De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 22 maart pagina 7

22 maart 1908 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1604 D K AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR N E D E R L A N l-). teert op dan roem van het verleden. Prettige frissche groentje», stonden^ naast geel, blauw ?eo rood in conventioneele bloemfiguren op nap en schaaltje, op doos en kistje; deze ?dingen pasten bq den kleurenrijkdom 'van -de Noorsche kleederdracht, bq de vroolyke borduursels op jakje en rok, bij de Heldere weefbanden op het schortje. Hier voelden wy het echte" domineeren boven het export; dit was natnur en het .andere vérfynd, verfraaid, gecultiveerd met de zorg, die aan een kasplant besteed wordt, maar die deze toch nooit in frissche kracht ?de natunrplant doet e enaren. Wy' voor ons hadden meer van deze zuivere gebruikskunst geprefereerd, ook in de andere vakken dan dat van den houtsnijder en schilder, maar dan ware de tentoonstelling zeker voor de inzenders niet zoo loonend geweest als thans, want bij menig zoutvaatje, doosje, eierdopje, mesje lag ejn kaartje met .?verkocht". En begrypelyk is dit ook wel, de dingetjes waren niet duur, en daarbij wel aardig, aardiger dan men ten onzent in een galanteriewinkel krijgen kan, maar het meerendeel verhief aieh niet boven het niveau van huisvlijt, en dat was jammer. Toch was een bezoek aan deze tentoonstelling loonend, niet alleen om de goede dingen, die er waren, maar ook omdat zjj aanleiding kan geven tot de overweging, om, waar men trachten wil volks kunst voor ondergang te behoeden, dit met de grootste omzichtigheid te doen. Ten op zichte van onze koloniale volkskunst is men ?ook in die richting bezig, en wat wij er van zagen, was helaas l ook maar al te dikwijls er vlak naast. * * Bovenstaand was geschreven, zonder dat ik verin >eden koo, reed j kort daarna op Indische kunstnijverheid en huisvlijt de aandacht te kunnen vestigen. Gelukkig is in de zaaltjes van Voor de Kunst" te Utrecht, de zuivere volkskunst nog verre in de meerderheid boven de ge cultiveerde huisvlijt. Het wil er bij my nog ma u niet in, dat men de primitieve werkwü^en, de primitieve teekeningenmoetaccuiratiseeren. In dat, misschien onbeholpene, zU een charme, die een oude hoerenkast by'v. ook heeft, en'gaat men nu dat zeifde voorwerp scherp en kantig maken, precies afgepast en gemeten, dan kan men er van zeggen, dat bet netjes is, dat het zeer zuiver gedaan is, maar toch ontbreekt er datgene aan, wat in het simpele volksding ons trof. Er zit iets ver velends in, hetzelfde waardoor de namaak oude kast het niet tegen de echte uithoudt. De technische kwaliteiten zijn wellicht beter, maar het gevoel 'is er uit, het is op het kantje van machinaal dikwijls af. Het is niet m\jne bedoeling de slordigheid boven netheid en strakke bewerking te prefereeren, maar een geciviliseerde volkskunst lykt my toch een onjuistheid. Wy willen niet onherroepelijk al de pogingen in die richting verwerpen, maar zijn van meening dat men uiterst voorzichtig in deze te werk moet gaan. Het maken van 7oorwerpen voor Europeesch gebruik, voor de Europeeache markt, het lydt zoo dikwijls tot onbegrepen dingen. Zelfs wat de Japanners, een volk zóó door drongen van kunstgevoel, ten tijde der Com pagnie maakten, op bestelling, het was onein dig veel minder van compositie en van op vatting, dan datgene wat zy geheel vry voor zichzelf ontwierpen. De technische vaardigheid waa hetzelfde maar zy kenden noch gebruik, noch eisch, of bestemming van het voorwerp. En zoo gaat het met de Indische huisvlijt ook dikwyls; gesneden bladwijzers, gebatikte boek omslagen, het is eigenlijk on «innig, als men beseft dat ook om deze simpele dingen te maken, er begrip van het ding zelf absoluut noodig is. Hieruit volgt tocb, om slechts iets te noemen, de grootte, de plaats-ing der orna mentmotieven enz. enz ; de gebatikte boek omslag, kan nu eenmaal niet, zoo maar een stukje van een gebatikte sarong zyn, wat men ten onrechte wel eens meent. Het bruikbaar maken van Indische volks kunst voor Europeesche doeleinden, ik geloof dat dit zeer veel van het kernachtige, van het bekoorlijke zal doen verloren gaan. Nu reeds is dit merkbaar, ook ter tentoonstelling, aan enkele koperen bakken en bekers die keurig afgewerkt, zuiver en netjes, toch niet prettig aandoen, terwy'l een eenvoudig sirihstel, zoo van den Inlander geheald, een simpele Atjehsche lamp iets aardigs hebben. Ook het houtsnijwerk uit Japara mist m. i. by' al hare technische virtuositeit de bekoring die een ruw gesneden Balineesche krissenstandaard, of een eenvoudig Voor vader-beeld kan hebben. Daarom wil het rny toeschy'nen succesvoller te zjjn, wanneer men den Inlander slechts datgene laat maken, wat bij ten volle kent door eigen gebruik, en wat ook in vorm een zekere traditie heeft gekregen. De meeste van die voorwerpen zullen dan zonder uiter lijke wijziging, zy het dan voor andere doel?einden allicht te gebruiken zyn. De prachtige Indische weefsels en batiks, zij zullen zonder merkbaro wijziging als gordyn, voor drapeering enz. enz. uitstekerde diensten kunnen bewyzen, wat ons logischer ioeschynt dan om den Inlander er toe te zetten een tea-cosy te batikken. Er zyn onder hun eigene gebruiksvoorwer pen zooveel aardige dingen, waarvan de decoratieve werking zoo groot is, dat zy zonder meerdere arche weering, zonder pas klaar gemaakt te zijn voor Europa, alleen reeds door hunne makelij, door hun vorm, ?door hunne kleur, of stof aantrekkelijk zijn geworden. Dat de Inlander schoonheidsgevoel bezit, wij behoeven de Utrechtsche tentoonstelling slechts even rond te zien, want het meerendeel, wy zeiden het reeds, is nog directe, zuivere volkskunst, Daar zyn de prachtig bruinroode weefsels, uit de Battaklanden, het paars met zilver uit Atjeh, de barmonieuse batiks uit de Preanger, de gevlochten matten in geel op zwart, en zwart op geel van Bawean, de fijnere van Singaparna. En meer nog : de gesneden bamboekokers uit Timor, waar ook die kralentaschjes vandaan komen, het zilverwerk uit Padang afkomstig, het snij werk van Bali niet te vergeten, dit alles is echt, is zuiver, is door en door volkskunst en heeft, by menige technische onvolmaaktheid wellicht, een be koring zonder weerga. Een boengkoes gèrütan, van de Karan-Bataks kan het in voornaamheid gerust tegen een modern weefsel uithouden, ja, ik vermoed zelfs dat, hoe eenvoudig het ook Is, menigeen er de voorkeur aan geven zou. Ik geloof, dat onze aankomende kunstnyveraars tot ontwikkelingvan bdnnen smaak goed zonden doen bij den Inlander te gast te gaan, om van deze gevoel voor kleur te leeren, en begrip van met weinig iets mooi te maken. In onze Ethnografische musea zyn hier voorbeelden te over van, maar musea worden nu eenmaal niet graag bezocht en zyn door hun overvloed niet steeds de meest geschikste plaatsen tot bezichtigen van wat men zou -wenschen. Daarom is het gelukkig, dat er van tijd tot tijd nu hier dan daar tentoon stellingen gehouden worden, en wat in voor de Kunst" hier door het Koloniaal museum te Haarlem, door het Kunstny verheidmuseum aldaar, met medewerking van de vereeniging Boeatan en van particulieren te Utrecht werd bijeengebracht, is juist genoeg om ge makkelijk te overzien, en geeft daarbij een overzicht van verschillende technieken. Tot 29 Maart bly'ft deze tentoonstelling geopend, die zeer zeker een bezoek waard is. R. W. P. DB VRIES JE. Bergbeklimmen in Nederland, Algemeen weet men, dat de barometer stand op bergen lager is dan in de vlakte, doordat de drukking der lucht op grootere hoogte geringer is, dan op lager gelegen punten. Dat men dit proefondervindelijk duidelijk bewyien kan, pok in ons land, ja, in elk hui», is, geloof ik, niet zoo hekend. In de leerboeken over Natuurkunde heb ik tenminste dit feit nooit vermeld gezien. Wel theoretiseert men soms over een waterbaro meter, doch noemt dan als nadeel de groote hoogte (13,6 X de barometerstand = ruim 10 Meter). En toch behoeft dat niet. Toe 'al ig werd het my duidelijk en wel op de volgende manier. In school had ik een zeer gevoelige ther mometer vervaardigd door een flescbje voor een klein gedeelte met gekleurd water te vullen en daarna af te sluiten met een door boorde kurk, waarin een glazen buis zoo (A -VlWMf. (^ was gestoken, dat ze beneden tot in de vloeistof reikte en boven een paar d.M. boven de kurk uitstak. Kwam men nu met de hand aan de flesch, dan zette de lucht daarin zich sterk uit en drukte daardoor op de vloeistof, waardoor die in het nauwe buikje snel steeg, ja, heel spoedig over den rand van het huisje vloeide. We hadden al eenige keeren opgemerkt, hoe onze warmtemeter by 't begin van den schooltijd lager .-stond, dan nadat de kachel een tijdje flink had gebrand. De kinderen leidden daaruit af, dat het nu warmer of nog niet zoo warm was als den vorigen dag om denzelfden ty'd n dat kwam lang niet altijd uit. Weldra vond ik, dat dit in verband moest staan met den baroraeterstand. Immers, als er op zeker oogenblik evenwicht was en de barometer daalde, dan werd de lucht in 't fleschje ten opsicbte van de buitenlucht sterker", wat ten gevolge had, dat de vloei stof hooger in 't huisje werd opgedreven, dezelfde werking dus, als we zagen, ontstaan door verwarming, doch die nu een geheel anderen oorzaak had. Kees daarentegen de barometer, dan werd de drukking, uitgeoefend boven op de vloeistof in de buis, sterker, waardoor deze daalde. Onze thermometer was dus niet alleen een gevoelige warmtemeter, maar tevens een ge voelige barometer. Om dit nog bevestigd te zien, nam ik nu de volgende proef. Ik plaatste het fleschje in een kan met water om de inwerking der temperatuur zoo veel mogely'k te elimineeren. Daalt nu het water in 't buisje doordat de lucht in de flesch inkrimpt tengevolge der lagere tempe ratuur, veroorzaakt door 't koude water, zoo ver, dat men den stand niet meer precies kan aangeven, doordat het zich niet meer bevindt boven de kurk, dan is het voldoende om even door 't buisje een beetje lucht in het fleschje te blazen. Nu weten we, dat een opstijging van 10.5 Meter aan de oppervlakte der zee voldoende is om den k wik barometer l m.M. te doen dalen. Daar 't soortelijk gewicht van kwik 13.6 is, zal een even groote stijging onzen korten waterbarometer 136 m.M. doen rijzen, een zeer goed merkbaren afstand. En de proef gelukte volkomen. Een duidelijk merkbaar verschil was er in den stand op de speel plaats en op zolder ; nog beter was dit, toen ik thuis de proef herhaalde en met mijn handigen waterbarometer klom van beneden tot op den zolder van onze tagewoning. Maar,-er is geen nieuws onder de zon. Toen ik laatst met iemand over dezen hoog ten en barometer sprak, vertelde hjj my, dat hy .iemand kende, die iets soortgelijks al jaren in huis had. Op myn verzoek gingen we naar dien persoon en vroegen verlof't voor werp te bezichtigen. Gaarne werd 't toege staan en ja, 't was zoo. In een gesloten flesch met een lange tuit, die aan den wand hing, stond eenig water en de man vertelde, hoe de laatste etorm was aangekondigd, doordat er zooveel water uit de flesch wasgeloopen, dat er een plas was ontstaan op den vloer. 't weerglas" had hy al byna 50 jaar in huis en 't .was secuur als de bank." Amsterdam. K. HOOGLAND. Waarom fillem Royaards regisseur aan de Kon.Ver.hetMTooneel?*) i. Om drie redenen voornamelijk. Onder de tegenwoordige omstandigheden en na de jarenlange middelmatige practyk van onze régie, is het misschien niet over bodig op te merken dat de betrekking van regisseur niet behoorde te zyn en niet is een inferieure, of een doodgewone betrekking. En al zou een wydloopige uiteenzetting van wat o.i. de beteekenls van het regisseursschap is, hier thans misplaatst zyn, een korte aanduiding ervan achten wy noodzakelijk om het ambt te rot«f«eren, om duidelijk te doen uitkomen, dat de te vergeven betrekking er een is van gewicht,, en dat dus de keuze van den te benoemen functionaris een wel overwogen keuze dient te zyn. Een regisseur dan moet zijn in de eerste plaats iemand van een ryk, van een vol leven, naar den geest natuurlijk. In hem moeten de menschelyke hartstochten ont roering en medegevoel wekken. Hy moet ze verstaan en er minstens de inwendige reflex van bezitten. In de tweede plaats moet by zijn man van zijn tijd. Hy moet de aspiraties van zijn tijd, ty'd, de verste, deelen; of zoo dit te veel gevergd is wellicht, ze kennen, en nige ervan hebben doorleefd,... in zyn jeugd. En naar den uiterlijken kant, moet hjj van de beste beschaving de distinctie kennen en de goede vormen. Ten derde moet hij zijn acteur. Dit ver staan wy niet v.oo, dat de regisseur zou moeten optreden als acteur. Het is gewenseht, zeker, nu en dan, maar niet dit bedoelen wy met dien eisch. Acteur moet hij zijn in dezen zin, dat hij de intonities der ntenschelyke stem of zelf kan weergeven, of ze kan con troleeren. Dit eerstens. Mogelijk is, dat hy een stem heeft, die niet ver genoeg reiken zou voor een zaal, indien ze dan maar in de repetitie-kamer verstaan wordt en zuiver is. Hetzelfde wat betreft het gebaar. Indien hy niet gebaren kan in het groot, hij moet het gebaar kunnen wekken met kleine suggestieve, maar intuïtief zuivere halve aanduidingen, en het in ieder geval, als bij de intonatie van de stem, kunnen controleeren. Ten vierde moet hy' overwicht hebben. Daaronder verstaan wij zoowel den energiscben wil als de gave der onderscheiding. Hij moet energisch zijn, omdat hij moet suggereeren. In hem moet de gedachte van het geheel niet alleen geconcentreerd aanwezig zijn, maar ze moet ook van hem uitgaan op de anderen. En onderscheiden moet hij, omdat anders zyn suggestie niet wordt aanvaard. Hij moet onderscheiden niet alleen de karakters van zijn toonetlspelers, maar ooi hun talenten. En zijn suggestie moet berusten op een natuurlijk fijn ge/oei van de waarde van de individualiteit van ieder. Hij moet ook een goed en sterk mensch zy'D, met kracht over zichzelf, die weerstand biedt aan de verzoekingen van het machts misbruik, maar dat moest iedere inachtsbevoegde zijn. En daarooa is dit geen bijzon der regisseurs distinctief. En, ja zeker, ja zeker van decor en costumes en zoo moet hy ook op de hoogte zijn. Dit is, in het kort aangegeven, het ideaal. Verwezenlijkt Royaards dit ideaal in zich 1 Neen natuurlijk. Wij wenschen geen over dreven dingen te zeggen. Hij is niet het ideaal, maar bezit enkele van de voornaamste deugden, die het vormen Wy zullen er drie noemen, de onbetwistbare, de kenmerkende. 1. Hij is de ontwikkeldste onder zijn tydgenooten-tooneelspelers. De eruditie van Royaards is zoozeer onderscheidend, dat zy, byna, in weerspraak is met het gang bare, onbenullige tooneelspelerstype. Zij ontkent bijna dat type. En zy wordt ook, blijkens een eigenaardige en domme vijande lijkheid ertegen, als een ongewoonheid ge voeld. Wij meenen niet hetzij ook hier niet teruggehouden dat R. onzen ty'd verstaat ten volle, in zijn schoonsten zin. Maar wat hij daarvan verstaat is ons sym pathiek omdat het een zoo groote vooruit gang is op wat wij hebben zonder hem, en wijl het is in zich sterk, zelfgewonnen, en niet onzuiver. 2. Bij hem is de norm veilig. Royaards is van een ongeëvenaarde krachtige plastiek, van het woord en van het gebaar. Wij achten het onmogelijk, dat een Royaards-regie niet van blijvende gevolgen zijn zou voor den vorm van ons tooneelspelen. Hy zou een houvast zijn voor het jonge, pas aangekomen emotie-talent, dat bijna altijd den vorm mist en het accent. Hij stelt naar buiten en is vermogend zy'n verbeelding en zijn hartstochten te toonen in klare, vaste gestalten. Ik herinner voor den groeten vorm aan zijn Oedipus; van vorm zuiverder-voornamer, en ineer uit de romantiek vandaan dan dezelfde creatie van Bouwmeester; voor den fijnen vorm aan Elckerlijc; en verder herinner ik aan de reeks van kleine, gewone rollen, waar wellicht juist om de gewoonheid de sterkte, de draagkracht van het vormend vermogen te waardeeren was. 3. Royaards bezit de goede regisseursenergie in voldoend sterke mate. Als andere groote acteurs heeft hij, naar buiten, het overwicht over het publiek; maar teven! is zijn spel nooit zondereen tendenz van invloed op meer dan zijn eigen rol. In zijn actie van gewoon acteur zyn kenmerken, dat hij een eigen omgeving rondom zich ziet, die schep pen wil. En zoo in zy'n hoofd niet immer de precieze, de evenwaardige gedachte van het groote tooneelwerk is, dat hy opvoert, in zijn gebaren en in zijn gang is wel altijd meer dan het detail, meer dan de eene 1) Wy verwyzen naar het deze zaak be treffende memento" van den heer J. N. v. Hall, in De Gids. Dit artikel vare onder dien vlag, voorspoedig. Ter gelegenheid van de 25ste verjaring van Karl Marx' dood. Karl Marx. Geb. 5 Mei 1818. Gest. 14 Maart 1883. Prometheus in ketenen. Spotprent op het verbieden vun de door Karl Marx geredigeerde Reiniiche Zeitung door minister Eichhorn. persoon, die hij uitbeeldt. Hij heeft de groote eigenschap van den school vormenden kun stenaar dat het hém-eigene, het persoonlijkeigenaardige-van-hem exempel en maat is voor het algemeene. En het is vooral deze kwaliteit, die wij in Royaards roemen en waardevol oordeelen; en ook kan er van gezegd worden, dat zij groeit, en met den ty'd nog sterker worden zal. En het vermogen van onderscheiding, dat de energische, de suggestieve kracht in evenwicht houden moet, dat zoo zeldzame vermogen, bezit Royaarda het ? Met gewisheid kan het alleen bly'ken in de praktijk. Maar wij verwachten het omdat hij gevoelig is. Dit is de eerste voorwaarde voor de onder scheiding, dat men ondergaat. Nu, geloof ik, neemt R. niet waar met een psychologische expresheid, maar hij ontvangt de indrukken toch wel. STELLWAGEN JE. Arti (Amsterdam): Schetsen. i. Een schets is een ontroering als een hevig heid neergezet; een studie is een zeer zorg vuldige weergave, zoo gedetailleerd mogelijk van vorm en stof, werkelyk een studeeren ; werkely'k een noodig iets om na volledige kunst de essentieele lijn en kleur in grooter samenstel ta kunnen geven. Een schets bevat altijd minder dan het schilderij. In een tijd dat de opleiding met meer zorg geschiedt dan nu; in een periode dat de werken en grondslagen beter gelegd worden dan tegen woordig ; in een tijdperk dat de verantwoordelijküeid van den kunstenaar als grooter gevoeld wordt dan in den tijd dien wij be leven zal ook een schets meer vastheid vertoonen, zal door het in der jeugd goed ter schole gaan een samen&telling als van zelve hechter zijn dan de willekeurige coupure's" uit het gegeven zooals we die rond ons zien gebeuren, of, het zij zuiverder geschreven, in een periode van beter onderwijs zal de geest, die uit, vaster zich zelven voelen, gecomponeerier zich welven geven. Er is tegenwoordig een niet zoo groot verschil tusschen schetsen en tusschen wat nu schilderijen" heet, er is dezen ty'd waarin vooral getaald wordt naar de bloed-warme hevigheid van de ontroering, alleen niet een werkelijk onderscheid tus schen schets en schildery' zelfs niet, wat totaal onjuist is, tusschen studie en schilderij. Wat een schilderij is ? Schoonheid dat wil zeggen: vaste ordening van de ontroering met dien gulden gloed van 't geestelijke erover dien wij meer beminnen dan de starren ; dat wil zeggen : vurig, en lieflijkheid; dat ia: een overredende stem die, naar de oneindigheid luisterend, leidt tot het eindelooze; dat wil zeggen een zee (levend van golven en met het van maanlicht doorvloten ruischen) in een staatgen sterken nacht; dat wil zeggen een verlangen gemorden tot een zoet beschouwen. En zoo dit werkelyk de schoonheid is: be zonnen en bezonde g^est, zoo zijn er minder uitinaen van schoon dan gedacht wierd, en wordt. Albert Neuhuys. Het werk van Alb. Neuhuys is vooral merkwaardig door de somptueuze kleur; in zijn geheel, en niet hier alleen gezien. Er zijn altijd gedeelten in een schilderij van hem die de welige voornaamheid bezitten die gaarne er in gevonden wordt. Maar terwfll juist in een schilderij zy'lke partyen niet zeldzaam zijn of ten minste alty'd hier of daar aanwezig, is er (het schynt-dus, dat ze door het langer werken ontstaan) hier niet veel van die gedegen, of liever welige kleur die van de grootste bekoring voor de schilders elve is, als een rijp-maken en volop laten lijpen van het materiaal. In deze schetsen valt het werk niet mee. Juist de gewone dingen worden er in gemist, en de andere veel voorkomende misvattingen slordigheden worden er in gevonden: een gebrek aan compositie, en een gebrek aan psychologisch inzicht, een gebrek aan nuanceering in het menschelijke, of het enkel de menschen als kleur zien, waar door Jozef Israëls tenslotte meestentijds zijn meerdere (zooals dat heet) wordt. Deze beschouwing gaat natuurlijk uit van de meening, de openbare meening, dat Alb. Neuhuys een zeer groot schilder is, en ze betwist dat op de bovengenoemde punten. De ontkenning van den geest, veel Hollandschen schilders eigen, is typisch hierin, terwy'l de Hollandeche eigenschap van de atmosferische kleur, mocht ik het noemen, er in tegen woordig is. Mij docht ten slotte de Marietta","" de vrouw, zoogend, met den breeden bouw, en met het meer dan gewoonlijk psychologisch opvatten van den toestand een der belang rijkste werken: er is in die breede kop en in het zien naar het kind iets van het eigenaardige, bijna dierlijke, by'na beestachtige, dat zulke toestanden niet oneigen is. In andere werken en werkjes zyn sommige partyen natuurlijk te pry'zen: als de kinderen en de felle oogen daarvan, als de schilderij van het gezicht in In Zorgen" maar het dunkt me, dat in het werk van Neuhuys het schildery, meer dan de schets, de eigenschappen tot, volle waarde komen; het dunkt my, dat juist in een schildery niettegenstaande de daarin gewoon zy'nde fouten de kleur meer door werkt rijker wordt van levendigheid, en en flonkender in diepten. Het werk van Floris Versier, hier, in Arti, het hevigst van kleur in sommige van zyn uitingen, is mij een wel zeer gekend werk. Wat ik eens er van schreef: het is hartstocht of bezonnen hartstocht het is me na de beschouwing

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl