Historisch Archief 1877-1940
No. 1599
D K AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR N E D K R L A N l).
IsTIETJ^WIE IMII IsT IS T IE R, I E.
Mr. THBODORÜS HEEMSKERK, Minister van
Binnenlandsche Zaken, ( inti-Rev.),
sedert 1901 Wethouder van Finan
ciën teAmsterdam, geboren 1855.
R DB MAKKES VAN SWITDEREN, Min.
[v. Buitenl. Zaken; 't laatst Buitengew.Gezant
en Gevolm. Min , van Ned. te Washington,
tevens voor de Ver. Mexic. Staten, geb. in 1857.
MR. M. J. C. M. KOLKMAN, Minister van
Financiën, (Kath.), lid van den Haagsehen
^ Gemeenteraad, geboren 9 Maart 1853
te Dordrecht.
A. TALMA, Minister van Landbouw,
Handel en Nijverheid. (Anti-Rev.)
Redacteur van Patrimonium",
geboren in 1864.
B^ J. G. S. BEVERS, Minister van Water
staat, (Kath.), Wethouder van Publieke
Werken te 'e-Gravenhage,
geboren in 1853.
Kapitein A. F. W. IDENBURG, Minister
van Koloniën, (Anti.-Rev.) Gouver
neur van Suriname, geb. in 1862.
Nienwe
Het schijnt my toe dat zelden de
aristokratie van den geest zich minder handhaafde
dan tegenwoordig. Het lijkt dat fonklen,
flonken en vuren een verboden iets is, want
het niet flonkende wordt geëerd, het
nietvurende ontvangt een prijs. Het schoone is
wel zeer omgeven door een gemêleerd
gezelichap. Sommigen met een spuugerigen"
stijl worden aanbeden als helden; sommigen
die een ziel niet hebben, en schilderen, wor
den gezet op plaatsen die ban onbekend
moesten bly ven sommigen die geen melodie
bezitten, die gelyk ly'i en van heuvlen is en
gelijk de bochten van rivieren, maken de zalen
der concerten vol van een ijdel druischen.
It dan geen nieuwe groepeering mogelijk? Ze
moet van zei /e opstaan; ik weet het. De
begeerte moet hygende stijgen. Schilders
moeten nieuw zich groepeeren. De anderen
moeten te saam komen.
Is dan geen nieuwe groepeerina; mogelijk?
Zijn er niet genoeg meer van hen die zich
schoon wenschen te houden van allen geringen
omgang, en van allen smadelijken toestand?
Is alle span-kracht dan gebroken ? Is er geen
botsen en beven meer, en een woedend op
staan meer te geschieden tegen
dezejan-enallemans vergadering van schilders en prullen,
van musici en van deuntjes-menschen, van
beeldhouwers en Fortmat n-leveranciers? Zijn
er geen dichters meer die zich niet laten
besmeuren en in ftatieuzer hoogheid hun hart
^die kelk !) dragen 't enkel echoon ter offe
rande ? Zijn we in den tijd, werklijk en wan
hopig werklijk, dat de daitnoiischen niet
rechtmatig heerschen in hun eenzaamheid,
en dat de ontroerden (wier woorden bloeien)
niet zuiver zich zetten op den hun eigenen
zuiveren grond, en duinen?
PLASSCHAERT.
Correctie: in het artikel over Pulchri, onder
de kudde en groep die mij te definieeren docht
als ik deê, hoort Dankmeijer niet, hoewel ik
het schilderijtje daar niet waardeerde, noch
waardeeren kon.
Kunst te utrecht.
T' nloonstelling van schilderijen, aquarellen,
pafteU en eisen, door mej. Etha Fles
(kunst-handel van Gelder).
Tentoonitelling van letkeningen van Anton
Maure, in Voor de Kunst"
Uit den grijzen mist van onzen
Hollandschen winter in het achterzaaltje der firma
Van Gelder getreden, vindt ge uw oog en uw
hart verwarmd door het zware en rijke
kleurenleven uit Italië. Daar hangen de doeken
van mej. Etha Fles, in het onverschillige licht
dezer nevelige streken, nichthans te prijk,
ofschoon een heldere zomerdag voor juist be
grip en keuring van den aard, die dit werk
kenmerkt, nrodzakelijk is. Zonder hel licht
is in de eerste plaats bezwaarlijk bij dit im
pressionisme, waar vooral de athmospheer zoo
spreekt, de speciale visie in ieder doek te
onderkennen. Zoo kwam het belangrijk ver
schil tusschen den zonrjigen en den grijzen
dag op Capri, in deze grijze dagen te Utrecht
niet voldoende voor ons uit.
Met waardeering der vele andere
qualiteiten (de de bizonder krachtige teekening der
krampachtig tegen de berghelling op staande
boomen in den zonnigen dag op Capri), zien
wij voornamelijk uit het werk van mej. Fles
naar voren komen een zeer levendige geest,
een aangeboren virtuositeit, een légance en
joyeuze kleurenzin, die haar voor ons tot een
zeer aparte en, tusschen het vele, wel
voortreö'elijk, maar dikwijls moeizaam, werk onzer
goede schilders, tot een hartverkwikkende
verschijning vormde.
Mej. Fles lijkt ons, in de eerste plaats,
artistiek, niet in den, door Jan Veth
gelaakten, aigemeen-gebruikelyken zin gebezigd,
maar om een vaardigen aar l van natuurlijke
kunstzinnigheid aan te duiden.
Haar Italiaan sche landschappen zijn als
geheelen, als dramatische taferealen, waar
zooveel-tonige hitie-cpheer in trilt, met
grandiose légance over de doeken uitgewor
pen. En wat de bloemige, zon-doordrenkte
vroolijkheid van haar kleuren betreft, het
is of deze, dezelfde die haar stillevens, die
haar roode bloemen zoo friech en rijp doet
zijn, met haren glimlach ook over haar
etswerk schijnt.
Mej. Fles blijft immer een zuiderlinge,
het is merkwaardig hoe hare oude stadjes,
haar Dordt, haar Neurenberg en Rohtenburg,
uit het triestig e» stemmig karakter, waar
Witsen en Nieuwenkamp ze in laten, worden
omgetooverd, tot ze zonnige», vol lichte en
als met stengelschaduwen doorwarrelde plek
ken, zijn.
Hoe zeer veel anders zijn de delicate
teekenin^en van Anton Mauve, in Voor de
Kunst" ten toon gesteld Verschil in tempe
rament en in methode. Hier evenzeer de zoo
preci/ze opmerkzaamheid der mijmerij, als bij
juör. Fles de kleurige, opeens-wilskrachtige
opgewektheid van lenig geestesleven.
Het landschap, het Hollandsche landschap
ge moet het, bij al zyn wijdheid, toch van
vlak bij bezien dat de aldaag.-che
teederheid van ons gemoed veel li-ver heeft dan
onze opgetogen geett de bedwelmende
grootschheid en gloed der zuidelijke wereld, welke
zich veeleer over ons uit stort, dan dat wij
haar met genegen oogen kunnen bekijken !
De teekeningen van Mauve zijn vol van
Heide voor ieder, bizonder begrepen,
terreinvoorwerp. Zijn bruggen, heggen en hekken,
zijn plukjes gras, de wijze waarop hij de
wazige verte in de omtrekken der boomen
begrijpt, al die levende, zoo innig besef ie
dingen, brengen te ^amen ons in het landschap,
dat wij bij Etha Fles niet alleen omdat
Italiëons zoo vreemd is, eenigszins als
tooneelen in de verte, zien.
Bewonderen wij het licht in teekeningen
van enkele vierkante decimeters groot, het
licht der kuische witte sneeuwlandschappen,
bewonderen wij de spiegelheldere waters,
de figuren der aardappelrooiers, zoo mees
terlijk sterk van lijn, en evenzeer de
sprekende koeiekoppen, den wreveligen erj,
daarnaast, den dol angstigen beeste kop,
het meest bizonder is het Iepen der hoornen,
zoowel in de veel verscheiden standen der
stammen, als in het beweeg en gekrinkel der
veerkrachtig fijne takken, begrepen.
Zoo worden wij bekeerd door d-) allereen
voudigste gegevens, maar welke gegevens
in de handen van den teeder sterken en
voorzichtig opmerkzamen kunstenaar, die
Anton Mau«eis, zoovele voorbeelden worden
van een kostbaarder kunst. K. A.
TOOMEEL,
Ytlrand. Tragi-Comedie, door KKEDERIK
v. EEDEN.
Dezelfde eigenaardige bevreemding, die
v. Ee len's opvattingen en v. Keden's daden
in het werkelijke leven van iederen dag
wekken, komt mij over bij het bezien van
dit tooneelstuk. Wat mij persoonlijk betreft,
heb ik omtrent v. Eeden's litterair en maat
schappelijk werk, niet die vraag bovenal
belangrijk gevonden: zou v. E. alles wat hij
zegt en d >et wel geheel overtuigd, wel tot
in zijn ziel meenen?"?maar ..èze andere:
Hoe ia het mogelijk, dat hij, wat hij doelen
zegt, voor voldoend belangrijk houdt om
het te zeggen en te doen, al meent hij het
of niet?" En in die bekende twistge-prekken,
waar v. Eeden's eerlijk- of oneerlijkheid
werd bediscussieerd als we'eer de schuldig
heid van reyfns. heb ik, voorzoover ik
eraan mocht deelnemen, al t ij l met zekere
warmte getracht dien factor te elimineeren
otn ervoor in de plaats te stellen het ver
langen te weten, hoe iemand niet zulke
nauwe verwantschap aan Holland's schoonste
praestaties, zijn leven vullen kon met dingen,
zoo apert inferieur aan Modern Holland's
best besef. Want in waarheid, liever, wat
mij betreft, wecschte ik den heer v. Keilen
zekere superieure valschheid toe, dan hem
zijn leven te zien verknoeien aan zooveel
slordige onbelangrijkheön.
Onbelangrijk is, in dit stuk, in de eerste
plaats zijn motief. Het is de gedachte Ie
eenige ongeveer die ons duide ijk gegeven
wordt dat liefle tot de medemenscheu,
MR. A. P. L. NELISSEN, Minister van Justitie,
(Kath.) lid van den Hooien Raad,
geboren in 1851 te Breda.
altruïsme, verdraagzaamheid, zacht oordeel
enz. niet hooger staan dan handhaving van
eigen pe-soonlijkheid, van eigen gemoeds-rech
ten vooral, en krachtige uiting van de door het
gemoed bestuurde sympathieën en antipa
thieën Wjjsheid, in het gelijktijdig gidsartikel
van denzelfden auteur mede te nnden, die
malligheid maakt van Van Eeden's
eigengevonden, particuliere vorige wijsheid, en /erder
zich mderscheidt d >or het '.onder inge wan
begrip, waarmee het groote probleem is ge
sneld. Dezelfde man, die, in een ty l, dat de
gedachten en gevoelens der men-chen ge
voed wer len door het besef van de waarde
van eigen in iividua iteit, zichzelf ridicuul
maakte en verdeelde in een malle inv
oedsoefening op de karakters van geselecteerde
onwaardigen, meent nu, na die
id:otenpractijk, opnieuw geroepen te zijn tot de
verkondiging van een levensleer, als hij de
eenvoudige reactie neerschrijft op zijn eigen
onderstand; waarschuwing op zijn beat voor
hem zelf. Zal zelfs Stfinmetz er anders over
oordeelen??Enzoo min als voorheen de zeker
heid ?an het ind vidualisme ooit verzwakt
is geworden door Van Eeden's kinderachtige
bedenkselen en practijken, zoo min zal men
nu zijn wijeheid overwegen, als de mogelijk
heid van een nieuwe moraal zich aan de
orde stelt.
De tweede onbelangrijkheid is de onduide
lijke intentie. Want behalve het h'erboven
genoemde, dat correspondeert met uitingen
in het Gidsartikel, is het voornaamste on
duidelijk. Het zeer enge en bekrompen
omgevinkje, waarin v. E. IJsbrand heeft geplaatst
en waaraan hij hem zich stooten do«t, geeft
een oogenblik de gedachte of v. E. misschien
enkel een comedie be< ft willen schrijven over
zijn vroegere meeningen en gedragingen. Een
grapje? Doch men hoeft hierover althans
niet lang in twijfel te zijn, dit is het niet.
Maar wattan?
Als het geen kl'icht is, is het dan misschien
een groote pijnlijke objectiveering van eigen
zielstoestand. IJsbrand is gek, en bet laatste
bedrijf geeft de wetenschappelijke diagnose
van het geval. Bedoelt v. E. te zeggen, j i
menschen, al vind ik mijn gedachten en
gevoelens schoon, en al zijn ze dit ook wel,
de diepste, de eerlijkste waarheid is toch,
dat iemand, zoo aangelegd, een krankzinnige
is. Dat weet ik op een ander gebied als ik
mezelf bezie als psychiater. Was IJahraiid zoo,
het had onder de groote werken der littera
tuur kunnen behooren. Maar de armzaligheid
is, dat het stuk een andere opvatting niet
alleen toelaat, maar opdringt. 1) En wel deze:
dat de gek IJsbrand wel een gek M voor
zijn omgeving, met den professor incluis,
maar gén gek voor een huogere en betere
opvatting, gén gek voor den auteur.
Mogelijk gek geworden, door ongelukkige
liefde en te volstrekte eenzaamheid, maar in
zijn eersten aanleg en rijpsten vortn een *el
zeer groot profeet, een aan wiens kant de
wijsheid is en het gelijk tegenover de wereld,
ook tegenover den professor. Laten wij de
onbelangrijkheid van IJsbrai d's levensleer,
als reeds ? e<proken, daar, dan is de eerste
aarzeling dat IJsbrand gek geworden is niet
door de botsing met het leven, maar door
een ongel-ikkige liefde. De tweede ontwijking
dat IJ. geplaatst is in een omgevinkje, waar
van een ernstigen sirijd geen sprake heeft
kunnen zijn. Ka de derde narigheid, dat de
strijd, die dan wél uitgevochten wor.lt in
het stuk, er een is met een hark eri twee
veldwachters.
Zoo staan wij dan in LJsbrand voor een
figuur, die de belichaming is van vroegere
aspiraties en gevoelens van den auteur. Kr
is veel bitterheid en echt leed in IJsbrand's
klachten. Daarin is onk wel iets heroïeks. Doch
in al liet andere ontbreekt de o .'ertniging en
de moed. Is 1.1 brand een profeet? Zeg liet
dan duidelijk, opdat -vij kunnen ooideelen.
Js IJ. een krankzinnige? Verhef hem dan
niet als een groote naar den geest. Erkent gij
n I.), de mis.-atung van al uw vroegere in
zichten ? en verlangt gij er naar die erkenning
1) Die andere opvatting staat door ge
noemd (ViVif-artikel vast.
Generaal F. H. A. SABRON, Minister
van Oorlog, (Kath.), hoofd van den
generalen staf. geboren in 1849.
in het openbaar te doen? Erken het dan
zoo, dat wij heugenis houden van een ernstig
verleden en gij ons verwachting geeft op een
ernstige toekomst, kom dan niet telkens op
het verleden terug. Wilt gij zeggen dat de
vijandigheid tusschen de wereld en uw wezen
fataal is en zoudt gij ureenen dit objectief
te kunnen doen met het volle gevoel van
eigen leed ? Zeg het dan in het groot,
zoo, dat gij de wereld laat a.s ze is, ze niet
misselijk verkleinend tot meneer en mevrouws
Belmonts v. Hees, wed. Har lendorp?, Koens
enz., enz., en hef dan vooral niet
ondertusschen toch weer het kleine vlaggetje van
een nieuw ideaaltje. Wat meent gij ? Had
de psychiater gelijk met zijn diagnose aan
het einde wreed maar toch groot, omdat
de waarheid altijd groot is, of was het een
klein ploertje, dat Ysbrand's hoogeren aanleg
niet begreep ? ragi-comedie ?... Gij denkt:
de tragiek voor mij en de comedie voor het
plebs.
Kleinere fouten zijn wel bijv. de veel te
lange, onbo luidende visite in Let eerste be
drijf, het schreeuwerig zoeken naar Ysbrand
in het derde. Verder die heele reeks van on
belangrijke personen (alleen Lize en de profes
sor uitgezonderd) die of nog zoo kwaad niet
zijn" of van een grof heid, die ook middelmatig
gevoelige menschen anthipathiek moet wezen.
Z )o is de botsing tusschen IJsbrand en de
wereld" ridicuul. Dan de 80 000 dollar l En
het plotseling te berde gebracht diefstalletje
van Ivoen ; waartoe ? De arrestatie door de twee
veldwachters; was dit seriem of een grapje?
Verder het gevecht, als gezegd, ret het
tuingereedschap. En de verwikkeling, welke
familie hem hebben zal. Is dit alles essen
tieel voor een profeet of dient het tot
illustratie van IJsbrand's krankzinnigheid?
Men kan het samenvatten in de opmerking
dat het stuk zijn milieu" mist, en dat de
details zijn verzonnen".
STEI.I.\VAC.EX JR.
Hel Beloofde Liinil. Tooneelspel in 4
bedrijven, door FREDKHIK v. EKDEN.
Ais ik zeg, dat ik Het Beloofde Land Bug
grappiger vicd dan Het Sonnet, De Student
thuis of Hit i'fiortje e a ring ernstiger dan
Don Torribio, lan klinkt dit als spotternij.
Maar dat is niet mijn schuld, maar de schuld
van den auteur. Ik heb het altijd aardig,
goedig gevonden van v. Eeden, dat hij zijn
vrij? tijd wil ie besteden aan niet kwaad
bedoelde grappen als Frans hals, De Student
thuis, enz. Belieft het hem in dienzelfden
geest te schrijven over wat hij den ernst
van zijn leven noemt, wel, dat is dan zijn
eigen verkiezing.
Reeds Don 'J orribio heeft naast grappige, ook
ernstige motiefjes. Groote, zware gedachten
naast comische fantasterijen. Don Torribio is,
zou men kunnen zeggen, geschreven door een
Vaudevüle-Tolstoy, door een romantischen
moralist. En hoe vreemd deze tegenstelling
zij, vreemder contradicties nog moeten
aanwe/iiüzijn i u den auteur van Het Beloofde
Land, Die auteur nl. ziet er uit als een gek
scherende Llse van Alua. (d. i. de kolo
niestichter in liet s uk) als een
profeetcomicus. In Idse van A ina is de tegenstelling
niet, want die bepaalde er zich toe Idse v. Alua
te zijn, met het vaandeltje te loopen en een
kolonie te stichten. Maar de tegenstelling is
in Jdse van Keuen, die, wat hij zelf gedaan
heeft, zoo grappig vindt. Xu is het wel van
ouds aan profeten ten deel gevallen uitge
lachen te worden, maar de geschiedenis heeft
op Idse van Kedi'ii ge vacht vo<>r een profeet
mt-t het bfsef van den humor" van zijn eigen
profetendom Goón ! Indien de erni-tigen, de
Id.-eus, de erappigheid van hun ernst gaan
zien, welk genoegen is er langer ze voor den
gek in houden? Waar blijft dan de humor,
en ... de ernst ?
Kn n g zeldzamer verschijning lan als
gekscherende l j se, is de auteur als Idse met
xelf-rellexie. Indien wij aan den psychiater
Van Eeden vroegen of in zijn practijk hjt
g-val frekwent is geweest van een iiaieven
idealist, zoo naitf als Idse v. Alua, die evenwel
Vice-Admiraal J. WENTHOLT, Minister van
Marine, (Liberaal), laatstelijk Directeur en
Commandant van de stelling van Den Helder
en Het Nieuwediep. geboren in 1851 te Almelo.
Het eenig lid van het oude Kabinet, over
gegaan in het nieuwe.
zichzelf doorziet als de auteur het Idse doet,
dan zou de psychiater Van Eeden ongetwijfeld
antwoor len, dat dat geval uiterst 'chaarsch,
zoo niet ondenkbaar is. Even ondenkbaar
bijna als een voorwerp, dat tegelijk rond en
vierkant zijn moet. De eenige oplossing be
staat hierin, dat het voorwerp misschien
niet zoo erg rond en niet zoo erg vierkant was.
Van beide een beetje. Want anders gaat dat
niet. De dupe, de in eigen waan verblinde
Alua, die meent een doode pop bewegingen
te kunnen suggereeren, is. in het leven, zoo
mi a als in dit Stuk, de/.elfde als het boefje,
dat in de haag verscholen, aan het touwtje
trefct. Orski voerde het kunstje uit, Einte
bedacht het en Einte begreep ook. dat Alna
het niet zou begrijpen. Heeft Idse Van
Alua het nu toch beiiepen ? Neen, neen,
niet Idse van A'ua: Idse van Eeden.
De auteur heeft, temidden van de andere
comisch overdreven personages, zichzelf niet
gespaard. Men kan verschillen over de vraag
of een desillusie van waarachtig groote voor
nemens zich wel uiten zal op een wijze, die
zelfs de intentie kleineert, maar erkend moet
worden, dat v. E. in de scène van de ge
suggereerde pop zichzelf heeft geslagen als
nooit een ander hem. Dit is, behalve dan
de comische scènes, het eerste ijoede, m. i.
Het tweede is de figuur van Orski. Vóór
Orski heeft de auteur iets meer gevoeld
dan enkel theoretische menschtnliefde. Zoo
iets, meen ik, van die onuitputtelijk groote
liefde, die Zola voor menschen bezat. En
dat die liefde van v. E. juist den anarchist
heeft gegolden, voel ik als iets schoons.
Het me legevoel met Orski, die lief had n
haatte, is tchoon in Idse, die enkel lief hebben
wilde. Dat aandoenlijke gevoel, eenigszins
als de christelijke lit fde voor den zondaar,
maakte het slot schoon, gaf eenige
momenteele bevrediging met het geheel.
Het derde goede leek mij, in het eerste
bedrijf, het moment na de ontploffing. Het
zal wel wat tegen de etiquette geweest zijn,
dat totzelfs de liverei, de lakeien in de
tegenwoordigheid van de ontstelde
kroonprinses bleven, maar toch, juist die aanwe
zigheid van allen gaf ernst aan het geval
en het was alsof daardoor nog een veel
grooter geheel van menschen deel kreeg
aan het gebeurde en de beteekenis van het
oogenblik werd verhoogd.
STEJ.I.WACJEN Ju.
M. de R.
In zijn beoordeling van Dr. Broms disser
tatie, komt de heer Sterck terloops met de
bewn'ing voor den dag, dat Vondel al vóór
Iti40 in 't Deens goed moet thuis geweest
zijn, immers de beroemde regel uit Joseph
in Dothan: Het kleene treet op 't kleet; de
groote trecn op 't hart, zou ontleend zijn aan
een nu noch in Denemarken veel gebruikt
spreekwoord. Het komt me voor, dat de heer
S. wel wat heel vlug overtuigd is van de
bewijskracht dier overeenstemming. De
mogelikheid is niet uitgesloten, dat bedoeld
spreeKwoord niet alleen in Denemarken maar ook
in andere landen bekend is en misschien
wel ook in ons land zelf. Voor Frankrijk heb
ik indertijd aangetekend uit La Leclure 11
pag. 101, dat een hoer uit Pont Audeiner
zegt: Quand les enfants sout petit», ils vous
marehon' su' l'pied; q'iand ils sont grands,
ils vous marehon' su' l'coeur. 't Enige wat uit
't aangehaalde blijk', is, dat de laatste regel
van de J. in D. niet oorspronkelik ie.
Amst. 20 Jan. '08. A. K. CASTELEIX.
Fonötliana.
A an (/*' Redactie!
Gij eeeft mij de gelegenheid om te ant
woorden op de beide ttukjes, u toegezonden
door de heeren Schepers en Castelein, naar
aanleiding van mijn recens-ie van dr. G. Brom's
dissertatie: Vondels bekering."
Den heer A. K. Casteieiu wensch ik op te
merken, dat, al komt de spreekwijze: Het