Historisch Archief 1877-1940
DE A M S E R D A'M M E rt WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
N o. .1602
Schilderstuk in de H. Stede (Fragm. f V).
Bedevaartprentje van de H. Stede (1518).
Schilderstuk in de H. Stede (Fragm. VI).
Jacob Cornelisz. van Oostzanen.
Het is de wensch der redactie bij de
prenten van dezen echt Amsterdamachen
schilder eeniee beschouwingen te geven.
Gaarne voldoe ik aan haar verlangen,
vooral nu zijne schilderijen in verband
met de N. Z. Kapel, waarvoor hij ook
heeft gewerkt, in de laatste dasen meer
besproken zijn. Elk verband met de
Kapelkwestie zy hier uitgesloten. Jacob Corneliss.
is een van die laat middeleen wsche kunste
naars, die langen tijd zóó geheel vergeten
waren, dat zelfs zijn naam niet meer be
kend was. Zijn monogram, dat men op bij
gaande afbeelding van het bedevaartprentje
der H. Stede, uit 1518, vinden kan, werd
nu ns gelezen als Jan Walter van Assen,
dan weer als Jan van Meeren van Antwer
pen, kunstenaars die nooit bestaan hebben!
Het bevat vermoedelijk zijn voorletters met
zyn familiemerk, ook door zijn zoon en zijn
broeder gevoerd.
Deze schilder en houtsnijder, die zich
met trots Jacobus Amstellodamensis noemde,
of zooals ook wellicht uit het monogram
-te lezen valt: Jacob meester van Amsterdam
heeft voor zijn woonstad verschillende
kunststukken gemaakt, waarvan nog slechts de
acht fragmenten van zijn groot werk voor
de H. stede bewaard zijn op de plaats hun
ner bestemming. Zijn andere schilderijen
zijn over de musea der groote wereldsteden
verspreid. Geen museum-directie van eenige
beteekenis achtbaar verzameling op de hoog
te van den tijd, indien er geen Jacob
Cornelisz. aan den wand hangt. "Weenen,
Antwerpen, Budapest, Cassel, Edenburg,
Berlijn, Keulen, Londen, Kopenhagen bezit
ten ziJD werken, terwijl ook Amsterdam en
Den Haag zoo gelukkig zyn geweest nog
enkele zijner kunststukken voor 't vaderland
te behouden. Een schilderij van Jacob
Cornelisz. wordt dan ook in geldelijke waarde
gelijkgesteld met onze beste 17e eeuwsche
meesters, Bembrandt niet uitgesloten.
Amsterdam bezat eertijds van hem in de
Oude Kerk een groote triptiek, de kruis
afneming voorstellend, dien de heer A. J.
Wouters meent teruggevonden te hebben
in den zoogenaamden Triptique
d'Oultrement" in het museum van Brussel. In
dezelfde kerk waren volgens van Mander
de zeven werken van barmhartigheid. Voor
het sieckhuys" van het Sint
Agnietenklooster, waarvan het kerkje nu nog be
waard is in de Agnietenschool op den O. Z.
Voorburgwal, schilderde hij in 1506 een
merkwaardig familietafereel van Korsgen
Elbertsen, dat nu te Berlijn is. Het is
opmerkelijk, dat Jacob Cornelisz. verschil
lende zijner houtsneden, die in geen direct
verband met Amsterdam stonden, toch met
het Amsterdamsche wapen versierde. Hij
blijkt dus wel aan zijn tweede woonplaats
(Oostzaan was zijn geboorteplaats) gehecht
geweest te zijn.
In het Rijksmuseum te Amsterdam zijn
bewaard een curieus
sta.k,Sanlbijdetooveres te Kndor; het Laatste Oordeel, een
groote gewelfsohilderfng, afkomstig uit de
St. Laurenskerk te Alkmaar, en eenmerk
waardig mansportret, waarschijnlijk den
schilder zelf voorstellend. Zijn geboorte-,
noch zijn sterfjaar zijn juist bekend; 't
eerste viel vóór 1477, het laatste na i533;
vermoedelijk werkte hij zelfs nog in 1556.
Een der beste leerlingen van onzen meester
was Jan van Scoorel, die te Amsterdam
bij hem in de leer kwam en verliefd werd
op zijn 12-jarig dochtertje, waarvan Van
Mander zegt: dezen meester hadde een
zeer fraay dochterken van twaelf Jaren,
aen we lek de Natuere scheen hasr uyterste
uermogen te hebben ghetoont, mede te
deelen en in te storten allen welstandt,
schoonheyt, en vriendlyokegracelyckheydt."
Maar van Scoorel vertrok naar verre landen,
zonder haar te huwen, overmidts des
doehterkens jonckheyt;" en bewaarde haar
gedachtenis in zijn hart.
Het eenige werk van den meester, dat het
langst bewaard is gebleven ter plaatse
waarvoor hij het schilderde, is de polyptiek,
of het veelluik van de H. stede, thans in
de consistoriekamer bij de Nieuwe Kerk
overgebracht. Het zijn acht groote
fragIIIIIIINIIHIIIIIIIMIMIIIIIMMIIIMtlMMIMIIIIHIIIIIMIIHIIllllllMtHHIIllMtlHIIMlltllM
Uit Elegantia, of tydschrift van
Mode, Luxe en Smaak
voor Dames."
(Derde jaargang, 1809).
Uitvinding eencr rlief/machinc.
Eindely k is het, na zo veele vergeeffsche
proefnemingen, den mensch gelukt zich
even als eene vogel in de lucht te ver
heffen en zich aldaar willekeurig naar
allerleije richtingen te bewegen. Men is
de uitvinding van het daartoe nodige
werktuig verschuldigd aan den
vernuftigen heer Jacob Degen, horologemaker
te Weenen. Reeds zyne eerste proefne
mingen in de universiteitszaal en in de
K. K. manege vielen tot volkomen ge
noegen der aanschouwers uit. Hy rees
in de manege tot eene hoogte van 54
voeten, en gaf zyne machine richtingen
naar alle zyden, en vond zich aange
moedigd om zyne proefnemingen in de
open lucht te herhalen.
Het mechanismus van zyn werktuig
is zeer eenvouwdig,'ho3 wel eenigzins kost
baar; het bootst volkomen de bewegin
gen der vogel vleugelen naar, en is niet
ongemaklyk te bestieren.
In verbinding gebragt met eene lucht
ballon, kon deze uitvinding aanleiding
geven, om eindelijk het zo lang
verfeefsch gezochte middel te willekeurige
estiering des luchtbols te vinden.
Den 13. en 15 Nov. 1.1. (1808) heeft
de heer Degen zyne proefnemingen met
de vliegmachine in den Prater (Volks
park) hervat, en by die gelegenheid meer
dan 10,000 gulden ontfangen.
Voor het oog van eene ontelbaare me
nigte aanschouwers vloog hy, door eene
ballon ondersteund, voorwaarts, achter
waarts, zydelings, rees en daalde naar
IMHIIIIIIIIIIIIIMIlmlIIMIIMIMHimllHIl
menten, die door ouderdom, vocht en
verwaarloozing veel geleden hebben. Twee
daarvan stellen knielende vrouwen voor,
een derde een sacramentsprocessie om een
kerk. Dit laatste en het tafereel waarop
twee engelen geknield liggen voor het haard
vuur waarin de vrouw de H Hostie werpt,
zijn de grootsten en geven elk een tafereel
weer. De vier andere stellen engelen voor
in zwevende of aanbidden Ie houding, en
het achtste geeft een priester weer.
Van drie der fragmenten worden hierbij
afbeeldingen gevoegd, waardoor men zich
een denkbeeld kan vormen van de groote
kunstwaarde dier doeken.Vooral dat. waarop
de priester is voorgesteld, de armen over
de borst gekruist, in aanbiddende houling,
herinnert levendig aan de kunst van Diirer.
Ook de wierookzwaaiende engelen, met hun
lange, veelgeplooide kleeren, zijn een zeer
karakteristiek werk van de a meester.
Al is het vermoeden niet bevestigd, dat
Dürer onzen schilder te Antwerpen ontmoet
zou hebben, grooten invloed heeft de
Duitscher zeker op den Amsterdammer gehad.
Vooral des laatsten houteneden herinneren
levendig aan veel prentjes van den grooten
meester. Een leek op kunstgebied, die de
fragmenten vergelijkt met de houtsnede uit
1518, ook hierbij afgedrukt, zal tot de over
tuiging komen, dat niemand dan de meester
van Oo3tzan<?n hun schilder kan wezen. Met
verbazing zal men dan ook vernemen, dat
deze werken van zulk een meester zoo lang
en in zulk een toestand verborgen zijn
gehouden. Door een opmerkelijk toeval zijn
ze teruggevonden. Nadat Wagenaar i n zij n
werk over Amsterdam er reeds melding
van had gemaakt, zijn ze zoekgeraakt en
eerst omstreeks 1845 weer voor den dag
gekomen uit een met behangsel overplakte
muurkast in de kosterij der N. Z Kapel.
De fragmenten waren toen veel grooter,
maar de behanger, die ze vond, besloot, in
overleg met den kerkmeester, er de gave
stukken uit te knippen en die in lijstjes
achter glas te zetten.
De zoon van een der toenmalige kerkmees
ters heeft mij dit schriftelijk verzekerd.
HimiiMiiiimMiimiimiiiiHiniiimiMNiiiiiiirmiiiiiiiiHiiiiMM
Wat verder het lot is geweest van deze
doeken,durf ik haastniet aanroeren, 't Schijnt"
een teedere kwestie te zijn, die zelfs een
correspondent uit Amsterdam van de Nieuwe
E otter dammer tegen mij in 't harnas jaagt.
Daarvoor acht ik 't dan ook voldoende te
verwijzen naar dat blad.
Maar ten slotte wil ik nog twee vragen
stellen. Vooreerst: als iemand een kostbaar
kunstwerk bezit, het ns inzendt op een
tentoonstelling, waarvan hij het binnen
enkele dagen terugneemt, om het daarna
niet dan onder zeer bezwarende voorwaarden
te laten zien; houdt hij dan dat kunstwerk
niet verborgen ?
Ten tweede: als iemand een dergelijk
kunststuk in hoogst verwaarloosden toestand
in zijn bezit krijgt, zoodat het dreigt op den
duur verloren te gaan, en hij bewaart het
in dien staat, zonder er iets aan te doen,
geeft hij dan dat kunstwerk niet prijs aan
ondergang en bederf?
Het komt op de beantwoording van deze
vragen aan bij de beoordeeling van het lot
der acht doeken van Jacob Cornelisz. Dat
men nog eens herleze wat mr. Adriaan de
Vries in De Gidx van 1876 (blz. 537) neer
schreef: Van harte wenschen wij, dat de
kerkeraid der Geref. Gemeente, die tot nu
toe deze schatten op een schier ontoeganke
lijke kerkeraadskamer, icaar slechts zelden
een lichtstraal doordringt, heeft bewaard,
spoedig gehoor moge geven aan den alge
meen geuiten wensch, dat deze voor de
kunst en hare geschiedenis zoo belangrijke
doeken, voortaan een waardige plaats in
een openbare verzameling mogen bekleeden,
al ware 't dan ook, dat zij in eigendom aan
de gemeente bleven toebehooren."
Het is dus niet voor 't eerst dat de op
merking omtrent het verborgen houden en
slecht verzorgen der doeken gemaakt
wordt. Wat de Vries berichtte in 1876, is
nog zoo gebleven tot het sluiten der Kapel.
Wat zal nu het lot der schilderingen
worden ?
A m s t., 5 Maart '08. J. F. M. STKRCK.
intiimiMHiiiiiiliHimimiimimiimmiiiiiMHimiMiMimniiimiiiiiHmii
Schilderstuk in de H. Stede (Fragm. IK).
Vlieg nachine van Jacob Degen, horlogemaker te Weenfn. 1808.
goedvinden. De tweede maal gelukte alles
nog beter dan de eerste. Hy-was in het
blaauw gekleed, en zyne roode vleugels
gaven hem in de lucht het voorkomen
van een' papegaai. Eerst rees hy zes
vademen lynrecht in de hoogte, ver
volgens daalde hy neder, ontleed zich
van een gedeelte van zyn gewigt, steeg
twintig- vademen hoog, vloog heen en
weder voor het oog der verbaasde
aanschouwers, die hy groette met het
slaan der vleugels, en bootste volkomen
de bewegingen des vogels naar. Hy
daalde weder op den grond, ontdeed
zich nogmaals van een gedeelte ballast,
en steeg weder tot eene ontzaglyke hoogte,
waar hij een' geruimen tyd hangen bleef,
en zweefde even als een arend mar ver
scheidene kanten. Hy daalde opzetlyk
in een gedeelte van den P n i ter neder,
waar veele boomen, rydtuigen en voet
gangers waren, en wierd door de opge
togen aanschouwers als in triomf naar
huis geleid. By deze gelegenheid ver
kocht men een beschryving van zyne
, machine, waarin de berekening der
opstygende massa volgendermate aange
voerd wordt:
De diameter is 19 v. 5 d. De omtrek
des grootwten krings 01 voeten. De opper
vlakte 11S4 i|.(uadr.) v. Deligchaamlyke
inhoud 383,274 cub. v. Het eewigt der
zyden omkleedsels 19") pond. Het gewigt
der dampkringslucht van 383.274 voeten,
de eubiek voet tegen l once gerekend
28.955 pond. Het gewigt van het
waterstofgaz in dezelfde verhouding, wanneer
het zes rnaalen ligter dan de dampkrings
lucht aangenomen wordt 39,924 pond.
Wordt het gewicht van het
waterstofgaz 39,924 pond
Het gewigt des omkleedsels 19,500
En het gewigtBtyaslichaanas
met de machine. . . . 14,400
samen . . . 73,824 pond
Afgetrokken het gewigt der
dampKringslucht . . . 23,955
Blijft zuivere opheffing . . 49,869 pond
Van deze differentie moet afgetrokken
worden:
Het gewicht van het net. . 2340 pond
Het gewigt der hoepels met de
van denzelven afhangende
snoeren 1490
Het gewigt des
zekerheidsventils 1469
samen . . . 5299 pond
Wordt de som van 5299 ponden van
de sterkte der zuivere opheffing afge
trokken dan behoudt de machine, wanneer
de ballon gevuld is, eene opheffing van
44,570 ponden.
Verklaring der plaat.
Beweejlyke geledingen.
\>\>. Handvatten, door welker optrek
ken of nederdrukken de vliegende ma
chine in beweging houdt.
cc. De vleugels, bestaande uit een
weefsel van zyden draaden, met twee
klappen, die, even als ventillen. de lucht
doorlaten en ophouden.
'/. Snoer, welke het tegenwigt, een
zak vol zand van 50 ponden, met den
vliegenden in verbinding brengt. Deze
bindt namelijk de snoer om zyn lyf, en
leidt haar vervolgens boven zijn hoofd,
dat met een klein scherm gedekt is op
het middenpunt der zwaarte."
Wij danken deze mededeeling aan
den heer J. Pb. van der Keilen, Dzn.
7ÏW.