Historisch Archief 1877-1940
No. 1598
DE A M S T E R D A M ME K W E E K B L A D VOOR N K D E R L A N D.
(iriekseb.
raakelei, doch de haar-gebouwen van het
einde der XVII Ide eeuw blijven onover
troffen.
Wat ons dadelijk treft bij de moderne
coiffurea, is in het algemeen, het niet t
veel in het oog vallende van de
haar-constructie, het ondergeschikt blijven en het
dienstig zijn om de aantrekkelijkheid van
het gelaat volkomen tot zijn rechte waarde
te doen uitkomen. Menig kapper, van wien
ik dan ook op deze tentoonstelling eendoor
hem gecomponeerd kapsel bewonderde, be
schouw ik als een kunstenaar, en zou ik
daarom,teronderscheiding van baard-scheer
ders en haar-kuippers, willen noemen:
kunst-kai>per. M.
* *
*
Wij ontleenen aan een Fransch
tooneelblad over de hoeien- en kapsel-kwestie nog
het volgende:
Hoewel de hoedenkwestie alweer wat
Tergeten is door couranten en tijdschriften,
is zij het niet door het theater-bezoekende
publiek, dat dagelijks nog wel eens te lijden
heeft van wuivende pluimen, en
strikkengevaarten, die het gezicht benemen, en u
scheel doen zien van het heen en weer
wiebelen, dat ze doen.
Om de arme slachtoffers der groote hoe
den" te troosten, wil ik hier een paar staaltjes
geven van wat het uitgaande publiek der
18e eeuw in Frankrijk te lijden had. Hun
voor pleizier-uitgaan was een ware kruistocht.
Stel u maar eens voor, dat gij een boeiend
tooneelstuk gaat zien (altijd in de 18e eeuw).
Daar komt ineens voor u zitten, een dame,
of liever een hoed, voorttellende een drie
master, met bolle zeilen, wiegelende op
golvende haarzeëen. Dit lieve" kapsel werd
door Mme de Lafayette uitgevonden.
Een markiezin, jaloersch op die uitvin
ding, beval haar modiste aan om toch vooral
óók iets grootsch" te maken van haar hoed,
Henri II.
Henri IV.
UIT D B NAT U U ^
Hoe 't kippetje in 't ei ontstaat.
Nog niet lang geleden verraste mij eens
iemand, die tot de wel ontwikkelden in den
lande behoort, met zijn meening, dat ineen
ei, zoodra het gelegd ie, het kuikentje al
kant en klaar aanwezig moest zijn; wel
heel klein en zonder veeren, niet volkomen
ontwikkeld; m^ar tocb zoo'n schematisch
miniatuur-vogeltje. Toen dacht ik al: bij ge
legenheid moet ik 't daarover eens hebben ;
misschien hebben nog anderen, die geen Hjd
kunnen vinden, om aan natuurlijke historie
te doen, dezelfde glad verkeerde voorstelling
van den ontwikkelingegang in het ei. En daar
nu van de week nog iemand mij vriendelijfc
verzocht, er eens o^er te schrijven, nog wel
ter gelegenheid van een vogeltentoonstelling
die binnenkort zal worden gehouden, nu moet
het maar meteen, 't Is anders gean gemak
kelijk onderwerp; niet voor den lezer en
evenmin voor den schryver; eigenlijk moest
ik haast geen woorden te gebruiken hebben;
een heele serie figuren, of nog beter,
bioscopische foto's kunnen zoo'n ontwikkelinge
gang beter verduidelijken dan de beste be
schrijving.
Toch zal ik 't probeeren. Eerst moet ik u
even in herinnering brengen, hoe een vogelei
f r van binnen uitziet. Niet omdat om dezen
tijd van 't jaar de goede, versche eieren
zeldzaam zijn, behalve voor
eigen-kippenhouders, maar omdat de meeste menschen
zich den tijd niet gunnen, te kijken naar
hetgeen ze eten ; wat ook alweer zijn goede
zyde kan heoben.
Behalve het wit van ei, den dooier en de
twee vliezen die beide omgeven en die aan
't stomp een luchtkamertje vormen, bevat
het ei, zooals ieder rauwe-eier-eter weet, nog
het hagelsnoer; het is een gekronkeld, taai,
witachtig touwje, dat san den dooier naar spits
en stomp gaat; dit hagelsnoer, de chalaza,
zooala de juiste naam is, dient om den dooier
steeds zoo in dezelfde positie te houden, hoe
ook het ei komt te rollen. Dan zit er nog
iets in 't ei, dat zich 't best laat opmerken
wanneer het ei steenhard gekookt is.
Snij uw sla eitje morgen maar eens over
dwars of precies overlangs door; dan vindt ge
binnen in den dooier nog een plekje ongesteld
en wit, zoo groot als een erwt; dat plekje
stolt in 't geheel niet, al laat ge het ei een
uur koken; het is de witte dooier. Dat al'es
nu, het eiwit, de gele dooier en de witte dooier,
wat wij voor complete ei houden, dat is vol
strekt het eigenlijke ei "niet; het ei waaruit
het kippetje ontstaat, ligt boven op den uelen
dooier, 't is een klein geelwit plekje, 1%
a 2 mM. in doorsnee; vlak er order
mondt een fijn kanaaltje uit, dat met den
witten dooier in verband staat. Al was er
niets dan dat enkele witte vlekje, dan nog zou
dit een volkomen ei zijn ; al de rest is
mondkost voor 't wezentje dat uit de witte vlek
opgroeit tot een compleet kippekuiken.
Bij andere dieren, die het ei eerst leggen
als het al bijna of geheel uitgebroed is b.v.;
bij een landsalamander, behoeft er niet zoo
ceel voorraad bij het ei gelegd te worden,
Louis XVI (a la Frégate).
dan ontvangt het groeiend wezentje voort
durend voedsel genoeg uit het rnoederlichaam.
Maar een kippenei wordt geleed vóór de
ontwikkeling begint en krijgt dus niets meer;
het moet wel veel mondkos; bevatten.
Gewoonlijk noemen de menschen het
geelwitte vlekje op 't ei de hanetree;
dat is glad verkeerd, geheel sterile,
onbevruchte eieren hebben evengoed het plekj->;
als het er niet is, is het heelemaal geen ei,
alleen het voedsel er voor; want het witte
dingetje omvat immers het ware ei.
Als ge met een fijne naald voorzichtig het
buitenvliesje van een gekookt ei wegneemt,
ziet ge het blaasje nog duidelijker, 't Is
inderdaad een blaasje of zakje dat eigenlijke
kippenei. Het is ontstaan uit een bovenste
vlies en het onderste vlies, die waar het
plekje 't witste is aan elkaar gegroeid schijnen.
Die twee vliezen krijgen al spoedig ge
en klein laagje : het buitenvlies. Een andere
groep vormde een tweede laag, dat werd het
binnenste kiemblad, en de rest van de nog
beschikbare celletjes zal straks het derde
tusschengelegen vliesje vormen, het middelste
kiemblad dus. Dan ziet het ei rondom de
kiemvlek er al verdacht uit.
Het eerste teeken dat het ei bevrucht en be
broed is, en de voorbereiding van de ontwik
keling een aanvang heeft genomen, is de aan
wezigheid van een kringetje, of schildje
binnenin de witte kiemvlak, dus midden
in de zoogenaamde hanetree; ook is er al een
donker puntje aan een der omtrekken: de
ruggestip of notoporns. Dan is het ei pas
een paar uur bebroed. Heeft de kip of anders
de kunstmoeder al een uur of <ies haar warmte
van 87 a 38 gr. C. op 't ei laten inwerken,
dan vertoont zich een donker streepje, dat
tot het midden van het vlekje reikt, daar
Louis XVI.
iiHiiillllilMiiiiuiiiiiiiMiMiiiHimiiiiii iiiiniiiiiiMiiiliiniiiiMiiiimiinm
afgeloopen;wat nu nog gebeurt is hetopbouwen
(uit cellen natuurlijk) van de af «ouderlijke
deelen van 't lichaam. Uit het buiten vliesje
vormt zich de opperhuid van 't kuiken en
de hersenen met 't ruggemerg ; het eerstge
noemde geultje is werkelijk niets anders dan
bet begin van 't kanaal, dat hereenen en
ruggemerg omvatten zal. Het groeit verbazend
snel; na een halven dag broeden is't kanaal
omgeven door een paar zijplooien, ook
al van 't buitenste kiembiad; en aan 't eind
van de eersten dag is de buis al zoo ver
klaar, dat een duidelijke afscheiding voorde
hersenen zichtbaar wordt; maar gesloten is
't kinaal nog niet. Langzaam en gestadig
neigen de randen van de plooien tot elkaar;
midden op de tweeden dag is alleen het
onderste stuk nog open, aan 't eind van den
tweeden dag van 't broeden sluit zich het
kanaal tot op een enkel klein spleetje na.
O/
?i. het eerste rugge-st pje i notoporus). b. de beg'ngltuf
(primitieve streep).
a. de drie kiembladen >p den dooier, dwaise doorsnede
(s:hetsmatig), b. buitenste (recht gestreept), m. middelste
(gestippeld), bi. binnenste (schuin gestreept), pr. de
prirnitievestreep ; daaronder de voorloopige, wervelkolom (chorda
dorsalis). b. h. r. k. herse:i- en ruggemergsanaal; nog
open. In de tweede laag ontstaan holten (die later de
lichaamsholte zullen helpen vormen;, en pi loien (die tot
aderen zullen opgroeien). c. Het hersen-ruggemergkanaal
is gesloten.
Schematische voorstelling van het ontstaan van het
hersenrugstemergiauaal, uit het buitenste (rechtgestreept), de
darmbinnenwand uit het binnenste kiemblad (zwart) ; en de
lichaamholte (wit gela'en . In de middenlaag (schuin gestreept)
zijn de wervels, de rug en borstwan l al in aanleg aangeduid.
zelschap van een heel klein derde, dat zich
tusschen de twee nschuift op de plek waar
zy 't dichtst bij elkaar zijn. En uit die drie
platliggende vliezen of kiembladen nu ontstaat
het kuiken.
Eigenlijk is de wording al aan den gang,
wanneer dat alles te zien is; want die drie
bladen bevatten al talrijke cellen, allemaal
afkomstig van een enkel cellelje dat van den
eierstok van de kip was losgeraakt en be
vrucht werd, zeer snel groeide en op zijn tocht
naar buiten dooier en wit en kalkschaal als
voedsel en bescherming heeft meegekregen.
Dat ne celletje heeft zich gesplitst in tweeën,
elke weer in-tweeën, en zoo door; een groot deel
van die celletjes rangschikte zich tot n dun
iets of wat verwijd is tot een knopje, en onder
aan eindigt in een gaatje of kuiltje, zoo wat als
een uitroepsteeken me,t een stip er vlak
onder. Dat donkere streepje blijkt bij
vergrooting een diep geultje te zijn en er
schijnt iets donkers doorheen, het is de
beginspleet, gewoonlijk de primitieve streep ge
noemd. Xu kunt ge al zeggen, waar de kop
en waar de staart van 't kuikentje zal komen
te liggen, de staart komt aan den kant waar
de notoporus, het donkere kuiltje ligt.
Dat begin van een kuiken is niets anders
dan een langwerpig plooitje of geultje in het
buitenste kiemvlies. Met de indeuking van
dit gleufje is de vorming van 't kuiken eer.it
voor goed begonnen; het voorbereiden is
Intusschen is ook al het middelste kiem
blad aan 't werk gegaan, het heeft de eerste
steentjes gelegd voor de latere wervelkolom,die
het pas gevormde kanaal /.al omvatten; het
bladert op een bepaalde plek op tot een blaas en
vormt zoo een opening die de lichaamsholte
zal worden ; ondertusschen wordt het hart uit
cellen in elkaar gezet, nog niet kant en klaar,
maar in hoof Itrek keu. Dat al les is al op den der
den da» in orde. Hoe het kuiken er dan uitziet
toont u het laatste figuurtje hierbij ; dat het
derde kiemvlies nog weinig leeft uitgevoerd is
er ook duidelijk op te zien. Het zal straks de
binnenwand gaan worden van buikinge
wanden. Op den vierden broeddag krijgt
het e^n duidelijke overlangsche plooi naar
Louis XV.
iets subliems", een revue van het Konink
lijk huis, een kasteel met weerhaantjes,
een berg met windmolens, barometers,
zonnewijzers en alles wat betrekking heeft op
het weer en zijn wisselingen.
Ken geschiedschrijver vertelt ons in de
Menioirei <la Jiachatonoiit, hoe de duchesse
])e Chartres een kapsel uitvond, dat zij de
fjouf «ti sentiment noemde. Dit kapsel stelde
voor op den achtergrond een vrouw in een
leunstoel gebeten met een zuigeling op
haar sch tot. waarmee werd bedoeld de hertog
van Valois en zijn min; rechts zat een
papegaai (lievelingsvogel der vorstin) van
een kers te snoepen, links een grimlachend
negertje, 't po-tret van het levende negertje,
waarvan zij veel hield. De rest van het
kapsel bestond uit een haarbos van den
hertog van Penthièvre, haar vader, vanden
hertog van Chartres, haar man, en van den
hertog van Orleans, haar schoonvader. Alle
dames van 't hof waren verliefd op deze
gevoels-pouf" en wilden er ook een hebben.
In L73U werd het kapsel zoo enorm, dat
de draagsters geknield in haar rijtuigen
moesten liggen om naar het theater te gaan.
Fjnkele van deze kapsels stelden een opera
loge" voor! Een vrouwenhoofd was dan
niet minder dan 72 duim hoog.
De uitvinding van Franklin bracht de
bliksemarleiderhoed" in de mode, een hoed,
die in een punt uitliep en voorzien was van
breede vleugels ; toen d^ Parijsche dieren
tuin een giraffe rijk werd, dweepten de
Parisiennes met hoeden a la giraffe".
En dat alles le<len de Parijzenaars zonder
protest, dus verdraagzamer dan gij, o,
hedendaagsche mannen, die al klaagt als
een paar" veertjes u het uitzicht bene
men in de theaterzaal.
Dit voorbeeldige geduld zij aan de mannen
van tegenwoordig beleefdelijk in herinnering
gebracht.
binnen; die gleuf wordt snel dieper; het
eerste en tweede kiemb'ad groeit er om heen
en zoodoende sluit zich de buikholte, of ten
minste bijna.
De zeer vereenvoudigde schetsmatige figuur
tjes (3) geven dit samengroeien aan.
Nu is het voor goed uit met de vlakke
uitbreiding van 't kuiken, het heeft diepte
en lichaam gekregen en begint al op een
kippetje te lijken. Wat ge er oppervlakkig
van ziet is de rug«ijde.
Ziezoo; dat is kort en bondig afgemaakt.
ils nu maar niemand gaat denien, dat dit
Het kippetjes-em wyo van vier dagen, van
den dooier gelicht en van onderen bekeken
minieme beetje feiten zoowat alles is wat er
van bekend werd. 't Is maar n regeltje uit het
dikke boek der embryologie, waaraan hon
derden natuurvorschers sedert jaren dag aan
dag vlijtig werken en dit nog lang niet af is.
Prof. Hubrecht in Utrecht is een van de
bekendste tegenwoordige meewerkers. Ik heb
zoo hier en daar den grond van de zaak maar
even aangeraakt, zooals een baas, die over de
zand;ge vlakte springt, wel heel vluchtig den
bodem drukt, en toch den weg teekent dien
hij gevolgd heeft.
E. HEIHANS.