De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 8 maart pagina 7

8 maart 1908 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Ut 1002 DE AMSTERDAMMER \V E E K B L A D V O O R £ ?£ K ft L A N D. Van Hoytema. Blauwe papega i. Van Hoytema. Jachtvalk. Van Hoytema. Aap en jong aapje. vTentoonstelliDg Tb. m Hoytema. *> Is het toeval, dat een kunstenaar als van Hoytema, die er zoo zeer op uit is om het lerende, natuurljjke, frigsche dat zijn oogen zagen, vast te houden in lijn en kleur, zoo graag vogels afbeeldt? Het vrije, levenslustige wezen van het gevleu geld gediert, 't Wild ^egeltje dat zingr, daar 't oabeknipt is, Al d'open lucht is mijn, moet dunkt me bij uitne mendheid de aandacht gaan de houden en dékunst blij en wakker houden van ieder, die bet gade slaat. En van Hoytema is, door zijn ontwikkelingsgang heen, gebleken n van die in onzen tijd zeldzame «li sympathieke kunstenaars te znn, die nooit uit het oog hebben verloren, dat het beeld van levende dingen in eerste en laatste instantie leven en nog eens leven moet. Karakteristiek zijn de titels van die prentenboeken in den beginne niet heel mooi, maar steeds fraaier wordend ?wa'Srin h\j vele van zijn opmerkelijkste prenten gaf: Hoe de vogels aan een koning kwamen", Het leelijke j mge «endje", Uilengeluk," Een boek vol vogel vreugd, al voor de lieve jeugd." Zit in al die benamingen niet de prettige neiging, om van zijn vogels veel avontuurlijks, lustigs, vreugdigs te vertellen, om ze bijna als per soonlijkheden te doen zien, ons belang in ze 1) Kunsthandel Wed. G. Dorens en Zn., Rokin. De jawhe voorstel togen. Ik heb de Japaneche vertooningen met een dubbele belangetelling bezien. Want niet «Heen als vreemde, als niet-Europeesche, als nog maar heel weinig gekende tooneelspeelkunst zijn zij curieus. Maar ook en dit misschien voorop als een in het ver leden heel ver teruggaand, buiten de herinnering wan gansch het tegenwoordig beschaafde Europa liggend, ur-oud historisch voorbeeld. Deze tooneelspeelkunst is fan andere landen n van andere tijden. Van tijden o a de r dan onze middeleeuwen, ja misschien ouder dan het Nibelungenlied of Homerus. Ik hoop hét hiergeiegde zoo dadelijk met voorbeelden toe te lichten. Maar vooraf zij xnfj de opmerking veroorloofd dat ik niet beweer dat de deze avonden opgevoerde dramatje? en comedietjes in dezen vorm zulke oude litteratuur zijn. Noch pretendeer ik <iit te kunnen beweren. Ik zie als ieder ander in sommige de moderniseering en de nieuwer w etsene détails, zou echter niet in staat zijn aan te wijzen tot welk fond van oude Japansche litteratuur ze zelve behooren of op welke oude reminiscensen ze zijn geïnspireerd. Het lijkt my wel dat dit alles .wonder nauw verwant zijn moet aan bescha vingsperiodes ah van de duizend en een nacht ?of de oude indische verhaaltjes, maar ik heb er geen wetenschap, d. i. geen Japansche wetenschap van. Aan deze stukjes heb ik echter mijn intuïtie gewet. Onder de karakterisiieke bijzonderheden zal ik eerst noemen de om hun oudheid mer&waardige, en daarna de typisch-Japansche. De oorlogsdans in Les trois soeurs", uit gevoerd voor den generaal, door drie met lange p l ui nistaart en en baard-tressen omhan gen krijgers. Dit is een oorloggdans die moget^k op het Japansche toonetl opgevoerd werd om soortgelijke redenen van sierlijkheid «n behagen-in-sierlykheid als waarom wij EuropeërS; op het tooneel nog al eens scher men' en dab al ierlei fraaie standen aannemen, maar voor wie goe l toezag moet in wat de drie genoemde krijgers daar deden en in hun onderlinge wjegingen nog een gansch ander ?element aanwezig zijn geweest. Want zoo op ons bnn^buitensporige los een potsierlijken indruk maakte, even zeker is het dat die indruk ktdarld is als een vreigaanjaging. Een te doen stellen? Hoe de vogels aan een koning kwamen" was een merkwaardig debuut, maar er zat nog veel conventioneel», illustrator-achtigs in, die vogels waren zoo netjes en studieus en saai uitgeteekead. Dat zou anders worden! Wie wel eens kinderen meenam naar den dierentuin, weet welke beeiten ze het eerst opmerken en waarvan ze het meest vervuld blijven. Meestal niet die zonderlinge schep selen, die ons om hun onwaarschijnlijke, grillige vormen als spelingen der natuur het meest verbazen, interesseeren den voora:, doch de menschelijkste. Apen, papegaaien, uilen. Bij deze dieren nu is dat, wat ik het menschelijke noemde het meest onmiddelijk ta herkennen. Van Hoytema, als ieder die een onderwerp nader bestudeert, ziet subtieler karaktertrekken, weet dat menschelijke of liever dat rijker leven in allerlei dieren te vinden en vertoont het ons op allerlei wijzen. Meer en meer ging hij getuige zijn uitgaven, teekeningeo en aquarellen in vogels en andere dieren het vreugdige, levende, individueele zien. Hij wist de vormen langzamerhand zoo goed, dat hij ze als iets vanzelfsprekends kon aangeven, zonder ze ons met natuur vorsehersnadrukkelijkheid onder den neus te duwen. Men zegt wel eens, dat sommigen door het staren op eiken boom het bosch niet zien, van Hoytema daarentegen ziet altijd eerst, ook in de meest curieuze en gecompliceerde exemplaren van dieren, het levende wezen. Vandaar het frissehe, het boeiende van een verzameling dierteekeningen van hem. Men voelt dat hij ze kent, ze lief heeft, al die schepselen, wien hjj altijd zulk een frappante expressie weet te geven, die ons zoo gemeenzaam aandoen, en waarvan hij dan toch waarlijk ook nog het stoffelijk mooie zoo smaakvol en overtuigend ken schetst. Het is niet om niets, dat zoovelen en mogen er steeds meer komen! cenige vaa zijn smakelijke en dikwijls zoo guitige composities als wandverciering be zitten, want welk een opwekkend levenabeeld bieden schier al zij a verscheiden prenten en andere werken! En dan, wat zijn ze technisch fijn en aantrekkelijk. Steenteekenaars als van Hoytema zijn er waarlijk niet te over. Hij heeft van de kleurenlitografie iets heel bizonders, iets zeer rijks gemaakt. Met slechts n of twee kleuren weet hij aan zooveel prenten, door geestig exploiteeren van de verschillende mogelijkheden der behandelin? van den steen een prachtige, fleurige fijnheid te geven, het landschap en buitenmilieu, de bloemen en planten om zijn dieren heen aan te duiden. Dit zelfde ziet men in de aquarellen, waar door wasschen van slechts weinig mooie kleuren een fraaie leven ligheid is verkregen, die nog te meer aantoont hoe bewust de precieuze en behagelijke tinten ook in de drukken opgeroepen zijn. De catalogus van de tentoonstelling ver toont ons nog een minder befcende, niet ie onderschatten verdienste van Van Hoytema. Het vogeltje buiten op vooral, doch ook het prentje met den ooievaar binnenin, behooren tot de volmaakste en origineelste zuiver zwart en wit teekeningen, die men zoo al te zien krijgt. Ze zien er uit als een merk, een stempel, gemaakt naar een geniaal ge vonden formule voor het lijnzinco-procédé. Steeds minier ging in den loop der jaren zijn uitbeelden gelijken op wat men gewojnlijk teekenen noemt: omlijnen en precizeeren van vormen; uit een geheel van sobere charme dat het karakteristiek milieu overtuigend aanduidt, rijzen die belang wekkende en fraaie persoonlijkheden op, die zijn dieren zijn. Hij doet als portrettisten, die hun m>lel bij voorkeur in zijn eigen omgeving en in zijn eigen doen cofltervreesaanjaging in den krijg door een gelijkenis met een wild beest of een onbekend monster, maar in beide gevallen onderstellend een naieve vatbaarheid voor indrukken bij den tegenstander als waarop zelfs de vreeselijke" Achilleus noch de grimmige" Hagen meer rekenen mochten. Eén van de drie krijger* overwon, deed zijn tegenstanders terugdeinzen, en zeker was hij de meest vreeswebkende! Hij zwaaide zonder tvqfel het meest schrik barend met zijn pluimstaart en trok zich het verwoedst aan zijn baard-tressen. Le demon et Ie sabre japonnais". Dit schoone, in zijn schijnbare symboliek, van zoo prachtige barbaren-werkelijkheid, is in zijn geheel als een oud document te nemen. Da strijd van prins Korémotchi met den daemoH wordt wel een sprookje genoemden zal hét ook wel zijn, maar gaat terug op deze werkelijkheid dat de held, vechtend met een of ander wild beest onder omstandigheden die zijn bijgeloovige vrees gaande maakten, door zyn moed ondier n bijgeloof overwon. Zoo is dit sprookje van een naieve, maar ernstige schoonheid. Doch in het bygeloovige ligt zijn karakter van hooge oudheid. Prins Kor motchi is, denk ik, een vóór-feodale prins; en zijn bijgeloof is een veel dieper, en veel mear aan de gansche natuur onderge-chikt bijgeloof dan dat van de uit onze middeleeuwec'ie epiek bekende ridders. Of op andere wijze gezien: tusschen de mimiek van deMacbethheksen en de drie berggeesten van dit sprookje is een verschil, moeilijk te overschatten. Zuo wel de maskers van deze, als het ongewoon erge, onherkenbaar gegrimeerde gezicht vao de daemon wijzen in die richting. Dit zijn wel de voornaamste bijzonderheden van de eerste soort. Bij een preciese kennis van de Japansche litteratuur waren er, gis ik, meerdere te noemen. Zoo lijkt mij de bode, die de scheiding aanzegt in Les trois soeur»", en de generaal zelf van een grijze oudheid, van de oudheid der vet halen t-n overleveringen. Het derde stuk van dit repertoir is gemoderniseerd. \an het Japansche karakter is in de eerste plaats eige i de kleur*). Deroode. geele, zwar e en de vonkend blauwe kleur- van het decor, van de linten, van de gewaden en vau de sieraden. Dit wisten wij al, doch als een *) Van uit de zaal was lang niet allee goed te zien. De Japanners spelen veel zittend op den grond en ook voor de kleur was het gezicht op den he!-reflei;teerenden bodem onontbeerlijk. feiten, f moest men hem niet, liever dan met een portretschilder, met een genre schilder vaa de beste sport vergelijken ? Mij heeft altijd zijn voorliefde voor groepen van dieren getroffen, de humor waarmee hij het niet onder woorden te brengen boeiende vertelsel dat in hun met elkaar opwandelen, hun keuvelen, hun konkelen, hun flir ten en weet ik veel wat meer voor onder onsje i zit, mededeelt. Bij die groepen van kippen, uilen, apen, zijn er, die ik ook als stukken kjeur, als vroolijke en fijne noot in een grijs landschap, superbe vindt. Zij maken de gansche compositie tot een dinar, dat tot ons spreekt, zijn eigen stem heeft en volstrekt vrij is van school prentenwijsneuzigheid. Het is verwonderlijk en wel zeer kenmerkend voor van Hoytema's kunst, dat wij nooit zijn portretten en afbeeldingen vaa zelfs heel exotische en grillige dieren als curiosa, opgezette rariteiten onthouden en nooit vragen, zooals bij prenten in zoölo gische boeken, of zooals het kindje in Artis : bestaan er wel werkelijk zulke beesten? ... Neen, wij zeggen tot ons zelf, wat is een dier toch mooi laat ik voortaan eens opletten!... wat is het leven van een dier toch rijk! En wij gevoelen hoe deze kunste naar de dieren bespiedde in hun intieme leven, zooals weinige van zijn huidige confraters het de menschen doen en dat hij, naar den uiterlijken schijn zoozeer specialist, inderdaad een zeer rijk en afwisselend oeuvre te toonen heeft. , Bij enkele dieren, treffend genoeg in hun eigenaardigheden om ons alleen aan hun naam al een familiare beteekenis te doen hechten, valt het ons gemakkelijker deze subtiele karakteristiek te verstaan, dan bij anderen. Een haan, een uil, een aap, een pauw, zijn voor ons zinnebeelden van allerlei overigens menschelijk geachte eigensehappen. Het doet goed te zien, hoe van Hoytema toch ook deze dieren als het kleine treffende bijzonderheid mag misschien nog opgemerkt worden de kleur va i Sada's kroon in Le demon et Ie sabre japonnais". Want deze gouden kroon was rood, van hetzelfds roode goud waarvan de middeleeuwen verbalen. Verder de beweging, de fijne, sierlijke beweging: van de buiging, ook de zittende buiging met het hoofd tusschen de steunende handen op den grond ; van de han den, van de spichtige, de wringende en de gesperde- vingers-handen; van de kleine, haastige, schrikachtig-coquette pasjes; van den lief valscben glimlach en den schellen oogblik Dit is de kleine sierlijkheid. Ma r grooter bleek zij in de uitvoerige gevechten. De Japansahe tooneelspeler(ster) is een acro baat. Tot zijn lichamelijk^ ontwikkeling schijnen ook de acrooatische worstelmethodes te behooren. En hij vecht nooit, ook niet in de bartstochtelijkste oogenblikken, zonder de sierlijkheid van zijn bewegingen te doen zien. Dit schijnt mij de verklaring van de eindelooze lengte van die gevechten en de zekere naie?e, ongegeneerde duidelijkheid, waarmee de slagen telk ns o, zettelijk mis zijr. Hij vecht niet in de eerste plaats om het doel van den strijd, maar om den strijd zelf. Zoo is er ook sierlijkheid in de hou dingen van het sterben. Als in Lee Trois Soeurs" het verwoede gevecht tusschen den generaal en Tsjiejo eindigen gaat met den dool van beid n, staan zij, minuten lang tej>en elkaar aangeleund, als in een san enspel-?an het sterven. Deze Hand, die in zijn rauwe op zei lelijkheid het heroïsche nadert, blyft er toch verre van door een zekere convenance van distinctie en fijnheid. In de djrde plaats is het spel der Japan ners intelligent. Van een intelligentie, die de ruwheden in ds flauwe grappen aannemelijk maakt: zoo het scheeren, de Hkeurbesproeiing over den verliefden Itaari, het met roet en krijt in wrijven van de gezichten,en de venijnig heid van Tchi^f, die Itami «en nijdnagel aftrekt. Al dit, hoewel een beetje inferieir, had door de wij/.e waan p het werd vertoond, door e-n ze;ere intelligente bedoeling in gelaat en houding, veel bekoring. De kamerecène in Miaulementsdes Chats" het meest. Maar indien ik den honfdindruk van de Japan'che opvoeringen in een enkel woord moest weergeven, noemde ik toch nog iets anders dan fijnheid. Want dan noemde ik de kleine fijnheid, de petiiesse. het popachtige, de t-'erileinde afmeiing. Vooral van de vrouw, van het vrouwtje, het kleine, poeslieve, stoutgemeene weeldediertje, maar ook van de verhouding van den man tot de vrouw. Zoo is het eigenaardig dat de eerste actrice van de troep is de kleinste, en al haar kwaliteiten te samen de volkomenheid vormen van het sierlyk-kleine. Haar handjes zijn het mooist, en haar voetjes, haar pasjes het kleinst en bet schynbiM-onschuldigst, haar felle be doelingen bet geniépigat verborgen, zij zelve het broost en altijd bescherming vragend. Haar dansen is een miniatuurtje; een rainiatuurtje van klein-volttptueuse, en klein-felle bartstochtjes; als een bloemetje, met scherp doorntje of gemeen vergiftje. En ja, ook haar groote hartstochten zijn klein. Sada Yacco heeft het masker van den haat en van d«n doodstrijd, zooals ik het wellicht nimmer zag, maar toch hoe klein in het ernstige, hoe deerniswekkend klein in het onmeedoogenlooze. Ook een kleine dolk doodt, en het sterven van een kleiner menacDBoortje moet ernstig zijn, maar, och, zoo klein als het is! Indien wij mogen aannemen, da1; in het moderne Japan, aan den oeconomischen bloei een mo lerne geestelijke ontwikkeling even wijdig loopt, dan geloof ik, dat het hier vertoonde Japansche tooneelrepertoir met die ontwikkeling al zeer weinig gemeen heefi. Want dit repertoir is m. i. deels ouderwetsch, deels van een ridicule modernifeering. Doch indien-al dit volk een nieuwe tooneelliteratuur schiep, hoe zou het de groote vrouw en de groote actrice nu dadelijk verwekken anders dan door een wonder! STELLWAGEN JR. MtlHIIIIIIIMIIHIIHIIItmilllllltlllllllHHIIIIIMIIIIHIIHIIIIIIlmlIllltllllllll M. Maris. Bij Voskuijl op het Spui. Als vergoeding voor de afwezigheid van Matthys Maris op de tentoonstelling van Arti, heeft deze firma een klein tentoonsteliinkje van dezen zeldzamen kunstenaar en mensch willen arran geer en. De onderneming verdient alle waar deering; al is de hoeveelheid niet ruim, er werd toch wel zooveel bijeengebracht om het ontsag en de bewondering voor deze eminente kuns! uiting weer eens op te wekken. Bewonderenswaardig is een schilderstudie »an een manskop met schouderstuk, uit Maris' prille jeugd Er zijn zulke verbazingwekkende swaliteiten in, dat men het zon kunnen hou den voor een kopie naar een oud meester stuk. Het is een phenomenale proeve van zeer vroegtijdige technische bekwaamheid, e eenals het schilderij van iets later, de dronkaard, die bij zijn thuiskomst verbijsterd ware onbevangen genaderd heeft, hun houding en passen en expressieve vormen intiem kent en dan toch weer heel sterk Iaat zien, wat wij wenschen te zien: het begrip aap, uil, pauw, haan. Zijn deftige, professorale uilen zijn verrukkelijk grappig niettemin heeft hij ze niet altijd in de traditioneele houding, die wij van prentjes kennen, maar op alle mogelijke manieren gegeven. Zoo ia het met de apen van allerlei soort,- in elk exemplaar van het levendig en neuswijs ras doet bij ons in een anderen vorm die eigenaardigheden zien, die zoo bijzonder op den lachtlust van ons, hun verwanten werken. Maar dit alles moge ons niet afleiden van een zeldzame kwaliteit dezer natuurlijk niet steeds irnpeccabele kunst, haar aange naamheid. Daartoe werkt van zelve niet voor het minste deel die open frischheid mee waarmee elk motief is aangepakt een opgewektheid bij het «wk behouden en door het werk meegédèetd; waar wij in onze dagen van dikwijls schoon bedoeld doch wrang aandoend pogen niet te dankbaar voor kunnen zijn. Niet minder echter de schoon heid der kleuren en luchtig aangeduide vormen ik spreek van het mooie werk dat ongetwijfeld in de meerderheid is onder van Hoytema's praestaties en dan vooral die benijdenswaardige gave van hem, om een boeiend, expressief en fraai geheel te te maken tot prenten, die nu eens inder daad, verblijdende in tegenstelling van veel dat zoo heet decoratief' zijn. Een decora tief, dat evenmin als sommige zeer mooie exotische stoffen of oude behangsels, ooit verveelt, omdat het zoo gemotiveerd, zoo opwekkend en zoo sober is. CORNELJS VETH. IMIIMUHItmilHIII raakt bij het aantrefien zijner gestorven vrouw. Maar treffender nog is het, naast de reeds meesterlijke uitvoeringswijze van den aanko meling, er een volheid van superieure kunst inzichten te ontmoeten, die eerst op rijper leeftijd zich ontwikkelen, bij het laatste werk vooral, met zijn adel van teekeoing, kwam me in gedachten het gezegde van Rodin smaak is even zeldzaam als genie." De meesterschap van schilderen in het werk uit vroeger tijd is hier ook vooral kennelijk in de studie van een ramskop. Uit iets later tijd is er 'n landscbapje met een bekoring zooals het nooit door een hollandschen landschapschilder ge droomd is. Het is een sprookje. Wat heeft de smaak" van dit genie zich weten te vergaderen uit Duitsche romantiek en uit de Barbisonschool, om er uit op te bouwen een zoo glorievolle zelfstandigheid. Het kan dienen als een aanwijzing van de richting waarheen het streven der tegenwoordige en aankomende landschapschilders zich te bewegen heeft tot vernieuwing van den geest. Van laatsten tijd is de vertegenwoordiging schaarscher, maar toch vindt men er in een paar etsjes, en teekening, aanduiding van den gestadigen opgang van dezen zichzelf steeds zuiverenden geest. Een teekening, klein als een albumblaadje, van een kindje, is van een wonderjijke innig heid als het werk van een middeleeuwer. Deze expositie U een der merkwaardigste verschijningen in het tegenwoordig zoo drukke tentoonstellingsleven. In deze enkele werken uit vroeger en middentij l alleen, vloeit het reeds over van kostelykheden voor het fijnste proefvermogen van schilderkunst genietbaar. Nog zij kennig gegeven van de aanwezig heid van een drietal schilderyen van Vincent van Gogh, wijl wel zelden een gezelschap yan twee schilders, maar met zoo wijd verschil lend streven, eltaar dus waard is. Wie toch alfi dese twee heeft het beginsel van zijn kunst zoo zuiver weten te houden, bleef zoo vlekke loos van wandel in zijn schilderslcopbaan? Het zyn drie schilderijtjes uit vroeg-franschen tijd; een, 'n landschap ('k geloof Mont-Martre) ia eea overgang van hoöpjadschen op Parjjschen tijd. Dit kunnen,-;(Jer jegens Van Gogh bo vooroordeelden, toch.wel mooi vinden ! Dan eeu bloemstuk van een bloedrijke kleur en milde uitvoering. Strakker, hènger van kleurexpreïsie is een iaantje| 't is wonderlijk hoe dit vlechtwerk van kleur als 't ware, tot uit drukking der bladerpartijen, van zonlicht doorsprankeld, getezk nd is W. SXEENHOW.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl