Historisch Archief 1877-1940
No. 1003
D K A M S T E
M E II
E K B L A D < V O O R v N E D E &Üh N D
Maer de krancke s wak en* teder,
Braec 't de spijs naer 't natten weder
't Voetsel 't welck men schat so dier,
De vrouw die 't braecksel had en sag
Dat waerdigh pant niet dat daer lagh
Stort het reuckeloos in 't vier.
Als de vrouw komt in de morgen
Soo srj plagh, den haert besorgen
Vindt sij 't Heijligh Sacrament
Heel en overlicht met stralen
Naulijex kennende adem balen
Neemt gij 't op uit d'asch in 't endt.
Naulycx is het wonderteecken
Voor des Priesters oogh gebleecken,
Of men recht een staci aen
Om met Priesterlijcke renen
Dit nae 't Ontaer te geleyen
Dat het daer ter eer mach staen.
Eenige prentenjuit het boek van
Leotardus Marius: Amstelredams Eer
ende opcomen,'* 1639. '
In nauw verband met mijne
mededeelingen van- de vorige week over den schilder
van Oostzanen staan de prentjes in dit
?weekblad afgedrukt. Het zijn er slechts 3
van de 16, die het zeldzame boekje ver
sieren, dat de toenmalige pastoor van het
Beggijnhof LeonardusMaiius aan de geschie
denis van 't mirakel van Amsterdam heeft
gewijd. Zijn werkje maakte zulk een grooten
opgang, dat er wel 11 a 12 uitgaven van
verschenen; zelfs nog tot in de 18de eeuw.
Behalve de tekst, die echter vooral den
katholieken belang inboezemde, waren 't in 't
bijzonder de fraaie prentjes, die het boekje
zulk een ruime verspreiding hebben bezorgd.
Door een onnauwkeurige lezing van de voor
rede, die een opdracht bevat van de prentjes
door den graveur Boëtius a Bolswert aan den
grooten -schilder Kubens, heeft men dezen
lang voor den teekenaar gehouden. Het valt
echter terstond op, dat zij een anderen
oor? sprong moeten hebben. De eenvoudige, pri
mitieve voorstelling van personen en feiten
?doen terstond denken aan een teekenaar,
die nog dichter bij de middeleeuwen stond
dan de groote Vlaming. Het hier afgedrukte
drietal geeft wel van de meest t y pische uit het
heele boekje, omdat zij zoo volkomen het
karakter van 't begin der 16de eeuw dragen.
Ziij stellen voor,eenige van de hoofdmomenten
uit het mirakelverhaal. 1. De «ieke man heeft
daarstraks het H. Sacrament op zijn sterfbed
ontvangen uit handen van den priester.
Dit prentje geeft, volkomen middeleeuwsch,
twee tafereelen gelijktijdig in n vertrek:
de zieke man braakt het H. Sacrament
uit, en: de vrouw werpt het met het
braaksel in 't vuur. 2. Hetzelfde is 't ge
val met het volgende plaatje, waar de
vrouw het H. Sacrament met de hand
uit het vuur neemt, zonder zich te branden,
?en tevens op den achtergrond te zien is,
hoe zij het aan de andere vrouw toont en
in haar linnenkist wegbergt; dus drie voor
stellingen op n tafereel. Plaat 3 stelt de
processie met het H. Sacrament naar de
'Oude Kerk voor, nadat het, na een minder
plechtige overbrenging, herhaaldelijk in de
kist der vrouw was weergekeerd.
Gezigt langs het Rokin, op de Nieuwe-Zyds-Kapel en Beurs".
(Uit de [verzameling G. Leonha.rdt.)
Een marlt op de patislapu ter
Nienwezls
apel,
Toen Amsterdam, na de reformatie in het
bezit gekomen was van de
Nieuwezijdskapel,in 1578, heeft die een tijd ledig gestaan.
Men schijnt er geen weg mede te hebben
feweten, zoodat het voornemen opkwam om
e Kapel af te breken en de open komende
plek tot een markt te maken. Later heeft
men de Kapel tot stal, tot turf- en
zoutbergplaats gemaakt.
Isaak Crommelin, die aan het einde der
17de eeuw eene geschiedenis van Amster
dam schreef, herinnerde zich nog, dat oude
lieden hem dit verhaald hadden. Hij achtte
het der moeite waard het op te teekenen.
Zoo oude luyden verhalen" schreef
hij zoude deze Kapel in 't beginsel van
de veranderinge eenige tijt ledig gestaan
hebben; ook in bedenken geweest zijnde die
af te breken, om de plaats tot een Markt
bequaam te maken; doch namaals tot
zoutkassen verhuurt, gelijk over eenige Jaren noch
gebleken is aan 't ziltig uytslaan van de
nieuwe Pijlaren, daar van eenige vernieuwt
zijn.".
De Nederduitsch Hervormde Gemeente
nam echter in weinig jaren zoo zeer in aantal
toe, dat de Oude en Nieuwe kerk te klein
bjeken om allen, opkomende tot het hooren
der prsdicatie, te kunnen bevatten. Daarom
besloot het stadsbestuur de Nieuwe Zijds
kapel voor de godsdienstoefening der Ne
derduitsch Hervormden in te richten. Uit
oude boeken ten archieve van Amsterdam,
uit de Resolutie Vroedschap No. 6,
fol. 138 (24 Nov, 1588) blijkt dit:
Ten voornoemde daeghe is bij den 36 Raden
geresolveerd dat alzoe die groote kercken
genouchsaem te cleyne vallen op Sondaghen
ende andere Ledighedaaihen veur de gemeente
aldaar comende omme die hooft predicatien
te hooren deurt vermenichvuldighe ende
vergrooten van de gemeente Dat men die
-Gapelle in de Calveratraet genaempt die
Heilighe stede zall doen bequam maecken
omme op de voornoemde daghen mede die
hooft predicatien te predycken.
In margine staat;
Capelle in de Calverstraat.
Op den 28 Aprilig 1589 hebben mijne heeren
de Burgemeesteren de 36 Raeden voorge
houden hoedat die Capelle in de Cal verstraet
zoe ontr-eddert es dat men die zonder groote
costen nijet bequam zall connen maecken
ende die zaecken communcaerende, hebben
allsnoch bij den inhouen van desen
gepersisteert.
In 1590 werd in de N. Z. Kapel door de
Hervormden reeds het Heilig Avondmaal
gehouden.
Behalve tot bedehuis der Nederduitsoh
Hervormden diende de N. Z. kapel ook, na
1632, tot kerk der Duitschers, wiens eerste
predikant Otto Badius was.
De N. Z. kapel werd voor de Nederd.
Hervormden tot kerk omdat de gemeente
zich grootelijks uitbreidde. Thans wil men
als de slooping mocht doorgaan een
kleine kerk, omdat ze te groot is. De
Duitsche kerkgangers zijn in aantal toegenomen,
de Nederlandsche in aantal afgenomen.
Thans wordt in de Oudezijds-kapel in het
Duitsch gepreekt, doch zij is minder ge
schikt en te ongunstig gelegen.
De kantteekening van April 1589, by de
Resolutie der Vroedschap van 24 Xov. 1588,
duidt op een zelfden toestand der Kapel te
dier tijde als thans. De woorden Jer bur
gemeesteren zijn schier eensluidend met die
door bouwmeester C. B. Posthumus Meyjes
thans gebezigd, om zijn advies tot slooping
der Kapel te motiveeren.
Burgemeester's woorden van 1589 zijn:
dat die Capelle in de Calverstraet zoe
ontreddert is dat men die zonder groote
kosten nijet bequam zall connen maecken";
terwijl, than», bouwmeester Posthumus
Meyjes woorden luiden: de fundeerin;? van
de Nieuwe Zijds Kapel verkeert in de meest
desolaten toestand; zonder veel kosten is
het gebouw niet te behouden."
De oud vaders hebben de Kapel bekwaam"
kunnen maken en den ontredderden" toe
stand weten te verhelpen, zoodat Vondel
in de helft der 17de eeuw roemen kon op haar
Achttien stommen tuigen
Haar pijlers, die om gunst noch afgunst buigen,
Noch weifelen, maer dragen 't Godsgebouw
Als reuzen, sterek en trouw.
Thans, drie honderd jaar later, is men
aan de sterkte en trouw dier pijlers gaan
twijfelen.
J. H. K.
Van der Valt,
(van Gogh, den Haag)
II.
Deze tentoonstelling bestaat uit stillevens,
uit landscbapp-n. Het zien van Van der
Valk, het kijken naar en het ondervinden
van,het uitspreken vanzen eigen gemoedf-aard
en van zijn innerlijk, is iets wat iedereen
gaarne objectief noemt, en wat juister ge
zegd is dat Van der Valk wel het vermogen
bezit om beter dan de meeste niet-schüiers
en toch zich aangenaam aangedaan voelenden
door 't zy een stilleven het zij een landschap,
dat weer te geven maar wat tevens be
duidt dat hij niet is van een sterke persoon
lijkheid, van een persoonlijkheid die verrukt
door kracht, door diepte, of door felheid.
Het werk is solide. Het teekenen gaat niet
moedwillig vorm en eigenschap voorbij alleen
om alles in kleur-geweldijjheden tekunnen ge
ven, maar het werk mist anderzijds de eigen
schap den geest van den kijker harmonisch te
bewegen, of s :berp te schokken. Ken stilleven
zcoals bij dat ziet geeft aanleiding tot eeni
ge opmerkingen. Het groote met de appelen,
aangekocht door zijn vereerders voor het
Museum te Amsterdam ge ondervindt
het niet als een geheel, ge onder 7indt het
niet als een schoonheid. Het is geen eenheid;
ge krijgt de neiging de appelen een voor een
te gaan tellen; ge voelt niet dat ze allen
slechts noodïakeljjke onderdeelen zijn van het
eene gansche, neen ieder dezer voorwerpec
gedraagt zich onafhankelijk. Daarenboven
lijkt nog-een formaat met deze vulling me niet
een gelukkige aankoop. De andere stillevens
als de koopre schaal waarin de andre
reflecteeren geeft een onbehaaglijk gevoel door de
reflecties daarin er is in dit werk niet de
smaak du h t geheel ordoneert noch die het
zet tot eenzaamste mmen van alle dingen. Zoo
zijn ook de andere stillevens niet uitmun
tend noch door kleurdiepte noch door
weidschheid. Ook deze zijn hecht, maar nietscioon.
De teekeningen hier duiden zijn zorgvol
werken aan maar het beste, liever het
eigenaardigste, en het meest typische van al
het werk h'er dunkt me het landschap met
sneeuw, vooraan de huizen de droogrekken
of zoo iets, en achteraan het kleine landschap
met de wegjes etc., waarin een kleine maar
pittige, wat kindgelyke, opmerking van
allerlei-détail duidelijk geworden is,
PLT.
Een tentoonstelling.
Waarde S.
Sommige tijden wijken en natuurlijker
wijze voor een daar-na komenden, rijkeren,
tijd. Zoo weken, en niet zonder reden, een aan
tal schilders van het begin der lüde eeuw voor
de daarna komende, grootere, periode. Maar
zooals dit gebeurt, en tevens, zooals het een
kritikus paft (die iets hebbe van een schat
graver, en iets bezitte van den gouddelver)
juist door die overmacht van de daarna ge
komen zijnde rijkere serie wordt soms werk
niet zonder belang vergeten en dit worde
opgedolven door den begeerigen kenner en
minnaar. Want kunstuitingen zijn meer
traditioneel dan ooit ge lach t wordt, en nau
wer met elkaar verbonden, en vloeiender in
elkaar overgaand dan velen nu durven
meenen en juist daarom zijn die meer ver
geten tijdperken als geheel gedacht vanbelang.
Zulk een tentoonstelling ware nu in het
RijksMuseum te houden. Ik vermoed dat het
Museum.bestuur welwillendheid zal bezitten
om daarvoor tijdelijk een plaats aan te wijzen,
een zaal af te staan en dat het u zal overlaten
dit werk te organiseeren. Vermoedelijk bezit
het Museum zelve een aantal van de genoemde
schilders maar niet uitsluitend docht me
moest daarmee gewerkt worden; hier en daar
kon een typisch of een best werk geleend
worden. Naar aanleiding juist van deze ten
toonstelling ware een nieuw werkje te schrij
ven dat zich met deze kleinere schilders bezig
hield, ze beschreef; ze ais leermeesters van
de lateren wat bepaalde, hun wat recht deed.
En misschien schuilen, en gingen zelfs onder
deze oudere schilders sommigen te loor die
niet zonder beduiding waren. Misschien zy'n
er onder hunne schetsen (meer dan onder
hunne schilderijen) een aantal uitingen te
vinden die beter zijn dan nu door velen
vermoed wordt, en velen een gedachte is.
Het zou me niet verwonderen, wijl het on
derwijs in dien tijd meer vastheid gaf. En
hoewel ik niet hopen durf dat een Truttat
tusschen hen ontdekt zal worden, is toch
wellicht hier een portret, daar een studie,
daar een schets, hier een ets, een litho of
een mezzo tint, niet zonder zekere, zij het
wat ouderwetsche, bekoring. Ik hoop dat ge
deze tentoonstelling eens met den noodigen
moed, en met de noodige kritiek en keuring
moogt ordenen mij ook tot leering.
PLASSCHAERT.
Deze prentjes zijn vooral van zooveeL
beteekenis, omdat zij vrij zeker aanvue <
de 8 fragmenten der oude schilderijen die
eenmaal de H. Stede versierden en nu nog
bewaard worden in de consistoriekamer der
Nieuwe Kerk. Werkelijk komen al de acht
fragmenten geheel of gedeeltelijk voor op
de kleine prentjes uit het boekje van
Leonardus Marius. Om dit volkomen te kunnen
bewijzen, zouden afbeeldingen van beide
voorstellingen naast elkander afgedrukt
moeten worden; maar ook nu is 't reeds
te zien, daar de beide zwevende engelen,
de vorige week hier afgedrukt, ook op prent
2 zijn te vinden, al zijn ze wat vaag; en
de priesterfiguur, uit het laatste Weekblad,
onder de geestelijken van de processie te
plaatsen valt. Ook het bedevaartprentje
van 1518, in het laatste nummer gerepro
duceerd, vertoont in teekening merkwaardig
veel overeenkomst met sommige figuurtjes
van Marius' boekje.
Al kunnen we dus de koperplaatjes van
Boëtius a Bolswert niet aan Rubens toeschrij
ven, voor ons zijn ze van veel meer belang,
omdatzij vermoedelijk bewaren afbeeldingen
naar schilderijen van den grooten
Amsterdamschen schilder uit de 16de eeuw, over
wien ik de vorigs week een en ander heb
medegedeeld, Jacob Cornelisz.van Oostjanen.
Indien we het dus nog eens zullen bele
ven, dat de 8 fragmenten van zijn groot
doek, dat eertijds de H. Stede versierde, in
deskundige handen komen, dan zal men
onmisbare aanwijzingen, zoowel voor de
verklaring der oude voorstellingen, als voor
de reconstructie van het geheel, dat zij
vroeger hebben gevormd, kunnen vinden
in het mooie boekje van pastoor Marius.
Doch dan moet men niet te rade gaan
bij zekeren Duitschen geleerde, die in een
groot boek *) over Nederlandsche kunste
naars, onlangs verschenen, het ein
klagliches Mach werk,... mit sehr mittelmassigen
Stichen" noemt. Maar onze eerste
Hollandsche kunstkenners denken niet erg gunstig
over de bevoegdheid van dezen schrij ver, en
zouden het woord Mdchwerk wel op zijn
boek willet toepassen!
10 Maart '08. J. F. M.' STEKCK.
*) Dr. A. van Wurzbach, Niederlandischei
Künstlerlexikon.
Tentoonstelling Larenscne kunsthandel,
Ken nog al eigenaardig gecombineerde
tentoonstelling: W. Maris, Monnickendam,
Van der Ven, Nieuwenkamp en bovendien
Zwollo met goud en zilverwerk. Willen»
Maris is hier natuurlijk koning, hij troont
in de groote zaal. 't Is werkelijk een
buitentewone verrassing, die de Larensche kunst
handel ons daarmee in stilte bereid heeft.
Als dat zoo doorgaat met tentoonstellin
gen arrangeeren, mag die installatie op de
Heerengracht wel door de Amsterdammers
op prijs worden gesteld! Van Maris dan, zijn
er maar eventjes 24 schilderyen en twee
aquarellen bij elkaar gebracht. Daar onder
zijn er verscheidene die dezen jongste van
het phenomenale broedertal, in al zijn macht
en heerlijkheid ons voor oogen stellen. Hg
is toch wel de geweldigste van allen die groot
waren uit de moderne Hollandeche school,
zijn kunst is tusschen die der anderen, de
zwaarst gespierde gedaante met purperen
aderen van blakend leven. Zie het schetsmatig
schilderij van de koeien die bij een sloot
staan, hoe in nog onvoldragen staat het
kleurwezen reeds machtig van werking is,
steunend op de stevige grondslagen van den
eersten opzet.
Het gras is nog niet veel meer dan'n
bonkigemaar intensieve kleuraanduiding, gelijk in
beeld hou werk,het vormatel in mas=ale partijen
gebouwd wordt. Maar het laaien fan het
zonlicht is al in de lucht, het trilt in de
ruimte tot het ketst op den blanken rug van
de koe, die schier geschroeid wordt door het
licht. In een ander, zeer groot schilderij,
davert het licht vrijuit door de
hoogopgetrokken lucht; 't is of wolkflarden er voor
deinzen, maar in de verte, dicht bij den hori
zont, achter den molen, broeit het in stille
hevigheid. En het is of alles op de aarde,
verzat van licht en hitte, zich gaat verklan
ken in kleur. Maar het buitengewone aan dit
overweldigend schilders vermogen is dat ook
metrlaUcate bestiering en geestige toets de fijn
ste wêwfeels van kleurwezen en toonaard wor
den ni%elegd. Zie desloten, belommerd door
struikgewas; stille watervlakken donkerend
maar met een omfloerste helderheid. De
meezit gle verhoudingen in het weifele
lichtspel", reflex in reflex, vinden zich daar ver
antwoord, 't Zijn de landschapmotieven Biet
een ondefinieerbaar Irjnenstel, slechte te
bepajteo door subtiele aanduiding der
lichtschijnsels en toonwssrdsn, als in een