Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1605
onderwerpen op congressen bleek het ten
alotte zonneklaar, dat het vakonderwijs een
der belangrijkste vraagstukken ia, waardoor
zeer vele midden standskwesties tot een goede
oplossing te brengen zijn. Wil men werkelijk
verbetering in tal van toestanden verkrijgen,
dan dient men onder af te beginnen. De
opleiding van den toekomstigen middenstander
moet meer in overeenstemming gebracht worden
met de eitchen van den tegenwoordigen tijd."
Wat den middenstand ontbreekt, is: vol
doende, op practischen grondslag gebaseerde
kennis.
Om deze te verkrijgen moet het onderwijs zich
aansluiten aan en ingrijpen in het practische
leven; en hiervoor kan zeker het onderwijs op
dit gebied in Zwitserland, waar men steeds er
naar streeft deze aansluiting zoo innig moge
lijk te doen worden, ten voorbeeld dienen.
Men hoort ten opzichte van dit onderwijs
soms /reemdegedachten-uitingen. Zoo schijnen
sommigen te meenen, dat het hier in hoofd
zaak gaat om het examen africhten vooreene
akte- of diploma-jacht van eenige toekomstige,
inferieure betrekkingen bekleedende ambte
naren.
Mets dient men echter minder te bevorderen
dan dit. Dit onder wijs moet de geheele breede
laag van den middenstand treffen.
Om dit onderwijs in dien geest dienstbaar
te maken, moet daarbij in de eerste plaats
op de eisciien van de vakpractyk gelet worden.
Het wetenschappelijk onderwijs moet met
de vakpractijk in verband gebracht worden.
De hier bedoelde technici hebben toch
niet meer wetenschappelijke kennis van
noode dan voor hen van practisch nut kan
zijn. De enkele bijzonder begaafde koppen,
die hunne opleiding aan de toekomstige middel
bare technische scholen zullen hebben ont
vangen, en die verder in de wetenschappen
willen doordringen, zullen na de door het
bezoek dezer inrichtingen gelegde grondslagen,
daartoe den weg wel vinden.
Er zal natuurlijk door niemand beweerd
worden, dat een technicus te veel kennis
kan bezitten; men moet hier echter rekening
houden met de behoeften van het
later-tebeoefenen vak, en wat daarvoor noodig is,
dat dient voor te gaan en op den voorgrond
gesteld, want hiervan hangt in de eerste
plaats af, het succes dat de leerling later in
het maatschappelijk leven zal ondervinden.
Men dient.er dus, zooals is aangeduid,
voor te zorgen dat het toekomstig middel
baar technisch onderwijs wordt, in de eerste
plaats, onderwys dat direct voorbereidt voor
het later door de leerlingen uit-te-oefen vak.
Vooral dient men er ?oor te waken, dat dit on
derwijs niet afglijdt, zooals dit met het eerste
onderwijs van deze soort in Duitschland het ge
val is geweest, naar het algemeen ontwikke
lend onderwijs. Uit de eerste middelbare tech
nische soholen in Duitschland hebben zich
toch de realechulen" ontwikkeld. Op aan
drang der technici en vanden nijveren midden
stand is men er later in dit land toe moeten
overgaan, scholen te stichten, die meer aan
de eischen van het practische leven voldoen.
Deze nieuwe inrichtingen beantwoorden alles
zins aan de gestelde verwachtingen en zij
hebben zeker geen onbelangrijk aandeel ge
had om de energie van dit volk op te wekken,
waardoor in de laatste jaren de industrie in
Daitschland zulk een hooge vlucht heeft ge
nomen.
Dat enkel het z.g. algemeen ontwikkelend
onderwijs voor onzen mjveren middenstand van
geen voldoende nut zoude zijn, springt te zeer
in het oog, dan dat daarover verder behoeft te
worden uitgeweid.
Gaat men nu het hier behandelde na, dan
schijnt het me dat Zwitserland, ten opzichte
van het regelen van het m ddelbaar technisch
onderwijs, voor ons in vele opzichten ten
voorbeeld kan zijn; en er zal zeker nog wel
heel wat water van den St. Gotthard naar
ons landje, ontworsteld aan de baren",
moeten afvloeien, voor deze landen, met be
trekking tot deze belangrijke zaak, op gelijk
niveau staan.
De decentralisatie, die in Zwitserland ten
opzichte van dit onderwijs wordt toegepast,
voldoet blijkbaar in alle opzichten aan de te
stellen eischen. Het schijnt niet overbodig
hierop nogmaals te wijzen, daar het idee,
om tot het stichten van eene centrale middel
bare technische school over te gaan, nog niet
cF&uillzton.
DE ZIELEN ZONDER SPRAKE.*)
DOOR
MARGTTERITE HANKES DRIELSMA
DE KRABBÉ.
?»»
Bladzijden nit de herinneringen van een kind.
VOOEWOORD.
Een kind heeft niet, als een groot mensen,
een dagboek met datums en beschouwingen
op de bladen van een mooi schrift. De kinds
heid heeft dat alles niet noodig. Zonder pen
of inkt blyven de gebeurtenissen, die haar
geest en hart getroffen hebben, er voor altijd
geschreven.
Even levend en helder als de dag, waarop
ik ze beleefd heb, volgen de herinneringen
mijner kindsheid elkaar op in mijn hart,
gescheiden van elkander, als de kralen van
een rozenkrans, maar vereenigd door een
onzichtbaren band. EB mijn hart is niet ver
anderd sedert dien; ik gevoel mij nog immer
in innige aanraking met de ziel der dingen
alles wat mij omringt spreekt tot mij door
zijn schoonheid of zijn leelijkheid, zijn lijnen,
zijn vormen of zijn kleuren en thans, als in
mijn kindsheid op het oude slot mijner fami
lie, gevoel ik de persoonlijkheid, die uitgaat
van de sprakelooze zielen der dingen.
Ik gevoel mij geliefd of gehaat door de
levenlooze dingen, evenals ik zelve ze liefheb
of ze haat. Vraag mij niet waarom; i's zou
het u niet weten te zeggen. Maar wel weet ik,
dat de gemeenschap met de voorwerpen,die mij
omringden, meer dan de helft van mijn leven
van toenmaals uitmaakte.
Mijne kindsheid kende nauwelijks een
andere teederheid dan die der dingen. De
planten en bloemen hebben een licht toe
gankelijke, een teere en breekbare ziel; in
de bosjchen heeft ieders boom zijne ge
dachte ; het meer heeft een hart en de beek,
die bruisend en gelukkig tusschen de heu
velen naar beneden komt, heeft een wil.
Maar veel meer neg, in hunne onwrikbare
vormen, hebben de beelden in het park, de
zuilen, de oude voetstukken in graniet en
de groote toren van het slot eene ziel.
*) Uit een Franschen bundel, verschijnend
half Mei bij Sansot et Cie. te Parijs.
geheel schijnt te hebben afgedaan. Daar ik
in mijn werkje over middelbaar technisch
onderwijs de nadeelen, aan het stichten eener
dergelijke school verbonden, heb uiteengezet,
zoo zal het niet noodig zijn op dit onderwerp
terug te komen. Buitendien, door het hier
vermelde omtrent het in deze in Zwitserland
gevolgde stelsel, zal het ten overvloede nog
maals duidelyk zijn geworden, hoe geheel
onnoodig en overbodig eene dergelijke cen
trale inrichting zoude zijn.
En nu ten slotte: de regeling van het
middelbaar technisch onderwijs is thans een
question brülante" voor de geheele nijvere
bevolking van ons land, in het bijzonder is
ze dit voor den rr iddenstand.
Voor deze regeling zijn vereischt energieke
personen van rj)pe ervaring, wien het naast
kundigheden, niet ontbreekt aan zelf
standigheid. Ten dezen opzichte kan men,
daar het hier geldt een belang, dat geen
godsdienst of politieke belangen raakt, ge
heel het algemeen belang dienen. Dat men
vooral dit voor oogen houde en niet lette op
corps , clubs en andere belangetjes, waarvoor
maar al te dikwijls groote volksbelangen
moeten wijken.
's-Hertogenbosch, 10 Febr. 1908.
Een nummer.
Wij hebben het oog op een nummer
van de Rotterdammer, Dagelijks ver
schijnend Nieuwsblad te Rotterdam, een
nummer van 26 Mrt. j L, dat ons, tot onze
droefheid en vreugde beide, deze week
in handen viel.
In dat nummer vonden wij een stukje,
onderteekend R., hetgeen wil zeggen
Ds. R. J. W. Rudolph.
Ds. Rudolph heeft ons in dit stukje
zulke anti-revolutionnaire bokkesprongen
vertoond, dat wij boven deze paar woorden
met overtuiging zetten, hetgeen wi l zeg
gen zetteden: Een nummer.
Ieder lezer van dit weekblad herinnert
zich nog onze laatste plaat, waarop
Braakensiek de Nederlandsche Maagd
in wanhoop heeft voorgesteld over de
schandelijke baldadigheid, die onze straat
jeugd eigen is. Zij staat handenwringend
te klagen: Wat moet ik daaraan toch
doen!"
En een matroos van de oude garde,
een van die aardige ouderwetsche zee
robben, zooals onze teekenaar die zoo
geestig weet te treffen, zegt met een
glimlach, een kat met de zeven staarten"
aanbiedend: Kan dit je ook dienen,
mevrouw?"
Wat heeft men daarbij gedacht P Dat
de plak weer moest worden ingevoerd
op school? Dat wij den raad gaven het
onderwijs niet meer in de eerste plaats
paedagogisch te doen zijn ? Dat wij geen
afkeer meer zouden hebben van lijf
straffen in het algemeen ?
Dit is het, wat Ds. R. J. W. Rudolph
ons zonder gemoedsbezwaar in de
schoenen schuift!
De vrijzinnigheid," zegt hij, beweegt
zich niet alleen op een glijbaan, maar
draait ook in een cirkeltje rond." Zie
maar hier, toont hij aan: De plak heette,
toen de vrijzinnigheid in Nederland a,an
't roer kwam, een overblijfsel van
middeleeuwsche barbaarschheid. Onderwijs
en opvoedkunde moesten het hem doen.
Wij kregen verbetering van volks
onderwijs en invoering van leerplicht.
Maar eilacy, nu begonnen juist de
klachten over de tuchteloosheid onzer
jeugd
En nu komt werkelijk de Groene"
weer met de karwats aandragen.
Alzoo draait de vrijzinnigheid in een
cirkeltje rond.
Want ook de karwats zal geen heil
brengen.
.Alleen 't Christendom bleef in zake
En binnenshuis ook hadden alle voorwer
pen voor mij een persoonlijk leven. De schil
derijen, de kasten, de leunstoelen, de klokken
en de groote oude kachels, versierd met ge
sneden koper, waaroj men hertej achten zag
en slotheeren en edelvrouwen te paard
alles had een ziel, een goede of een kwade,
een milde of een haatdragende.
Ik vreesde ze of had ze lief, hunne sprake
looze zielen; maar ik gevoelde ze overal.
Voor het overige was er nauwelijks nog iets
anders dan Karen, mijn kindermeid, die voor
mij bestond.
Elke bladzijde, die ik omsla in myne kin
derherinnering, toont mij een van die voor
werpen, gemeenzaam aan mijn hart, en roept
uren van mijn leven van toenmaals voor mij
op, by voorbeeld:
De booze
Rossen
Als men de terrassen verliet, die afdaalden
naar het meer, en, de lange lindelaan vol
gend, naar links het park insloeg, kwam men
aan een groote, vochtige en duistere grot,
waarvan de ingang vol geheimzinnigheid en
verschrikking was. Achter in deze grot be
vond zich een groep in grijs marmer ; ze stelde
een godin voor, die op een antieken strijd wagen
staande met groote moeite aan de gespannen
teugels drie vurige rossen in bedwang hield,
de manen in den wind, den bek open, stei
gerend op de achterpooten, schenen zij als
met een sprong zich te willen losrukken ?an
hun voetstuk. Een kleine fontein van stervend
water stroomde aan den voet van dit monu
ment; nauwelijks murmelend vormde zij slechts
een vochtige groeve langs de muren van de grot.
Toen ik een heel klein meisjo was, oefende
deze grot een groote aantrekkingskracht op
mij uit; maar Karen, die bang was, dat ik
mijn licht rose of blauwe schoentjes nat zou
maken, zeide dat de grot slecht wa^ en dat
er booze geesten" waren. Ik luisterde zonder
al te groote ontroering naar Karen's zeggen
en zette mijn ontdekkingsreizen naar de grot
voort; maar wanneer ik over de groef water
schreed, die den ingang versperde, en mij voor
de drie steigerende rossen bevond, maakte
zicb steeds denzeifden indruk van bewondering
en schrik van mij meester. Uit de beeltenis
van deze drie steenen beesten kwam zulk een
ziel van triomf en boosheid op, dat de arme
godin zelve op haar watren met antieke
radeonderwijs en opvoeding steeds op 't zelfde
standpunt staan:
1°. dat aan het kind de waarheid
moet worden gezegd, de waarheid van
ellende, verlossing en dankbaarheid;
2°. dat de opvoeding met vaderlijke
strengheid en moederlijke teederheid moet
worden gegeven;
3°. dat naar oud-salomonischen trant
de roede, zoo noodig, niet moet worden
gespaard;
4°. dat bovenal met de kinderen moet
worden gebeden;
5°. dat ook van zoodanige opvoeding
allerminst mag verwacht worden, dat de
jongens en meisjes engelen zullen wor
den; maar dat van zoodanige vorming
voor 't minst toch een gedisciplineerd
geslacht mag worden verwacht."
De Christelijke opvoeding doet het hem
dus....??
't Is wel aardig dit met zooveel onctie"
te berde te hooren brengen!
Hoe is 't anders mogelijk, zouden wij
zeggen, want die tuchteloosheid is,
geëerde opponent, een specifiek
Nederlandsch verschijnsel; ? men vindt haar
is dit u onbekend, of dacht gij er
niet aan? noch in Engeland, noch in
Duitschland, noch ook in het onchriste
lijke Frankrijk....
In Parijs, dat Ds. Rudolph herhaaldelijk
voor de huiverende abonné's van De
Rotterdammer als het moderne Babyion
heeft afgeschilderd, is de straatjeugd
voorbeeldig in haai' manieren....
Ja, hm, jawel, hooren wij Ds.
Rudolph ons nu tegemoet voeren, ?
maar, nietwaar, in Amsterdam b.v. waar
de vrijzinnige volksschool tiert, is de
baldadigheid toch wel bijzonder erg....
Zou Amsterdam hierin zoo vél verder"
zijn dan andere, meer christelijke"
plaatsen ?
Wie eenige keeren Nederland op een
rijwiel of, nog erger, in een automobiel
heeft doorkruisd, kreeg naar zijn hoofd
steenen van alle, ook anti-revolutionnaire
gezindten.
IJe gestrenge" vader, die in 't gebed
voorgaat, voor iederen maaltijd, hielp
soms mee!
De ruwheid, ongebondenheid, tuchte
loosheid zit ons volk in het bloed en ze
is niet van vandaag of gisteren. Ze stamt
uit de voluit Christelijke tijden! Er zijn
zeker middelen, talrijke middelen om die
verkeerde uiting van den nationalen
hoogmoed en de nationale levenskracht
in betere banen te leiden. Een inzender
heeft in het Handelsblad gewezen op
het klein aantal speeltuinen, dat te
Amsterdam de jongens van de straat
houdt, en tot onschadelijke los-bandigheid
gelegenheid geeft, wat ze noodig hebben
en wat voor hen nuttig is Er konden
er hél wat meer zijn! Sedert jaren
sedert tientallen van jaren is aange
drongen op snel recht, dat in deze ook van
onberekenbaar nut zou kunnen zijn
Daar zijn verder nog hél veel andere
middelen, wij vragen niet de karwats"!
En nog wel op school!
Wanneer wij de karwats" hadden
willen vragen, zou onze teekenaar dit
instrument ('t was geen karwats, maar
een knoet) niet hebben doen aanbieden
aan de Ned. Maagd door een ouden zee
rob, beM van vroeger jaren, van den
goeden ouden tijd'1 ('nog wel met een
ringbaard, een versiering, die bijna, m
passant gezegd, antirevolutionaire
beteekenis heeft!) De plaat, zooals hij nu was
wij vragen vergiffenis, dat wij hem
gaan verklaren": voor de Rotterdammer
iHiiimiiiimiim
ren er ontdaan van was en haar gelaat scheen
mjj een diepe ontsteltenis uit te drukken.
De groep stelde ongetwijfeld de een of
andere allegorie uit de Grieksche mythologie
voor, maar in myn kindertaal noemde ik haar
de booze rossen." Al de bedienden na
men mijn zegswijze aan en de grot heette niet
anders meer dan de grot van de booze rossen."
De dagen van zon, wanneer ik met de bloe
men speelde, met de ronde steenen aan den
oever van het meer, met de jonge wijnrank
in de serre en met de oude boomen in het
park, vergat ik de schoone rossen een weinig;
maar als de zon onderging, liep ik snel om
de geheimzinnige grot terug te zien, waar de
beangstigde godin eeuwig worstelde met haar
onstuimig span.
's Winters zag ik ze minder vaak; slijk,
sneeuw of vorst maakten het park minder
begaanbaar. Maar op een winternacht was ik
ziek; ik had de koorts. In mijn bedje van
houten latwerk, daar boven in den toren,
woelde ik heen en weer, ten prooi aan booze
droomen: het water s-an het meer kwam op
zetten tot aan den toren; de boomen van het
bosch dansten om mij heen, ik wilde opstaan,
om hulp roepen maar zie, daar aan het
voeteneinde van mijn bed verscheen het
gteenen voetstuk met de godin op haar wagen en
de drie wilde rossen ; ik zag hunne hoeven
boven mijn hoofd, hunne uitstaande neus
gaten en de godin, die met krampachtige
handen hen uit alle macht in bedwang hield...
en toen opeens, met een geluid met kettingen,
die breken, van steenen, die neerstorten,
braken de teugels en de rossen sprongen
naar voren de middelste zette zijn hoef
op mijn hoofd met een gekerm van pijn
verloor ik bewustzijn.
en volgenden morgen zeide Karen: Kindje
mijn kleine heeft de koorts gehad, kindje mijn
kleine heeft haar hoofd tegen het hout van
het bed gestooten maar dappere kinderen
huilen riiet."
Ik huilde niet, maar mijn hoofd deed mij
erg pijn.
's Middags, toen wij op liet terras kwamen,
zeide de tuinman: Al die grotten en priëelen
dienen tot niets anders dan om 's nachts
vagabonden te herbergen." Daarop toonde hij ons
eeu grooten, mooien paardenhoef van steen
en vervolgde:
Het is toch wonderlijk; ik heb dit van
morgen in de lindeulaan gevonden; het
schijnt dit noodig deed den beschouwer
uitroepen: Ja, werkelijk, daar zou je
nog toe komen!"
Hij gaf een beeld van den tóestand op
het oogenblik, nu wij Nederlanders
tureluursch worden van al de ongebondenheid
van ons volkje, en nu we zeggen: Je
moest op je broek hebben."
Het was een vroolijke, ? het
gemoedluchtende plaat, niet een
tractaat-inprentvorm, met een tendens, geëerde heer
Rudolph!
Gij daarentegen hebt wél een tendens
in uw stuk. Gij zegt: zonder gebed komen
wij niet verder.
Zonder overigens de kracht van het
gebed in de discussie te betrekken, vragen
wij u: Waarom is men overal elders,
ook waar het gebed gén schering en
inslag was, wél verder gekomen? Zou
b.v. in Frankrijk het gebed het hem doen
of gedaan hebben... f: de stijging
van de rtlyemcene beschaving?
Erkenning van verdiensten.
In December van het vorig jaar heb
ben aan de reede van Vlissingen een
paar moedige zeelui Jacob Schroevers
met zoons en kleinzoons uit een
schipbreuk eenige mannen gered, die
zonder hun hulp wellicht waren verloren
geweest. Zij hebben daarmee aan de lange
reeks van stoute stukjes, die door Hol
landers aan den waterkant volvoerd zijn,
een nieuwe heldendaad toegevoegd. Maar
met n onderscheid. Een onderscheid,
dat men dezen f] i aken mannen niet wijten
kan, maar dat op rekening komt van de
onflinkheid, de weekheid, die vreemd
genoeg tegelijk met de tuchteloosheid"
ons volk bevangt.
Wij doelen men zal het reeds be
grepen hebben op de beschamend
groote druïde, die er in den lande over
dit flink optreden gemaakt is. Op het
beschamend, zenuwachtig enthousiasme,
dat op elke moedige daad tegenwoordig
moet volgen.
Wij misgunnen hier de Schroeversen
niet wij zouden niet graag den schijn
ervan op ons laden! de lof en eer,
die zij hebben verdiend! En het ontgaat
ons óók niet, dat door de ontwikkeling
der middelen van communicatie, door
telefoon en telegraaf, de roem minder
plaatselijk is geworden dan hij nog was
voor 'n jaar of vijftig. Wij vinden dan
ook heel natuurlijk, dat in December,
vlak na de redding, in allerlei dagblad
artikels de Schroeversen zijn gehuldigd,
al achten wij van een algemeen stand
punt beschouwd het heroïsme schooner,
meer ontroerend, in zijn ouden
ongekunstelden vorm, dan vergezeld van lange
dagbladartikelen en officieel vertoon.
Maar hier willen wij meteen van afzien.
Hier zijn deze woorden niet tegen ge
richt. Ware de storm van
zenuwachtiggeestdriftige tranen, dat is onze klacht,
na een week, na twéweken tenminste
geluwd!
Ware het tenminste genoeg geweest,
dat de burgemeester dien zeerobben de
eerewijn'' schonk en dat hun tocht be
schreven werd in alle kranten.
Gezonde dankbaarheid en bewondering
zouden zich daarmee voldoende hebben
lucht gegeven.
Maar dat is natuurlijk niet genoeg ge
weest en wel omdat die dingen bij
ons niet heelemaal gejond meer zijn.
Sedert de reddingsdaad ging er de
eerste maand geen dag, en later geen
week voorbij of men las weer over de
is een stuk van het beeld van de booze ros
sen; hoe beeft men dat kunnen breken,
het was zoo hoog geplaatst? En hoe is het
f n de laan van het kasteel gekomen? De
rossen komen toch niet van hun voetstuk
neer om 's nachts over de wegen te rennenl"
Arm ros. dat zijn voet verloren had I En
mijn arme hoofd, dat me zoo'n pijn deed I
Ik wist niet meer of het trotsche span van
de machtelooze godin mij op zijn pad had
willen verpletteren of dat mijn hart zoo ver
bonden was aan hun triomfeerende ziel, dat
ik van verre het kwaad gevoeld had, dat
men hen aandeed.
De Leeuw, wachter op den muur.
Op den muur, die rondom den voorhof van
het kasteel liep, zag men ter rechterzijde een
leeuw van graniet. Misschien was er ter lin
kerzijde ook een geweest, maar door de eeuwin
heen had do wind, die altijd uit het oosten
blaast in mijn land, den muur half onder de
aarde bedolven en de leeuw, dien hij ge
dragen had, wie west waar hij was? Mitschien
had de een of andere vertoornde koning, in
oorlog met de oude slotheeren, die weinig
gemakkelijke leenmannen waren, hem weg
gevoerd of verbrijzeld ten teeken van over
winning of' wrake. De legende vertelt in een
lied van vierentwintig kwartrijnen, hoe in het
midien van de veertiende eeun koning
VValdemar in krijg wa< met de slothseren en na
een lang beleg ridder Bngge overwon, al hoe
wel de machtige ridder honderd paarden op
stal had."
Maar de ieeuw, die overbleef, wa? vol
doende voor de bewaking van het huis. Kalm
en lier rustte hij op deii muur en zij n waak
zaam o >g verliet geen oogenblik <jeu weg,
waarlangs de rijtuigen het kasteel
oinnenkwamen. Zijn gelaat was tegelijk
indrukwenkend en zacht. Ik gevoelde de goedheid
en welwillendheid, die uit zijn vorstelijke
lijnen spraken en ik speelde aan zijn voeten
als om den leunstoel van een mactidgen en
geliefden grootvader.
Een fing trof mij zeer. Over dag, als de
zon vol over alle dinj'-n uitscheen, zag men
den mond van den leeuw, wachter op den
muur, wijd op«ii ; zijn schoone verscheurende
tanden dreigden en hij -cieei) op het punt
een gebrul van vreugde of toorn uit te
stooten. Maar des avond», als de duisternis
Schroeversen. Zooals wij, Nederlanders,
een Koningin hebben en een chef van
den Generalen Staf, rekenen wij ook een
ambtelijk aangesteld volvoerder van hel
dendaden te bezitten: Jacob Schroevers;
schenen wij een wereldwonder rijk t
zijn: de Vlissingsche redder. Al het
ongekunsteld-bescheidene van zijn optre
den, al de eenvoudige natuurlijkheid van
zijn reddingsdaad, werd, zooveel het maar
kon, begraven en onzichtbaar gemaakt
onder de medailles, de
photographeeringen, de zenuwachtige huldebetoogingen
en de interviews. Schroevers, die anderen
heeft gered, verdronk in deze zee.
Als men een dergelijke sjeu, als Schroe
vers heeft moeten ondergaan, over iemand
heenwerpt, wordt hij onoogelijk, hoe edel
hij ook mag zijn.
Of is het niet om er een beetje beu
van te worden als men thans, ruim drie
maanden na datum, een krant opslaande,
leest:
Hulde aan Jacob Schroevers.
Men meldt ons uit Vlissingen:
Gisterenmorgen werd ten huize van
Jacob Schroevers in de Beursstraat uit
gereikt de gouden medaille, geschonken
door het zeemanscollege te Groningen.
Dit geschiedde met een hartelijke
toespraak van den heer , die
daarvoor expresselij k uit het Noorden was
overgekomen."
Uit Groningen dus. Wij hebben de
vrijheid genomen het woord cursief te
zetten. Uit Groningen, en niet uit
Leeuwarden, Harlingen, Zwolle,
Edinburg, Harwich, Ostende, Duinkerken,
enz. Zijn daar geen zeelieden, die ook
'n gouden traan moeten laten ?
En die heer, die expresselijk" uit het
Noorden was overgekomen! Bijgevolg
niet een heer, die toch in Vlissingen zijn
moest, om er monsters te laten zien of
informaties te nemen, neen een heer
expresselijk overgekomen. Op bedevaart!
Drie maanden na het wonder"!
Is het niet jammer ?
Wij hebben, als iedereen, indertijd met
eerbied en ontroering 't verslag van den
tocht der Schroeversen gelezen. Maar de
opschroecerij, waarmee zij sinds zijn be
dacht, heeft helaas, en niet door hun
schuld een leelijke nasmaak achter
gelaten van hun mooi bedrijf.
Een volk eert zichzelf door de juiste
maat te weten, ook in zijn bewondering.
Onwettige Examen-eisden.
Onder dit hoofd maakt Y. te A. enkele
opmerkingen n. a. v. de vraagstukken, bij de
examens voor onderwijzer opgegeven; hy
acht die voor dat examen te moeilijk en
vindt ze misschien goed voor hen, die de
bevoegdheid vragen, om aan het hoofd van
een school geplaatst te worden, dus voor de
hoofdakte."
Nu maakt het echter weinig verschil, of
18 jarigen (candidaat-hoofdonderwijzers) dan
wel 20-jarigen (candidaat-onderwijzers) voor
deoplossing van vraagstukken, als Y. aanhaalt,
worden geplaatst en daarom zou het rationeeler
zijn aan te dringen op schrapping dier vraag
stukken, niet alleen van het examen voor
onderwijzer, ook van dat voor hoofdonder
wijzer, en wel om de eenvoudige reden, dat
ze tamelijk waardeloos, zelfs schadelijk zijn.
Voor het denken beteekenen ze n.l. (Y. zegt
het al) zoo goed als niets. Alle denk-arbeid
bij het oplossen dezer vraagstukken komt n.l.
neer op een herkennen van het type, waartoe
ze behooren; is dat herkend, dan is de oplos
sing eenvoudig, omdat de oplossing van alle
typen bij de opleiding voor onderwijzer wordt
geleerd, en de moeilijkheid van deze reken
kundige vraagstukken zit dan ook enkel en
langs de muren kwam gegleden, de boomen
en de aarde omhullend, leek het waakzaam
oog van den goeden leeuw grooter en
achrikkelijker; zijn mond daarentegen scheen ge
sloten, voorzichtig en zwijgend.
Dit merkwaardig gezichtsverschijnsel ver
vulde mij met bewondering en vreemde
ontroering.
De leeuw, wachter op den muur, sloot
's nachts zijn mond. Dat was duidelijk. Zijn
macht en mystieke wijsheid namen er door
toe in mijne oogen. Maar hoe deed hij het?
In hun gprakelooze onwrikbaarheid waren
de dingen vol leven voor mij ; er was dus
eigenlij £ niets dat mij verwonderde; maar
het scheen mij schoon en benijdbaar de
beweging te voelen, waarmee de leeuw zijn
mond van graniet sloot.
Op een avind dan, tegen zonsondergang
klauterde ik op den muur en legde mijn
hand in den muil van den goeden leeuw.
Tusschen zijn voorpooten liggend, het
hoofd tegen zijn schouder, wachtte ik het
plectitig oogenblik af, waarop mijn oude
vriend zijn mond zou sluiten.
Lang wachtte ik geduldig op de geheim
zinnige beweging. De warmte van mijn
kleine lichaampje verdween b\j de aanraking
van den steenen kolos ; ik rilde; de duisternis
lag over alles, maar de mond van den leeuw
was nog altijd open.
Een roepen brak de stilte. Het was Karen,
die me zocht om me naar bed te brengen.
Ik streelde den snoet van den goeden leeuw
om afscheid van hern te nemen hij sloot
dus 's nachts den mond niet. Dat maakte
niets uit; hij wa? toch verheven en bescher
mend en ik liet me naar beneden glijden
van den muur.
Op den gron i hief ik het hoofd op om
hem nog eenmaal te zien. En ziedaar o,
verbazing zijn mond was gesloten l Ik
aanschouwde hem een oogenblik ia verruk
kende bewondering ; en toen begreep ik : de
leeuw, wachter op den muur, had den mond
niet willen sluiten, zoolang ik daar boven
was, om mijnkleinehandjeniette vermorselen.
Ik had mij niet vergist in de goedheiden
trouwe zorg, die uit zijn heraldieke beeltenis
spraken.