De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 1 maart pagina 7

1 maart 1908 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1601 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. gaan en wordt afgewezen. De teekenaar he«ft bijkomstigheden verteld, die ons hier niet aangaan, een fantasie-portret van Jezas -op dan voorgrond gezet, doch het wezen lijke : het militaristische van bat gedoe, het on-christelijke of heidensche karakter van de wel toegelaten «n, Christus' poging om mee te doen en zijn afwijzing, daarop is ?niet de allereerste, de nige nadruk gelegd. Het ia een compositie-fout, en wel een vol strekt lémentaire. Ik wensen niets onvrien?deljjks te zeggen, maar waarlijk, een kind zou -dit beter doen, zakelijker. Misschien heeft de teekenaar op twee gedachten gehinkt en aan een natuurlijke" realistische" schikking van zjju figuren gedacht? Het kan niet genoeg worden gezegd dat zulk een pogen afleid c van het enige noodige: de absolute ondubbelzinnigheid en raakheid van de prent. Men gevoelt dat een braaf teekenaar bezig is, niet iemand met instinkt voor zulk werk. Soms, als in Dank baar jlarokko en andere, schijnt wel daar om een uitvoerig bijschrift noodig te zijn gebleken, wijl de vinding er niet is. Over het geheel hebben de prenten dezelfde ge breken als de tekst, zijn te weinig snedig. Het geheele motief, dunkt me, heeft den teekenaar niet geïnspireerd- Vandaar dat hij van den Vrede een burgerjuffronw in haar nachtjapon maakte en van Satan een opera figuur. Waarlijk, de Duitsche grafische kunstenaars weten wel, waarom ze niet zoo schilderachtig-natnnrgetrouw werken en de proporties op de brutaalste wijze veranderen, de com posities volstrekt onreëel maken. O adat elk van hun prenten een vinding is, en die ten koete van, alle» tot haar recht moet komen. CORNELIS VETH. niimmiitiiiiiiiuiilllimilimmiiiiltimiiiiMUMiiiiilitHmmiimimnuii Bell grut nhnws Dit fle Friese tooet. JAN FEN'E GAKSTMAB, Omstikken en Sydsttkken, i) in samlinz proaza, Leiden, W. H. Taconis S?. 1907. E. ZWART, Ui doarp, Lê-tboekje for Fryske Bern, Leiden, Taconis, 1907. Behalve de boeken aan het hoofd van dit stukje zijn er nog twee gebeurtenissen te vermelden die van. groot belang zijn voor allen die belang stellen in het Fries. Kr valt ten eerste vast te stellen, als een omstotelik feit, dat er voor het Fries iets begint gevoeld te worden in kringen, waar men dat tot nog toe niet had waargenomen. De plannen van dolerende zijde om te komen tot het stichten van een Christelik Selskip for Fryike Tael en Skriftenkennis bewijzen dat. Men mag dit plan bestrijden als een bron van verdeeldheid, als de antithese in het Friese taalleren, die daarin allerminst op z'n plaats is; men mag hopen dat die plannen zich wijzigen zó dat er naast de gewone (vaak toneelspelende] kriten" (afdeling-tn gelegen heid wordt gegeven tot het stichten van godsdienstige kriten" met vertegenwoordi ging in het Haedbistjur" van It Selskip for Fryske Tael en Skriftenkennisse, zó dus dat dat Selskip" de band blijft van allen die iets voor het Fries voelen, terwijl dan iedere Fries zy'n ei*en plaats kan opzoeken hetzij in een godsdienstige, hetzy in een andere krite"; men mag zo aan dat plan een betere, meer eendrachtige opvatting wensen te geven; het plan zelf is er een niet minder belangrgk teken des tfds om: er ligt in opgesloten verlangen naar Friese preek, -psalmen en -bijbel, dat ten zeerste gewaardeerd moet worden, dat de Friese Beweging meer stuw kracht zal geven. Mits het nooit uitloopt, ook al komt er er een afzonderlijk Christelik S. f. Fr. T. en Skr., op strijd onderling. Ook door het Hoofdbestuur vaa het Selskip" wordt het belang gewaardeerd, maar ook dit zegt, als ik, beter n Selskip" dan twee. Het schijnt echter 2) op een nieuwe ver eniging te zullen uitlopen; welnu, ook dat kan goei werken, als men op de voorgrond plaatst het bekende gezegde van Moltke: Getrennt marchieren, vereint schlagen." Of leden en bestuurders zo hoog zullen staan en blijven staan? Laten wij het hopen. De tijd zal 't leren, maar ik vrees, ik vrees l Een belangrijk verschijnsel in ons volksleven is het zeker. Dan is daar het besluit van Provinciale Staten van Friesland, genomen niet 39 tegen 8 stemmen om een toelage van ? 500 te geven uit de provinciale kas voor het onderwijs in de Friese taal. Buiten de schooluren geven nu 15 onderwijzers in 16 dorpgcholen les in het lezen en schrijven van de Friese taal aan ruim 300 schoolkinderen en dit onder wijs uitgaande van genoemd Selakip" heeft nu niet alleen de steun van Gedeputeerde Staten van dat gewest, maar die van de grote meerderheid der ?ütaten. Zoo zullen we dan toch bereiken dat de Friese dorpsjongen als soldaat in een Hollands garnizoen liggende, harteliker brieven zal kunnen schrijven aan z'n ouders, dan hij dat kon doen in de door hem aangeleerde taal; de moedertaal van het Friese platteland, die daar in huishou dingen van hoog en laag vrij oppermachtig nog heerst, zal tot z'n recht komen en ook meer pedagogies zal de ontwikkeling van het kind, voorzover dat op de Lagere Schoolnog gaat,zijn dan vroeger, omdat in de hoogste klassen ten minste de draai die het verbindt aan z'n dorp, z'n schoolplein, z'n thuis, zal worden vastgeknoopt. Er zijn zoveel voordelen ver bonden aan het leren schrijven en lezen van de eigen Friese taal, zonder dat daarom de studie van het Nederlands verwaarloosd be hoeft te worden, dat men wel zo vriendelik zal zijn naast de paar voorbeelden die ik noemde zelf een paar dozijn te plaatsen. Voor iemand, die iets voor volksonderwijs voelt.is er wellicht nog iets meer in,dat hem zou doen wensen dat het onderwijs in de Lagere School mocht uitgaan, in deeerste jaren zelfs, van het eigene, het Fries, maar ten eerste is dat zeker voorlopig een onvervulbare wens en ten tweede weet ik nog niet of het voor de praktijk niet wenselik zou zijn dat die wens voor goed onvervulbaaar bleek en bleef. Immers het mag dan nog zo uitstekend zijn dat de Friese mensen ook hun e'gen taal kunnen lezen en schrij ren, hun voornaamste taak ligt op het gebied van het Nederlands: zij hebben te zorgen dat zij niet achterstaan bij de andere Nederlanders in kennis van hun algemene taal en zolang er niet overal in Nederland op de Lagere School les in de Nederlandse taal wordt gegeven mét, als punt van uitgang, de streekspraak waar het schoolkind in ademt om zo te zeggen, zou 1) Hele en halve sneden brood. 2) Blijkens Friesch Dagblad" December 1907. van 11 het dwaas we ten daarmee allén in Friesland een proef te nemen. Op dit punt hebben de school mensen nog geen eenstemmigheid ver kregen, 1) zodat drijvers die zover zonden gaan van te zeggen: eerst Fries dan Nederlandswijs zullen doen met hun denkbeelden nog eens te toetsen aan de belangen van het Friese kind in z'n later Ie'en en aan denkbeelden van schoolmensen daaromtrent. Laten wy dus blij zijn en tevreden met wat aan het Friese kind gegeven wordt: het zal blijken dat het juist dat is wat hem later levensvreugde te meer geefc doordat hij gemakkelik in staat zal zijn om wat de Friese letterkunde moois oplevert te genieten. Het boekje van Zwart, Us doarp" (?onsdorp") is das de derde belangrijke gebeurtenis, mag ik wei zeggen.Immers dit schoolleesboekje is met de tweede prijs bekroond door het Selskip" en stelt de onderwijzers in staat hun taak te volbrengen. Hierin leven de kinderen een dorpsleven mee in het Friese waterland met z'n polsspringen, eierzoeken, brandspuitproberen, vissen, vakansie-pret van eenhele dag uit vissen, zwemmen, ie kermis, hardzeilen, op reis naar bos en hei (een geschikte aanloop om ook iets anders dan het waterland te bekijken), moeders verjaardag. Sinterklaas, sneeuw en ij t-; alles zich, als in de boekjes van Ligthart eu Scheepstra, groeperend om kinderen uit n huisgezin, alles levendig verteld in proza en vers, een prettig boek in 't gebruik dunkt me, al mis ik er prentjes in om het nog aantrekkeliker te maken. Als het een buitenlander", zal ik my' maar noemen, vrijstaat een opmerking te maken, dan is het deze, dat men er vooral" voor zorgen moet geen taal te geven die Frieser is dan het algemene Fries zelf; men moet zich ook daarin bij het leven aansluiten en als het blijkt bij het onderwijs, dat de leer lingen sommige woorden niet gebruiken, maar vervangen door andere, dan moet men dat zoveel mogelik in een herdruk van het boek-voor-de-school veranderen en zich niet de illnzie scheppen dat men met zo'n boekje de taalontwikkeling kan keren. Laat mij dit verduideliken met een voorbeeld uit het Nederlands. Hoeveel boeken zijn er niet geschreven voor jongens en meisjes, waarin het krioelt van gij, spoedig, reeds, daar (voeg woord), zich bevinden, zich begeven, weldra enz., en de jeugd, die toch het ene boek voor het andere na verslond zegt hardnekkig: jij, je of u, gauw, al, omdat of want, zijn, gaan, lopen enz. Nu worden Nederlandse boeken wel wat natuurliker, maar men zou dwaas doen in Friesland als men zich niet aan dit voorbeeld spiegelde. Er zullen altijd mensen zijn die klaar zijn met het woord verbastering, dat spieekt; maar, laat ik n veronderstelling maken: als b.v. het woordje yet voor nog (vgl.hetEng) wy'ken moet op den duur voor noch (men vindt beiden in het Friese Wdb.), dan nelpt er geen zee van drukinkt tegen, geen stapel schoolboeken, dan blijft het noch op den duur, al mogen dan ook de echte Friezen van de oude stempel de schouders ophalen over dit verhollandsen van het Fries. Ik haalde dit als voorbeeld aan, omdat ik meen waargenomen te hebben, dat yet ster vende is en noch. groeiende, terwijl toch in de boeken yet als koning heerst, ook in dit leesboek) e. Maar nog eens: de praktijk zal dat beter leren, dan dat het van een buitenstaander te leren is, mits men naar die praktijk wil luisteren. Hoofddoel blijft met het onderwijs, dat men hè' gewon Fries kan leaen en schrij ven; de kunst kooit dan vanzelf, wanneer het kind de school .ontgroeid is, om zy'n belang stelling vragen. Maai dat ook deze gegeven wordt, ziedaar de vierde belangrijke ge beurtenis. Het boek van Jan f e n'e Gaestmar (3. J. Hof). Ook hier doet zich hetzelfde verschijnsel voor als bij de gedichten (zie Weekbl. v. Nederl. 20 Okt. 1907). Wie hier om schoon heid in letterkunde komt. om een ideële zinnen wereld" om met Dr. Bierens de Haan te spreken; wie, als hij, daarbij vraagt om drie eigenschappen: het aanschouwelikekinderlike., het tentimentale vrouwelike en de weerspiegeling van het algemeen menselike, 't mannelike, die zal er weinig vau z'n gading in vinden. Het is hier in de regel teumiuste voor de helft van dit boek een slagveld, waar het naar kruit riekt en waar de veldheer z'n drommen scherpheden laat zwenken en aanvallen, schijnbaar vluchten en verpletteren ; in een geestige, pittige stijl wordt hier de Friese taalstrijd gestreden in wat de schrijver Drankjes" noemt. Ze hebben alleen dit tegen dat ze meer historiese waarde hebben dan blijvende, ofschoon, waar telkens een nieuw geslacht komt te staan voor het verhollandsen van het Fries, zoals dat bij druk verkeer niet uitblijven kan, telkens cok weer diezelfde meningen van een strijdlustig, geestig schrij ver aktueel zullen zijn. Het meer historiese be lang zit 'em dan ook vooral hierin dat een later geslacht nu kan nagaan hoe de dichter J. J. Hof in vroeger tijd over die strijd ge dacht heeft. Itnmers bij vele van die drankjes" moest nu tegengift", zal ik het maar noemen in kleine lettertjes gegeven worden, omdat de schrijver vroeger er wel wat al te hard op in heeft gehakt. En dat is toch ook al wat waard, want de dichter Hof krijgt mettertijd histories belang en zo heeft het z'n waarde bijeen te hebben wat nu over enige jaarganeen Forjit my net" verdeeld en dua gescheiden is. Maar het is toch niet die helft, die de bekoring van dit boek uitmaakt voor my. Ik zoek die meer in de sferen der kunst. Het is misschien ook jammer dat de schrij ver van z'n bundel ^geen twee gemaakt heeft. Hij voelde mijn bezwaren ook blijkens de voorrede. Maar ook kunst staat er in en nu geloof ik, dat de kruitdampsfeer waarin deze schrijver gedurende een achttal jaren ge ademd heeft niet goed gewerkt heeft op het bezonkene van de zuivere kunst. Ieder weet wel, dat de gloed van het ogenblik, de vonk die plo'8 inslaat aanleiding kan sijn tot het uiten van verzen, tot klankmooi. Maar tot het volhouden van een stemming, tot het 1) Ik voor mij geloof, dat in die richting die van de levende spraak, de verbetering van de resultaten bij het Nederl. Taalonderwijs, waar mr. H. Goeman Borgesius in de Tweede Kamer over klaagde, gezocht moet worden. Maar onze kweekscholen enz. zijn nog lang zover niet. Evenmin de vaste examenkommissies, waar de heer K. Keijne ter zeifder plaatse terecht over zuchtte. (Verslag Kamer zitting N. R. Cl.., Woensdag 18 Deo. 1907, Eerste Blad D.) herscheppen of doorvoelen van karakters wordt rust vereist en volgroeid zijn van denken en deze tien jaren van werken voor het Fries ze vallen samen met de twee lustra die het Haarlemse Selskip" Gysr^ert Japicx", waarvan hjj mede-oprichter was, beleefde die tien jaren van geestelike groei en strijd zullen de kunstenaar hebben doen rijpen in hem. Zodat er kans is, na het optrekken van de kruitdamp, de proza stJan fen 'e Gaestmar als een grote kunstenaars gestalte boven de Friese velden te zien uit komen. Maar hij is dat nog niet in dit boek. Bernewille" is vol humor maar Hildebrands Hollandse jongens leverden het stramien op voor de kleurige Friese draden; Hwêr 't de moanne for sitte moat" is wel aardig, maar nei in ald tsjü'sk sechje", dus naar het Duits. Gjin flear hawn", De Emmaüsgongers" en Rou en Trou" zijn niet veel meer dan schetsjes of anekdotes, grondstof soms om tot gedegen schetsen te ver werken. Blijven over nog drie stukken, waarvan n een wetenschappelike, geestige be schouwing is over Us folksaerd en ussprake", die menigeen met genoegen zal lezen en horen voorlezen, maar die niet tot het ge bied van de kumt behoort. En dan Op Müntfjepólle" en Pikeman op früersfoeten". En op deze beide steunt dan ook mijn verwachting dat we mettertijd de prozaïst Jan fen 'e Gaestmar zullen zien te voorschijn komen niet alleen maar betrekkelik hoogstaande in de Friese letter wereld, mits de dagbladwereld hem niet opslurpt in z'n rusteloosheid. In die beide stukken zit veel moois: in het eerste mooie beschrijvingen als die van de begrafenis van de jonge vrouw, maar vooral die van het onweer boven de Friese weiden met die boer-vader, die z'n hooi in de steek laat om z'n kind voor plezier meegegaan ter hooioogst te redden in het hevige onweer, het op de loop g aan van het paard, het dreigende gevaar, de redding door de meid-huishoudster; in het tweede het dieper doordringen in het denken van een veertig-jarige ongetrouwde dorpspostloper die nog verliefd wordt op een jong meisje, dat al verloofd blijkt. De tweede schets is vier jaar na de eerste in druk gekomen en mag minder natuur beschrijving geven, dieperkaraktergchilderiug is er zeker. De schrijver kent, dunkt me, Pikeman's denken en karakter beter dan dat van Teade en Antsje, de boer en meid huishoudster op Muntsjepólle. Het dieper doordringen o maar het kan nog veel raker en hij kan zeker dieper is een goed teken voor later en als we dan die verrukkelike natuurstemming tegen 't onweer uit het eerste stuk mogen behouden, zullen wij allen te vreden zyn. Zie daar dus dit vierde belangrijke ver schijnsel, een boek dat het kenmerk draagt van de verlopen 10 jaren. Evengoed toch als de gebroeders Halbertsma de stoot ge geven hebben aan een nieuwe opbloei van Friese letterkunde, door het uitgeven van de Lapekoer fen Gabe Skroar" en door de onthulling van het borstbeeld van Gïjsbert Japicx" in de grote kerk te B >lsward; even goed heeft het herdenken van het geboorte jaar van de dichter Eeltsje H. Halbertsma nu tien jaren geleden een belangrijke be weging onder de Friezen buiten Friesland doen ontstaan, zich uitende in het oprichten van een dertigtal Fryske Selskippen" en deze beweging naar Friesland overslaande heeft weer het zijne bij gedragen tot het ver anderen van de Friese beweging, die van een zuiver letter- en taalkundige, nu tevens een maalschappelike geworden is en meer en meer zal worden. H a a r l e rr. J. B. SCHEPERS. Jdpan OB irct tioneel en tiet Japsche tooneel Sada Yacco. De operetteu : De Mikado" en De Geisha" spelende in Japan, en Japanners ten tooneele voerende, hebben zich als Japansch aange kondigd, doe a zijn het in waarheid niet. De verkeerde voorstelling van het Japansche wezen en het Japansche leven in deze operetten kwam voort uit onbekendheid met Japan. Ia het kostbare en zeer belangwekkende werk van Osman Edward: Japanese plays and Playfellowi" (London Wiliiam Heinemann 1901) woidt zeer uitvoerig op het ver schil gewezen. Eigenaardig is hoe eerst in 188(5 zooge naamde .lapanache tooneelwerken in Engeland ontstaan, die achtereenvolgens het Japansche leven-en-zyn meer naar waarheid teekenen, tot in 1900 echte Japansche tooneelisten in Londen komen, niet alleen met de echte oude Sada Yacco als Katsujari met de monniken. Jap. tooneelstukken, maar ook met nieuwere, met werken, die geheel braken met de traditie van het oude Japan, hoewel zij het panto mimeachtige en het veelbeteekenende en be vallige gebaar behouden hebben. Met bet leven, met de zeden, gewoonten en kleeding van Japan, was men in 1885 nog zoo weinig bekend, dat Mr. W. S. Gilbert in de operette : De Mikado" kon laten zingen: We are gentlemen of Japan, Our attitude's queer and quaint; You're wrong, if jou think at ain't." Er was in Engeland niemand, die Mr. W. S. Gilbert en Mr. Sullivan aan het verstand bracht, of kon brengen, dat deze gentlemen of Japan" geen Japanners maar Chineezen waren, dat de namen Pisch-Tusch, NankiPoo, Pitti-Sing tot de Chineesche behoorden, terwijl Pooh-Bah een typische Chineesche Mandarijn was. Toch viel er in The Mikado" ietswerkelijks Japansch op te merken, nl. de krijgs zang, zoowel muziek als woorden (?Miysama, miyasama"). De toenmalige Japansche gezant in Enge land heeft den auteur, Mr. W. S. Gilbert, en den componist Sullivan niet onkundig gelaten, dat het voor zijn meester, den Keizer van Japan, eene beleediging was, zoo onwaar, onwaardig en overdreven voorgesteld te worden. De woorden van den gezant werden echter in den wind geslagen en noch hoofschnoch hoffelijkheid betracht. Eerst het vorig jaar kwam men tot dit besef en verbood, bij het bezoek aan Enge land van een Japanechen Prins, de vertooning van: De Mikado." Elf jaar na de Mikado" had men eenig beter begrip van Japan, dank zij de oprichting van de Japan S iciety" door Arthur Diosy. Toen kwam De Geisha". Deze operette was, door verkregen kennis en door voorlichting dezer vereeniging, naar het uiterlijk, volkomen Japansch. Vele der daarin optredende per sonen, niet het allerminst de theehuismeisjes konden zoo uit Yokohama geïmporteerd zijn. Ook in De Geisha" een echt Japanech lied. Maar hoe echt Japansch De Geisna" ook naar het uiterlijk was, de intrige en de inhoud druischten geheel eu al, volkomen als De Mikado" tegen het Japansche zijn-en-leven in. Een journalist uit Tokyo De Geisha" ziende, raakte verbolgen over de averechtsche opvatting van het doen en laten in Japan. Verwoed greep hy naar de pen en schreef in het Engelsen: The idea of Japan preva lent in foreign countries is thus reflected: Happy Japan Garden of glitter'. Flower and fan, Fiutter and flitter; Lord of Bamboo (Juvenile whacker!) Porcelain too, Tea-tray and lacquer! Light-hearted friends of Japan fin i in these unes the most features of the country, and overlook the gross injuatice done in the play to the Japenege nation. A Japanese chief of police is made to proclaim publicly that superior authority exits in order to satisfy the personal d'esires of its holder. Human souls are s:>ld by public au :tion, and a person may be found goulty, according to law, alter trial or before l I would not omplain of these imputations, or rather results of ignorance, oreeping into a comic price if it were not patronised by those who think. theminselves good friends of Japan, and if were not illustrative of the way in which they look at our country". In 1899 kwam zich als Japansch aanmel den het ernstige, romantische The Moonlight Blossom". Toch gaf ook dit werk niet naar volle waarheid het Japansche karakter aan. Beter was het in dit opzicht gesteld met Madame Butterfly". Toch zondigt ook dit stuk tegen veel wat Japan voor eigens heeft, vooral tegen de Japansche etiquette. Velerlei tooneelwerken.die Japansch moeten heeten, werden na deze nog in Londen ver toond, tot in 1900 er op trad: The celebratcd Japanese Court Company from Tokyo, met Mr. Otojiro Kawakami en Madame Sada Yacco, aangekondigd als de Henry Irving en Ellen Terry van het Verre Westen. De kritiek was na het eerste optreden van Sada Yacco en haar troep niet gunstig in haar oordeel over de vertooningen dezer zich noemende keizerlijke Japansche" tooneelisten en vond noch in het spel van Sada Yacco noch in dat van Kawakami bizondere aan trekkelijkheid. De kritiek roemde alleen het aesthetiache. Na dit oordeel se ienen de dagen der troep geteld, tot echte kunstkenners en de in kunst liefhebberende dames en heeren het Japansche vertoon voor bijzonder aesthetic" gingen houden, en hè; bijwonen der Ja pansche voorstellingen tot mode maakten. Het succes was er, en zóó groot, dat het gezelschap van Sada Yacco spoedig, in den herfst, wederkeerde. Tusschen het voor-en najaar speelde Sada Yacco en haar gezelschap te Parijs, en, met het grootste succes. De Engelsche kritiek bleef, bij de terugkomst van de Japanners, weder koud en noemde de voorstellingen meer pantomine dan dra matische vertooning. Zij aanvaardde ook niet het praedecaat: Japanse court company", om goede redenen. Want in Japan is geen holtheater. Kawakami heeft zich die vrijheid veroorlooft, omdat de keizer van Japan eens op een tuinpartij op het landgoed van Mar. kies Kuroda getuige was van een voorstelling van Kawakami.?Kawakami moge nu niet tot de allergrootste acteurs hehooren, hij neemt echter een voorname plaats in onder de tooneelspelers der Söshi-school", die men eenigsuns kans vergelijken met leden van het Theatre libre of het Theatre l'Oeuvre. The Soshi" zijn studenten, strevende tegen de eeuwenoude traditie van het Japansche tooneel, en ijverende om het te hervormen en te vernieuwen. Zij vonden in Kawakami een steun. Om hun streven te steunen, schreef hij een realistisch tooneelspel in verband met den oorlog met China, dat hem roem en veel geld opbracht, en eene bewerking van: Dereis om de wereld in 80 dagen". Als acteur is hij vrij van bet angstvallig gemaniëreerde der oudere generatie: zijn voordracht is gehoudener, zijn actie kalmer, rustiger, hoewel meer spontaan, en zijn mimiek minder overdreven. Sada Yncco, die de openbare meening van baar vrouwelijke landgenooten trotseert, zijnde de eerste van haar sexe die in de zelfde troep rnet confraters speelt, zou voor ieder tooneel een aanwinst zijn. Voor ruim tien jaar was zij nog een Geisha, zoodat zij een groote aantrekkelijkheid van stem en uiterlijk vereenigt met hoogst bevallige manieren. Hare buitengewone bekoorlijkheid en haar zeer bijzonder talent maken haar tot eene niet alledaagsche tooneelspee ster. Toch is Sada Yacco, beroemd in Europa,in Japan zelf weinig bekend. Haar samen spelen met mannen bevalt den Japanners van den ouden stempel geenszins, evenmin als het sselen buitenslands. Voor den oprecht-Japanschen acteur bestaat er geen tooneel buiten het zijne. Hij houdt in alles .?ast aan het oude; zij a spel, zijn gebaar ig volkomen hetzelfde als dat zijner voorgangers in vroeger eeuw. Zorgvuldig is hij daarin opgevoed en opgeleid. Waardig gekeurd ten tooneele te komen, krijgt hij den naam van een beroemd voorganger. Want namen van goeden roep mogen bij den Japanner niet verloren gaan. De grootste Japansche acteur, die uitmunt zoowel in het voorstellen van mans- als vrouwspersonen, draagt den naam van Danjuro den zevende. Dien naam kreeg hij na zijns vaders dood, de zesde der Danjuro's Een tooneelstraat in Tsukny.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl