De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 5 april pagina 3

5 april 1908 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Ntx 1606 DE AMSTERDAMMER W E E K B L A D V O O R N E D E R L A N D. Sevcikquartet en den componist hier is ten gehoore gebracht: Ik woonde die uitvoering niet t>üen verheugde my er daarom dea te meer op, toch niet het werk te kannen kennis maken. ? Geluk alle-kamermuziekwerken van Röntgen uit den laatsten tijd, ia ook dit klavièrquintet op -motieven gebouwd, die in meerdere deelén voorkomen: in dit opus van Röntgen vloeien ie yjjf deelén buitendien nog .in elkaar, met uitzondering van het vierde deel, dat een eigen glotaccoprd bezit. Röntgen is gelukkig geweest met het vinden zrjner motieven. Zoo is bijv. het thema, dat men in het derde 'deel voor het eerst hoort, ik zou bjjna zeggen het trio-thema en dat in hét Adagio de hoofdrol speelt, buitendien ook in het Finale zoo mooi geïnstrumenteerd voorkomt van by zonder gelukkige vinding. Daarnaast zy'n er 'nog tal van bekoorlijke ingevingen, bewerkt door de ervaren meesterhand, die wij van Röntgen reed s zoolang kennen, zoodat ons met dit quintet een opus is geschonken dat de itatige reeks kamermudekwerken, die Röntgen in den laaUten tijd heeft geschreven, met een zeer dankbare en effectvolle compositie vermeerdert. By het hooren van het werk zou ik meenen dat de pianopartij af en toe een weinig conventio neel^ is behandeld; het is echter mogelijk dat "deze meening gewijzigd wordt wanneer ik het werk zfe." Het strijk-quartet van de Rotterdamsche componiste mevrouw Anna Lambreehts?Vos In memoriam parentum", eveneens uit vijf deelén bestaande, verwierf een schoon en welverdiend succes. Ook hier vinit men in het slotgedeelte reminiscentiën aan en toewer kingen van de thema's uit het eerste en tweede deel. Het eerste deel, met zijn klaren bouw en goede motiefkeuze, is in zijn eenvoud zoo anspruchslos", dat het een waarlijk verKwikkenden indruk maakt. Daarbij komt een trek van weemoed, die nooit in sen timentaliteit vervalt. Trouwens weemoed is de grondtoon, die zich in het geheele opus merkbaar maakt. Een zeer mooi stuk stemmingsmudek is het Largo con dolore"; tegen het slot vooral is de stemming zeer gevoelig; hoe jammer, die twee forle accoorden aan het slot! In het derde deel heeft de componiste getracht het irresolnto" door een motief van vijfdeeligen rhythmus weer te geven. Zy is daarin zeer goed geslaagd. Het vierde deel biedt ons een fugato in ' langzaam tempo, dat helaas slechts uit de vier?Ein9at!e" bestaat; een meer doorgewerkt verrolg van het thema zou vormelijk een grooter beteekenis aan dezen Satz gegeven hebben. In het slot gedeelte komen, zooals ik boven zeide, aanhalingen voor van vroegere motieven, het klinkt zeer rustig en geresigneerd uit? . Het quartet van mevrouw Lambreehts verraadt nog niet de hand van een gerijpt meesteres. Indien zy een ruimer gebruik had gemaakt van de polyphone schrijfwijze zou zulks aan haar art>eid ten goede zijn geko men; toch is de natuurlijke begaafdheid van mevrouw Lambrechts zóó sterk, dat ik met de grootste ingenomenheid van haar quartet kan gewag maken. Het werd prachtig gespeeld door de heeren Flesch, de Boer, Hofmeestsr en Mossel. Deze vier heeren boerende samenspelen, dacht ik, hoe jammer toch dat de hoofdstad, sedert een paar jaren reeds, geen vast quartet meer rijk is. Tot slot van de matinee kwam een klaviér quintet van Willem J andrétot uitvoering. Het is een vlot, flink daar neergeworpen stuk muziek, met boeiende, war me motie ven en kranig bewerkt. Er zit leven in de stem voering en het is kranig geïnstrumenteerd. Dit opus telt slechts drie deelén, waarvan mij vooral het A legro appassionato en de langzame Satz zeer hebben bekoord. Voor dit werk had de heer Louis Schnitzler de pianopartij op zich genomen en voor Röntgen's quintet de componist zelf. Nu nog over een compositie van een Neder landsen toondichter, maar n, staande op de middaghoogte van zijn rijk en groot talent; ik meen Diepenbrock, van wien op het laatste abonnementsconcert in het Concertgebou w de Hymne aan Rembrandt werd uitgevoerd, welke ter gelegenheid van het Rembrandt-jubileum is gecomponeerd en uitgevoerd in den Stadsschouwburg, doch welke uitvoering door den toondichter wordt gedesavoueerd. De compositie bestaat uit een zeer uitvoerigen orcheatsatz, gevolgd door een eopraaniiiifiimiiiiiin kaars, die, ik moet het erkennen, me aan merkelijk wel voldeed, daar ze een waarlijk gezellig-kil en onaangenaam licht op de wanden in het rond wierp, vooral als de vlam door den tocht ging wapperen. Maar toch ontbrak er nog heel wat aan, want zij wierp zulk een rossen gloed op my'n toch al niet van kleur ontbloot gelaat, dat ik er zoo mogelijk nog beter uitzag dan te voren, wat toch slecht paste . bij mijne stemming, die meer naar lijkkleur verlangde. Ik zou wie weet hoe lang nog wel gezocht hebben, als ik eicdelyk niet een gelukkigen inval had gekregen. Ik herinnerde me n.l. plotseling, van mijn ouders te hebben ge hoord hoe droevig het in vroeger jaren met de verlichting gesteld was en v-ooral de vetkaars had het in die verhalen bizonder moeten ontgelden. Daar was, volgens hen, met recht niets goed aan, aan de vetkaars! Walmend, eenigszins kwaly'kriekend en een minimum van licht verspreidend ... ongetwijfeld, dat was juist wat ik moest hebben Een vetkaars, liefst van een slechte iwaliteit, die ik me zorgvuldig zou hoeden te snuiten, die zou, ik was er van overtuigd, met haar licht als van een gloeienden spijkerkop me het gewenschte effect doen bereiken. Onverwijld deed ik dus een goeden voor raad van dezen redder in den nood inslaan, zag toen zorgvuldig alle afsluitingen tegen het licht nog eens na, stak een dier viezigvettige eindjes aan en wachtte in spanning af hoe de pit zich zou gedragen, want daarvan hing zoowat alles af. En ik moet erkennen dat de resultaten my'n stoutste verwachtingen overtroffen! Welk een heerlijk, wegstervend vlammeije gaf zulk een ding ! En welk een verrukkelijke somberbeden deed dat vlammetje al wapperend, half uitdoovend en dan weer plotseling oplerend op den muur verschijnen! De meest wanstaltige vormen en gedaanten zwierven langs den muur, ter plaatse waar een karaf met water, een rookotel of vaas, die het miezerige lichtje opving, een schaduw wierp. En dan de intieme duisternis die dat pitje solo, de eigenlijke Hymne een gedicht van P. H. v. Moerkerken Jr. De laatste twee strophen van dit gedicht worden door een vrouwenkoor gezongen, hetwelk daarmede de compositie op schitterende wyze afsluit. In het werk van Diepen brocïis niets wat ook maar herinnert aan een gelegenheidswerk. Het is een genot zich te laten meesleepen door het orchest; het klinkt en het zingt daar op een overheerlijke wijze. Door de polypbonie die Diepenbrock steeds aanwendt in zijne compositën, zit er een golving, een deining in zijn orehest, die den toehoorder tot on verflauwde belangstelling dwingen en dan ook is zijn instrumentatie zoo kleurrijk, zoo voornaam, dat men daar door steeds in hooge mate geboeid wordt. Ook in het sologedeelte komen schoone passages voor; nog meer in de orchest-illu stratie dan in de zangstem, die hoofdzakelijk declamatoriseh behandeld is. Als dan echter het vrouwenkoor zich komt voegen by' het geheel, dan bereikt de componist een climax die waarlyk indrukwekkend mag genoemd worden. De componist, die zelf dirigeerde, zal zeker tevreden geweest zijn over de intelligente wijze "waarop het orchest en het vrouwen koor, dat een^schoonen klank ontwikkelde, zjjn intentiën gevolgd hebben. In het eerste deel dirigeerde Diepenbrock de vierde symphonie van Mahler zeker zijn puur en eenvoudigste werk. Men weet het Matler voelt zich in hooge mate aangetrok ken tot het kinderlijk naïeve genre. Des Knaben Wunderhorn" is voor hem een ware Fundgrube" waaruit hy ideeën kan putten, die met zy'n eigen neigingen overeenkomen. In zijn vierde symphonie is Mahler, meer dan in zy'n andere groote werken, zich welven ge trouw gebleven. Humor, en een gemoedelijke vroolijkheid, zy'n de grondtrekken van het werk, daaraan paart zich nog in bet Adagio een waardige uiting van weemoed, die wel stemming vermag op te wekken en" toch nooit hyper-aandoenly'k wordt. De slotzin is geheel gewijd aan het liedje Wir geniessen die himmlischen Freuden," waarin Johannesdas Lammlein auslasset der Metzger Herodes drauf passet, Sanet Lacas den Ocheen tut schlachten"" en Sanet Peter mit Netz und mit Köier lauft zum him nlischen Weiher." De uitvoering der symhonie was in spiri tueel opzicht voortreffelijk; een meer ervaren dirigentenhand zou zekerenke.e onderdeelen technisch nog beter hebben kunnen doen slagen. Mejuflrouw Johanna van Linden v. d. Heuvell zong in beide werken de sopraan-solo. Reeds vroeger wees ik er op dat deze voortreflelijke zangeres haar overigens zeer schoon mezzo, voce niet steels oordeelkundig aan wendt. Bij het gebruik daarvan zal men toch de ruimte die men moet bezingen en den aard der begeleiding, hier het orchest, in het oog dienen te houden. Ondanks dat de orchestbegeleidini? nu in het geheel niet sterk is, moet ik eerlijk be kennen menigmaal van den zang niets ge hoord en in ieder geval van de woorden niets verstaan te hebben. Hier lag tusschen geiuidsterkte eenerzijda en zaalruimte en orchestklank anderzijds een acustische wan verhouding. Veel beter .kon mejuffrouw v. Linden v. d. Heuvell mij voldoen in Diepenbrock's Hymne. Zij zong die met waardigheid en grootheid van uitdrukking. Hier en daar had de solo partij een nog machtigeren massiever klank volume kunnen verdragen. A.NT. AVERKAMP. Dr. H. J. Boeïen's nienwe DantewrtaliDg. ^ De vertaling van dr. H. J. Boeken is een levenswerk; van dezen dichter. In de vele tijdschriften zijn er reeds stukken van versche nen. Het eerste deel is thans als boekwerk uitgegeven. Het is geen statige of somptueuse, die dit werk zeker ook verdiende en waai in de vroegere van Hacke en ten Ka'e tot ons zyn gebracht, maar eene eenvoudige, voor zulk een werk van langen duur en groote moeite bijna schamele uitgave, die echter het groote voordeel heeft onder ieders bereik te liggen, en dat is het grootste voor deel dat men zich denken kan. Zyn er rede nen die dit werk verhinderen kunnen de aangewezen Dantevertaling voor het Neder 1) Dante's Hel, in proza overgebracht en met een Inleiding voorzien, door Dr. H. J. Boeken, uitgegeven door de Maatschappij voor Goede en Goedkoope lectuur. Amsterdam, (Wereldbibliotheek. No. 57-58). lUIIIMIItllllllllllMllllllllllllllHIIIIIU Mimiiiiiiiimiiiiiiiii overal liet, in de hoeken, op den grond, ongerekend nog de stemmige, ietwat duffige, maar alles heerlijk omnevelende walm, die in zware, als het werk van menschenhanden was geweest, zou ik zeggen symbolische klodders en klonters in de kamer rondkwalmde !.. . Ik leefde er in een oogenblik weer geheel bij op, zx> overtuigd was ik. dat bij dit vlammetje het geluk me toch waarlijk niet meer zou komen opzoeken. Starend naar de bijna ideale omgeving, die ik mij nu geschapen bad, bracht ik geruimen tijd stilzwijgend en roerloos door in rustig genieten. Wat was dat akelie om my' heen l En wat gruwzaam-gezellig! Maar daar behalve het uiterlijk, ook het innerlijk zijne eischen stelt, begon, toen mijn bewondering voor wat mijne oogen zagen langzamerhand extatisch werd, ook mijn gevoel zich te doen gelden en k*am er een drang tot uiten in mij op, aan welken ik geen weerstand kon bieden. Ik moest me uiten, moest de hooge gevoelens welke me bezielden in daden omzetten, maar... in welke daden ? Zou ik 'erzen gaan dichten, zooals vele anderen in mijn omstandigheden beslist gedaan zouden hebben tenzij zij meer tot het proza overhelden, zoo vroeg ik my' af. Of zou ik trachten een hopelooze liefde aan te kweeken, wat ook een veel voorkomende wijze van uiting was bij menachen als ik. Aanvankelijk helde ik meer tot het laatste over, daar een hopelooze liefde ongetwijfeld veel grootscher van opvatting was dan het maken van verzen, maar toch zag ik er ten slotte maar weer van af, want er waren ver scheidene niet te onderschatten bezwaren aan verbonden. Hopelooze liefden lagen nu maar niet zoo voor het grijpen, tenminste voor mij niet. O ja, ik had onder mijne vrouwelijke kennissen wel eenige zeer lieftallige en voor dit doel uitstekend geschikte wichtjes, die mij als wanhopig minnaar bepaald eer zouden hebben aangedaan, maar in dat wanhopige zat het hem juist. Want ik was met reden bevreesd, dat mijne schoonen mij de poets landscbe volk te worden? Mij dunkt: ze zijn er niet. Wij mogen bly zyn met deze uit gave, die eene gave is. Waarachtig goede, zuivere vertalingen van de hooge buitenlandache litteratuur, die zijn, hoeveel er ook vertaald wordt in Holland, met nen oogopslag te tellen. In den laatsten tijd komt hierin eene verandering, door de heilzame bemoeiingen van de W. B. niet in 't minst, die de beste, het meest naar het buitenland genegen geesten, aan zich verbindt. Van Looy vertaal ie de Hamlet (vervulling van een artistiek verlangen), Frans Erens De navolging Christi, Karel van de Woestijne Barbey d'Aurevilly, Boutens ile Agatnennoon van Aischylos, de allerfijnste Neder lander, Alfons Diepenbrock, is voor de W. B. aan het werk. Dat zy'n aliemaal teekenen, wier belangrijkheid in een kort bestek als dit niet aan te toonen valt. De horizonnen gaan er door verwijden, de taal ontvangt tallooze exotische elementen, die te hunner ty'd, een maal zuiver Nederlandsch geworden, eene verrijking en verfijning van het uitdrukkings vermogen zullen bly'ken. In eene goede litte ratuur ontstaan goede vertalingen; aantal en vooral hoedanigheid van deze zijn óók een maatstaf voor het algemeene geestes leven. De invloed van goede vertalingen, zelfs uit de talen die elke Nederlander in zijn macht heeft, is onmetelijk. Wij zullen dit te zy'ner tyd bemerken moe en. De revo lutie van '80 werkt nog steeds uit, en de tyd van hare stille heilzaamste werking schynt thans eerst te komen, nu het z.g. moderne proza en het naturalisme op den achtergrond gaat treden om plaats te maken voor dieper gaande meeningen en voor eene taal die in eenvoudige klanken weder tot den geest zal gaan spreken. My dunkt dat deze over wegingen meer dan eene lange bespreking, die het ook verdient, bij de uitgave van dit W. B. No. behooren. Zijn er geen ware letterkundigen hier in het land die waarvoor het hier ue plaa s niet is dit boek van zwaren arbeid zorgvuldig willen toetsen? Of 'erhindert daartoe de ijdele overweging, dat het slechts een nummer van eene perodieke uitgave is. Dit wareeene tastbare onrechtvaardigheid. De vertaling van dr. H. J. Boeken is in proza. Inderdaad het meest gewenschte. Men leze er slechte blz. 7 van deinleidii g op na. Italiaansch en Hollandsch: een ontzachlijk verschil is er hier in taaiaard. De taak was moeilijk voor dr. Boeken. Altyd maar door, voor heel het werk, moest hy andere taai waarden zoeken, die de oorspronkelijke slechts naar den geest gelijk konden zy'n. Een der bijzondere dingen van deze vertaling dunkt mij de taal-liberaliteit, om het zoo eens te noemen. Het moderne principe, dat de eigen gedichten van dezen vertaler meeimaals ontkracht, is zoo goed als overwonnen. Oude taalvormen zyn op de juiste plaatsen weder ingevoerd. Er is een vast geheel ontstaan, dat het aan schoonheid oneindig wint van het impressionistische proza Meer dan in eenige vertaling hebben wij hier een verhollandschten Dante gekregen; vreemd, by het eerste gezicht, om te lezen, maar by nader inzien delicieus en vol van schoone plaatsen. Het is eene geslaagde poging om de nuance van Dante's Italiaansch geluid in eene geheel anders klinkende taal te geven. Zoo zou ongeveer, kunnen wij ons verbeelden, een Hollandsche Dante zijn woot.iklank gekozen hebben. En dat is de eisch voor elke zuivere vertaling. De lezer zelf vergelyke en oordeele. Het begin luidt in het Italiaansch: 1. Nel mezzo del cammin di nostra vita Mi ritrovai per una selva oecura, Chèla diritta via era smarrita. 2. Ahi quanto a dir qual era coea dura Questa selva selvaigia ed aspra e forte, Che nel pensier rinnova la pau ra! 3. Tanto era amara, che poco piümorte etc. De Fransche prozavertaling van Lamennais, geeft de volgende lezing: 1. Au milieu du chemin de notre vie, ayant perdu la droite voie, je me trouvai dans une forêt obscure. 2. Ah! que chose dure est de diie combien cette forêt tait sauvage. paisse et apre, dans la pensee cela renouvelant la peur. 3. Si amêre elle tait, que guère ne l'est la mort etc. Dit zijn klanken, zooals er in kathedralen rijzen. De statige inzet van het Italiaansch, de volle angstroep midden-in, heel de aanzwelling, waarentegen het Fransch doffer is, maar toch: van welk eene *roote, zwoele zou ien spelen van mij niet te laten versmach ten, maar my' dankbaar als aangebedene zou den aanvaarden en my' volmaakt echec zouden doen lijden. En bovendien bedacht ik OOK nog ter rechter tijd, da' menschen die wanhopig liefhebben, gewoonlijk niet anders doen dan verzen maken, zoodat ik op het eind toch nog aan het rijmen zou moeten en de ver liefdheid dus geheel overbodig was, daar ik dan wel dadelijk kon aanvallen. Zoo zag ik mij dus, wilde ik iets werkelijk grootsch verrichten, uitsluitend aangewezen op het dichten. Nu, in den aanvang deed ik dat dan o^k een weinig en voegde eenige gedachten samen tot verzen... verzen zonder vorm of rythme natuurlijk, want die kunstlooze zaken waren alleen goed voor poëeten die zich voor d-m slechten smaak van het publiek bogen, inplaats van trisc i-weg uit de ziel tot de ziel te spreken, wat altijd kunst was, maar met dat verzenmaken ein digde ik ook al spoedig, daar het eigenlijk geheel overtollig b'eek te zijn. Mijn zieleleven was thans door den gelukstaat waarin ik mij bevond zoo gelouterd geworden, dat ik elk mijner gedachten als zuivere kunst voelde en dus wel al mijne gewaarwordingen had kunnen gaan opschrijven. Zoodoende was het einde dat ik niet dichtte, niet liefhad, maar niets deed, absoluut niets en ik moet erkennen, dat ik daar nooit spijt over gehad heb. Is er dan ook iets schooners denkbaar dan zichzelf uit te leven, zich te verblijden in de groeiende volmaiing van zy'n liefste gevoelens ? Neen, niets doen, staren en mijmeren als er iets te mijmeren viel, dat was het schoonste dat men zich denken kon, daarin vond men zich'.elfterug, daarin herkreeg men alle geloof dat men verloren had. En de uren die ik aldus heb doorgebracht, daar in die kamer, tel ik dan ook onder de schoonste mijns levens. Hoe lang dat tjemijmer geduurd heeft, zou ik niet, zelfs bij benadering niet weten op te geven. Ik heb ettelijke ponden kaarsen ver brand, maar van het verloop der dagen had ik in die van alles afgezonderde kamer niet huivering wordt het doorvoerdl Daarachter het Hollandsch te plaatsen.bereidt eene teleur stelling : 1. Op het midden van den wegonzes levens, hervond ik mij in een donker woud, omdat de Réchte Weg verloren was. 4. Wee, hoe harde zaak is het te zeggen hoe het was dat woeste, stekelige en onbegaan bare woud, dat in de gedachte my' de vrees hernieuwt. 7. Zoo bitter is het, dat weinig bitterder is de dood. Men hoort hier dat de o-gelloon, die beide de Latynsche talen gemeen heiben, in het Hollandsch ontbreekt, de subtiele (angst-) ademloosheid in het rbythme van den vijfden regel kan dit gemis niet vergoeden. Doch er is een winst daartegenover te stellen. Bij de veie plaatsen van vol klinkend Hol landsch, die er ook zyn, heeft toch de vertaler bovenal de plastische kunst van den diepgeestelijken middeneeuwer verfijnd weerge geven. Zuiverder, rhythmischer en met dieper klinkend accent dan eenig vertaler vóór hem. (Het hoeft geen betoog, dat waar men bij Dante van afbeelding spreekt, deze soort van afbeelding bedoeld wordt, die de geeste lijke kern van het verbeelde of van het ge beuren als 't ware voor onze oogen naar buiten brengt). Een citaat als dit, volledig van volontroerd geluid en rijke fijnheid, moge ten slotte voldoende zijn ter kennis van de schoonste eigenschappen van dr. H. J. Boekens Dantevertaling: (bet is een frag ment van een gesprek tusschen den dichter en een meisje dat hij op aarde gekend heeft, Francesca). Wij lazen een°n dag voor vermaak van Lancelot hoe de liefde hem neep: wij waren alleen en zonder eenigen argwaan. 130. Meerdere malen deed die lezing ons de oogen blikkeren en ontverfde zij ons 't gelaat: maar n punt alleen was het dat ons overwon. 133. VVanneer wij lazen dat het begeerde glimlachjen gekust werd door zoo'n grootsn minnaar, toen kuste die nooit van mij gescheden mo<e worden, mij den ganscti trillenden mond; 2) Galeotto was het boek en die het geschreven had: dien dag hebben wij niet verder gelezen." Eerder dan choraalklank, geeft deze verta ling fijnheid en een zuiver begrip van de geestelijke beioeling in de details Eene ver taling van zulk een Italiaanech, waar alle muziek in leeft, kan uit den aard slee hts een deel van de alzijdige schoonheid weder geven. Mij dunkt dat dit niet anders mogelijk is. Het valt nu te hopen, dat eene vertaling die zoo'n groot deel geeft, het Nederlandsche volk niet onverschillig zal laten. DIRK COSTER. 2) In het Italiaansch: La b :>cca mi baci tutto tremante. (Canto V, 46). BERICHTEN. Aan het einde dezer maand verschijnt: HENRIETTE JACOBY; Jettchen Geberts Ehegeschiohte. ROMAN VON GEORG HERMANN. Deze roman is geen vervolg op, maar sluit zich geheel aan bij de geschiedenis van Jettchen Gebert en voltooit haar. Over de rassen- en familieproblemen welke in den eersten roman besproken worden, was nog niet alles gezegd, terwy'l ookJettchen's psychische ontwikkeling nog niet ten einde geschetst was. Binnenkort verschy'nt van JULES LEMAÏTRB ,.Jean Racine"; een studie over leven en werken van den grooten dramaturg. Van SILAS .K. HOCKING, de schrijver van Her Benny" zal dezer dagen een nieuwe roman het licht zien, getiteld The shadow between". Zal worden uitgegeven: H. P. BERLAGE, Grundlage und Entwickelung der Architectur". 4 Vortrage gehalten im Kunstgewerbemuseum zu Zürich. Mit 29 Illustrationen und einer CJmslag-Zeichnung. MAXIM GORKI heeft een nieuwen roman onderhanden, waarvan de verschijning in den loop van deze maand tegemoet kan worden gezien. Het werk zal een vervolg zijn op zy'n boek Matj" (Moedtr). Van J. C. HEER, schry'ver van Der König der Bernina", Der Wetterwart"eto. verschijnt binnenkort een nieuwe roman onder den titel Laubgewind", welke gedeeltelijk in Zwitser land, gedeeltelijk in de kunstenaarskringen te München speelt. Te Londen is het eerste nummer versche nen van een nieuw tijdschrift voor boekenvrienden onder den titel BIBLIOPHILE. Het formaat is royaal oc'avo. het nummer bevat acht en vijftig pagina's tekst en illustraties benevens vier gekleurde p aten. Wanneer volgende afleveringen evenveel advertentiën bevatten als deze zes en dertig bladzijden zal het tijdschrift zijn kosten wel dekken. Onder de medewerkers zijn G. K. Caestenou met een opstel over W. E. Henley; Mrs. Arthur Bell met het eerste van een serie artikelen over Illustrated books"; A. W. Pollard over Early book ad vertent isements" met een facsimile van de eenigst bekende boek-advertentie vanCaxton; G. C. Paechey over iistory in book-plates, enz. Verder bevat deze aflevering boekbesprekingen en twee pagina's over postzegels 40 cents per regel. BOUWT te NÜNSPEET op de VELUWE Inlichtingen Bouwbureau Arti", aldaar. Piano-. Orgel- en Miiziekhandel Meyrims «f* Halshoven, ARNHEM KONINGSPLEIN. VLEUGELS en PIANO'S in Koop en in Huur. REPAREEREN STEMMEN RUILEN. VIJZELGRACHT Mij. voor Meel- en Broodfabrieken. Opgericht anno 1856. Afd. LUXE-BAKKERIJ. Telefoon 1296. Beroemd Paaschbrood! het minste besef. Trouwens, daarop te letten zou toch wel wat al te banaal zijn geweest. En naar alle waarschijnlijkheid zou ik er nog niet op letten en nog in gepeinzen verzon ken in het half-duister zitten, als een van buiten komende oorzaak aan dat schoone leven geen einde gemaakt had. Op een dag n.l. deed men gewelddadig mijn kamerdeur open en sleurde mij, daar ik van ontroering over zooveel banale gebeur tenissen op eens niet loopen kon, naar buiten en men heeft mij er nooit meer terug gebracht. Waar ik dezen wreeden overval aan te danken had, ben ik nooit te weten gekomen. Alleen vernam ik bij geruchte, dat het gezang waarin ik mij de laatste dagen mijner afzondering verlustigde en dat bestond in het tevoorscaijn brengen der klanken die mijn overvol gemoed me ingaf, zonder daar door het aanbrengen van eenige melodie of door het rekening houden met de regels der harmonie iets aan te bederven en welk gezang van een zonderlinge, ontroerend-droefgeestige schoonheid was, met zijn lang gerekte, dof huilende, of wel korte, schril dissoneerde tonen, dat het dit gezang was, dat niet zonder invloed was geweest op het binnendringen dezer brutalen, die my weg rukten uit een omgeving die me dierbaar was geworden, om mij te doen verkwijnen van verdriet in een lokaal vol licht, door stroomd van lucht, nog wel frissche, waar zonneschijn in overvloed was en waar ik onbeschrijfelijke, duldelooze zielekwellingen heb moeten uitstaan. En ook naderhand heb ik mijn geliefd vertrek nooit meer teruggezien en het eeniae wat er van is overgebleven ia een vage herinnering, hoe het er op het laatste oogenblik uitzag. Het wa^ toen zeer smaakvol ingericht, kan ik zeegen Ia een oogenblik van hoog-arti-itieke openbaring had ik het behang van den muur gescheurd, zoodat de witte kalki-nuren zichtbaar werden, terwijl ik tevens al wat vaas, schilderij en andere banaliteit zonder diepe gedachten en gevoelen s was, uit een vensier had geworpen. Mijn vetkaars had ik ineen menschelijken schedel, dien ik had weten te bemachtigen, geplaatst, wat een pracitig effect maakte op de muren, die ik met behulp van wat roet een stemmingsvolle, duistere, tint had gegeven, terwijl de walmende vetkaars de rest had gedaan. Alleen op twee plaatsen had ik met opzet de muren wit gelaten, terwijl door de leege oogen van den schedel de kaars juist op deze twee plaatsen een in verhouding tot het overige duister waarlyk verblindend licht wierp. Daar, mid len in het licht, had ik een paar hoogst artistieke platen gehangen, welke door deze plaatsing prachtig tot hun recht kwamen. De eene was een zeer zwarte plaat, voorstellend het gelaat van een man, waarin zulk een angst was uitgedrukt in de opengesperde oogen. den half open mond en de kramptrekkende neusvleugels, dat ik soms uren en uren in een hoek gedoken van het heerlijkst afgrijzen kon rillen. Vooral die mond, machteloos en bibberend bijkans van wilden angst, was prachtig. Op de andere verlichte plaats had ik in de laatste dagen juist een tweede versiering aangebracht, eveneens een plaat, maar niet zoo zwart als de andere. Deze stelde nauw keurig het tegenovergestelde voor en wel een vrouw, in verpletterend trotgche, koude houding, het hoofd wat achterover, Je kin naar voren, bruut, en de oogen kil kijkend van onder de half geloken oogleden. Naar deze plaat kon ik niet zien zonder af te deinzen, als een geschrikte, bange jongen en daar in dat geval de zwarte angst man me weer wachtte met zijn vreewlijk schoenen angst-mond, verwachtte ik zeer veel van dit nieuwe versiersel, dat mij in mijn vertrek als het ware op en neer zou jagen als een schuw dier, wat echter, zooals gezegd, door de inmenging dier andere menschen helaas niet heeft mogen zijn. Het speet me zeer dat dit zoo wezen moeft, want het was wer kelijk de gezelligste kamer welke ik ooit ge/.ien heb, en de heerlijke uren die ik in haar gesleten heb, zal ia. mijn leven lang niet vergeten.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl