik
wijls hun eigen rol, verzinnen incidenten,
passen hun grappen aan de eiachen van elk
bizonder publiek aan en houden, om een
Hollandsen beeld te gebruiken, leven in de
brouwerij. Terwijl eerste zangeres, held en
zelfs soubrettes het met wat muzikaliteit,
wat stem, een knap of prettig gezicht ea goed
figuur en wat temperament in de beenen al
zoowat kunnen stellen, dient de speler van
de komische rollen te hebben hetgeen men
zoo talent" noemt.
Robert Fuehs-Liska, regisseur en eerste
komieke zanger van de tnans uit Amster
dam vertrokken Wiener Ope.retten Gesellschaft
(Rembrandttheater) heeft mij en anderen van
het eerste oogenblik dat we hem zagen
getroffen als een meester in zyn vak.
De toeschouwer, die zich bij het zien en
hooren van de kostelijke operette Wiener
Blut" heeft vermaakt met de teekenachtige
sceae, waar de sty ve vorst Ypsheim-Gindelbach.,
premier-minister van Reusz-Schleiz-Greiz, de be
jaarde Don Juan, in zijn galanten ijver om de
gravin het hof te maken voor de
schrikkelijkste moeilykhe Itn komt te staan als hij
met zijn rbeumatiek en spit in den rug
ha:ir zakdoek op moet rapen, die toeschouwer
vermoedt niet, dat n rheumatiek n apit in
den rug, als ook de ondeugendheid van het
schalksche vrouwtje be ienksels van hem zelf
alias den regisseur en komiek Fuchs Liska
zijn. En hoeveel zulke incidenten, grappen
en interrupties, hoeveel zotte gebaren, pas
sen en houdingen heeft hij niet ingelascht!
Zijn rollen in Boccaccio, Tausend und eine
Nacht, Watzertraum zijn er vol van. Nu zijn
er verschillende manieren om geestig te zijn
en niet elk der comici houdt er een werkelijk
mooie en fijne op Da. Hanz Karmel bijvoor
beeld ia aoma uitmuntend ala vorat in den
Walzertraum", als cipier met den directeur
Fucha-Liska samen in?die Fledermaus"
maar altijd wat goedkoop, een ietsje te ordi
nair. Grete Meyer, wier beroem Iheid wel wat
kunstmatig gemaakt is, doet het met een
sterotypen oolijken glimlach en parmantige
trippeltjes af; Fuchs-Liska creëert telkena
een karakter. Zijn Radolin" in Walzertraum
ia een echte jonter, als vorst Ypeheim is hij
een oud, rechtzinnig diplomaat. Zijn beste
rollen zijn die, waarin hij aristocraat ia, steil,
flegmatisch. Hy' speelt ze stijlvol, deftig,
waarbij de plotselinge zotheid der
harkeriggroteske passen en standen te komischer
werkt. Als hij in Wiener Blut" de scheld
partij van den opgewonden koetsier met sta
tige bevreemding aanhoort (zie mijn schets)
en zich dan omdraait om te zeggen: Kein
Wort habe ich verstanden," ala hij na ieder door
het hem onbekende Weensch ontstaan
misveratand constateert: Diëten Wiener Dialect
verstehe ich i-i meinem ganzen Lèben nicli 11" of op
eens in triomf uitroept : Jttzt habe ICH mal
etwa» gesagt, dat ER nicht verstehtl" en met pau
wenschreden heenstapt, dan benooren al die
uitbarstingen . by zijn sty'l, soo karika uraal
en kluchtig ze zijn. Op zulke momenten doet
hij ons onbedaarlijk lachen aldoor houdt
hij ons op genoegelyke wij'.e bezig. Zijn zang,
zijn mimiek, zijn schreden, alles is er op
berekend, ons in htm en zijn rol te doen
gelooven, Hij is een ambtenaar, een
hofjonker, een diplomaat tot operettefiguur
geworden. Dat acherp versneden gelaat, die
schrale gestalte, behooren bij d» gansene
verschijning, dat gezicht kan zich zóó niet
vertrekken of het blijft ieta statigs behouden,
die lange beenen kunnen niet zóó zot springen
of ze bly'ven imposant. Als Radolin in den
Walzertraum plotseling zijn barkerigheid ver
geet om met her, vioolbpeelstertje het filoso
fisch wijsje te zingen: Wem niemalstin Duttt
gelang, Der bleibt ein Narr sein Leben lang"
blijft hij een jonker in een dolle bui en als
de diplomaat in Wiener Blut na den knecht
een standje te hebben gegeven, deftig joviaal
den anderen ourlen heer een p ,r geeft: Bin
echon wieder gul!" doet hij het nog
metprecienze bonhomie.
Wij hebben in het geval Fuchs-Liska te
doen met een man, die feitelijk boven zijn
emplooi staat; dat is, die er uitermate voor
geschikt is, want hy' maakt zijn vak tot iets
moois. Een man met een veelbewogen ver
leden die zeeman geweest is en in Indi
leefde die gedichten maakt en novellen.
Die als regisseur een massa tamelijk ondank
baar werk doet.
Hij heeft hier te Amsterdam veel succes
gehad, hetgeen pleit voor ons publiek, dat
blycbaar het origineele en fijne van zijn
humor waardeert.
CORNBUS VETH.
Püleiiri, 9le peptenlooustelliDE,
Aan Alex. Schilling.
Over een enkele groep is iets te zeggen;
enkele andere dingen zijn even te noemen
over het overige, een ellende en een arme
lijkheid, is niet te reppen. Vroeger mocht
ik misschien een dartel oogenblik gehad
hebben over het werk van sommige der
oude heeren hier, en der jonge heeren, of
der dames, hier maar nu ca m'écoeure.
Het heele geval van deze eeneen-werken
zonder inhoud, geeft aanleiding tot n opmer
king, tot het zien van n waarheid, die zoo
klaar als een klontje is: Deze tijd mist
rormkracht. De naloop van het impressionisme
(een enthousiasme, en een hartstocht) mist
het vermogen te beelden". En toch gaat
het hier om de beeldende kunst. Ik bedoel
met vormkracht, het vermogen om déont
voering tastbaar, om ze tot vorm te maken
aan wie de afmetingen hoogte, breedte, diepte,
zoowel in het lichamelijke als in bet geestelijke
te vinden en te onderscaeiden zijn. Zoowel
in het lichamelijke als in het geestelijke.
In het lichamelijke, het is den meesten nog
mogelijk dit in te zien, maar in het geeste
lijke? Wat is dat? Het is den Hollandsche
schilders niet eig*n zich rekenschap te ge ven
van wat ze maakten en daaruit de wetten
der persoonlijkheid te vinden. Het is
Hollandschen schilders niet duidelijk dat velerlei
tasten en zoeken te voorkomen waar zoo ze
met liefde-voller en nauwkeuriger oogen
aanzagen-wat ze maken. Ze durven soms'e
springen, maar omdat ze zelf niet ongeveer
weten hoever ze kunnen, vallen ze genoegelijk
bij massa's neer in de tnod Ier van het misluk
ken. Ze zijn beangst voor't leven der inspi
ratie". Ze denken dat deze een kind en een
dochter van een goddes bij voorkeur armelijke
weetlooze zielen zoekt, die een gevoel aan
zich krijgen op sommig oogenblik als een
kever die te vliegen gaat. Ze weten niet, en
ze, egeeren niét te weten, dat de vrijheid in de
kunst alleen ia als een vogel boven bergen
van wet» n, van doen, van zoeken, van bouwen,
van vastzetten, vaii onderzoeken. Ze denken,
dat iedere beving voor een kleurtje, of ieder
hysterisch gilletje voor een landschap vol
doende is, en dan maar je laten wegdeinen
met oogen die niet meer zien." Het is niet
zoo. De landschapschilder (zoowel deze als die
van het figuur) bouwt van uit zoo wijd
mogelijk geopende ziel, met waarheden (per
soonlijke ea eeuwige) zoo vast mogelijk
gegrondvest, zijn schoon landschap. Het
is of een oneindig spel van rijke en gol
vende lijnen, het is een quartet van zee
en lucht, akkers en boomen of het is
het tot het innerlijkst doordringende inzien
van de intimiteit van een klein gedeelte
dezer waereld, een solo oneterflijk. De land
schapschilder, mes amis, is daarom nog niet
de landschapschilder, omdat hij aardig keuvelt
over dat hekje, of over dat dijkje, of o ver de
Vecht, of over den Usel, of over
Berg-enDal; of de landschapschilder heeft bij mjj
geen recht van zeggen, omdat hij met een
pijpje smokend loopt dour de avendatonde en
Rembrandt minder acht dan zich zelven; de
landaehapschilder is mij nog geen wonder,
omdat borst beklemmende hartstocht hem
diep aan-vat boven het vurig bloeien en welken
der kleuren, als rozen die welken en als
edelsteenen, die Bonkend leven neen, mes amis,
ik zie den landschapschilder evenzeer pas als
den schilder van portretten belangrijk wanneer
werkly'ke weidschheid of wondere innigheid
door vuren louter geworden de, meer dan alle
andere dingen verrukkende, zedige, toch
forsche zoetheid heeft ?an het schoon. Zijn
schoon komt dan van den eenen mensen den
anderen de borst binnen als een ademtocht
zee-wind over dijken dei aead vanaf de ziltige
schorren, waar gelukkigst gewandelt. Deze
tijd müt vormkracht, dat is: gebouwd gevoel,
wat schijnbaar zwevend" kan zijn als een
wolkvorm, maar het moet de kern van het
lichaam dier wolk bezitten. Matthijs Maris
bezit in sommig good werk meer vastheid van
gevoel dan menig schijnbaar vast geteekend
maar feitelijk dood lijntje, Een groot golvend
samenstel van carrière, of een schoone, een
stilleven omvangende, lijn van Millet (om van
dicht bij ons te spreken) het is stelliger in
zijn uiting van akademi<ch verstarde lij n. Want
met vastheid wordt door mij immer gemeend
lei'en in stellige vormen, niet dood in ver
steven lijnen. Vroeger tijden, natuurlijker aris
tocratisch waren gro )ter, weidscher dan de
geciteerde schilders maar van deze tijden
wilde ik hierin niet spreken. Misschien een
ander keer. Het is hierin alleen de zaak:
wat was het gemis op Pulchri, wat hinderde
meer dan veel. op alle groepen in Pulchrfl
Deze laatste groep is niet de beste. De
heeren Van der Laan en Blauw en Armand
en Hingman zijn voorgoed of tot nu buiten
mijn bespreking. Het lijnenstel van de
VriesLam is oplettend, stijf, niet strak, niet stellig.
De heer Luyt is me wel zeer tegengevallen: de
zwakke losheid die hij vroeger f oms eens bad,
lijkt me hierin afwezig; het dunkt me verder
niet noodig van alle deze te wijzen welke tus
schen hun werken nog de beate waren, noch
van den heer Van der Haar zijn No. 1 te be
spreken. De twee groepen die ik wou noemen
is die van F. Salbergen die van Suze
Robertgon. Van F. Salberg wiens werk nooit zonder
zorgzaamheid ia, zijn de twee schilderyen
met de huisjes er op de aangenaamste van
de tentoonstelling. Het zijn de No. 2, Een
huisje aan' de vaart uit Katwijk-Binnen
(1904). Vooraan de vaart waaraan het huisje,
na een plaatsje staat. Links is een vrouw
bezig in het water iets te spoelen. Daar
achter verder wijkend een huis met grijs
dak dat even voor mij uit het geheel is. Wat
in dit werkje pleizierig aandoet is het muurtje
met de kalk gewit, het eenvoudig dak, de
ramen etc.; de zorg om alles zoowel om het
struikje als om de bloeiende boom. Het
vrouwtje is misschien niet voldoende van
vorm. Het andere eveneens een
oud-Hollandach klein huis uit 190G tusschen Veur
en Leiden, met de struiken er voor heeft
iets van een droom over zich, hoewel niet
gansch diep, noch ganach bereikt. De andere
groep is die van Suie Robertson. Het
enthousiasme voor dat werk is tegenwoordig
wel te groot. Ik vergeet het groote stilleven
niet van haar maar juist daartegenover treft
me hier de niet werklijk door een inhoud
gesteunde grootdoenery van sommige zaken uit
dit werk. Een achterplaatsje als No. 9 is niets
dan een lappen winkel van kleur; ze mist
daarin alle vormende kracht, alle
vormengevende kracht. Een enkel gedeelte doet
soms rijk in een geheel zooals in No. 5 de
witten maar het dunkt mij dat in geen
enkel van deze zoo kleur-zware werken meer
bereikt ia dan een begin van ieta: een rijke
wat kunstmatige kleur, zonder voldoende
vorm. In vroegeren tijd zou dit een kleurrijke
aanzet genoerjd worden; nu heet het een
schilderij. Het laatste is een zeer eigenaardig
ieta wat niet meer verwondert, maar soms,
op sommige oogenblikkeupijnlijkerwijze heel
klaar wordt. Het schijnt mjj dan ook toe
dat tegenover dit alles een tijd waarin het
gevoel werkelijk gebouwd" zal zijn niet
kan uitblijven. PLASSCHAERT.
HIlmlIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIMIII
M£T, B. H. Klöane,
1885?1908.
Jan Eisealoeffel naar lunchen.
Na Lauweriks, na Loeber, na Smits en
Vermeulen, na Thorn Prikker gaat nn ook
Eisen loefiel naar het buitenland. Berlage en
Penaat hebben reeds op het punt gestaan
ook weg te trekken. Om bijkomstige redenen
is daarvan toen nog niets gekomen, maar
ook zy en anderen zullen, als de voorwaarden
eenigszins gunstig zijn, bij gelegenheid wel
gaan. Tal van kunetnijveren in Holland zitten
te hunkeren naar een gelegenheid om weg
te komen, vooral naar Ouitschland, zij voir
wie ziuh die gelegenheid te eenof teanderer
tijd opdoet, zijn natuurlijk niet de minste,
en zoo zullen wij hier tenslotte blüven zitten
met de minderen, terwijl vooral Duitschland
partij zal trekken van de talenten en be
kwaamheden van de beate onzer Hollandsche
artiesten. Dan, als allen, die talent hadden
om groote dingen te d jen en goede wil om
dat talent te gebruiken, als deze allen in
wanhoop zijn weggetrokken, dan zal de
regeering misschien een (dan overbodig ge
worden) wet voorstellen om te beschermen
het artistiek eigendom tegen allerlei, nu vol
komen geoorloofde diefstal, dan zal er mis
schien een beetje steun worden gegeven van
bovenaf, door subsidies aan tentoonstellingen
of andere ondernemingen, maar dan ook zal
't natuurlijk weer te laat zijn, daar er niets
meer te steunen valt. En als dan (wel heel
erg misschien) het groote pnbliek een beetje
benul beeft gekregen om onderscheid te maken
tusschen serieus werk en nageknoeide
fabrikantenrommel, dan zal hier in Holland, dat
toch waarachtig in de huidige kunst
ny'verbeidbeweging mee van 't beste heeft geleverd,
dat gemaakt is, dan zal hier niets goeds meer
te krijgen zijn, omdat zij die iets goeds
kónden maken, verdreven werden door een
kreuterig kleinburgerdom. Als dan alle werke
lijk goede architekten en kunstny'veren eerst
naar Duitschland zijn uitgevoerd, zal men
zich hier mogen behelpen met het onover
trefbaar prullige bazargoed dat, uit dankbaar
heid, Duitfchland hier invoert.
Wy hebben vroeger al eens gewezen op
het profijt, dat de hollandsche industrie zou
kunnen hebben van de kunstnijverheid (in
den Ned. Spectator), op de goede kansen die
de hollandache industrie, gesteund door de
hollandache kunstnijverheid, op de
buitenlandsche ma kt zou kunnen hebben, maar
het begint te laat te worden. De tijd! gaat
komen, dat Holland, dat in de nieuwe be
weging met eere werd genoemd, geen deel
meer zal nemen aan die beweging, tenminste
geen deel van eenig belang.
Nu is 't op zich zelf zoo erg niet, dat Hol
landache kunstenaars naar het buitenland
gaan, waar zij kunnen werken onder gun
stiger voorwaarden, waar zij dus allicht zich
beter kunnen ontwikkelen dan hier.
Het bezwaar zit ook niet zoo zeer in het
weggaan als wel in het gedwongen weggaan,
in het verdreven worden bijna. Want omdat
de toestand hier zóó is, dat ieder die be
langrijk weik wil doen, tracht zoo gauw
mogelijk hier vandaan te komen, daarom ver
loopt hier op den duur de heele beweging
en zullen de Hollanders verspreid worden in
het buitenland en niet meer een inderdaad Hol
landsche beweging vormen. En we halden nog
wel gehoopt, dat juist Holland zulk een be
langrijk deel zou bijdragen ter voorbereiding
van de nieuwe kunst die komen zal, dat zal
heelemaal misloopen. 't Is wel jammer.
Het is nog zoo dom niet van de Duitschers
om juist Eisenloeffel weg te halen. Hij is een
van de knapste Hollandsche
nijverheidskunstenaara, hij heeft een verbazend groote werk
kracht en een te benijden enthousiasme,
waarmee hij alle moeielljkheden en bezwaren
te boven komt, hij heeft een groot talent om
allerlei vormen, die de te<enwoordige nieuwe
technieken met zich brengen, toe te passen
en vooral om die te zuiveren en te beschaven,
', B. H. KMe.
Zelden of ooit heeft een Hollandsche pastoor
feest gevierd in een statie, die van vóór de
hervorming onafgebroken heeft bestaan.
Zondag 26 Januari beleefde de rector van
het Amsterdamsche Beggijnhof dit heugelijk
feit in zijn 25jarig p«stoorschap. Niemand
komt dit meer toe dan hem, den
onvermoeiden strijder voor de geschiedenia en de
tradities van zijn dierbaar Hof, van de be
dreigde N. Z. Kapel (de H. Slede), en zoovele
andere historische personen of feiten van het
oude roomsche Amsterdam.
Te midden van al de herinneringen aan
de oude Burgerij", die het archief, de bibli
otheek, de portretten en gebouwen van het
typische Beggijnhof hem voor den geest
riepen, voelde de achrandere oud redacteur
van De Tijd zich opgewekt, ter afwisseling
van zijn geestelijke zorgen, een ernstig his
torisch onderzoek in te stellen tot juister
begrip van menige bijzonderheid in 't
kerkeiyk leven van onze voorvaderen. Het ont
dekte in de vaderland-*che archieven of die
te Keulen, Rome, Wiesbaden, Londen en
elders gaf hem stof tot vele pittige opstellen,
waarvan de wakkere grijsaard de voornaamste
bijeengaarde in een bundel Amstelodamensia
(1894) een lezenswaard en nog veel te weinig
bekend boek, waarvan Deel II nog verbeid
wordt. Maar wie vergeet zijn geestige pole
miek over Vondels bekeerirg door zjjn
geestelijke voorganger Marius, tegen de
Jezuïeten gevoerd ?
Gedoogde ons bestek een langere vermel
ding, wy zouden nog wyzen op de ve
dediging door den pastoor zoo vaak gevoerd van
de aloude keuren en privilegiën van het
Hof testen de gemeente en andere autori
teiten. Moge de hartewensch van den 74-jarige,
een goede oplossing van de zaak der H.
Stede, nog bij zijn leven vervuld worden.
Amsterdam, Jan. 1908. J. F. M. STBKCK.
Het Beggynhof met de Roomse h-Katholieke Kerk.