Historisch Archief 1877-1940
Ntx 1606
DE AMSTERDAMMER W E E K B L A D V O O R N E D E R L A N D.
Sevcikquartet en den componist hier is ten
gehoore gebracht: Ik woonde die uitvoering
niet t>üen verheugde my er daarom dea te
meer op, toch niet het werk te kannen
kennis maken. ?
Geluk alle-kamermuziekwerken van Röntgen
uit den laatsten tijd, ia ook dit klavièrquintet
op -motieven gebouwd, die in meerdere deelén
voorkomen: in dit opus van Röntgen vloeien
ie yjjf deelén buitendien nog .in elkaar, met
uitzondering van het vierde deel, dat een
eigen glotaccoprd bezit.
Röntgen is gelukkig geweest met het vinden
zrjner motieven. Zoo is bijv. het thema, dat
men in het derde 'deel voor het eerst hoort,
ik zou bjjna zeggen het trio-thema en dat
in hét Adagio de hoofdrol speelt, buitendien
ook in het Finale zoo mooi geïnstrumenteerd
voorkomt van by zonder gelukkige vinding.
Daarnaast zy'n er 'nog tal van bekoorlijke
ingevingen, bewerkt door de ervaren
meesterhand, die wij van Röntgen reed s zoolang
kennen, zoodat ons met dit quintet een opus
is geschonken dat de itatige reeks
kamermudekwerken, die Röntgen in den laaUten
tijd heeft geschreven, met een zeer dankbare
en effectvolle compositie vermeerdert. By het
hooren van het werk zou ik meenen dat de
pianopartij af en toe een weinig conventio
neel^ is behandeld; het is echter mogelijk
dat "deze meening gewijzigd wordt wanneer
ik het werk zfe."
Het strijk-quartet van de Rotterdamsche
componiste mevrouw Anna Lambreehts?Vos
In memoriam parentum", eveneens uit vijf
deelén bestaande, verwierf een schoon en
welverdiend succes. Ook hier vinit men in
het slotgedeelte reminiscentiën aan en toewer
kingen van de thema's uit het eerste en
tweede deel.
Het eerste deel, met zijn klaren bouw en
goede motiefkeuze, is in zijn eenvoud zoo
anspruchslos", dat het een waarlijk
verKwikkenden indruk maakt. Daarbij komt
een trek van weemoed, die nooit in sen
timentaliteit vervalt. Trouwens weemoed is
de grondtoon, die zich in het geheele opus
merkbaar maakt.
Een zeer mooi stuk stemmingsmudek is
het Largo con dolore"; tegen het slot vooral
is de stemming zeer gevoelig; hoe jammer,
die twee forle accoorden aan het slot!
In het derde deel heeft de componiste
getracht het irresolnto" door een motief
van vijfdeeligen rhythmus weer te geven. Zy
is daarin zeer goed geslaagd.
Het vierde deel biedt ons een fugato in
' langzaam tempo, dat helaas slechts uit de
vier?Ein9at!e" bestaat; een meer doorgewerkt
verrolg van het thema zou vormelijk een
grooter beteekenis aan dezen Satz gegeven
hebben.
In het slot gedeelte komen, zooals ik boven
zeide, aanhalingen voor van vroegere motieven,
het klinkt zeer rustig en geresigneerd uit?
. Het quartet van mevrouw Lambreehts
verraadt nog niet de hand van een gerijpt
meesteres. Indien zy een ruimer gebruik had
gemaakt van de polyphone schrijfwijze zou
zulks aan haar art>eid ten goede zijn geko
men; toch is de natuurlijke begaafdheid van
mevrouw Lambrechts zóó sterk, dat ik met
de grootste ingenomenheid van haar quartet
kan gewag maken.
Het werd prachtig gespeeld door de heeren
Flesch, de Boer, Hofmeestsr en Mossel. Deze
vier heeren boerende samenspelen, dacht
ik, hoe jammer toch dat de hoofdstad, sedert
een paar jaren reeds, geen vast quartet meer
rijk is.
Tot slot van de matinee kwam een klaviér
quintet van Willem J andrétot uitvoering.
Het is een vlot, flink daar neergeworpen
stuk muziek, met boeiende, war me motie ven
en kranig bewerkt. Er zit leven in de stem
voering en het is kranig geïnstrumenteerd.
Dit opus telt slechts drie deelén, waarvan
mij vooral het A legro appassionato en de
langzame Satz zeer hebben bekoord.
Voor dit werk had de heer Louis Schnitzler
de pianopartij op zich genomen en voor
Röntgen's quintet de componist zelf.
Nu nog over een compositie van een Neder
landsen toondichter, maar n, staande op
de middaghoogte van zijn rijk en groot
talent; ik meen Diepenbrock, van wien op
het laatste abonnementsconcert in het
Concertgebou w de Hymne aan Rembrandt werd
uitgevoerd, welke ter gelegenheid van het
Rembrandt-jubileum is gecomponeerd en
uitgevoerd in den Stadsschouwburg, doch
welke uitvoering door den toondichter wordt
gedesavoueerd.
De compositie bestaat uit een zeer
uitvoerigen orcheatsatz, gevolgd door een
eopraaniiiifiimiiiiiin
kaars, die, ik moet het erkennen, me aan
merkelijk wel voldeed, daar ze een waarlijk
gezellig-kil en onaangenaam licht op de
wanden in het rond wierp, vooral als de
vlam door den tocht ging wapperen. Maar
toch ontbrak er nog heel wat aan, want zij
wierp zulk een rossen gloed op my'n toch al
niet van kleur ontbloot gelaat, dat ik er zoo
mogelijk nog beter uitzag dan te voren, wat
toch slecht paste . bij mijne stemming, die
meer naar lijkkleur verlangde.
Ik zou wie weet hoe lang nog wel gezocht
hebben, als ik eicdelyk niet een gelukkigen
inval had gekregen. Ik herinnerde me n.l.
plotseling, van mijn ouders te hebben ge
hoord hoe droevig het in vroeger jaren met
de verlichting gesteld was en v-ooral de
vetkaars had het in die verhalen bizonder moeten
ontgelden. Daar was, volgens hen, met recht
niets goed aan, aan de vetkaars! Walmend,
eenigszins kwaly'kriekend en een minimum
van licht verspreidend ... ongetwijfeld, dat
was juist wat ik moest hebben Een vetkaars,
liefst van een slechte iwaliteit, die ik me
zorgvuldig zou hoeden te snuiten, die zou,
ik was er van overtuigd, met haar licht als
van een gloeienden spijkerkop me het
gewenschte effect doen bereiken.
Onverwijld deed ik dus een goeden voor
raad van dezen redder in den nood inslaan,
zag toen zorgvuldig alle afsluitingen tegen
het licht nog eens na, stak een dier
viezigvettige eindjes aan en wachtte in spanning
af hoe de pit zich zou gedragen, want daarvan
hing zoowat alles af.
En ik moet erkennen dat de resultaten
my'n stoutste verwachtingen overtroffen! Welk
een heerlijk, wegstervend vlammeije gaf zulk
een ding ! En welk een verrukkelijke
somberbeden deed dat vlammetje al wapperend,
half uitdoovend en dan weer plotseling
oplerend op den muur verschijnen! De meest
wanstaltige vormen en gedaanten zwierven
langs den muur, ter plaatse waar een karaf
met water, een rookotel of vaas, die het
miezerige lichtje opving, een schaduw wierp.
En dan de intieme duisternis die dat pitje
solo, de eigenlijke Hymne een gedicht
van P. H. v. Moerkerken Jr. De laatste twee
strophen van dit gedicht worden door een
vrouwenkoor gezongen, hetwelk daarmede
de compositie op schitterende wyze afsluit.
In het werk van Diepen brocïis niets wat
ook maar herinnert aan een
gelegenheidswerk. Het is een genot zich te laten
meesleepen door het orchest; het klinkt en
het zingt daar op een overheerlijke wijze.
Door de polypbonie die Diepenbrock steeds
aanwendt in zijne compositën, zit er een
golving, een deining in zijn orehest, die den
toehoorder tot on verflauwde belangstelling
dwingen en dan ook is zijn instrumentatie
zoo kleurrijk, zoo voornaam, dat men daar
door steeds in hooge mate geboeid wordt.
Ook in het sologedeelte komen schoone
passages voor; nog meer in de orchest-illu
stratie dan in de zangstem, die hoofdzakelijk
declamatoriseh behandeld is. Als dan echter
het vrouwenkoor zich komt voegen by' het
geheel, dan bereikt de componist een climax
die waarlyk indrukwekkend mag genoemd
worden.
De componist, die zelf dirigeerde, zal zeker
tevreden geweest zijn over de intelligente
wijze "waarop het orchest en het vrouwen
koor, dat een^schoonen klank ontwikkelde,
zjjn intentiën gevolgd hebben.
In het eerste deel dirigeerde Diepenbrock
de vierde symphonie van Mahler zeker zijn
puur en eenvoudigste werk. Men weet het
Matler voelt zich in hooge mate aangetrok
ken tot het kinderlijk naïeve genre. Des
Knaben Wunderhorn" is voor hem een ware
Fundgrube" waaruit hy ideeën kan putten,
die met zy'n eigen neigingen overeenkomen.
In zijn vierde symphonie is Mahler, meer dan
in zy'n andere groote werken, zich welven ge
trouw gebleven. Humor, en een gemoedelijke
vroolijkheid, zy'n de grondtrekken van het
werk, daaraan paart zich nog in bet Adagio
een waardige uiting van weemoed, die wel
stemming vermag op te wekken en" toch nooit
hyper-aandoenly'k wordt. De slotzin is geheel
gewijd aan het liedje Wir geniessen die
himmlischen Freuden," waarin Johannesdas
Lammlein auslasset der Metzger Herodes
drauf passet, Sanet Lacas den Ocheen tut
schlachten"" en Sanet Peter mit Netz und
mit Köier lauft zum him nlischen Weiher."
De uitvoering der symhonie was in spiri
tueel opzicht voortreffelijk; een meer ervaren
dirigentenhand zou zekerenke.e onderdeelen
technisch nog beter hebben kunnen doen
slagen.
Mejuflrouw Johanna van Linden v. d.
Heuvell zong in beide werken de sopraan-solo.
Reeds vroeger wees ik er op dat deze
voortreflelijke zangeres haar overigens zeer schoon
mezzo, voce niet steels oordeelkundig aan
wendt. Bij het gebruik daarvan zal men toch
de ruimte die men moet bezingen en den
aard der begeleiding, hier het orchest, in het
oog dienen te houden.
Ondanks dat de orchestbegeleidini? nu in
het geheel niet sterk is, moet ik eerlijk be
kennen menigmaal van den zang niets ge
hoord en in ieder geval van de woorden
niets verstaan te hebben. Hier lag tusschen
geiuidsterkte eenerzijda en zaalruimte en
orchestklank anderzijds een acustische wan
verhouding.
Veel beter .kon mejuffrouw v. Linden v. d.
Heuvell mij voldoen in Diepenbrock's Hymne.
Zij zong die met waardigheid en grootheid
van uitdrukking. Hier en daar had de solo
partij een nog machtigeren massiever klank
volume kunnen verdragen.
A.NT. AVERKAMP.
Dr. H. J. Boeïen's nienwe DantewrtaliDg. ^
De vertaling van dr. H. J. Boeken is een
levenswerk; van dezen dichter. In de vele
tijdschriften zijn er reeds stukken van versche
nen. Het eerste deel is thans als boekwerk
uitgegeven. Het is geen statige of somptueuse,
die dit werk zeker ook verdiende en waai in
de vroegere van Hacke en ten Ka'e tot
ons zyn gebracht, maar eene eenvoudige,
voor zulk een werk van langen duur en
groote moeite bijna schamele uitgave, die
echter het groote voordeel heeft onder ieders
bereik te liggen, en dat is het grootste voor
deel dat men zich denken kan. Zyn er rede
nen die dit werk verhinderen kunnen de
aangewezen Dantevertaling voor het
Neder
1) Dante's Hel, in proza overgebracht en
met een Inleiding voorzien, door Dr. H. J.
Boeken, uitgegeven door de Maatschappij voor
Goede en Goedkoope lectuur. Amsterdam,
(Wereldbibliotheek. No. 57-58).
lUIIIMIItllllllllllMllllllllllllllHIIIIIU
Mimiiiiiiiimiiiiiiiii
overal liet, in de hoeken, op den grond,
ongerekend nog de stemmige, ietwat duffige,
maar alles heerlijk omnevelende walm, die
in zware, als het werk van menschenhanden
was geweest, zou ik zeggen symbolische
klodders en klonters in de kamer
rondkwalmde !.. . Ik leefde er in een oogenblik
weer geheel bij op, zx> overtuigd was ik.
dat bij dit vlammetje het geluk me toch
waarlijk niet meer zou komen opzoeken.
Starend naar de bijna ideale omgeving, die
ik mij nu geschapen bad, bracht ik geruimen
tijd stilzwijgend en roerloos door in rustig
genieten.
Wat was dat akelie om my' heen l En wat
gruwzaam-gezellig! Maar daar behalve het
uiterlijk, ook het innerlijk zijne eischen stelt,
begon, toen mijn bewondering voor wat mijne
oogen zagen langzamerhand extatisch werd,
ook mijn gevoel zich te doen gelden en k*am
er een drang tot uiten in mij op, aan welken
ik geen weerstand kon bieden. Ik moest me
uiten, moest de hooge gevoelens welke me
bezielden in daden omzetten, maar... in
welke daden ? Zou ik 'erzen gaan dichten,
zooals vele anderen in mijn omstandigheden
beslist gedaan zouden hebben tenzij zij meer
tot het proza overhelden, zoo vroeg ik
my' af.
Of zou ik trachten een hopelooze liefde aan
te kweeken, wat ook een veel voorkomende
wijze van uiting was bij menachen als ik.
Aanvankelijk helde ik meer tot het laatste
over, daar een hopelooze liefde ongetwijfeld
veel grootscher van opvatting was dan het
maken van verzen, maar toch zag ik er ten
slotte maar weer van af, want er waren ver
scheidene niet te onderschatten bezwaren aan
verbonden. Hopelooze liefden lagen nu maar
niet zoo voor het grijpen, tenminste voor mij
niet. O ja, ik had onder mijne vrouwelijke
kennissen wel eenige zeer lieftallige en voor
dit doel uitstekend geschikte wichtjes, die mij
als wanhopig minnaar bepaald eer zouden
hebben aangedaan, maar in dat wanhopige
zat het hem juist. Want ik was met reden
bevreesd, dat mijne schoonen mij de poets
landscbe volk te worden? Mij dunkt: ze zijn
er niet. Wij mogen bly zyn met deze uit
gave, die eene gave is.
Waarachtig goede, zuivere vertalingen
van de hooge buitenlandache litteratuur, die
zijn, hoeveel er ook vertaald wordt in Holland,
met nen oogopslag te tellen. In den laatsten
tijd komt hierin eene verandering, door de
heilzame bemoeiingen van de W. B. niet in
't minst, die de beste, het meest naar het
buitenland genegen geesten, aan zich verbindt.
Van Looy vertaal ie de Hamlet (vervulling
van een artistiek verlangen), Frans Erens De
navolging Christi, Karel van de Woestijne
Barbey d'Aurevilly, Boutens ile
Agatnennoon van Aischylos, de allerfijnste Neder
lander, Alfons Diepenbrock, is voor de W.
B. aan het werk. Dat zy'n aliemaal teekenen,
wier belangrijkheid in een kort bestek als dit
niet aan te toonen valt. De horizonnen gaan
er door verwijden, de taal ontvangt tallooze
exotische elementen, die te hunner ty'd, een
maal zuiver Nederlandsch geworden, eene
verrijking en verfijning van het uitdrukkings
vermogen zullen bly'ken. In eene goede litte
ratuur ontstaan goede vertalingen; aantal
en vooral hoedanigheid van deze zijn óók
een maatstaf voor het algemeene geestes
leven. De invloed van goede vertalingen,
zelfs uit de talen die elke Nederlander in
zijn macht heeft, is onmetelijk. Wij zullen
dit te zy'ner tyd bemerken moe en. De revo
lutie van '80 werkt nog steeds uit, en de
tyd van hare stille heilzaamste werking schynt
thans eerst te komen, nu het z.g. moderne
proza en het naturalisme op den achtergrond
gaat treden om plaats te maken voor dieper
gaande meeningen en voor eene taal die in
eenvoudige klanken weder tot den geest zal
gaan spreken.
My dunkt dat deze over wegingen meer dan
eene lange bespreking, die het ook verdient,
bij de uitgave van dit W. B. No. behooren.
Zijn er geen ware letterkundigen hier in het
land die waarvoor het hier ue plaa s niet
is dit boek van zwaren arbeid zorgvuldig
willen toetsen? Of 'erhindert daartoe de
ijdele overweging, dat het slechts een nummer
van eene perodieke uitgave is. Dit wareeene
tastbare onrechtvaardigheid.
De vertaling van dr. H. J. Boeken is in
proza. Inderdaad het meest gewenschte. Men
leze er slechte blz. 7 van deinleidii g op na.
Italiaansch en Hollandsch: een ontzachlijk
verschil is er hier in taaiaard. De taak was
moeilijk voor dr. Boeken. Altyd maar door,
voor heel het werk, moest hy andere taai
waarden zoeken, die de oorspronkelijke slechts
naar den geest gelijk konden zy'n. Een der
bijzondere dingen van deze vertaling dunkt
mij de taal-liberaliteit, om het zoo eens te
noemen. Het moderne principe, dat de eigen
gedichten van dezen vertaler meeimaals
ontkracht, is zoo goed als overwonnen. Oude
taalvormen zyn op de juiste plaatsen weder
ingevoerd. Er is een vast geheel ontstaan,
dat het aan schoonheid oneindig wint van
het impressionistische proza Meer dan in
eenige vertaling hebben wij hier een
verhollandschten Dante gekregen; vreemd, by het
eerste gezicht, om te lezen, maar by nader
inzien delicieus en vol van schoone plaatsen.
Het is eene geslaagde poging om de nuance
van Dante's Italiaansch geluid in eene geheel
anders klinkende taal te geven. Zoo zou
ongeveer, kunnen wij ons verbeelden, een
Hollandsche Dante zijn woot.iklank gekozen
hebben. En dat is de eisch voor elke zuivere
vertaling.
De lezer zelf vergelyke en oordeele. Het
begin luidt in het Italiaansch:
1. Nel mezzo del cammin di nostra vita
Mi ritrovai per una selva oecura,
Chèla diritta via era smarrita.
2. Ahi quanto a dir qual era coea dura
Questa selva selvaigia ed aspra e forte,
Che nel pensier rinnova la pau ra!
3. Tanto era amara, che poco piümorte etc.
De Fransche prozavertaling van Lamennais,
geeft de volgende lezing:
1. Au milieu du chemin de notre vie, ayant
perdu la droite voie, je me trouvai dans une
forêt obscure.
2. Ah! que chose dure est de diie
combien cette forêt tait sauvage. paisse et apre,
dans la pensee cela renouvelant la peur.
3. Si amêre elle tait, que guère ne l'est
la mort etc.
Dit zijn klanken, zooals er in kathedralen
rijzen. De statige inzet van het Italiaansch,
de volle angstroep midden-in, heel de
aanzwelling, waarentegen het Fransch doffer is,
maar toch: van welk eene *roote, zwoele
zou ien spelen van mij niet te laten versmach
ten, maar my' dankbaar als aangebedene zou
den aanvaarden en my' volmaakt echec zouden
doen lijden. En bovendien bedacht ik OOK nog
ter rechter tijd, da' menschen die wanhopig
liefhebben, gewoonlijk niet anders doen dan
verzen maken, zoodat ik op het eind toch
nog aan het rijmen zou moeten en de ver
liefdheid dus geheel overbodig was, daar ik
dan wel dadelijk kon aanvallen.
Zoo zag ik mij dus, wilde ik iets werkelijk
grootsch verrichten, uitsluitend aangewezen
op het dichten. Nu, in den aanvang deed ik
dat dan o^k een weinig en voegde eenige
gedachten samen tot verzen... verzen
zonder vorm of rythme natuurlijk, want die
kunstlooze zaken waren alleen goed voor
poëeten die zich voor d-m slechten smaak
van het publiek bogen, inplaats van trisc i-weg
uit de ziel tot de ziel te spreken, wat altijd
kunst was, maar met dat verzenmaken ein
digde ik ook al spoedig, daar het eigenlijk
geheel overtollig b'eek te zijn. Mijn
zieleleven was thans door den gelukstaat waarin
ik mij bevond zoo gelouterd geworden, dat
ik elk mijner gedachten als zuivere kunst
voelde en dus wel al mijne gewaarwordingen
had kunnen gaan opschrijven.
Zoodoende was het einde dat ik niet dichtte,
niet liefhad, maar niets deed, absoluut niets
en ik moet erkennen, dat ik daar nooit spijt
over gehad heb. Is er dan ook iets schooners
denkbaar dan zichzelf uit te leven, zich te
verblijden in de groeiende volmaiing van
zy'n liefste gevoelens ? Neen, niets doen,
staren en mijmeren als er iets te mijmeren
viel, dat was het schoonste dat men zich
denken kon, daarin vond men zich'.elfterug,
daarin herkreeg men alle geloof dat men
verloren had. En de uren die ik aldus heb
doorgebracht, daar in die kamer, tel ik dan
ook onder de schoonste mijns levens.
Hoe lang dat tjemijmer geduurd heeft, zou
ik niet, zelfs bij benadering niet weten op te
geven. Ik heb ettelijke ponden kaarsen ver
brand, maar van het verloop der dagen had
ik in die van alles afgezonderde kamer niet
huivering wordt het doorvoerdl Daarachter
het Hollandsch te plaatsen.bereidt eene teleur
stelling :
1. Op het midden van den wegonzes levens,
hervond ik mij in een donker woud, omdat
de Réchte Weg verloren was.
4. Wee, hoe harde zaak is het te zeggen hoe
het was dat woeste, stekelige en onbegaan
bare woud, dat in de gedachte my' de vrees
hernieuwt.
7. Zoo bitter is het, dat weinig bitterder
is de dood.
Men hoort hier dat de o-gelloon, die beide
de Latynsche talen gemeen heiben, in het
Hollandsch ontbreekt, de subtiele (angst-)
ademloosheid in het rbythme van den vijfden
regel kan dit gemis niet vergoeden. Doch
er is een winst daartegenover te stellen. Bij
de veie plaatsen van vol klinkend Hol
landsch, die er ook zyn, heeft toch de vertaler
bovenal de plastische kunst van den
diepgeestelijken middeneeuwer verfijnd weerge
geven. Zuiverder, rhythmischer en met dieper
klinkend accent dan eenig vertaler vóór
hem. (Het hoeft geen betoog, dat waar men
bij Dante van afbeelding spreekt, deze soort
van afbeelding bedoeld wordt, die de geeste
lijke kern van het verbeelde of van het ge
beuren als 't ware voor onze oogen naar
buiten brengt). Een citaat als dit, volledig
van volontroerd geluid en rijke fijnheid,
moge ten slotte voldoende zijn ter kennis
van de schoonste eigenschappen van dr. H.
J. Boekens Dantevertaling: (bet is een frag
ment van een gesprek tusschen den dichter
en een meisje dat hij op aarde gekend heeft,
Francesca).
Wij lazen een°n dag voor vermaak van
Lancelot hoe de liefde hem neep: wij waren
alleen en zonder eenigen argwaan.
130. Meerdere malen deed die lezing ons
de oogen blikkeren en ontverfde zij ons 't
gelaat: maar n punt alleen was het dat
ons overwon.
133. VVanneer wij lazen dat het begeerde
glimlachjen gekust werd door zoo'n grootsn
minnaar, toen kuste die nooit van mij
gescheden mo<e worden, mij den ganscti
trillenden mond; 2) Galeotto was het boek en die
het geschreven had: dien dag hebben wij
niet verder gelezen."
Eerder dan choraalklank, geeft deze verta
ling fijnheid en een zuiver begrip van de
geestelijke beioeling in de details Eene ver
taling van zulk een Italiaanech, waar alle
muziek in leeft, kan uit den aard slee hts een
deel van de alzijdige schoonheid weder
geven. Mij dunkt dat dit niet anders mogelijk
is. Het valt nu te hopen, dat eene vertaling die
zoo'n groot deel geeft, het Nederlandsche volk niet
onverschillig zal laten. DIRK COSTER.
2) In het Italiaansch: La b :>cca mi baci
tutto tremante. (Canto V, 46).
BERICHTEN.
Aan het einde dezer maand verschijnt:
HENRIETTE JACOBY; Jettchen Geberts
Ehegeschiohte. ROMAN VON GEORG HERMANN. Deze
roman is geen vervolg op, maar sluit zich
geheel aan bij de geschiedenis van Jettchen
Gebert en voltooit haar. Over de rassen- en
familieproblemen welke in den eersten roman
besproken worden, was nog niet alles gezegd,
terwy'l ookJettchen's psychische ontwikkeling
nog niet ten einde geschetst was.
Binnenkort verschy'nt van JULES LEMAÏTRB
,.Jean Racine"; een studie over leven en
werken van den grooten dramaturg.
Van SILAS .K. HOCKING, de schrijver van
Her Benny" zal dezer dagen een nieuwe
roman het licht zien, getiteld The shadow
between".
Zal worden uitgegeven: H. P. BERLAGE,
Grundlage und Entwickelung der
Architectur". 4 Vortrage gehalten im
Kunstgewerbemuseum zu Zürich. Mit 29 Illustrationen
und einer CJmslag-Zeichnung.
MAXIM GORKI heeft een nieuwen roman
onderhanden, waarvan de verschijning in den
loop van deze maand tegemoet kan worden
gezien. Het werk zal een vervolg zijn op
zy'n boek Matj" (Moedtr).
Van J. C. HEER, schry'ver van Der König
der Bernina", Der Wetterwart"eto. verschijnt
binnenkort een nieuwe roman onder den titel
Laubgewind", welke gedeeltelijk in Zwitser
land, gedeeltelijk in de kunstenaarskringen
te München speelt.
Te Londen is het eerste nummer versche
nen van een nieuw tijdschrift voor
boekenvrienden onder den titel BIBLIOPHILE. Het
formaat is royaal oc'avo. het nummer bevat
acht en vijftig pagina's tekst en illustraties
benevens vier gekleurde p aten. Wanneer
volgende afleveringen evenveel advertentiën
bevatten als deze zes en dertig bladzijden
zal het tijdschrift zijn kosten wel dekken.
Onder de medewerkers zijn G. K. Caestenou
met een opstel over W. E. Henley; Mrs.
Arthur Bell met het eerste van een serie
artikelen over Illustrated books"; A. W.
Pollard over Early book ad vertent isements"
met een facsimile van de eenigst bekende
boek-advertentie vanCaxton; G. C. Paechey
over iistory in book-plates, enz. Verder
bevat deze aflevering boekbesprekingen en
twee pagina's over postzegels
40 cents per regel.
BOUWT te NÜNSPEET
op de VELUWE
Inlichtingen Bouwbureau Arti",
aldaar.
Piano-. Orgel- en Miiziekhandel
Meyrims «f* Halshoven,
ARNHEM KONINGSPLEIN.
VLEUGELS en PIANO'S
in Koop en in Huur.
REPAREEREN STEMMEN RUILEN.
VIJZELGRACHT
Mij. voor Meel- en Broodfabrieken.
Opgericht anno 1856.
Afd. LUXE-BAKKERIJ.
Telefoon 1296.
Beroemd Paaschbrood!
het minste besef. Trouwens, daarop te letten
zou toch wel wat al te banaal zijn geweest.
En naar alle waarschijnlijkheid zou ik er nog
niet op letten en nog in gepeinzen verzon
ken in het half-duister zitten, als een van
buiten komende oorzaak aan dat schoone
leven geen einde gemaakt had.
Op een dag n.l. deed men gewelddadig
mijn kamerdeur open en sleurde mij, daar
ik van ontroering over zooveel banale gebeur
tenissen op eens niet loopen kon, naar
buiten en men heeft mij er nooit meer terug
gebracht. Waar ik dezen wreeden overval
aan te danken had, ben ik nooit te weten
gekomen. Alleen vernam ik bij geruchte,
dat het gezang waarin ik mij de laatste dagen
mijner afzondering verlustigde en dat
bestond in het tevoorscaijn brengen der
klanken die mijn overvol gemoed me ingaf,
zonder daar door het aanbrengen van eenige
melodie of door het rekening houden met
de regels der harmonie iets aan te bederven
en welk gezang van een zonderlinge,
ontroerend-droefgeestige schoonheid was, met zijn
lang gerekte, dof huilende, of wel korte, schril
dissoneerde tonen, dat het dit gezang was,
dat niet zonder invloed was geweest op het
binnendringen dezer brutalen, die my weg
rukten uit een omgeving die me dierbaar
was geworden, om mij te doen verkwijnen
van verdriet in een lokaal vol licht, door
stroomd van lucht, nog wel frissche, waar
zonneschijn in overvloed was en waar ik
onbeschrijfelijke, duldelooze zielekwellingen
heb moeten uitstaan.
En ook naderhand heb ik mijn geliefd
vertrek nooit meer teruggezien en het eeniae
wat er van is overgebleven ia een vage
herinnering, hoe het er op het laatste
oogenblik uitzag. Het wa^ toen zeer smaakvol
ingericht, kan ik zeegen Ia een oogenblik
van hoog-arti-itieke openbaring had ik het
behang van den muur gescheurd, zoodat de
witte kalki-nuren zichtbaar werden, terwijl ik
tevens al wat vaas, schilderij en andere
banaliteit zonder diepe gedachten en gevoelen s
was, uit een vensier had geworpen. Mijn
vetkaars had ik ineen menschelijken schedel,
dien ik had weten te bemachtigen, geplaatst,
wat een pracitig effect maakte op de
muren, die ik met behulp van wat roet een
stemmingsvolle, duistere, tint had gegeven,
terwijl de walmende vetkaars de rest had
gedaan. Alleen op twee plaatsen had ik met
opzet de muren wit gelaten, terwijl door de
leege oogen van den schedel de kaars juist
op deze twee plaatsen een in verhouding
tot het overige duister waarlyk verblindend
licht wierp. Daar, mid len in het licht, had
ik een paar hoogst artistieke platen gehangen,
welke door deze plaatsing prachtig tot hun
recht kwamen. De eene was een zeer zwarte
plaat, voorstellend het gelaat van een man,
waarin zulk een angst was uitgedrukt in de
opengesperde oogen. den half open mond
en de kramptrekkende neusvleugels, dat ik
soms uren en uren in een hoek gedoken
van het heerlijkst afgrijzen kon rillen. Vooral
die mond, machteloos en bibberend bijkans
van wilden angst, was prachtig.
Op de andere verlichte plaats had ik in
de laatste dagen juist een tweede versiering
aangebracht, eveneens een plaat, maar niet
zoo zwart als de andere. Deze stelde nauw
keurig het tegenovergestelde voor en wel
een vrouw, in verpletterend trotgche, koude
houding, het hoofd wat achterover, Je kin
naar voren, bruut, en de oogen kil kijkend
van onder de half geloken oogleden. Naar
deze plaat kon ik niet zien zonder af te
deinzen, als een geschrikte, bange jongen en
daar in dat geval de zwarte angst man me
weer wachtte met zijn vreewlijk schoenen
angst-mond, verwachtte ik zeer veel van dit
nieuwe versiersel, dat mij in mijn vertrek
als het ware op en neer zou jagen als een
schuw dier, wat echter, zooals gezegd, door
de inmenging dier andere menschen helaas
niet heeft mogen zijn. Het speet me zeer
dat dit zoo wezen moeft, want het was wer
kelijk de gezelligste kamer welke ik ooit
ge/.ien heb, en de heerlijke uren die ik in
haar gesleten heb, zal ia. mijn leven lang
niet vergeten.