De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 9 februari pagina 6

9 februari 1908 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1598 Koor bank en en Misericordes in de Sint Nicolaas- of Oude Kerk te Amsterdam. (Reproductiesnaar teekmingen van J. G. H.) De koor ban k en, in laat-Gothischen trant, staat in eene uitgave va a het Oud heidkundig Genootschap aangeteekend zijn met snijwerk versierd, dat bij opklap ping van de zitting zichtbaar werd. Het verzinlijkte of een spreekwoord, of, gaf vaak een absooene voorstelling te aanschouwen. De overhuivingen der koorbanken zijn verdwenen, doch de aanwezigheid van kolonetten doet veronderstellen, dat zij vroeger bestaan hebben. Op de afscheidingen der banken ziet men nog overblijfselen van figuurtjes. De Misericordes vertoonen ver schillende voorstellingen en wél aan de Noordzijde, van het Oosten beginnend: een man; een aap, die een boek leest; bladornament; een jonge naakte vrouw die door een oude vrouw in 15de eeuwsch kostuum van een lint worm bevrijd wordt; bladornament; een man, die ducaten lost (De Dukatenk ...), een man, die tusschen twee stoelen gaat zitten; twee mannen bij een muur; bladornament; een kat met een vleermuis, een uil; een man met kies pijn bij een oven; twee mannen, die het aan den stok hebben; een zak met geld; een fragment van een schip; een schip met twee mannen; twee drinkebroers; een reiziger. Op de Wang"', die aan de Westzijde deze banken afsluit, is een draak verbeeld. Aan de Zuidzijde ziet men, van het Westen beginnend: een spinnend zwijn; twee mannen die vechten; een hoofd met drie opgen, twee neuzen en een mond; de hond in de pot met vier bokkings- blad ornament; een masker; een man die een vogel slaat. (Fragment). Koorbink. <3s«*..-, l --JT x * * M c7" llllMlllllinilllltllllHH llltMMIlMMMMIIIIIIlllMIIIMIIIIIIllini mniiiMM'MiiiiiiimiMiiiini MimillllllMIMIIIIMitlMIIIIM irilllllllllllltlllllllllllllllllllll iiuiiiiiiiiiini Carl Spitzwes (1808-1885). De Münchener schilder Carl Spitzweg, die den 5en Februari vóór honderd jaar ge boren werd, is een figuur geweest, waarvan de belangrijkheid ook voor anderen dan Duitschere m. i. vaststaat. Want behalve een zeer fijnen friachschilder, zooals Duitschland er in de 19e eeuw zoo weinig gekend heeft, was hij een kostelijk uitbeelder van een zeer speciale wereld, de kleinsteedsche. Een wereldje van alledaagsche filistreuze huisbakken provinciale klein burgers met lange pijpen, kalotjes, vogelkooitjes en bloem poijesjknusjes-gemoedelijk, onbedorven maar wat duf, wat pietluttig. Die kleurloos heid en saaiheid van het si of bestaan van kleine ambtenaartjes, zonderlinge verzame laars, militairen uit stille garnizoensplaatsjes, en de petite bourgeoisie" in het algemeen heeft hij zonder eenige malice en zonder het vaak gebruikelijke studentikoze dédain goedig ironisch onderschrapt en zoo een cultuurbeeld van zyn tft'd en omgeving nagelaten, dat iets in hooge mate vertrouwelijks en vertrouwbaaig heeft. Zulk een paartje van hem, dat hun stereotype Zondagswandeling doet door het familiare bosch in de buurt, met als romantisch incidentje een deuntje op de klarinet, of een ambtenaar in kamerjapon by zyn ontbijt het bericht van zijn op pen sioenstelling lezend, terwijl een vogeltje vlak bühem veilig kruimpjes pikt, of een monnik die een kous breit, of een -erenade op de binnenplaats van een ouderwetscb hotel, de kommandant vaneen of ander vestingplaatsje rustig de krant lezend op het terras, prozaisch-onbewogen manneke tusschen avontuurljjke oude bolwekenen achter een grim mig kanon in al die tooneeltjes zit een aardige, vriendelijke novelle, gekruid door zekere wijsgeerige schets. Men ?.ou onder elk van deze behagelijk-humoristigche, anecdotische stukken een lakoniek-gemoedelük onderschrift wenschen als dat onder het beeld van den genoemden flegmatischen commandant bij zijn Frühstück; Lieb Vaterland, magit ruhig tein." Het curieuze van deze kilmpjes prettige schilderijtjes als beeld van het Duitsche volk op zijn gemoedelijkst is dat er, als gezegd op de vriendelijkste en meest gallooze wijze, maar toch volkomen uitgesproken, hart grondige spot in ligt met het typisch oudbakkene, emotielooze, en opvallend onschoone van hun bestaan. Hun kalotjes, slaaprokken en muilen, hun interieurs met prulletjes, blommetjes en stoffige boeken, ja hun land schappen, van alles weet hij het wansmakige, stijllooze en komische, niet zooals thans Th. Th. Heine (Bilder aus dern Familienleben) dat doet, smalend, maar stil-lachend weer te geven. Ik meen, dat een dergelijke ingaande, be wuste en toch welwillende satire op de petite bourgoisie in de beeldende kunst der negen tiende eeuw elders niet bestaat. Want Henri Monnier, zelf acteur, maakte van zijn beeld der klein-burgers toch ieta te tooneelmatiga en daardoor onzuivere; Daumiers bons bourgeois" zijn immers feller bespot en de Engelschen zijn objectiever. Ook bij de oude Hollanders die hij in den beginne copieerde vindt men nauwelijks den filozotischen trek, die Spitzwegs kunst kenmerkt. Maar ook het tikje romantiek in het burgerrnans bestaan werd niet door hem vergeten. De maneschijn en de minnarij (de tamuie, wel te verstaan) hebben hun plaats in deze stemmige en zoetsappige wereld. Niets behagelijker dan de zachte ironische toon, waarop deze huise lijke filosoof de makke romances zijner biedere luidjes dichtte. Dichtte, want er is een fijne S'.emming, er is diepe zin, er is stijl in zijn weder*ave van het sleureen en kneuterig bestaan der filisters. Zijn schilderijen hebben karakter, er spreekt een stem in. er spreekt een mensch uit. Over alles ligt een waas van gevoeligheid, hij begrijpt zijne sujetten en motieven volkomen, begrijpt ze en heeft ze lief, ofschoon bij om hen lacht. Hij spreekt met den bedachtzamen, beminnelijken humor van iemand, die tot zulk een wereldje be hoort, en er toch geestelijk boven staat. Eén heel niet te onderschatten kwaliteit toont daarenboven dit werk ; het ia schilder werk. Spitzweg <vas als schilder meer waard dan al de vage romantici en groitsprekerige academici van zijn tijd, voor wier hoogvliegerige pretenties de uitbeelding van alle daagsche menschen en huiselijke dingen veel te min was. Hij ging bij de natuur in de leer en trachtte met succes haar kleuren, tinten, stemmingen met levendigheid, frischheid en geest over te nemen. Op de in 1905 gehouden groote tentoonstelling te Berlijn, zag men dadelijk in hem den vrijen, trouwhartigen en wakkeren schilder tusachen zoovele conventioneele opkleurde^ van teekeningen. De puntigheid van zijn karakteristiek ?ond voortdurend steun in de kernachtige klaarheid van zijn palet; hij wist het licht geestig te doen spelen over zijn pittige figuurtjes en typische landschappen en ge bruikte de verf met smaak en vernufc ter verlevendiging van ziju keurige, novellistische tooneeltjes. Voorzeker heeft hij nooit iets getoond van Von Schwinds zin voor het verhevene, doch zijn bescheidener kunst ia ongetwijfeld com pleter dan dat van dien nobelen dichter schilder. Hoezeer pleit het niet voor zijn kwaliteiten als schilder, dat men reproduc ties in zwart en wit naar zijn werk bijkans voor heel mooie litho's zou aanzien. Spitzweg leefde in een oude buurt van München en werkte indertijd mee aan de Vlitgende Bldtler. Zijn eigenaardigst werk ligt echter buiten de graphi-che teekenkunst, want hij waa in zijn pretentieloos genre een echt, goed schilder. OORNELIS VKTII. Het wert door leien. (Poichri), Deze tentoonstelling is, zachtjes, een ban kroet. Zonder gedruisch, in armoede. De wissels op het schoon worden niet meer ge honoreerd in Pulcriri. Eigenlijk is dit, zacht jes, een bankroet. Een paar schilderijen zijn te bespreken. Albert Roelofs: Portret van Van der Stok, Frits Jansen: Een vrouw en een kind in een landschap, Van der Maarel, om eenige kwaliteiten in den bouw: een figuurtje' in een schilderij van F. Aintzenius maar het overige ia dood gewijd. Want wat is een sneeuw als van Louis Apol? Hoe is het mogelijk dat een genootschap dat Pulchri heet iets exposeert als van Armand? Wie kan de zomernachtsdroom schelen van Pruys van der Hoeven, of een Avondgebed van Sterre de Jong, een Groentemarkt van M. ten Kate, Weerbarstig kalfje of Louwerse's Psyche (spiegel, niet ziel!) of een woonwagen van C. Vreedenbargh, of oule historie of landschappen waaraan niets is dan verf-verfverf, en geen enkel trotsch vonken? In Floris Arntzenius No. 5 is de eene figuur van het gansche straatgezicht wat belangrijker dan de rest, dan de sligersjongen en het overige. Het is een dame in donkere mantel, met een blauwige rok, een lichte blauwe onderrok, die linksch vooraan staat en juist in de donkere kleuren van mant.'l en hoed iets heeft dat te zien is. Bastert's gierpont is een leeg" werk. De groote vlakken gelukken hem niet. Blommers achtduizend gulden's schilderij is een mislukking. De zee met de schepen beduidt niets, het strand met de kar miat alle juistheid ; de vrouw met de twee kir deren op het duin hebben niets van wat B!ommers nog wel's had. Boudewijnse's Stal (\o. 10) mist de dunne gratie die werk van hem buiten gedaan soms bezit; het is niet alleen onbelangrijk, maar eer leelijk. Jules Brouwer's landschap heeft een oogenblik een charme. Het schijnt groot gezien, de kleuren diep, maar de hemel helt als de vlakke plank, en de horizont wou niet wijken. Brouwers is altijd een die aan zijn gaaf te kort deed. Jan van Essen's stilleven ia niet een van zijn beste maar er is tenminste iets geschilderd'a aan en het veertje, het eene, dat op het gras ligt, is gegeven met een bepaald gevoel dat stillevensschilders soms wekt, Gratema's stilleven heeft geen ruimte", dan volgt een kudde niksen", behalve Haverman. Frits Janaen'a in het Duin heeft in hè; duin ieta fijns, terwijl het geheel een eigenheid bezit, niet groot, maar toch duidelyk. Van den Maarel's Melkschuit heeft het gewone gebrek bij hem : de eentonige, zelfde, altijd eendere toets maar in de zwaai van het landschap achter de echuit is iets niet kleins, Van Mastenbroek is onrustig, het molentje op het schilderij van mevr. Mesdag va» Calcar is het beste deel van 't schilderij. Aloert Roelofs' portret van den heer van der Stok geeft, ietwat verbelgd, het type van den voorgestelde. De hand die bet gebaar maakt is niet n genoeg met het gansche; de achtergrond niet vrij genoeg van de figuur, ook komt de hand eigenlijk buiten de lijst maar niettegenstaande dit alles is in de wat Oyens-achtig geziene figuur eenig leven bij eenige schalkschheid is dit werk daar door een van de beteren op een tentoon stelling, waar de goede leden van Pulchri niet meer tentoonstellen. Het Waterwild" van Willem P. Roelofs Jr. met een land schap er achter, gebaseerd op landschappen van zijn vader, ig hierin te varmeiden. Het stilleven van Martinus Schudt toont de eigen schappen van dezen schilder op de ongun stigste wijze. De witte eend, de eieren, de citroenen, de flesch, de appelen er voor, zijn minder dan ooit tot schoonheid gewo den maar daarenboven zijn de kwaliteiten van vasthoudenden ijver hierin e?enniin groot; veel minder dan gewoonlijk is de burgermans-realiteit die hij gewoonlijk heeft, hierin hem gelukt De figuur in het werkje van Schreuder van de Coolwijk, geheeten de Nieuwe Hoed' is zooals gewoonlijk het minste geschilderd. Stukjes stille?en zijn beter erin. Willy Sluiter zond een parade stuk in met de hem gewone vaardigheid en oppervlakkigheid geschilderd. Marie Wandscheer's Petunia's missen te veel deze maal het karakter der bloemen en de innigheden in deze kleine lichamen te vinden. De zandkar van van der Weeleis me onverschillig. Alles is plat en als uitgeknipt tooals hij het

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl