Historisch Archief 1877-1940
BE AMSTERDAMMER WEEKBLAD V O O R N E D E R L A N D.
160S
blad vap den centralen gezondheidsraad.
Dit moet den hoofdinspecteur voor
Noordbrabant, enz., bekend zijn geweest. Maar
dan is het toch verbazend te lezen in het
jaarverslag 1905 blz. 260:
Met het oog op eventueelen aanleg van
eene drinkwaterleiding te Zevenbergen ver
zocht de burgemeester dier gemeente den
hoofdinspecteur van Noordbrabant, Gelder
land en Limburg hem te willen mededeelen,
of met de ozonisatie van drinkwater jn de
gemeente Ginneken bevredigende resultaten
waren verkregen. Na bekomen inlichtingen
van de gezondheidscommissie, zetelende te
'Ginneken, antwoordde de hoofdinspecteur
bevestigend."
De hoofdinspecteur gaat alzoo al wat de
centrale gezondheidsraad onderzocht geheel
voorbij. Dat bestaat niet voor hem.
Zooeven was sprake van het door den cen
tralen gezondheidsraad uitgegeven maand
blad. Dit is in de eerste plaats bestemd voor
de gezondheidscommissiën. In dit blad wor
den geregeld opgegeven o. a. de aangegeven
gevallen van besmettelijke ziekten en de
sterfte daaraan. Ook hier echter heeft de
hoofdinspecteur voor Noordbrabant enz. het
noodig geacht weer iets eigens te doen.
Tot de verschillende gezondheidscommis
siën in het ambtsgebied richtte hij een
schrijven, inhoudende, dat zij desgewenseht
aan het einde van elke maand eene opgaaf
konden erlangen Van sterfte en geboorte
over die maand, in de verschillende tot haar
ressort behoorende gemeenten; zulks tegen
een kleine vergoeding aan den klerk, die
zich in zijne vrije uren met dat
verzamelwerk wilde belasten.
(Zie blz. 649 van het jaarverslag 1906;.
Als de hoofdinspecteur dergelijke
mededeelingen voor de gezondheidscommissiën
nuttig oordeelde, hetgeen dan stellig ook
voor die buiten zijn ambtsgebied het geval
zal zijn, ware toch de aangewezen weg ge
weest een voorstel te doen aan den centralen
gezondheidsraad, dat deze zijn maandblad
zou uitbreiden.
Op de zeer eigenaardige bijzonderheid
dat een klerk ten eigen profijte, in zijn vrije
uren, de beschikking heeft over ambtelijke
stukken, waaruit heel wat voor de betrokken
families pijnlijke wetenschap kan worden
geput en dat hij deze stukken zeer waar
schijnlijk buiten het bureau brengt, zij hier
slechts in het voorbijgaan gewezen.
Maar ook op andere wijze wordt de cen
trale gezondheidsraad door de hoofdinspec
teurs heel vreemd voorbijgegaan. In het
jaarverslag over 1906 blz. 635 wordt het
volgende medegedeeld: De gezondheids
commissie te Arnhem, kennis verkregen
hebbende van het gezondheidsgevaar, waar
aan werklieden in eene steenhouwerij aldaar
waren blootgesteld, legde den hoofdinspec
teur de vraag voor, of hier geen beroep kon
worden gedaan op de tusschenkomst van den
inspecteur van den arbeid. Deze ambtenaar
berichtte den hoofdinspecteur op diens des
betreffende vraag, dat voor ingrijpen zijner
zijds geen termen bestonden, wijl evenmin
de Arbeids- als de Veiligheidswet op het
geval van toepassing was.
Maatregelen, door het Staatstoezicht even
tueel te treffen tot bescherming van de ge
zondheid der werklieden in dit bedrijf, zou
hij zeer toejuichen en er gaarne rekening
mede houden, wanneer tsngevolge van
personeeluitbreiding de werkplaats later mocht
komen te vallen onder de bepalingen der
Veiligheidswet.
Aldus ingelicht gaf de hoofdinspecteur
aan de commissie zijn voornemen te kennen,
om dévraag wat het Staatstoezicht voor
de gezondheidsbescherming der arbeiders
in deze en aanverwante takken van nijver
heid kan doen, in een der volgende voor
zittersvergaderingen nader te bespreken."
Wat de taak is van het Staatstoezicht"
behoorde echter niet daar te worden bespro
ken, maar in den centralen gezondheidsraad.
Al zeer weinig blijken de hoofdinspecteurs
te beseffen wat eigenlijk de centrale gezond
heidsraad zijn moest: het centrale leidende
college, welks beslissingen zij in acht
nemen en welks opdrachten zij doen uit
voeren door de inspecteurs en de gezond
heidscommissiën. Dit blijkt ten duidelijkste
uit het feit, dat zij zich gehaast hebben
ieder een eigen centraal raadje te maken,
onder hun voorzitterschap. Enkelen hebben
er zelfs congresjes van gemaakt, met excur
sies en feestmaaltijden. Niet a aders immers
dan kleine centrale raadjes zijn geworden, ge
lijk uit het bovenstaande blijkt, hunne ver
gaderingen met de voorzitters der
gezondtlfHlllliiluMliiiiiiilimillMniiiiiiiuiiiilMimiiMiiMiiMiiimiiiMimiiniii
DE ZWAARMOEDIGE.
DOOR
PEET BOETSER.
Op een morgen werd ik zeer mismoedig
wakker, ik zuchtte reeds toen ik uit bed
stapte, ik sprak mezelf deelnemend en be
moedigend toe met vriendelijke ja ja" 's en
belangstellende och och" 's toen ik mijn
kousen aantrok en mij waschte en toen ik
geheel gekleed was voelde ik mij zóó droef
gestemd, alsof ik zoo juist de tijding van
myn eigen dood vernomen bad.
Met dat al echter leed ik volstrekt niet
onder dezen rampzaligen toestand en gevoelde
ik me integendeel zelfs zeer gelukkig. Ja,
ik gevoelde me inderdaid zér gelukkig, zelfs
zóó, dat ik me niet herinneren kon, me in
langen tyd, neen, ooit zoo behagelijk en
aangenaam gestemd te hebben gevoeld als
juist op dat oogenblik, toen ik al de rampen
en nooden der wertld als een looden last
op mijn aiel voelde wegen en ik gevoelde
me dan ook in het allerminst niet geneigd,
mijn ellendig lot voor een minder ellendig,
laat staan voor een volmaakt gelukkig lot
te ruilen.
Het leek me dan ook zóó aantrekkelijk,
te /.ijn als ik toen was: moe en mat en
volmaakt onverschillig voor al wat het leven
kon veraangenamen, of er afwisseling en
voldoening aan kon geven. Het leek me een
leven, zóó jong en fleurig, zóó rijk en goed,
om moedeloos en blasédaar neer te zitten,
dat ik vast besloten was me door geen schatten
der aarde ooit meer te laten verleiden tot
het doen van iets, waarvan ik niet de vaste
overtuiging had dat ik er niet de minste
voldoening van zou smaken, dat ik er niet
het minste genoegen aan zou beleven en
heidscommissiën in de verschillende pro
vinciën. Terwijl de wet deze bijeenkomsten
facultatief stelde sterker nog, bepaal
delijk door de Regeer ing is verworpen het
denkbeeld om ze verplicht te maken en
terwijl deze bijeenkomsten enkel bestemd
zijn voor de bespreking van zaken, die aan
twee of meer aangrenzende gezondheidscom
missiën gemeen zijn, hebben de hoofdin
specteurs, nog te veel onder de herinnering
aan het oude geneeskundige Staatstoezicht,
in deze bijeenkomsten on middellijk de ge
neeskundige raden van vroeger weer inge
voerd. Zij meenden te zijn de onafhan
kelijke geneeskundige inspecteurs van voor
heen, alleen met dit verschil dat zij thans
hoofdinspecteurs heeten en inspecteurs en
gezondheidscommissiën onder zich hebben.
Op deze bijeenkomsten zijn onder meer
in 1905 en 1906 de volgende punten be
handeld. Door den hoofdinspecteur voor
Friesland, Overijssel,Groningen en Drenthe:
de instelling van geneeskundig toezicht op
de scholen; de tuberculosebestrijding; de
waarde van formaldehyd ala ontsmettings
middel. Door den hoofdinspecteur voor
Noord-Holland en Utrecht: Hoe worden
ongewenschte gevolgen van
onbewoonbaarverklaring voorkomen ? Is invoering van den
Midden-Europeeschen tijd nit een hygiënisch
oogpunt wensehelijk? Door den hoofdinspec
teur voor Zuid-Holland en Zeeland:
ontsmetting met formaldehyd; kwakzalverij ;
de maatregelen te treffen met het oog op
de in het buitenland dreigende cholera; de
bestrijding van de meningitis
cerebro-spinalis epidemica; de rattenverdelging. Door
den hoofdinspecteur voor Noordbrabant,
Gelderland en Limburg: Hoa kan het on
derzoek naar en de bestrijding van de
tuberculose op de meest vruchtdragende
wijze plaats vinden?; Propaganda tegen het
rooken door jeugdige kinderen; Ligt het op
den weg van het Staatstoezicht op de volks
gezondheid sluiting van bordeelen te be
vorderen; Verontreiniging van openbare
wateren. Wij deden slechts hier en daar
een greep. Niemand zal kunnen ontkennen
dat voor de behandeling van dergelijke on
derwerpen die bijeenkomsten met de voor
zitters der gezondheidscommissiën door den
wetgever niet zijn bestemd. Zoo ergens, dan
behoorden zulke onderwerpen te worden
behandeld in den centralen gezondheids
raad. Daar hadden de hoofdinspecteurs,
ambtshalve leden van dien raad, ze aan
hangig moeten maken. Hoe kon dit college
worden het leidende orgaan, nu zijne leden
er de voorkeur aan hebben gegeven al
wat daar behoort elders te gaan behandelen ?
Waarom ze de zaken niet aldaar in be
handeling brachten ? Wij zeiden het reede,
omdat ze nimmer de bedoeling der gezond
heidswet schijnen te hebben begrepen,
maar daarvoor in de plaats hebben ge
steld eene zelf' gemaakte regeling, die
meer met hunne wenschen strookte. Er
wordt echter ook eene andere verklaring
gegeven, die wij den lezer niet willen ont
houden, omdat zij zoo uiterst merkwaardig
is. Zij is afkomstig van den hoofdinspecteur
voor de volksgezondheid in Noordbrabant,
Gelderland en Limburg en dus stellig uit on
verdachte bron. Toen de gezondheidscom
missie te Gulpen hem ia 1907 vroeg of het
niet goed zoude zijn dat de centrale ge
zondheidsraad eens overwoog wat door het
Staatstoezicht zou kunnen geschieden tot
vermindering der kindersterfte, antwoordde
hij dit niet aanbevelenswaardig te achten
en wel omdat: De centrale gezondheids
raad moet te veel bedacht zijn om eigen
reputatie te dekken. Gevolg is dat men het
onderwerp weliswaar met de uiterste zorg
gaat behandelen, doch daarbij vervalt in te
groote uitgebreidheid." Aldus staat te lezen
in het verslag der genoemde commissie over
1907, blz. 36.
Is dit nu echter niet meer dan ergerlijk ?
Een hoog Staatscollege heeft, volgens ge
tuigenis van een zijner leden, voor niets
anders meer tijd dan om eigen reputatie
te dekken. Waar blijft dan het volksbelang?
Zeer zeker treft de hier uitgesproken aan
klacht voor een deel den leider van dit college,
wiens taak het toch in de eerste plaats is
voor den goeden gang van zaken te waken.
Maar stellig niet minder treft die beschul
diging de leden, die hun college in
zoodanigan toestand van onmacht hebben ge
bracht of laten komen, /ij treft ook hem,
die haar uitbracht.
Met voordacht hebben wij hierboven de
aangehaalde voorbeelden zóó gekozen dat
daarin telkenmale de hoofdinspecteur voor
dat het niet de minste emotie van geluk
bij mij teweeg zou brengen.
Ik zat voor het raam toen ik dit alles
overdacht en misschien klinkt het vreemd,
misschien niet, maar mijn uiterlijk, mijn
houding althans, verkeerde in volmaakte
overeenstemming met mijn innerlijke gesteld
heid. Ik zat niet zoo zeer, maar was meer
gelijk een natte, uitgewrongen, over een stoel
gehangen handdoek met een knak in den
rug daar in neer gezezen, inéngezonken,
beter gezegd, terwijl mijn armen, als in rust
verkeerende klokkeklepels, klungelig naar
omlaag hingen, af en toe wat bungelend,
als op den adem van een briesje. En zóó
zittend, met die gedachten bezield, bleef ik
naar buiten zien, naar de zon starend die
op de huizen en in de straat scheen, naar
het doen der jonge jongens, die luidruchtig
naar school gingen en naar al wat verder
het blijde leven daar voor mij op straat
afspeelde.
En terwijl ik daar zoo naar keek, bekroop
mij een streelend gevoel van welbehagen om
die doode, doode onverschilligheid in mij
voor al wat rumoerig genot, al wat warme
jolijt was en «lat maakte me zoo warm?,
warm-gelukkig.... l
En dat noemt men nu jonge levenslust,
dacht ik op een oogenblik, toen weer een
troep dier dartele knapen stoeiend voorbij
ging .... l Alsof ware levenslust niet iets heel
anders was '
Die overdenking prikkelde mij tot spot,
welke niet geheel zonder bitterheid was. Men
moest den onverlaten, die het Ie/en dezer
onschuldige kinderen zoo met vreugd ver
galden, evenals men het in mijn jeugd mij
had gedaan, hoewel zonder veel succes, eigen
lijk om hals brengen, of erger nog, het hun
zelf maar eens laten ondervinden, wat het
beteekent, volmaakt gelukkig te zijn, meende
ik, terwijl ik met innig medegevoel consta
teerde, dat er helaas niet een enkele onder
hen was. die door schuwheid voor de lachende
zon en door somber hangend hoofi en doiten
blik verried dat hem een beter lot was
beNoordbrabant, enz. werd genoemd. Niet om
dat het bezwaarlijk ware geweest voor de
min juiste handelingen der overige hoofd
inspecteurs even zoovele bewijzen aan te
voeren, maar opdat nu kan worden gecon
stateerd dat zeker niet de hoofdinspecteur
voor Noordbrabant het recht heeft zulk een
oordeel te vellen over den centralen ge
zondheidsraad.
Misschien is er thans niet anders meer
mogelijk dan gevolg te geven aan het
advies van dr. Bruinsma en den centralen
gezondheidsraad maar op te heffen. Waar
diger echter zouden wij het vinden indien
de Regeering alsnog ingrijpt, en door ver
wijdering der hoofdinspecteurs uit den cen
tralen gezondheidsraad, behoorlijke toe
standen in het leven roept. Het eerste
pntwerp-gezondheidswet, dat geen hoofd
inspecteurs kende, zou waarschijnlijk tot
eene betere organisatie hebben geleid.
Een college, bestaande uit mannen die
zich geven aan hun taak en niet daarbuiten
eene machtige positie zoeken, kan zooveel
nut doen.
Want het arbeidsveld is groot, te groot
misschien voor a man. Buitengewone
mannen, gelijk men voor directeur-generaal
behoeft, zijn niet altijd juist dan te vinden
wanneer men ze noodig heeft.
_____^^___ VEKITAS.
De onzedelijke uitstalling in het
Handelsblad.
Het Algemeen Handelsblad, onder zijn
nieuwe hoofdredactie van meening, dat nu
of nooit het oogenblik van handelen geko
men is, dat het blad al te lang reeds ver
wijlde in het huisselijk vaarwater der
zoetzinnige Van-dag-tot-dag-babbeltjes en
men er nu ter dege op uit moet (evenals
Bestevaêr) in de onstuimige zee der Groote
Journalistiek, waar de wereldschokkende
interviews en de zenuwspannende enquêtes
zijn, waar het lezersgemoed dagelijks wordt
opgeschrikt door oorverdoovend
woordentromgeroffel en knetterend artikelen-vuur
over een uiterst gewichtige zaak, die daags
daarna weer finaal vergeten is ... het Han
delsblad dan doet een flinke schrede op dat
internationale en moderne sensatiepad door
een degelijke enquête te openen, bij medische
autoriteiten en opvoeders der jeugd, betref
fende de werking van onzedelijke uitstal
lingen, een scabreus en tegelijk: dankbaar
onderwerp, als voorlooper van een reeks
gelijkelijk aandachttrekkende enquêtes
geenszins te versmaden.
En wij allen, staatsburgers en ware
Nederlanders, hebben reden om trotsch te
zijn op dit nieuwe blijk van Nederlaudsche
energie en listige vindingskracht. Van
energie, want alles wat ons helpen kon
uit het benauwd moeras der kalme zelf
beperking en rustige degelijkheid op het
winderige veld der Amerikaansche alom
vattende doenlust en reclame, dat ons zwaar
op-de-handsch vq'k leert, hoe 't aan traditie,
ernst en wezenlijkheid inderdaad veel te
groote waarde hecht, en het op dit aardsche
schouwtooneel met alle groote en mooie
woorden toch vooral om de duiten te doen
is, verdient oprechte toejuiching en aan
moediging.
Te meer waar, in de keuze van het mid
del der reclame men hier tegelijkertijd blijk
geeft, dat zelfde volkskarakter in zijn mis
schien ietwat overdreven autoriteitsgeloof
en liefhebberij voor min of meer gewaagde
onderwerpen zoo volkomen te doorgronden.
Is het derhalve teveel geëischt, dat wij
allen, ook de niet om advies gevraagden,
aan het welslagen der nieuwe onderneming
naar krachten medewerken? Geenszins.
Vooral niet als deze, juist door de min
gelukkige eigenschappen van ons volks
karakter, dreigt schipbreuk te lijden.
Want laten wij het wel verstaan: de
loffelijke bedoeling der redactie van het
A. H. is, meer leven in de brouwerij te
brengen. Zoowel in de nationale als in de
eigene, ja vooral in de eigene.
Daartoe moeten heibeltjes worien opgezet
over quasi-gewichtige onderwerpen, b.v.
een zoogenaamd euvel knagend aan de
volksgezondheid", moeten deftigo vragen'
l, 2 en 3, aan Geza^hebbenden in den lande
gericht worden. Natuurlijk is't niet noodig
dat zulke vragen iets om of'ip't lijf hebben,
waar zij blootelijk op Gezaghebbende copie
uit zijn, waarboven dan het aanlokkelijk
uithangbord Onzedelijk wordt opgehangen.
En zoo hebben deze vragen ook hoege
naamd niets om 't lijf'. Hier zijn zij:
schoren dan zijn makkers, wien godoetert
de levenslust uit de oogen straalde l Zoo
misleiden zij de jeugd, de gewetenlooze
beulen, schimpte ik. En d;\t met tiun
zoogenaainden levenslust! Alsaf levenslust
sprongetjes deed masen en schrille geluidjes
deed uitslaan l Levenslust maakte niet jolig,
niet rumoerig, maar ont week de zon, die leven
en licht schonk en zocht de schaduw, waar
alles uniform-grauw, grijs, eentonig en dood
was. Lust in het leven wis de ware levens
lust nog niet! De ware levenslust verlangde
niet naar het leven en ook niet naar den
dood, maar verlangde naar niets en miste
dan ook niets. Dat zag men immers maar
aan mij, die dan toch maar een der geluk
kigste, ja. eigenlijk wel de gelukkigste mengen
op aarde was, de eenige ivaarscbijnlijk, die
in waarheid kon zingen dat het leven toch
zoo wonderschoon was, zonder dat daarbij
sprake kon zijn van eenige ironie.
Maar terwijl ik daar zoo zat en dacht,
drong zoo langzamerhand het besef tot mij
door, dat er toch iets niet in orde was in
mijn toestand, dat er iets hape/de aan de
volmaaktheid ervan, zonder dat ik toch
dadelijk wist te neggen, waar of 4e stoornis
van uitging, van mijzelf, of van de omgeving
waarin ik mij bevond. Ik zag eens teni^e
oogenblikken onderzo kend rond en dacht
na over de mogelijke oorzaak van dit onaan
gename gevoel, zonder dat. ik tot eeriig
afdoen! resultaat kwam, toen mijn oog
plotseling getroüen werd door mijn eigen
beeltenis, die door een spiegel weerkaatst
werd, en ik moet erkennen dat ik schriste.
Want ik deed door dien enkelen blik een
ontdekking, die me wel klaar en helder de
oplossing gaf waarnaar ik zoekende was,
maar die aan den anderen kant volmaakt
geschikt was om mijn mooie stemming voor
goed te bederven. Was dat een gedicht voor
een man, die de rampzaligste mensch der
wereld was! Heaelsche goedheid, het gelaat
dat de spiegel mij voorhield en dat
ongetwijfe.d. hoe tegenstrijdig het ook leek, het mijne
was, was de welvarendheid zelf l Ik had er,
1. Meent gij dat deze uitstallingen een
nadeeligen invloed op de gezondheid van
jongens en aankomende mannen kunnen
oefenen? De gezondheid wordt hier in de
meest uitgebreide beteekenis bedoeld. '
2. Meent gij dat j onmensen meisjes grooter
kans hebben de voor hun toekomstig geluk
zoo noodige zelf beheersching op sexueel
gebied zoo sterk mogelijk te maken, wan
neer het in het openbaar uitgeven of te koop
bieden van prenten welker strekking alleen
is om de geslachtsdriften te prikkelen, ver
boden of beperkt wordt?
3. Gelooft gy dit deze uitstallingen zooals
zg thans zyn in meerdere of mindere mate
de ergernis en den weerzin sran voorbijgangers
opwekken ?
Ietwat vereenvoudigd en tot hun kern
teruggebracht, luiden die vragen dan eigen
lijk zoo:
1. Werken onzedelijke uitstallingen goed
of slecht op hen die er naar kijken?
2. Gesteld dat onzedelijke uitstallingen
inderdaad een geslachtelijken prikkel op
leveren, zal dan de jeugd zich sexueel ge
makkelijker kunnen beheerschen, indien
men dien prikkel verwijdert, of niet?
Of nog eenvoudiger: Kan men zich ge
makkelijker van reactie onthouden, als men
niet dan als men wél geprikkeld wordt?
En ten slotte vraag 3:
Is er wel eens iemand die zich ergert
aan onzedelijke uitstalling?
Nietwaar, de bedoeling dezer vragen is
duidelijk. Men moet er vooral niet direct,
niet plattelijk, op antwoorden, want dan
gaat alle aardigheid er subiet af. Zij zijn
bestemd om mee gespeeld te worden. De
geestigheid der gevraagden moet er aan
uitkomen, men moet er een spiritueel lo»pje
mee nemen, al veinzende niet te bemerken
dat zij ironisch bedoeld zijn.
Doch belaas! onze medische en opvoed
kundige, ja, eigenlijk al onze specialiteiten,
hun schonk het lot wat maar een sterve
ling kan wenschen: scherpzinnigheid,dege
lijkheid, ernst, braafheid, naastenliefde, wat
nog meer ... Doch geestigheid schonk het
lot hun toch eigenlijk niet overvloedig en
van ironie hebben zij maar luttel besef.
Lees hun lange en langere antwoorden op
dit zonderling gevraag naar den meer dan
bekenden weg. Onderga den gruwbaren
ernst van hun betoog, de zware degelijkheid
van hun uiteenzettingen. Er is iemand die
volmondig ja" antwoordt, zoo maar dade
lijk op alle drie de vragen tegelijk ... Alsof
't reeds niet onfatsoenlijk (ja, schier onze
delijk) ware, iets met vollen mond te be
antwoorden!
Een ander geeft op de vraag of de jeugd
meer kans hoeft zijn sexueele neigingen te
beheerschen, naarmate die neigingen minder
geprikkeld worden, dit naar ik vrees
ook al ernstig bedoelde bescheid, dat het
vaneen geneeskundig standpunt gesproken,
onomstootelijk vast staat", dat de prikke
ling van den geslachtsdrift tot deszelfs be
vrediging aanzet. Ik hoop dat dit van elk
standpunt gesproken onomstootelijk vast
staat."
En zoo meer. Slechts enkelen begrepen
dat het van wijsheid getuigde heel niet op
't gevraag in te gaan en anderen bleek 't
wel eenigszins te verwonderen dat men hun
met zulke vragen aan boord kwam, maar
niemand heeft toch den dieperen grond van
dit kranteza.akje begrepen, niemand heeft
eigenlijk meegespeeld....
En dat is wat ons, beterwetenden, zoo
bitterlijk spijt. Eerstens toch zijn wij gansch
niet gerust op den indruk die deze ge
leerden ernst bij zulk een zaak in 't buiten
land maken zou, als een kwaadwillige schalk
de stukken eens kwam te vertalen.
Vervolgens grieft het ons tot in de ziel
voor de fleurige, ondernemende
Pijpenmarktredactie, dat zij haar eerste beste pogingen
om het dutte huis der Hollandsche jour
nalistiek eens modern-interrationaal te
luchten, aldus miskend ziet. Miskend haar
inzicht en fijn gevoel, alsof zij inderdaad
niet beter wist, dat de onzedelijke uitstal
lingen maar een klein, een belachelijk klein
deel van de verleiding vormen, die er in
groote-stadsstraten wanielt en staat, en op
allo plaatsen en vele uren openbaar wordt.
AUof zij niet wist, dat een groote stad de
algemeene verleidster is, zoowel van jeugd
als van volwassenheid, van arm zoowel als
van rijk, tot geldzucht, winzucht,
weeldezucht, genotzucht, speelzucht, ja, tot alle
mogelijke zuchten,.... en men zoo een
redactie verdenken mocht den horizont van
haar inzicht in het zedelijk wezen onzer
zoo zeide die eene blik ene overtuigend,
nog nooit zoo bloeiend gejond ui'gesien, als
juist thans, op het oogenblik dat ik voorgoed
met alle gezondheid en geluk gebroken had.
Welk een profanie! En Jioe banaal, zulk een
gezicht te hebben, waarin rusüge oogen, met
dat stralende iets in den blik dat slechts tevre
denheid en voldoening hem kunnen geven,
van een volmaakt ongestoorde gemoedsrust
getuigen! En dan dat kinderlijk efIVn, gladde
voorhoofd, die treiterend tevreden
mondplooien, dat ondragelijk gezonde, llksche
gevoel in al mijn ledematen, dat jeugdige,
dat... o schande!... dat vroolijke zou ik
haast zegaen I
Maar dat kon zoo natuurlijk niet blowen,
zoo besloot ik zooals vanzelf spreekt direct.
Dat was toch al te gek en te hinderlijk,
zulk een zoo sterk sprekend gebrek aaa over
eenstemming tusschen uiterlijk en innerlijk,
daar moest noodzakelijk verauderiniin komen.
Niet omdat ik mijn ideaal van innerlijke,
van geestes-schoonheid nu juist opzettelijk ook
in lichamelijke vormen geuit wilde zien, dat
niet. IJdel was ik nooit geweest en
behaagzucat was verre van mij, als ik op dat oogen
blik met genoegen dacht aan de vervallen,
duistere, wrokkende gezichten, welke ik af
en toe wel eens op afgelegen plaatsen of in
stille hoekjes van weinig bezochte café's ont
moet hal, maar 't gold hier alleen een mooi
ideaal, een geluk dat ik mijn leven lang ge
nieten wilde, te bewaren en daarvoor moest
elk epoor van wat daarbij hinderlijk zou
kunnen zijn met de meeste zorg verbannen
worden.
Ik stond een* op en dacht eens ca, hoe
dat aan te vangen en toen ik de kamer waar
ik mij be.'ond eens rondzag, ontdekte ik on
middellijk waar da fout schuilde. Bij (ie goden,
waa dat een kamer voor iemand als ik? 't Was
waarachtig niet te verwonderen, hoe ik aan
z jo'n blakende, boereche kleur kwam ! Ze leek
meer op een wei, die kamer van mij, dan op
het stille hoekje, de kluis, het stulpje, dat bij
mijn gedachten vlucht paste. Als er reuk van
koeien, hooi en van andere aaa dat
afschustad niet verder uit te breiden, dan tot het
schaamteloos winkeltje op den hoek!
Waarlijk, zümoet zich wel gegriefd ge
voelen en miskend en wat nog het meest
te vreezen ia ook te moedelojs om in 't
vervol? ooit weer zoo'n heibeltje op te zet
ten. Als 't Nederlandsche volk, zelfs in
zijn beste deel, dan zóó weinig gekheid
verstaat, zóó zwaar pp de hand blijkt, is
er geen eer te behalen, ook aan de meest
barokke enquête! Zoo zal zij spreken, vrees
ik. En het is dan ook om de toekomst onzer
journalistiek te redden, dat ik mij, hoewel
schuchter, veroorloof een klein model te
geven (gelijk het in Brievenboeken toch
ook geschiedt) voor hetgeen men eigen
lijk had moeten antwoorden op zulke vragen.
Model No. 7.
Antwoord op eene malle vraag.
Geachte Redactie,
Met groot genoegen zet ik mij neder,
enz. enz....
Op uw eerste vraag antwoord ik (schoon
om vorengemelde redenen niet volmondig)
dat gij het nemen kunt zooals gij wilt, goed
of slecht. Maar dat gij u in elk geval
moogt afvragen waar het zedelijke blijven
zou als er geen onzedelijkheid bestond. Het
is mijn wetenschappelijke overtuiging, dat
winkeltjes als de bedoelde fungeeren als
de duistere vlekken, die de smetteloczen
glans en reinheid van corset- en
damesondergoed-uitstallingen slechts te meer doen
uitkomen, en dat elkeen, die zich geërgerd
van de onzedelijkheid afkeert, gelukkiger
heengaat dan hij kwam, nu hy constateeren
kon, dat tenminste deze duivel op hem geen
vat heeft.
Er bestaat ook weldadige ergernis, ge
achte Redactie! Waaruit volgt, dat die
winkeltjes wel "degelijk hun nut hebben.
Hiermee is tegelijk uw derde vraagpunt
beantwoord.
Het tweede levert grooter zwarigheid op
vanwege het tautologisch karakter der
vraag. Men zou zweren dat het antwoord
er al in zat, tengevolge waarvan de vrijheid
om eenigszins geestig bescheid te doen ten
zeerste wordt belemmerd.
Doch gaarne wil ik bekennen, dat het
op zichzelf al een geestigheid is iemand
bijna zonder dat hij 't bemerkt, waarachtig!
te laten antwoorden op de enormiteit: of
het makkelijker is zich van reactie te ont
houden als men niet geprikkeld wordt.
Guiten, zoo'n Geachte Redactie toch!
Het is n.l. heelemaal geen vraag en gij
willet ons fijntjes beet hebben. Maar ik
verzeker u, dat er veel gebeuren moet, eer
wij, oolijke Hollanders, ons laten pieren.
Overigens ontken ik.
Gaarne machtig ik u deze regelen te
publiceeren, enz. enz. enz.
Ziezoo, zoo had 't moeten zijn.
Van harte hoop ik nu, dat indien het
Handelsblad weer eens zoo'n spulletje
opzet, men mij, als met zulke journalistieke
grappen meer vertrouwd, het eerst om
advijs zal vragen. Voor de in ironie nog
weinig er varen en zou men dan geschikt
den toon kunnen aangeven. Aldus zullen
wij van het nieuwe Enquête-S pel nog veel
genoegen beleven, en in ons niet geestig,
maar toch soms zoo naar-geestig, vaderlani
is een kleine opwekking nu en dan ver van
onwelkom. Maar dan behooren ook de
medespelers te voren over hun rollen te
z\jn ingelicht en terdege knollen van
citroenen te kunnen onderscheiden.
FKAXS COESEX.
min IIHIIIIIIIIIIIIIU iiiiiiiiniiiiiuiiiii
in ie Hoofistai.
Het mag wel eens extra gezegd, de
heer Carl Flesch heeft belangstelling voor
hetgeen onze Hollandsche componisten ver
richten en hij zet die belangstelling in daden
om. Aan hem hebben wy het te danken dat
ons, op een matinee in den Hollandschen
schouwburg, de kennismaking verschaft werd
met een paar kunstwerken van een drietal
onzer hedendaaasche kunstenaars.
Eerst kwam Ri'mtgen aan het woord, met
een klavierqtiintet in C., dat reeds door het
welijke, gezonde, rumoerige buiten verbonden
zaken in die kamer te bespeuren waren ge
weest, had het mij op dat oogenblik volstrekt
niet verwonderd, zulk een breede stroom
van dat gebate zonnelicht kwam er door de
ruiten naar binnen en zoo ruim was het uit
zicht dat de weggeschoven gordijnen op den
blauwen hemel en de groenende boomen
openden.
Maar dat moest nu maar ineens uit zijn
ook, meende ik en deed onmiddellijk alle
gordijnen zakken en trok de overgordijnen
zoo dicht mogelijk toe en toen nog eenige
zonne*traaltjes zich langs de zijkanten, of waar
maar een kier open bleef, een weg nair binnen
baanden, deden eenige punaises, waarmee de
randen aan het raamkozijn vastgepriemd
werden, de rest.1 Zoo, dacht ik voldaan, die
verwenschte zon heeft me nu lang genoeg
blos op blos geschonken, laat ze nu anderen
maar met haar gloed ongelukkig gaan maken.
\Vat nu echter volgde, nu de kamer ge
heel in duister was gehuld, was een lastige
kwestie. Het gold nu natuurlijk een passend
soort verlichting te bedenken, dat in volko
men harmonie waa met mijzelf en mijn ge
dachten en dat bovendien minstens zoo veel
licht gaf, dat ik mij het genoegen kon ver
oorloven er het verslinken van mijn
landbouwerstint bij waar te nemen, anders had
ik immers even goed heelemaal geen licht
kunnen nemen.
Die kwestie van het licht was echter zoo
gemakkelijk nog niet op te lossen, zoo bleek
mij. Een oogeablik, aarzelend nog in mijn
pogingen, ontstak ik de gaslamp, maar van
dat soort licht zag ik al heel spoedig af. Wat
was dat een brutaal, schel en bovendien ver
foeilijk banaal lichtinstrument, zoo'n lamp !
Die was bijna even erg als de zon. Ik draaide
het gaslicht dus weer even spoedig uit als ik
het had aangestoken, gaf onmiddellijk bevel
dat hatelijke ding weg te nemen en op den
zolder op te bergen of van de hand te doen,
zoodat het me nooit meer onder de oogen
zou komen en zette mijn proefnemingen voort.
Na de lamp was thans de beurt aan een