Historisch Archief 1877-1940
D K A M S T K II D A M Ai K ,1 W K K K B l, A I) VOO II N K l) E R L A N IX
No. 1601
Uit het tydsehrift La Mole'', Mei 1840.
Die Mode im XIX Jahrhnndert.
1818 1842, naar platen en prenten
uit dien tijd, uitgezocht door Dr. Oskar
Fiachel. Met tekst van Max von Boehn.
uitgave van van F. Brackmann A. G.,
München, 1907.
Zulk een boek, of liever een boek,
Uit het tijdschrift La Mode", 1830.
zooals het bovengenoem
de héft willen zijn,
moesten we uitsluitend
voor Nederland hebben!
Denk u een verzameling
van systematisch geor
dende reproducties naar
prenten en schilderijen,
waarin u een geschiede
nis wordt gebracht van
de mode. Dus geen ge
schiedenis in den vorm
van een drooge
samenrottiag van
costuumteekeningen, die altijd afschrikkend werkt,
zooals ieder panopticum, maar een
geschiedenis, levend opgehaald uit de
beeldende kunst van den tijd zelf. Zulk
een geschiedenis, als we haar apart voor
Nederland hadden, zou, met alle respect,
ons een opwekkend vergeten hoofdstuk"
lijken bij het geschiedwerk van Prof.
Blok.
Een boek, zei ik, zooals het boven
genoemde héft willen zijn. Want dit
aardige, handige en mooi-geïllustreerde
boekje is wel een poging in de goede
richting, maar een heelemaal geslaagde
poging is het niet: de tekst is van
een heer, die het dikwijls te ver zoekt
(een heele cultuurgeschiedenis geeft!)
en men heeft voor het vriendelijk
uiterlijk van de bladzijden nu en dan
aan de goede volgorde der prenten schade
toegebracht.
Maar die prenten! Wat is het zonde
en jammer 't is de eerste kreet, die
ge slaakt, als ge ze ziet , dat wij onze
Milde. Directeur dassen en zqn gezin, 1840. (Kunsthalle te Hamburg.)
Uit het tijdschrift La Mode", naar Gavarni, 1830.
MMIHMIIIIIIIIIIMI
IIIMItlllllMMfriMIIIIIIIIIMIlirimillHIiMMII
W, van Beeïen laseaar.
Onlangs zag ik in de Spiege straat voor
het raam van den kunst win sel Elion, een
paar bloemstukjes, die bij een eersten oogslag
zich voordeden als behoorlijk maakwerk, maar
bij wat nader bekijken toch eigenschappen
te bespeuren gaven, die volstrekt niet zoo
algemeen zijn. Een prijzende beoordeeling,
die ik een i ge dagen daarna toevallig in de
Telegraaf las, deed me benieuwd worden naar
de gehtele expositie, daar binnen, van dien
schilder W. van Beek, tot dusver onbekend.
Daar kreeg ik den indruk van werk, be
scheiden en eenvoudig, vrucht van een edele
liefhebberij, maar waaruit zich wel degelijk,
in welken graad hoeft nog niet bepaald
den aard van een ge >oren se ilder kennelijk
maakie. Ik vernam, dat de man stucadoor was
en dit werk resultaat van etn paar jaar oefe
ning. Buiten een zwak maar toch niet oneigen
aardig zelfportret, waren het al stillevens,
simengeeteld uit voorwerpen van huishoudelijk
of dagelijks gebruik, potten en kannen, boefcen,
eetwaren, enz., daarbij wat bloemen in een kan
geschikt. In dit genre meende deze
werkinandillettant-schilder zich misschien het veiligst
te kannen bewegen. Natuurlijk had hij al
wat gezien van schilderijen, vooral moderne,
wellicht wat handleidingen doorsnuffeld, een
en ander nagevraagd om zooveel mogcly k w
gwijste worden in technische aan ge legen hè.len;
ook raakte hij, willen we aannemen, door wat
hij hoorde t-n zaa, ervan overtuigd dat er
veel schilderachtige is aan die onnoozele,
door den gemeenen schoonheidszin veremade
dingen. Zoo mag hy bij het arrangeeren
zyner stülevén-cchildeujtjes zyn uitgegaan
van een banale kunstop «atting, begonnen met
conventie.
Maar alles komt terecht bij een, die het
in aijn aard betft, zijn aandacht te kunnen
hechten langdurig in een groeiende genegen
heid, en tegelijk tot dieperen kennis, van de
allersimpelste «oorwfrpen, om hun kleur om
hun vorm. Hij vindt dan aan zichïelf weer de
bekoring van die dingen, in hun werkelijk stille
leven, en de opgetogenht-id daarvan zal den
lust van schilderen aanwakkeren, hij zal het
onaanzienlijke belangwekkend maken, aldus,
zij het nog in onvolkomen en onbeschaafdt-n
vorm, een persoonlijke aanwijzing geven
van de schoonheid, die in dllew om ODS heen
is. Het stilleven werk van Van Beek is naar
karakter iu den lyn van de oude hollanders;
het is minutieus en tegelijk breed;
nuchterriëel van uitdruk k Dg soms, maar ook wel
geneigd tot del cate nadrukkelijkheid bij
détailleeren. Het zal nog aan gaafheid van
uitbeelding winnen, en naar uit >ommige
(?tukken oalt op te merken, aan ven ijking,
veifljning van colorisiische kwaliteiten. In
zyn "lonmen merkbaar is een meer weelderigen
k e u reu zin Dit tentoonstellinktje heeft een
schilder voor 't voetlicht gebracht, die er mag
zijn. Zijn werk is zeif-tandig en innig; zoek
deze hoedanigheden eens op een moderne
tentoonstelling van legende meesters"!
Wassenaar. Indien pij niet gelijk qjt aan
een kind zult gij het Rijk der Hemelen niet
binnentreden" zuu als motto kunnen dienen
tot aanbeveling van den zin en tegelijk tot
veron scriuldiging van den vorm hij deze
land-cbappcn. Evenwel, het kind-zijn is nog
maar een pi ase in het le^en van den mensch;
aan dien staat zal hij noodzakelijkerwijze
ontgroeien moeten door ervaringen van geest
en gemoed, door meerderend bewustzijn van
de strekking zijner didea. ledere nieuwe
uiting zal een levensontwikkeling hebben te
beduider,; het primitieve is het... be^in;
zoo de volwassene blijft vegeteeren op de eigen
schappen van kinderlijkheid, wordt zijn
bedrijf stumperig, zijn gemoedsuitstorting
onnoozel. Een mensch wordt op zyn
levensbaan gaandeweg wijzer, of... verstandiger.
En wat aan de kinderlijkheid mooi is, kan
eerst groot worden in de vol vassenheid, door
volle uiteenzetting van menschelijke ver
mogens. Maar het mooie der kinderlijkheid
moet er aan blijden, in eerlijke gezindheid
en ongekunsteldheid van uiting.
De onbeholpenhoud in het werk van Was
senaar is stumperig. Het is wel pijnlijk ut
te moeten constateeren om het bijzondere
der omstandigheden, die dezen man tot zijn
tegenwoordiaen staat van schilder gebracht
heiben. Maar het wil me voorkomen, dat
er reden is het hèuzelf wat te »ijten,zoo er van
vergissing gemompeld wordt. Dit nog al
ruim aantal werken wijst op afwezigheid
van noodige inspanning, op een te gemak
zuchtig voortteren van e-in zekere kinderlijke
onbevangenheid. Zijn bon te teekeningetjes zijn
eenvoudig ben«den critiek; ze verheffen zich
werke ijk niet ver boven landschap-printen
uit den bazar. Maar ook zijn schilderijen geven
meerendeels blij s van een te haastig zich
eraf maken met expressie van vorm met
aanduiding van levendige kleurigheid. Van
een zeer verei-ichte ernstige studie weinig
spoor. Waar hij zich echter een enkelen keer
meer verdiept heeft in waarneming van het
kleurwezen met aangehouden inspanning tot
rechte uitdrukking, heeft zijn werk toch een
kant die uit de ontwikkeling van dezen be
ginner zeker iets te leloven geeft. Zoo is er
een boerenhof, met een doorkijkje over het erf
op BC'iuurtjes of pothuizen, alles in klaar zon
licht, dat in zijn onbedrevenheid toch mooi
is te noemen, in ieder geval zeer genietbaar ;
in een ander, 'k geloof No. 10, is een muurtje
ouder het lomajer van boomen, maar bestrooid
met zonlichtulekken, een brokje peinture van
werkelijke bijzondere kleurgevoeligheid. Met
vorrnbcgrip is deze schilder niet ruim be
deeld, maar, alleen dan blijkens genoemde
twee schilderijen, heeft hij toch eigenschappen
die tot ontwikkeling aan te moedigen zijn.
W. STEENHOEF.
Oito Marsens yan Scnriecl
Planten en insecten" Mauritshuis.
Het is eigenaardig hoe sommige schilderijen
te lang voorbij geloopen worden. Ge wacht
zal n het zien, en het beschrijven in
en met zijn verholen eigenschappen? gedenkt
zal n het waatdeeren, en eenigszins zien
te vinden in den mensch wat het belangrijke
is ge denkt het, wacht er op?? en schrijft
zelf het ook niet. Tot de gedachte er aan
plotseling op een oogenblik rijp is en
ge merkt dat het tijd van schrijven is, en
lijd dat ge uw meening uit. Elke tijd rijk
aan krachiig schildi-rleven, heeft het telkens
te vindene dat bizondere schilders vergeten
worden, niet gezien, niet gewaardeerd, riet
erkend doordat ze omgeven zijn van den
weidscheren zwier der anderen, of den
diegrootmoeders alleen op haar ouden dag
gekend hebben! Wat waren de lieve
oudjes lief in haar jeugd; met haar
krinoline-rokken, door bebloemde zomer
sene katoentjes omspannen; inet haar
kurketrekkers en haar lelieblik!
Zóó wordt de mode het domme
woord! iets guitig-levends. Zij open
baart ons op haar manier iets van de.
voelingen van den tijd. Zij doet ons de
vrouw zien als een altijd anders ge
schakeerde vlinder; den man toont zij
ons, zijn ijdelheid verbergend in telkens
anderen eenvoud. Het is een bezielde
mode, die wij zoo zien.
Die Mode" begint daar, waar in ons
Europa Napoleon's heerschappij geëin
digd was, maar nog niet de nagloeiing
geheel had opgehouden van zijn roem.
Als men de menschen van de jaren '18
en '20 ziet afgebeeld, ontwaart men, dat
de stijfheid van den empire-stijl hun nog
niet van de leden is gevallen. Ze lijken
peren aard der gevoelens van velen. Dese
vergetenen (in later tijden zullen sommige
stillevens, de beste van Piet Meiners, etc.
eveneens zoo ontdekt moeten worden) en
hun werken blij ven in u, langa!slatent.|Ge weet
zoo ge ziet, dat ze er zijn, ge weet dat op
een oogenblik hun inzicht en hun diepte
van leven niet zoo klein zijn noch zoo op
pervlakkig als soms gevonden wordt; dat ze
werklijk eerenswaard zijn ??maar ook zelf
moet ge aan een stil water in uw leven zitten
om ze vol-uit te zien, gansch te achten. Ze
hebben zelf wat van dat stille water, waar
beesten flonkend en aarzlend in leven. Ze
zijn soms niet anders dan een blad gevallen
en aangespoeld in een hoek door den schoenen
diepen stroom der levende kunst, maar ze
zijn vol innigheid, vol teeder vervlietende
schakeering of vol rijke wat stervende kleur,
of vol onderwatersch leven, wierig, rap en
eer geheimzinnig door dien dikken
vervormenden laag van water of door de wind
stilten in en over die overlommerde bocht
van de rivier. Van die stilte, die zich afge
zonderd tot denken zet, is enkel stilleven van
Pieter Meiners een voorbeeld, als zijn Amor
vliedend op den Delftschen tegel, met wat
enkle vruchten, een innigheid, en geschil
derd in gaafheid die deze kalmte past of
zoo is Pieter Meiners Doodshoofd met den
wijn-purperen lap over den schedel ; of zo >
is, soms het licht van een zolder over wat
voorwerpen : (een gipskop, schoenen, een
zwijnsleeren band, een paar wat roestige
schaatsen) geschilderd, door denselfde ge
schilderd, altijd een werk met de glorie -ran
het lang peinzen er over, omkleed en getooid.
Zonder in het minst het belang der vondst
te overschatten, dunkt me het
schilderijtjevan den schilder Marseus in het Mauritshuis
eveneens wel onder-schat. De voorstelling is:
vlinders en artisjok, een gevecht tusschen een
hagedis en een slang, beide blauwachtig, een
vlinder zittend op den grond, een vogel; verder
op boomen die een boogformeeren; daarachter
een wei-tje tegen een bergvoet aan, en links
bovenaan in het schilderij een lucht met
wolken, die het minste deel van het gansche
is. Het schilderij is gekenmerkt door een
hem eigene volle weergave van de vleugels
der vlindeis, van het blad van de plant, ter
wijl er een innigheid is in het groen van
het wei-tje. Juist die eigenaardige volheid,
haast vetheid, waarmee hij vlindervleugels
schildert, en de sterke blauwen (hoewel niet
hoog!) in het gansche, en ten slotte de
ee.nznamheid van den mensch gevoeld in het
geheel maakt en maken dit schilderijtje
merkwaardiger, dan het, lijkt me, den meesten
voorkomt te zijn. Het is natuurlijk (het zij
geschreven) geen werk dat een lijn van
schilderkunst buigt of kromt naar zijn wijze
van zien maar het is me toch, en reeds
lang, een werkje dat meer diepte beduidt
dan de koele waardeeringen ervan blijken
daarin te zien. Het is me altijd (zelfs met
ik meen het juiste inzicht in de waarde)
een schilderij dat me de zucht brengt en
ook wel de daa:l zal brengen tot en van
het schrijven van een aitikel over den maker.
Hij heette onder de bentgenooten de Snuf
felaar". Hij moet wel een genoegen gehad
hebben in watertorreu en stille hoeken van
beken en slooten ; hij moet een gevoeligheid
i nog altijd op de houten
v» poppen, waarin Napoleon
hen voor het gemak had
omgeschapen", om ze,
wanneer hij wilde, te
kunnen omverkegelen.
De vrouwen lijken op
Romeinsche Cornelia's van
zoete drop. Hare magere
schoonheid gaat gehuld
in lijzige rokjes, met aan
den zoom slingers van
lieve bloesemtuiltjes, als
hield Amor er de wacht voor haar blijk
bare onschuld.
lleeds spoedig is dat echter voorbij
hier is natuurlijk geen sprake van de
onschuld, maar van den empire-stijl ?
de burgerij begint zich te voelen en als
nieuwe heerscheres confiskeert ze, met
zooveel anders, ook de mode, den bon ton,
de fashion; zij legt er haar stempel op.
Ziedaar den bril met donkere randen
van den professor, de kolossale paraplu
en den inonumentalen hoogen hoed.
Zie het hoort onder het beste
Ingres' portret-teekeningen, vol van een
edel lijngevoel, van een hoogere modieus
heid. Het zweemt nog, dat is zoo, naar
het klassieke. Weldra is er echter niets
meer dan romantiek. De Laube en de
Pfarrerstochter, het boek komt met
gekleurde hoedenprenten om bij te smel
ten van liefelijkheid.
Met de jaren ziet men de mode zich
ontwikkelen in rijkdom, in elegance, in
chic, Gavarni is er, voor Parijs, de
gehad hebben, een niet zonder inzicht, voor het
lauwe" licht onder de blaèren der bosschen
en het snel geritsel van al de gauwe beesten,
lenig in den zonneschijn, en plotseling van
verdwijnen. E^n vlinder moet hem meer
geweest zijn dan luchtige dichterlijke ver
beelding en hij moet een niet slecht
entomoloog geweest zijn (meer schilders zijn
dit nog. Hij moet ojk, dat duidt dit werkje
uit, een man geweest zija met eenzaamheid
in zijn innerlijk. Er zijn altijd van die
verscholenen (toch niet inhoudloozen) in allen
rijken tijd. Ik noemde van later P eter Meiners
ik mocht misschien" daar nog bijvoegen
in het tegenwoordige eene schilderes als
Mevr. Haverman, wier werk ik meer ook
kennen mocht. Er zijn er waarschijnlijk nog
meer, verborgenen.
Pl.AMSCHAEUT.
Omslacntige - Humor?
noteerder van. TTit La Mode" zijn vele
van zijn gekleurde teekeningetjes over
genomen, teedere notities naar omvang
rijke ainbiddelijkheden met hinden-enkels
en heilsleger-hoeden: elegante coquettes
met spitse voetjes en alleronbeduidendste
lieve bakkesjes.
Het is een aardig boek, leerrijk en vol
variatie: Duitsche sentimentaliteit van
het goede slag; Engelsche humor a la
Cruikshank (men zie zij a
scharminkelmenschen, die doen denken aan vroolijke
geplukte kippen); l^ransche wereldsche
fijnheid a la Gavarni.
Een boek om nu en dan in te bladeren.
v. n. E.
Gérard. De hertogin de Broglie, 1823.
De Hollandsche karikatuur heeft het zeker
niet tot zulk een hoogte gebracht, dat zij
reeds aan het vervallen toe nou kannen
zijn. Toch vertoont ze helen ten dage een
typisch sympto >rn ^an decadente kunst: er
zit vaak geen pit in, en ze doet daar des te
gewichtiger om.
Het zij mij vergund dit aan te toonen met
behulp van een album van den bekwamen
teekenaar Louis Raernaekers: ,, Ha ha ! A Iweer
i en Vri'ilesfonfertntie." Daar dit een echt
album" (op '.ijn Fransch dan) is, met een
zijden lintje zelfs gebonden, heeft men het
recht het niet als luchtige journalistiek
spoelig en met spoed, als iets actueels
direkt na Ie actie van het maken, maar
ietwat deftiger als een proeve van teeken
kunst en humor, los van het onderwerp, te
keuren.
Laat ik dan niet nadruk voorop mogen
stellen de meeuina;, dat de heer Louis
Kaemaekers, de teekenaar dezer spot prenten,
zich en dit is geen geringe verdienste, al
is het een negatieve door deze uitgaaf in
het geheel niet compromitteerde. Hij
teekent knap en smaakvol, maakt de per
sonen, voor zoover het portretten zijn, vol
doende gelijkend, bedient zich van generlei
al te gemakkelijke trucs en vervalt nergens
in het ordinaire. Daarmee is aan mijn drang
tot negatief loven nog niet gaiuchelijk voldaan.
Geen enkele zijner prenten is onverstaanbaar,
geen beslist mislukt. Er is geen twijfel aan,
of de teekenaar heeft volkomen kunnen
aeggen wat hij meende, en blijft meestaL bij
de zaak, waarom het gaat.
Dit is geen overbodige lof. Wij zijn te
zeer gewoon aan vergezochte en vlegel
achtige commentaren genre de Ware
Jacob", om het niet te waardeeren als iemand
de algemeene kritiek op de werel igeschiedenis
eens op minder bittertafelachtige wijze uit
spreekt.
Om deze en andere redenen, allen van
den^elfden negatieven aard, was deze uitgaaf
ongetwijfeld velen sympathiek; hoe komt
het dan, dut ze, zoo op het juiste moment
verschenen, zoo volkomen actueel als ze was,
zoo weinig aat gemaakt Leeft, gén indruk,
vergeleken bij wat Hahns
Itembrandtboekje uitwerkte, dut óók actufel was V
Het is, geloof ik, in enkele woorden te
zeggen. Er is te weinig humor in.
O, wel nige. De gezanten van China, Japan,
Turkije op de eerste prent, de kolonel en
de afgevaardigde op een andere, Alphonso op
een derde en Bdward VII op de laatste, da',
zijn goede typen, waaraan uien ziet, dat de
teekenaar in het leveren van politieke
sp'>tprenten een niette minachten routine verwit/rf.
Doch de grap van zulk een algemeen ding
dient sailianter, prikkelender en vooral be
knopter van vorm te zijn,dan hier het geval was.
Het moge niet geheel de f jut van den teekenaar
zijn, dat de pointe in de onderschriften steeds
zoo verwaterd,dat deze zelfs gewoonlijk af .vezig
is, maar het is toch een zeer wezenlijk gebrek
in de samenstelling van het geheel. Kr had,
zoo het den steller dan niet mogelijk
teweest was, gevat te zijn, en in ns iets
raaks te zeggen, voortdurend in geschrapt
moeten woiden, totdat men een kort maar
hevig bijschrift overhield, dit den in de prent
uitgesproken grap meer onderschrapte dan
verklaarde. Zonder kernachtigheid geen
humor.
Men schijnt het er nu eenmaal voor
te houden, dat de Hollanders harde hoofden
hebben, waar het op het begrijpen van
een aardigheid, hoe eenvoudig ook, aan
komt. Bijvoorbeeld die prent: op weg naar
de Trèoesznal, met den kolonel en den
vredesafgevaariigde, die de beste in het boekje is,
behoefde slechts een paar woorden als bij
schrift. Ik zal het aantoonen. Er stant :
Kolonel: <ïa je naar de conferentie? Denk er
om hè, viij moeten ook leven l Afgevaardigde.
Natuurlijk, kol/jnel, natuurlijk .'"
Schrap hier t<en woorden en houd over :
Kolonel: Denk er aan, wu moeten ook eten!
(dit laatste woord is, dunkt mij, teekenachtiger
en paet meer in zijn mjnd, dan leven".)
Afgevaardigde : Natuurlijk! (of zou zijn toe
stemming niet nog overtuigender in de
teekening kunnen blijken?) Dat de afgevaardigde
naar de conferentie gaat, of tenminste daar
van vervuld ig, spreekt vanzelf. Dat kaltnpjes
aan hè?" is een overbodigheid, daar die ver
maning reeds in het: wij moeten ook eten"
opgesloten ligt. Dat de man kolonel is, weten we
reeds. Hettweemaal natuurlijk" is een verslap
ping, waar eigenlijk geen antwoord behoeft. Ik
wensch geen schoolmeesteracitige correctie
te geven, maar eenvoudig aan te toonen, dat
zelfs dit bijschrift, n der kortste, omsla
:htig is en toch te veel stompzinnigheid bij het
publiek onderstelt. De Fransche of Duitsche
spotbladen zouden nog minder woorden
drukken, wellicht slechts den kolonel laten
zeggen: Ook wu moeten eten!" en in de
teekening ten duidelijkste aantoonen, dat de
heer in civiel een afgevaardigde ter
vredesconferentie ia
Bij deze prent nu was niet ns een uit
voerig onderschrift noodig. Doch hoe staat
het met de andere? Ligt daar de fout, het
weinig zakelijke, niet in de eerste plaats aan
de prent ?
Neem dan de plaat, waar Christus wordt
afgewezen. Was deze op zichzelf frappant,
zou er dan in het geheel wel een légende"
onder behoeven te staan? Welke kinkel weet
niet, dat Christus den vrede op aarde ver
tegenwoordigt, weet niet, dat Christus de
man des volks, de nederige, tusschen ds
uniformen en gala-rokken niet zou worden
geduld ? De zaak is, dat men op de prent
niet duidelijk genoeg uitgedrukt ziet het
feit, dat de Heiland binnen wenscht te
j