Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1598
Koor bank en en Misericordes
in de Sint Nicolaas- of
Oude Kerk te Amsterdam.
(Reproductiesnaar teekmingen van J. G. H.)
De koor ban k en, in laat-Gothischen trant,
staat in eene uitgave va a het Oud
heidkundig Genootschap aangeteekend
zijn met snijwerk versierd, dat bij opklap
ping van de zitting zichtbaar werd. Het
verzinlijkte of een spreekwoord, of, gaf vaak
een absooene voorstelling te aanschouwen.
De overhuivingen der koorbanken zijn
verdwenen, doch de aanwezigheid van
kolonetten doet veronderstellen, dat zij vroeger
bestaan hebben. Op de afscheidingen der
banken ziet men nog overblijfselen van
figuurtjes. De Misericordes vertoonen ver
schillende voorstellingen en wél aan de
Noordzijde, van het Oosten beginnend:
een man; een aap, die een boek leest;
bladornament; een jonge naakte vrouw
die door een oude vrouw in 15de eeuwsch
kostuum van een lint worm bevrijd wordt;
bladornament; een man, die ducaten lost
(De Dukatenk ...), een man, die tusschen
twee stoelen gaat zitten; twee mannen
bij een muur; bladornament; een kat met
een vleermuis, een uil; een man met kies
pijn bij een oven; twee mannen, die het
aan den stok hebben; een zak met geld;
een fragment van een schip; een schip met
twee mannen; twee drinkebroers; een
reiziger.
Op de Wang"', die aan de Westzijde
deze banken afsluit, is een draak verbeeld.
Aan de Zuidzijde ziet men, van het
Westen beginnend: een spinnend zwijn;
twee mannen die vechten; een hoofd met
drie opgen, twee neuzen en een mond; de
hond in de pot met vier bokkings- blad
ornament; een masker; een man die een
vogel slaat. (Fragment).
Koorbink.
<3s«*..-,
l --JT x * * M
c7"
llllMlllllinilllltllllHH
llltMMIlMMMMIIIIIIlllMIIIMIIIIIIllini
mniiiMM'MiiiiiiimiMiiiini
MimillllllMIMIIIIMitlMIIIIM
irilllllllllllltlllllllllllllllllllll
iiuiiiiiiiiiini
Carl Spitzwes (1808-1885).
De Münchener schilder Carl Spitzweg, die
den 5en Februari vóór honderd jaar ge
boren werd, is een figuur geweest, waarvan
de belangrijkheid ook voor anderen dan
Duitschere m. i. vaststaat.
Want behalve een zeer fijnen friachschilder,
zooals Duitschland er in de 19e eeuw zoo
weinig gekend heeft, was hij een kostelijk
uitbeelder van een zeer speciale wereld, de
kleinsteedsche. Een wereldje van alledaagsche
filistreuze huisbakken provinciale klein burgers
met lange pijpen, kalotjes, vogelkooitjes en
bloem poijesjknusjes-gemoedelijk, onbedorven
maar wat duf, wat pietluttig. Die kleurloos
heid en saaiheid van het si of bestaan van
kleine ambtenaartjes, zonderlinge verzame
laars, militairen uit stille garnizoensplaatsjes,
en de petite bourgeoisie" in het algemeen
heeft hij zonder eenige malice en zonder het
vaak gebruikelijke studentikoze dédain goedig
ironisch onderschrapt en zoo een
cultuurbeeld van zyn tft'd en omgeving nagelaten,
dat iets in hooge mate vertrouwelijks en
vertrouwbaaig heeft. Zulk een paartje van
hem, dat hun stereotype Zondagswandeling
doet door het familiare bosch in de buurt,
met als romantisch incidentje een deuntje op
de klarinet, of een ambtenaar in kamerjapon
by zyn ontbijt het bericht van zijn op pen
sioenstelling lezend, terwijl een vogeltje vlak
bühem veilig kruimpjes pikt, of een monnik
die een kous breit, of een -erenade op de
binnenplaats van een ouderwetscb hotel, de
kommandant vaneen of ander vestingplaatsje
rustig de krant lezend op het terras,
prozaisch-onbewogen manneke tusschen
avontuurljjke oude bolwekenen achter een grim
mig kanon in al die tooneeltjes zit een
aardige, vriendelijke novelle, gekruid door
zekere wijsgeerige schets. Men ?.ou onder elk
van deze behagelijk-humoristigche,
anecdotische stukken een lakoniek-gemoedelük
onderschrift wenschen als dat onder het
beeld van den genoemden flegmatischen
commandant bij zijn Frühstück; Lieb
Vaterland, magit ruhig tein."
Het curieuze van deze kilmpjes prettige
schilderijtjes als beeld van het Duitsche volk
op zijn gemoedelijkst is dat er, als gezegd
op de vriendelijkste en meest gallooze wijze,
maar toch volkomen uitgesproken, hart
grondige spot in ligt met het typisch
oudbakkene, emotielooze, en opvallend onschoone
van hun bestaan. Hun kalotjes, slaaprokken
en muilen, hun interieurs met prulletjes,
blommetjes en stoffige boeken, ja hun land
schappen, van alles weet hij het wansmakige,
stijllooze en komische, niet zooals thans Th.
Th. Heine (Bilder aus dern Familienleben) dat
doet, smalend, maar stil-lachend weer te geven.
Ik meen, dat een dergelijke ingaande, be
wuste en toch welwillende satire op de petite
bourgoisie in de beeldende kunst der negen
tiende eeuw elders niet bestaat. Want Henri
Monnier, zelf acteur, maakte van zijn beeld
der klein-burgers toch ieta te tooneelmatiga
en daardoor onzuivere; Daumiers bons
bourgeois" zijn immers feller bespot en de
Engelschen zijn objectiever. Ook bij de oude
Hollanders die hij in den beginne copieerde
vindt men nauwelijks den filozotischen trek,
die Spitzwegs kunst kenmerkt. Maar ook het
tikje romantiek in het burgerrnans bestaan
werd niet door hem vergeten. De maneschijn
en de minnarij (de tamuie, wel te verstaan)
hebben hun plaats in deze stemmige en
zoetsappige wereld. Niets behagelijker dan
de zachte ironische toon, waarop deze huise
lijke filosoof de makke romances zijner biedere
luidjes dichtte.
Dichtte, want er is een fijne S'.emming,
er is diepe zin, er is stijl in zijn weder*ave
van het sleureen en kneuterig bestaan der
filisters. Zijn schilderijen hebben karakter,
er spreekt een stem in. er spreekt een
mensch uit. Over alles ligt een waas van
gevoeligheid, hij begrijpt zijne sujetten en
motieven volkomen, begrijpt ze en heeft ze
lief, ofschoon bij om hen lacht. Hij spreekt
met den bedachtzamen, beminnelijken humor
van iemand, die tot zulk een wereldje be
hoort, en er toch geestelijk boven staat.
Eén heel niet te onderschatten kwaliteit
toont daarenboven dit werk ; het ia schilder
werk. Spitzweg <vas als schilder meer waard
dan al de vage romantici en groitsprekerige
academici van zijn tijd, voor wier
hoogvliegerige pretenties de uitbeelding van alle
daagsche menschen en huiselijke dingen veel
te min was. Hij ging bij de natuur in de
leer en trachtte met succes haar kleuren,
tinten, stemmingen met levendigheid,
frischheid en geest over te nemen. Op de in
1905 gehouden groote tentoonstelling te
Berlijn, zag men dadelijk in hem den vrijen,
trouwhartigen en wakkeren schilder tusachen
zoovele conventioneele opkleurde^ van
teekeningen. De puntigheid van zijn karakteristiek
?ond voortdurend steun in de kernachtige
klaarheid van zijn palet; hij wist het licht
geestig te doen spelen over zijn pittige
figuurtjes en typische landschappen en ge
bruikte de verf met smaak en vernufc ter
verlevendiging van ziju keurige, novellistische
tooneeltjes.
Voorzeker heeft hij nooit iets getoond van
Von Schwinds zin voor het verhevene, doch
zijn bescheidener kunst ia ongetwijfeld com
pleter dan dat van dien nobelen dichter
schilder. Hoezeer pleit het niet voor zijn
kwaliteiten als schilder, dat men reproduc
ties in zwart en wit naar zijn werk bijkans
voor heel mooie litho's zou aanzien.
Spitzweg leefde in een oude buurt van
München en werkte indertijd mee aan de
Vlitgende Bldtler. Zijn eigenaardigst werk
ligt echter buiten de graphi-che teekenkunst,
want hij waa in zijn pretentieloos genre een
echt, goed schilder.
OORNELIS VKTII.
Het wert door leien. (Poichri),
Deze tentoonstelling is, zachtjes, een ban
kroet. Zonder gedruisch, in armoede. De
wissels op het schoon worden niet meer ge
honoreerd in Pulcriri. Eigenlijk is dit, zacht
jes, een bankroet. Een paar schilderijen zijn
te bespreken. Albert Roelofs: Portret van
Van der Stok, Frits Jansen: Een vrouw en
een kind in een landschap, Van der Maarel,
om eenige kwaliteiten in den bouw: een
figuurtje' in een schilderij van F. Aintzenius
maar het overige ia dood gewijd. Want
wat is een sneeuw als van Louis Apol? Hoe
is het mogelijk dat een genootschap dat
Pulchri heet iets exposeert als van Armand?
Wie kan de zomernachtsdroom schelen van
Pruys van der Hoeven, of een Avondgebed
van Sterre de Jong, een Groentemarkt van
M. ten Kate, Weerbarstig kalfje of Louwerse's
Psyche (spiegel, niet ziel!) of een woonwagen
van C. Vreedenbargh, of oule historie of
landschappen waaraan niets is dan
verf-verfverf, en geen enkel trotsch vonken? In Floris
Arntzenius No. 5 is de eene figuur van het
gansche straatgezicht wat belangrijker dan
de rest, dan de sligersjongen en het overige.
Het is een dame in donkere mantel, met een
blauwige rok, een lichte blauwe onderrok,
die linksch vooraan staat en juist in de
donkere kleuren van mant.'l en hoed iets
heeft dat te zien is. Bastert's gierpont is een
leeg" werk. De groote vlakken gelukken
hem niet. Blommers achtduizend gulden's
schilderij is een mislukking. De zee met de
schepen beduidt niets, het strand met de
kar miat alle juistheid ; de vrouw met de
twee kir deren op het duin hebben niets van
wat B!ommers nog wel's had. Boudewijnse's
Stal (\o. 10) mist de dunne gratie die werk
van hem buiten gedaan soms bezit; het is
niet alleen onbelangrijk, maar eer leelijk.
Jules Brouwer's landschap heeft een
oogenblik een charme. Het schijnt groot gezien,
de kleuren diep, maar de hemel helt als de
vlakke plank, en de horizont wou niet wijken.
Brouwers is altijd een die aan zijn gaaf te kort
deed. Jan van Essen's stilleven ia niet een
van zijn beste maar er is tenminste iets
geschilderd'a aan en het veertje, het eene, dat
op het gras ligt, is gegeven met een bepaald
gevoel dat stillevensschilders soms wekt,
Gratema's stilleven heeft geen ruimte",
dan volgt een kudde niksen", behalve
Haverman. Frits Janaen'a in het Duin heeft in
hè; duin ieta fijns, terwijl het geheel een
eigenheid bezit, niet groot, maar toch
duidelyk. Van den Maarel's Melkschuit heeft het
gewone gebrek bij hem : de eentonige, zelfde,
altijd eendere toets maar in de zwaai van het
landschap achter de echuit is iets niet kleins,
Van Mastenbroek is onrustig, het molentje
op het schilderij van mevr. Mesdag va»
Calcar is het beste deel van 't schilderij.
Aloert Roelofs' portret van den heer van der
Stok geeft, ietwat verbelgd, het type van den
voorgestelde. De hand die bet gebaar maakt
is niet n genoeg met het gansche; de
achtergrond niet vrij genoeg van de figuur,
ook komt de hand eigenlijk buiten de lijst
maar niettegenstaande dit alles is in de
wat Oyens-achtig geziene figuur eenig leven
bij eenige schalkschheid is dit werk daar
door een van de beteren op een tentoon
stelling, waar de goede leden van Pulchri
niet meer tentoonstellen. Het Waterwild"
van Willem P. Roelofs Jr. met een land
schap er achter, gebaseerd op landschappen
van zijn vader, ig hierin te varmeiden. Het
stilleven van Martinus Schudt toont de eigen
schappen van dezen schilder op de ongun
stigste wijze. De witte eend, de eieren, de
citroenen, de flesch, de appelen er voor, zijn
minder dan ooit tot schoonheid gewo den
maar daarenboven zijn de kwaliteiten
van vasthoudenden ijver hierin e?enniin
groot; veel minder dan gewoonlijk is de
burgermans-realiteit die hij gewoonlijk heeft,
hierin hem gelukt De figuur in het werkje
van Schreuder van de Coolwijk, geheeten
de Nieuwe Hoed' is zooals gewoonlijk het
minste geschilderd. Stukjes stille?en zijn
beter erin. Willy Sluiter zond een parade
stuk in met de hem gewone vaardigheid
en oppervlakkigheid geschilderd. Marie
Wandscheer's Petunia's missen te veel deze
maal het karakter der bloemen en de
innigheden in deze kleine lichamen te vinden. De
zandkar van van der Weeleis me onverschillig.
Alles is plat en als uitgeknipt tooals hij het