Historisch Archief 1877-1940
1508
DE AMSTERDAMMER
A°. 1908.
VOOB NEDERLAND
Oj3.a.er yedacti© -van. "b/Lx. 2EC. 'S*. L. w
BK nummer bevat een bijvoegsel.
uitgeven: V AH HOLKEMA & WARENDOBJ, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
t per 3 maanden ....../ 1.50, fr. p. post f 1.65
IndÜper jaar, bij vooruitbetaling, ..... , . mail 10.
Nummer» aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.121/»
Zondag 9 Februari
Adverteatiën van 1?5 regels / 1.25, elke regel meer f 0.25
Reclames per regel * 0.40
Annonces uit Duit»ehl»nd, Oostenrijk en Zwitserland worden nitslnitend aangenomen door de firma
RUBOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 40 Pfonnig.
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ: Zelf
respect. Twee brievan aan Het Handelsblad,
door d. K. Een slechte dop, maar een
goede kern. Klassejustitie, door d. K.
Het Damvraagstuk, (Ingez.). door D. C. Meijer
it. en L. Simons. De school der toekomst,
(Inge'.), door J. Kleefttra, met Naschrift van
Ida He\jermans. FEUILLETON: Op de
Zaal, door Jan Feitb.?KUNST E S LETTE
REN: Naar aanleiding van Stemmen" van
P. C. Boutens, door H. A. L. VOOR DAMES:
Iets over kinderboeken, door M. E. van de
Velde-Pjjoappel. ALLERLEI, door Caprice.
Tentoonstelling van kapsels te Brussel,
door M., met af b. UIT DE NATUUR, door
E. Heimans. Koorbankenen Misericordes
in de Sint Nicolaa?- of Oude Kerk te Am
sterdam, door R., met af b. Carl
Spitzweg (1808-1885), door Cornelis Vetb.
Bet werk der leden, (Pulchri), door
PJasschaert?A. East en Obbes. Etsen. Schuller,
den Haag, door Plasschaert. Tentoonstel
ling van oorspronkelijk8 tapijt-teekeningen
van Tb. A. C. Colenbrauder, in het Museum
voor Kunstnijverheid te Haarlem, door R. W.
P. de Vries Jr., met afb. George Meredith,
door L. Simons, met portr. Prof. dr. J. H.
Gallée, f, door J. H. R., met portr. Mgr. M.
J. A. Lans, t, door Ant Averkamp, met portr.
Dr. B. Reiger, t, met portret. FINANC.
EN OECONOMISCHE KRONIEK, door Alex.
J. Hendrix en V. d. S DAMRUBRIEK.
SCHAAKSPEL. ADVERTENTIEN.
Zelfrespect.
"Wanneer een staatshoofd valt als
slachtoffer van zijn hooge positie trekt
dit (het is te verklaren en zelfs wel te
billijken) mér de aandacht, dan dat een
Tan zijn nederiger medemensehen, hoe
ook, om het leven komt.
Terwijl er millioenen zijn, die veel
tragischer, veel bedroevender aan hun
eind komen dan Carlos I, sterft deze,
de Portugeesche koning, voor 't voet
licht der publieke belangstelling en doet
de toeschouwers en toeschouweressen,
op alle galerijen, tranen storten. Wij
willen niet den slechten smaak toonen
tranen te eritiseeren! Wij willen zelfs
niet zien op welke galerijen het meest
wordt geschreid. Moord is uiting van
barbaarsche instincten. Wie een beetje
mensch is vindt ieder menschen-dooden
afstootelijk en laag, en de politieke
moord, of hij op de edele de Witten
wordt gepleegd, op den rooden Marat
of op den wellevenden Carlos, blijft,
politiek of niet, een gruwel.
Wij zeggen dit duidelijk vooraf om niet,
bij 't v»lgende, te worden misverstaan
door wie, in tranen, allen critischen zin
verliest.
Want dat is nu eenmaal, helaas, zoo:
men ziet het in 't dagelij ksch leven en
in de Pers : Wanneer het water van
de tranen (de echte, de ambts- en de
krokodillentranen) wast, is het eerste kind,
dat er in verdrinkt, het onderscheidings
vermogen.
Nemen wij -de zaken dus eens zooals
zij zijn, vergeten wij voor een oogenblik
een bedroefde moeder en weduwe, die
door ons toch niet zou kunnen worden
getroost, en stellen wij een vraag, die,
naar ons dunkt, van belang is : n.l. deze:
Is de houding, door bijna alle
wlksvertegemvoordigingen, en o. a. door de
Neder' landsche, tegenover den dood van
Portugal's koning aangenomen, de juiste
geweest en de waardigste?
Ons dunkt van niet.
Welke is hier immers de positie?
In Portugal is een koning om het
leven gebracht, die met de meeste min
achting behandeld heeft wat het kost
baarste is, dat de naties in den loop der
vorige eeuw hebben verworven, dikwijls
met haar beste bloed: de volksvertegen
woordiging, het medezeffgingschap, de
grondwet; een koning, die de represen
tatie van zijn volk zijn eeden schen
dende naar huis zond, als een
onbruikbaren knecht; die haar in een hoek
wierp, als een vod.
En nu staan heel gemoedelijk de
zuster-volksvertegenwoordiginye-n, in Enge
land, in Duitschland, in Nederland op,
en zenden, ongevraagd, onverplicht,
brieven van rouwbeklag naar de Portu
geesche regeering, den verantwoordelijken
raadsman van dien koning!
Ziehier wat onze 2e Kamer betreft
(N.Ii.Ct. 5 Febr.):
Büden aanvang der vergadering rees de
Voorzitter van zyn zetel op. En alle aan
wezige Kamerleden, ook de sociaal-democra
tische '), volgden zijn voorbeeld. In welge
kozen bewoordingen sprak de heer Roëll
zyn afschuw en verontwaardiging over den
koningsmoord in Portugal uit, gaf hij uiting
ook aan de gevoelens van deernis en deel
neming, welke bij de Nederlandsche Tweede
Kamer, evenals by ons volk, door deze
gruweldaad zijn opgewekt. Daarna sprak de
minister van buitenlandsche zaken een kort
woord van instemming. Gaarne zou hu b\j
de Portugeesche regeering de tolk zijn der
gevoelens onzer Tweede Kamer.
Is dit wel een bewijs van zelfrespect
in den boezem van ons parlement ? Lijkt
dit zelfs maar op een correcte houding?
Wij vinden, dat het er verre van is.
Waarom was hier niet voldoende de
officieele condoleantie van r eg eer in g tot
regeer ing? De minister van
Binnenlandsche Zaken brengt immers namens
de Kroon, die hierin het Rijk represen
teert, ons rouwbeklag; over. Alles wat
meer gebeurt dan dit is bizondere vrien
delijkheid. Een volksvertegenwoordiging,
die met zulke liizondere vriendelijkheid
een gouvernement te gemoet treedt, dat
haar zuster-volks vertegenwoordiging en
iedere grondwettige vrijheid gemuilband
houdt, doet niet aan zelfrespect. Zij han
delt bovendien, dit behoeft geen betoog,
tegenover die zuster-volksvertegenwoor
diging incorrect. Uit overgevoeligheid
voor een tragisch einde (of uit behoefte
aan nederig buigen voor de grooten der
aarde?) Wordt ze ongevoelig tegenover
dat vertrapte parlement ginds, en ver
loochent ze eigenlijk haar eigen be
staansrecht.
Weet men, dat er een Huis van
Afgevaardigden is, waar dit dooreenige
leden zoo is gevoeld ?
Wij spreken niet over de Fransche
Kamer, waarin de socialisten, en met
name de heer Sembat, door een motie
voor te stallen, welks indiening pijnlijk
moest treffen, hun doel voorbij schoten.
Neen, wij hebben 't oog op het
Hongaarsche Huis van Afgevaardigden, waar
over de correspondent van de Frank
furter Zeitunfj, dato 3 Febr., het volgende
bericht:
Voor den aanvang der vergadering kwam
een deputatie van Kamerleden bij den
vicepresident Navay, wien zij verklaarde, dat
een eventueel in de bedoeling liggende hulde
aan de nagedachtenis van den Portugeeschen
Koning en den Kroonprins of een brief van
rouwbeklag niet zonder protest zou kunnen
laten, daar de Koning van Portugal tegen
de grondwet in geregeerd had en zelfs de
grondwet eenvoudig had opzij geschoven;
en om een mogelijk pijnlijk incident te ver
mijden kwam toen van het rouwbeklag niets."
Men werkt" nu wel in het Huis tot
herstel van deze schandelijk" gevonden
reserve.
Wij kunnen echter niet anders dan die
renene de eenig juiste houding noemen.
') Hel Volk van 7 Febr. teekent hierbij
aan, zonder blijkbaar bij de soc. dern.
2e Kamerleden zelf te hebben geïnformeerd
(was daar geen tijd toe?):
DeN.Rotl.Ct. meldde plechti^lijif, dat toen de
voorzitter der Tweede Kamer Dinsdaa; een
rede hield over den koningsmoord in Portu
gal, alle aanwezige Kamerleden, ook de
sociaaldemokratische, van hun zetels rezen. Onze
eigen verslaggever woonde de zitting niet
bij, omdat openingsvergaderingen meeatzeer
onbeduidend plegen te zijn.
Men neme de zaak in onze Tweede Kamer
niet te tragisch op, ook indien 'iet bericht
juist ia. Steeds als de voorzitter iets te
zeggen heeft, eischt de acoustiek der zaal van
de Tweede Kamer dat de leden opstaan en
zich in het open vierkant voor de
voorzitteratafel verzamelen. Dit zal nu ook ge
schied zijn.
Overigens sympathiseeren ook de
sociaaldemokratische Kamerleden in het algemeen
niet met koningsmoord en zeker niet met
massa-moord op een konink ijk gezin, al
oogstte Carlos wat gezaaid was en gevoelen
socialisten geen behoefte aan offlcieele betui
ging van deelneming in de lotgevallen der
Portugeesche monarchie.
Twee brieven aan het
Handelsblad.
i.
Mannen Tan naai".
Aan de Redactie!
Ofschoon behoorende tot de velen", die,
volgens uw eigen verklaring, de opvatting
van het weekblad De Amsterdammer be
treffende de woorden van generaal Smuts,
juist vinden, denk ik er niet aan mij te
mengen in den strijd daarover tusschen u
en de redactie van het blad, dat ik tot vóór
korten tijd de eer had te redigeeren.
In uw artikel ter beantwoording van
De Amsterdammer komt echter een ver
zekering voor aangaande mijn persoon, waar
tegen ik meen mij in uw blad te moeten
verzetten.
Zij luidt: Hier is een verandering in de
leiding der Amsterdammer" op te merken :
eertijds, o Amsterdammer", was het enkele
feit, dat iemand naam" had, of naam''
maakte, 'genoeg voor u om zoo groen als uw
omslag te ivorden".
Daar het moeilijk zin kan hebben van
het groen worden der bladzijden eener
courant te gewagen, en hier van de ver
anderde leiding wordt gesproken, kan met
deze ietwat troebele beeldspraak niemand
anders bedoeld zijn dan ik zelf; en zoo zult
gij het alleszins begrijpelijk achten, dat ik,
bij zulk een plompen aanval op mijn persoon
als redacteur, mij voor uwe lezers met
enkele woorden wensen te verdedigen.
Ik zou mannen van naam, of mannen die
naam maken, in de hoogste mate antipathiek
vinden. Hoe is 't mogelijk?
En gedurende dertig jaar heb ik diezelfde
Amsterdammer tot een tribune gevormd
voor zóó vele mannen van naam, geesten
van de meest verschillende richting. Was
hun medewerking mij niet steeds een eer
en een genoegen?
Hoe heb ik mij zelf niet verheugd in de
vriendschappelijke betrekking met mannen
van naam', een voorrecht mij beschoren
meer dan mijn recht was?
En welk een gevoel van welbehagen heb
ik niet meermalen gekend, als ik een jongere
mocht ontmoeten, bedeeld met een aanleg,
die hem man van naam zou kunnen doen
worden ?
En toch, enkel het feit, dat iemand naam
had of naam maakte, zou genoeg zijn ge
weest, om mij met afkeer van hem te ver
vullen !!
Zeker, wij hebben ook wel eens mannen
van naam bestreden, maar gij zelf zult de
eerste zijn om toe te stemmen, dat dit
meermalen de plicht moet <4in voor den
redacteur, dia zijn pen ia den dienst stelt,
niet van club of vriendenkring, maar van
het algemeen belang.
Dit kan dm ook niet de verklaring geven
van het mij toevoegen van zulk een smaad.
Jn het algemeen zal wel niemand voorbij
zien, dat er niet alleen mannen van naam,
maar ook mannetjes van naam bestaan, en
er on Ier deze mannetjes voorkomen, die
niet veel anders zijn dan ..naam"; als
mede, dat menig naanyj/e niet van nature
gewassen, maar kunstmatig gekweekt, ja
zelfs wel nagemaakt is. En zoo, al zoekende
naar een motiveering van uw woorden,
gevoelde ik reeds neiging mij te troosten
met de gedachte, dat gij in opgewondenheid,
misschien wel in der haast, vergeten hadt
het vrrkleinwoordje te gebruiken. Niet dat
ik dan den zin voor mijne rekening zou
willen nemen, maar hij had aldus toch zijn
grof beleedigend karakter verloren.
Wezenlijke, echte mannen van naam,
geachte redacteur, zijn mij altoos welkom
geweest en zullen dat blijven; wees er
daarom van overtuigd, dat het mij een aan
genaam vooruitzicht is uwe kers-versche
hoofdredactie, die als zoodanig" natuurlijk
nog niet den tijd gehad heeft naam" te
maken, eenmaal te zullen mogen eeren als
een van naam".
Uw d w.
Luik, 24 Jan. J. DE Koo.
Het verwondert ons niet dat de heer De
Koo anders oordeelt over den geest, waarin
door het Weekblad over mannen van naam"
gesproken werd, dan wij. Onze meeuing kan,
evenals die van den heer De Koo, natuurlijk
slechts subjectief zijn en wij zullen niet
trachten het onderscheid tusschen mannen
van naam" en mannetjes met een naampje"
in bijzondere gevallen tusschen vinger en
duim te vatten" om een uitdrukking van
's heeren De Koo's opvolger te bezigen.
Naar onze meening was de heer De Koo
lang geleden bijtend scherp, maar werd hij
langzamerhand zuur. Geen beter bewijs van
wat wij bedoelen kunnen wij geven, dan
zijn jongste aanval op onzen Haagsche redac
teur, den schrijver der Kameroverzichten.
Van hem schreef hy :
Zoodra zijn humeur geprikkeld is, komt
er een soort van grof heid uit zijn pen, men
leze slechts de hier door ons behandelde
stukken. En bedenke men nu daarbij dat
deze polemiek voerende kamer-overzicht-schrijver,
ten opzichte van eerlijkheid en waarheids
liefde, er van binnen uitziet, zooals hij zich
nu heeft doen kennen dan, waarlijk belooft
dat voor menigeen niet veel goeds.
Jammer toch voor den
hoefijzer-eorrespondent, want hij is vlijtig van aard, en
bezit verschillende eigenschappen, die hem
een voorname plaats zou kunnen waarborgen,
bij de hoogere reportage".
Een zeer opmerkelijke waardeering van
mannen die naam maken" blijkt uit deze
onbehouwen woorden, waarin een journalist
zoo rechtschapen, onbesmet van karakter
wordt verdacht gemaakt wegens gebrek aan
eerlijkheid en waarheidsliefde.
Terecht meende onze hoefljzer-correspon
dent dat aanhaling dezer woorden gewenscht
was: bij wijze van bijdrage tot de kennis
van een zoo belangwekkend journalistiek
karakter als de heer De Koo". Red. H.
Wij zonden op dit naschrift het volgende
antwoord.
II,
Mijnheer de J ledacteur !
Het doet mij genoegen uit uw onder
schrift te mogen ontwaren, dat gij uw be
schuldiging, vervat in de woorden: e e
rt ij d s, o Amsterdammer was het
enkele feit dat iemand naam"
had of naam" maakte, genoeg
voor u om zoo groen als uw om
slag te w orden" alleen hebt geuit om
uw lezers te doen verstaan, dat er tusschen
u en mij een verschil van geest" bestond
ten opzichte der waardeering van mannen
van naam. Verzekert gij nu daarenboven,
geen beter b e w ij s" van mijn onjuist
oordeelen te kunnen geven, dan hetwelk
daar ligt in mijn schrijven over uw corres
pondent, dan is dit alleszins geruststellend
voor mij. Immers ik begrijp de mogelijkheid,
ook het geoorloofd zijn, van zulk een ver
schil tusschen u en mui waar het betreft
de appreciatie van een uwer medewer
kers, volkomen; al zou ik hierbij het
niet bekende: ieder meent zijn uil een
valk te zijn" kunnen te pas brengen; daar
ik, houde ik ook uw
Kameroverzichtschrijver geenzins vooreen valk, hem, blijkens
het slot van mijn artikel, evenmin als uw
uil gepresenteerd heb.
Maar nu treft gij mij met een beschul
diging van nog erger aard.
Gij stelt mij aan uw lezers voor als
iemand, die uw correspondents eerlijkheid
en waarheidsliefde heb trachten verdacht
te maken. M. i. een van de meest
immoreele daden waartoe men komen kan.
Gij weet, en niemand weet beter dan gij,
dat ik wel verre van hem verdacht te
maken, naar plicht en geweten hem heb
aangeklaagd voor de Rechtbank der open
bare meening op grond van feiten en van
bewijzen.
Alleen uw lezers weten dit niet.
Want wat deed uw rechtschapen" over
zichtschrijver, onbesmet van karakter"?
Eerst heeft hij in uw blad, dus met
uw gedoogen, om zich uit de verlegen
heid te redden, waar-in ik hem gebracht
had, uw lezers gepoogd om den tuin te
leiden, door met een buitengewone drukte
over een ([uaestie te gaan redeneeren, die
niet bestond. Een brutaliteit van
waarheidsschennis in de pers, zoo goed als
zonder voorbeeld.
En daarop, door mij tot de orde geroe
pen, heeft hij een week tijds genomen, om
te zien of er ook iets te vinden mocht zijn,
om met eenig fatsoen zich uit de moeilijk
heid te werken. Doch daar hij blijkbaar
niets ontdekte, wat hem eenige uitkomst
bood, nam hij, met een vertoon van
royaliteit, het derde deel van inijn opstel o er,
dat deel hetwelk de conclusie bevatte,
en liet het eerste deel, waarop mijn oor
deel rust, weg.
Netjes, nietwaar r1
En wat doet gij P Als vondt gij zijn han
deling een navolgens waardig voorbeeld
doet gij evenzoo. Gij haalt uit mijn critiek
ten opzichte van zijn waarheidsliefde en
eerlijkheid o.a. de woorden aan : zooals hij
zich n u deed kennen", en gij weet: u w
lezers kennen van de geheele
geschiedenis niets!!
Noch gij, noch hij, heeft ook maar iets
gedaan om het publiek naar waarheid in
te lichten omtrent het verschil van meening,
dat tusschen U en hem zich voordeed,of van
mijn schrijven daarover, en de ongerechtig
heden waaraan uw Kameroverzichtschrijver
zich heeft schuldig gemaakt. Dit alles moet
verzwegen worden; maar wel durft gij mij,
die volkomen open heb gehandeld, die a
rgumenten gaf, van welke er niet n
weerlegd of weersproken is wel durft
gij, met dien zelfden mijnheer, die nog
niets heeft weten te antwoorden, mijn
karakter aanvallen en van verdacht
making spreken, als ware het voldoende
en geoorloofd, mij zwart te maken, om u
zelf en hem schoon te wasschen.
Staat het zoo met de waarheid en het
recht in het Handelsblad... in de nieuwe aera?
Uw dw.,
Luik, 30 Jan. J. DK K<><>.
[Wij willea den heer de Koo de plaatsing
van bovengaand stuk niet weigeren ofschoon
vorm en inhoud ons daartoe het recht geven
waar de medewerker, dien de heer de Koo
tracht te beleedigen, meent door deze woor
den van den heer de Koo niet beleedigd
te kunnen worden.
Ter verduidelijking van bovengaand schrij
ven voegen wjj er aan toe, dat de heer de
Koo meende een tegenstrijdigheid te zien
tusschen wat onze redactie over de
afstemmers der laatste oorlogsbegrooting heeft ge
zegd en de opmerkingen van onzen
Haaggchen correspondent over diezelfde personen.
De oud-redacteur van De Amsterdammer ge
bruikte de kolommen van dat weekblad om
uitvoerig over dat droombeeld te fantaseeren.
Wij hebben geen aanleiding gevonden die
ijle beschouwingen over te nemen: de tegen
strijdigheid bestond niet, dat wisten wij en
onze Haagsche redacteur die de stukïcen zelf
geschreven hadden het best en dus was de
eenvoudige mededeeling van onzen
Haagschen correspondent, dat hij geheel in de
meening van de hoofdredactie deelde, vol
doende. Niet voor den heer de Koo, die uit
de woorden van den correspondent een mee
ning haalde, die deze correspondent thans
uitdrukkelijk gezegd had er niet in te heb
ben gelegd en om dit te bewijzen wederom
enkele kolommen van De Amsterdammer
volschreef.
Meende de heer de Koo werkelijk, dat wij
dat bewijzen van iets, dat wij wisten dat
onwaar was moesten overnemen? Dan hecht
de heer de Koo werkelijk een overdreven
waarde aan zijn fulminaties. Om der
curioaiteitswille hebben wij de beschimpingen van
onzen medewerker wel gepubliceerd; wat
men euphemistisch het zakelijke" gedeelte
van het betoog van den heer de Koo zou
kunnen noemen, had zelfs als curiositeit
geen waarde.
De heer de Koo houde zich overtuigd, dat
het meest recente voorbeeld van de edel
moedige en waardeerende wjjze waarop hij
over collega's die naam" maken spreekt bij
lange niet het eenige is. Wij moeten hen die
voorbeelden wensehen, naar de jaargangen
van het groene weekblad refereeren. Daar
de heer de Koo den tegenstanders die hij
met woorden vermoordde, zoo mjzonder
weinig kwaad heeft gedaan, is de zaak geen
verdere ruimte in ons blad waard.
Wij nemen hiermede afscheid van den heer
de Koo en van deze geheele zaak.
Red. H.]
n r.
Dat gaat van kwaad tot erger.
Geen enkel zakelijk antwoord op het door
ons geschrevene.
Geen opname van het verschil . . . dat dan
toch wel de eerste plicht was geweest.
De redactie durfde het zelfs nu nog zijn
lezers niet voorzetten. Volledigheidshalve
geven wij het hier nogmaals (zie het No.
van 19 Jan.)
De correspondent had de vier vrijz.-dem ,
die tegen de Oorlogsbegrooting hun stem
uitbrachten, onder handen genomen, als
waren het een soort van onwijzen, en o.m.
het volgende gizegd :
,.?Schoon men van zulke heroïeke snaken mis
schien :elf> zou mogen onderstellen dat hel hun
er om te doen was, het Kabinet een been te
lichten onder de zinspreuk fais ce que dois,
advienne que pourra (hetgeen vrijelijk overgfzet
zijnde, beteekent : Stem anti-militaristisch en heb
maling aan de gevolgen), toch moet men ook van
hen maar het minst zonderlinge gelooven en dus
aannemen, dat zij in alltr Seelenruhe hebben
tegengestemd, denkend, dat er geen vuiltje aan
de lucht was.""
Tegenover zg'ne opvatting stelden wij de
uitspraak der redactie van het Handelsblad:
Wat er van te zeggen, indien men om redenen
van opportunisme vóór of tegen stemt ; wanneer
men zijn stem niet van de mérites van de zaak
:elf laat afhangen, maar van de al o f niet
wenschelijkheid uit een politiek oogpunt, dat een
minister aftreedt?' "
Hoe zou men zich tweeërlei standpunt kun
nen denken krasser aan elkaar tegenover
gesteld?
Het is ja en neen. De correspondent vindt
in de politiek het stemmen alleen naar over
tuiging te mal om het zelfs" half mallen
te durven toedichten; zulk stemmen is hem
al te zonderling", en de redactie eischt juist
zulk stemmen als plicht! Tracht uit zulk
een tegenspraak nu maar eens uit te komen!
De correspondent mag tien Handelsbladen vol
schrijven, en hij zou nog even ver zyn. Hij
heeft er zich ingewerkt, daar is geen wrikken
of bewegen aan. En zóó overtuigd is hij zelf
daarvan, dat hij de kwestie, waarom het gaat,
niet tens heeft durven aanroeren; maar het
eenvoudig laat voorkomen, alsof wij een
verschil van gevoelen tussehen het Handels
blad en hem zelf hadden aangenomen over
het al of niet houden van een redevoering
vóór de stemming! En hierran is, hij meel
het zelf precies even goed als wij, volstrekt
niets aan."
Tegenover deze onze ijle beschouwingen"
dit ons droombeeld", staan nu de heeren
als n van geest we mogen dit, en
ze hebben gelijk dat zij 't niet eerder
hebben gepubliceerd, nu pas vernemen!
De heeren ivisten het van elkaar, dat zij
het met elkaar eens waren, al stonden hun
verklaringen dan ook tegenover elkander
als ja en neen! En dan wordt daar in een
dubbelzinnigen zin, nog brutaal aan toege
voegd voor de onnooze/e lezers, dat eene
mededeeling van de Jioo/dredarlie, (welke
nergens te lezen is geweest) voor den heer
de Koo niet voldoende was . . . enz.
(Het heeft er werkelijk veel van of deze
hoofdredacteuren onder elkander een wed
strijd hebben geopend in het plegen van
boerenbedrog.)
Foei, welk een onbekwaamheid ook in
zulk een verdediging! Een onbekwaamheid,
gelijk trouwens in beidt- onderschriften,
niet voor den kruier van het Keizerrijk of
voor de krantenloopers, maar voor ieder
persman en voor elk ontwikkeld lezer ten
duidelijkste blijkt !
Onbekwaamheid. Ook immoraliteit. .. als
ware de Pijpenmarkt een paardenmarkt ge
worden, en het hoefijzer een symbool van
journalistieke ontaarding.
Een yerzacfltenile omtanóiglieii
Er is evenwel een verzachtende
omstanheid, die wij niet willen voorbijzien. Ver
beeld u: daar werd in 't openbaar meege
deeld, dat de nieuire hoofdredactie, juist aan
het werk getogen, heelemaal niet op de
hoogte was, van hetgeen haar
hoefijzercorrespondent, die eigenlijk 's blads politiek
roert, een paar dagen geleden had geschreven.
Dat ging toch niet.
Wat zouden de collegaas, de concurrenten
en de nadenkende lezers er wel van zeggen !
Daar moest immers de waarheid den nek
worden omgedraaid . . .
Dit is het noodlottige bij het schrijven
in 't openbaar, en in de eerste plaats bij
het dagbladgesehrijf : de redactie moge zich
vergist hebben, hoe ook, zij durft geen
ongelijk bekennen. Al staat het er ook
nouzoo gek voor: zij most onfeilbaar blijven.
Dit is in mindere of meerdere matéeen
schaduwzijde van alle intellectueel werk
in het publiek. Ook met het oog op andere
kostwinningen zou men daarover boeken
kunnen schrijven. Wie van een tribune