De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 12 april pagina 2

12 april 1908 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

l DE A M i T L R D A M M E R WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1607 drijf uitoefenen van uitsluitend het lossen en laden van schepen), als de cargadoors en readers, hebben zich vereenigd, en deze twee vereenigingen omvatten thans zoo goed als alle werkgevers in het havenbedrijf. De staking die het vorig jaar, als een gevolg van de elevatorkwestie, in de haven uitbrak onder de graanbootwerkera, eindigde toen in een toegeven van beide zijden, hierop neerkomend», dat de graanbpotwerkers voor dat «ogenblik geen anderen eisch ingewilligd zouden krijgen dan l cent mér per last, en de beide werkgeversvereenigingen zich verplichten om daarna een regeling voor de overige arbeidsvoorwaarden te over wegen en daarvoor zouden ontwerpen een overeenkomst, die dan wederzijds tusschen de beide patroons-vereenigingen en d vakvereenigingen zou worden aangegaan. "Welnu, de werkgevers hebben woord ge houden, en inderdaad geeft de collectieve arbeidsovereenkomst waarvoor ze het ont werp bij de vakvereenigingen hebben inge diend, blijk van eene zeer ruime opvatting. Natuurlijk zit er aan eene collectieve overeenkomst mér vast: nl. een loonlijst, waarin de loonen voor de verschillende branches genoemd zijn, zoowel als de overige arbeidsvoorwaarden: extra voor overwerk, nacht- en Zonda?sarbeid, nader zijn om schreven. Natuurlijk is het mogelijk, dat om trent deze loonlijst geene overeenstemming verkregen kan worden, en dan ver valt ook het collectief contract, waar van de loonen immers den eigenlijken inhoud zijn. Maar beide partijen, werklieden en werkgevers, hebben toch te veel belang bij een meer regelmatigen toestand in het havenbedrijf, om niet ernstig te trachten, tot overeenstem ming te komen. Gebeurt dit, ongetwijfeld neemt dan deze . collectieve overeenkomst in ons land een beteekenisvolle plaats in. Immers, niet alleen, dat in deze collectieve overeenkomst, die dan omstreeks een 10000 arbeiders om vatten zal, de arbeidsvoorwaarden tot in details omschreven zijn, doch ook verplich ten zich beide partijen, om elkaar wederkeerig bij te staan tegenover werkgevers die onder slechtere dan de overeengekomen voorwaarden laten werken. De werkgevers vereenigingen nemen op zich, dat hun leden zich aan de bepalingen houden; maar daar tegenover verplichten zich de vakver eenigingen, dat haar leden ook niet gaan werken bij werkgevers, die voor minder laten werken. Ben ernstige poging dus, om aan de concurrentie ten koste van het arbeidsloon een einde te maken. Een scbeidsgerecht van 8 personen plus den voorzitter zal er zijn, waarvoor grieven gebracht kunnen worden. De benoeming der scheidsmannen zal, indien daartoe geen overeenstemming kan worden verkregen, geschieden door de arrondissementsrecht bank. Daaruit blijkt reeds, dat het met deze overeenkomst, wordt zij aangegaan, ernst zal worden. Het zal worden een burger-rechterlijke overeenkomst, waarbij de vereenigingen zich voor hare leden verantwoordelijk hebben te stellen en ?eventueele schade hebben te vergoeden. En ten einde controle daaromtrent mogelijk te maken, zullen de vereenigingen elkander geregeld opgave doen van de ledenlijsten. In n woord, het is een ernstig stuk werk. Een vraag stel ik me: zijn de organisatie verhoudingen, speciaal onder de werklieden, alreeds zoover gevorderd, om zulk een sterk contract aan te gaan ? Ik ben daarvoor eenigszins bang, maar hoop, dat de tijd zal leeren, dat er daarvoor geen reden was. S. De onzedelijke uitstalling in het Handelsblad. Iemand, die blijkbaar evenzeer in de kwestie der onzedelijke uitstallingen als in het Handelsblad belang stelt, schrijft mij: Ofschoon ik het maar gedeeltelijk met u eens ben, doet het mij toch groot genoegen dat u opgekomen zijt tegen de manier waarop het Handelsblad den strijd aanbindt tegen een kwaad, dat hoe ernstig pok, eer der grooter dan kleiner wordt, indien er op deze wijze de aandacht op wordt gevestigd en dat, zooals u terecht opmerkt, toch eigenlijk haast niet mee telt onder de zoo tallóoze slechte invloeden die in een groote stad, als Amsterdam werkende zijn. Den verkeerden ijver der IIandelsbla/1-red.a.ctie in dezen hebt u m.i.?terecht gebrandmerkt. Maar toch gaat u, naar mijn oordeel, te ver als u die redactie alleen baatzuchtige imiiHiiliHimiiii iilMmliiiiiniiiiiiiMii Op Jassnaja Poljana". (Een bezoek bij graaf Leo Nikolaewitch Tolitoj). Vertaald uit de Ut. Peten burgikaia Oazeta. *«* I. Moskou lag achter ona ... de stoffige, woelige Tzarenstad, met haar in 't oog loopend modernisme, met haar oude kerken, met., . Hotel Métiopol", waar we hadden gelogeerd, en van welks erbarmelijke keuken een ideaal laboratorium voor giftmengers als Boggia en Visconti wij genoten hadden. Moskou lag achter ons . . . Met een kalm gangetje de treinen, die van uit Moskou verder het land ingaan, rijden vreesekjk langzaam bracht de trein ons in de nabijheid van lassnaja Poljana". Ik zeg ons, omdat wij met on3 tweeën waren: de dramaturg Ismailoff en ik. Eindelijk bereikten wij het laatste stil gelegen station Bchtokine. Van hier nog maar 6 wersten. Het middaguur was reeds lang voorbij. De regen hield op en de lucht verhelderde. Door de vaneen gescheurde wolken goot de zon hare schitterende, koesterende stralen o^er de aarde. Eene wonderlijke aandoening be ving ons, eene aandoening, zooals wij nog nooit hadden ondervonden. Geen vrees, o neen, maar iets zonderling onrustigs, eene buitengewone zenuwspanning. Wij konden ons zelf niet gelooven. dat wij binnen een half uur van aangezicht tot aangezicht zouden s' aan met dien genialen grijsaard, die sedert lange jaren de geheele wereld van diepen eerbied vervult, met dien fchrijver van een rotnan, zooals geen tweede op onze planeet ooit het licht' zag. Zwijgend reden wij voort, luisterende naar het ratelen der wielen van ons rijtuig, naar bedoelingen toeschrijft. Als langjarige lezer van dat blad meen ik den geest die daar heerseht beter te kennen en vermeen ik dan ook te mogen beweren, dat u het blad onrecht doet hier enkel mercantiele beweeg redenen te veronderstellen. Ik ontken zeker niet, dat die óók gelden, en zelfs moeten gelden bij een groot dagblad als het Han delsblad; maar zoo erg als u beweert, dat het in de buitenlandsche journalistiek toe gaat, is het hier zeker nog niet. De redactie was hier te goeder trouw en heeft alleen in de keuze van het middel gefaald, naar mijn vaste overtuiging en het is even ver keerd een bestaand kwaad nog te vergrooten, door het op den voorgrond te plaatsen, als een kwaad te veronderstellen waar het niet of nog niet bestaat, en het aldus wellicht in 't leven te roepen. Ik heb de eer hoogachtend te zyn enz. Den Geachten Inzender, die zoo op de hoogte blijkt van de soort geest" die in de Hblredactie heerseht (en die gewis schijnt te zijt, dat er inderdaad geest heerseht) moet ik wel dankbaar zijn, dat hij mij de gelegenheid geeft nog eens nader te ont wikkelen wat mij eigenlijk in deze behan deling van de zaak der onzedelijke uitstal lingen zoo- bijzonder tegenstond. Dat is allereerst natuurlijk het verkeerde inzicht, maar daarnevens toch vooral het ijdelopzichtije, het schandaal-makende in de wijze van doen, die, machtige Stem van de Pers", die zich hier, zonder dat iemand er begeerignaar was, liet hooren om het onrecht en het kwaad te keer te gaan, enz. enz. Of de redactie na ter goeder trouw was en het eerlijk meende" met het kwaad, zonder een weinig reclame-zuchtige nevenbedoelinsen, is ten slptte maar van secundair belang. Hoofdzaak is het publieke kwaad, dat een courant, op deze wijze de groote trom roerende, doet ; en hoe dit er uit ziet, hoe lang en breed het is, daarover wil ik gaarne indien de redactie van dit week blad het goedkeurt nog het een en ander komen te beweren. En intusschen den Geachten Inzender gaarne de mogelijkheid toegeven, dat deze fraaie serie onzedelijkheidsartikelen slechts de uitingen wacen van een meer ijverigen dan handige'n,en stellig jeugdigen, reporter, zoodat men kan zeggen, dat bet Handelsblad in zijn geheel hier toch meer lichtzinnig dan slecht was. Nog geen antwoord. De Nederlander heeft een artikeltje geschreven tot bestrijding van de beschul diging door ons geuit: dat Minister Heemskerk in de kabinetsrede onwaar heid heeft gesproken; onwaarheid ; en dat zelfbewust. Wij hebben daarop geantwoord in dit Weekblad ; zie het nummer van 29 Maart, onder den titel : De onware kubinctswdc." Aangevallen met vermelding van onzen naam D. K., gaven wij ook, onderteekenend met D. K., ons wederwoord. De Nederlander vroeg ons ten slotte bovendien, hoe wij over de antithese dachten: of zij bestaat" dan of zij dood" is of ze enkel om politieke redenen dooi' de lieden van rechts gefokt en gekweekt" wordt. . . Ook op dit punt onthielden wij haar geen bescheid. En ziet, alzoo door haar geroepen tot verdediging en antwoord, bleef zij nalatig haren lezers mee t* ieelen, dat wij wer kelijk, gelijk het trouwens betaamde, haar ter wille zijn geweest. Wat mag daarvan de reden zijn ? Zij heeft te dikwijls d. o. over het verzwijgen van hare arguirenten en beschouwingen als tegenpartij geklaagd, om thans zelve aan zulk een oneerlijk heid schuldig te willen staan. n. K. Bezuiniging op Hoofdstak VIII. De Redactie wil mij nog een bescheiden plaatsje inruimen, om details vermijdend terug te komen op bovenstaand onderwerp. L>e vraag of bij den Staf der Genie be zuiniging wenschelijk of noodig is, hetj ik buiten beschouwing willen houden. Waar het dof gerinke! van de belletjes der paarden. Als een grauw lint slingerde de straatweg zich voort, aan weerszijden door vruchtbare akkers omgeven, die zich nu eens als een sappig groen kleed, gedrenkt door den pas getallen regen, voordeden, dan weer zich vertoonden ah zwarte vette atrooken, door den ploeg doorsneden en omgewoeld. Is dat nu dezelfde grond, die Tolstoj's reuzentalent en machtigen geest zich zag ontwikkelen!? .. Zorgeloos grazen de koeieu, begeleid door troepjes witblonde kinderen. Lompstappend passeert ons eene boerenvrouw Alles ademt een landelijken eenvoud, dien men overal en door alle tijden been kan genieten, alsof in de verte niet reeda Jassnaja P iljaaa" op doemde, maar een eenvoudig, doodgewoon dorpje, zooals er duizende bestaan. Ismailoff vroeg den koetsier, die breedschouderig en gebruind door de zon op den bok ? troonde: Rijdt de graaf dikwijls te paard ?" Tot voor korten tijd reed hij bijna iederen dag naar het station, om de brieven te balen." En dat voor een man van byna tachtig jaar J Wat is die graaf Leo toch kras gebleven!" In de nabijheid van bet landgoed kwamen ons drie personen tegemoet, twee vrouwen en een man. De koetsier legde ons uit: Gra vin Alexandra Leo?na en de dokter van den graaf; de andere dame ken ik niet." Wij stegen uit het rijtuig en stelden ons aan gravin Alexandra Leovna voor. Eenvoudig gekleed, met een grooten baret op het hoofd en een stok in de hand, maakte zij direct een sympathiekeu indruk met haar open, innemend gezicbt en heldere, grijze oogen. Zouden wij graaf Leo Nikolaewitch kun nen spreken?" Wel, waarom niet, ik geloof fan wel.. ." Hoe staat het niet zijne gezondbeid? Het gerucht liep, dat bij ziek was." Thans is hij weer beter. Hij is weer ter been en gevoelt zich opgewekt." Eenige oogenblikken later reden wij door Jassnaja Poljaca. Een afschuwelijk modderige ik tegen op kwam was Novi's bewijs. Hij heeft m.i. slechts aangetoond, dat het beheeren van ZEER VERSCHILLENDE soorten werken, i. c. Genie- en Onderwijsgebouwen, bovendien ten opzichte van de verkeers middelen en bevolkingscentra op ZEER uitnloopende wijze over het land verspreid, noodwendig groot verschil in kosten met zich medebrengt, wat ook zonder het daartoe strekkepd betoog in No. 1587 wel als be wezen kan worden beschouwd. Duidelijk bleek dan ook in mijn betoog, dat dat groote verschil bij meer overeen stemmende diensten, al * Genie en Waterstaat, belangrijk ge'reduceerd wordt. Nu is het zeer gemakkelijk om dan te zeggen: de Waterstaat geeft ook te veel aan tractementen uit, doch deze stelling,is dan evenmin bewezen. Zeker zou eene vergelijking met den dienst der P. W. in onze groote gemeenten, wat het SOORT der werken aangaat, zeer te pas kunnen zijn. Het groote verschil van een dienst zich uitstrekkend over ne gemeente, in alle hoeken per electrische tram bijna zonder tijdsverlies te doorkruisen, waar alle overleg tusschen het Hoofd, de ings. en de opzs. mondeling kan geschieden en waar men door het splitsen in verschillende bureaux tot meer economisch gebruik van het personeel kan komen, met n van gelijken omvang over eenige provincies verdeeld, met werken dikwijls slechts te voet te bereiken, maken echter dat ook aan eene d.g. vergelijking alle waarde moet ontzegd worden. Mijn cijfer van / 84.300 voor tractementen onderwijsgebouwen, was getrokken uit N.'s eigen gegevens. De totaalsom van de minima geeft natuurlijkeene exceptioneelen toestand aan, welke voor vergelijkingen niet gebruikt mag worden. Overigens ? had ik dat cijfer in mijn betoog niet noodig, IK had dus het laagste bedrag wel kunnen aanhouden. De speciale inundatiebureaux heb ik niet in het debat willen betrekken; ik heb ge wezen op het feit, dat elk Genie-officier in vredestijd geheel met zijne oprlogsbestemming vertrouwd moet zijn en blijven. Evenals N. voel ik veel voor het instituut van het militie- en reservekader. Waar dit tot heden bij de Genie zoo goed als mislukt schijnt, in elk geval er weinig animo voor bestaat, zou het te roekeloos zijn, op dat personeel te rekenen, zoodat het aantal in vredestijd aanwezig, wel gebaseerd moet zijn op de oorlojsbestemmina;, welke m.i. Jsro. l is. Ook met de verboden kringen heb ik mij niet vergist, aangezien de verboden11 strook de breedte heeft van 2 kringen en de lengte van de heele Stelling. Bij het beheer van domeinen in een debat over technische aangelegenheden, wordt natuurlijk niet ge dacht aan het r eken i dicht i.g beheer, dat trouwens slechts bestaat uit het ontvangen van huren, pachten en retributiën, doch wel^ degelijk met het technisch beheer. Verder deze punten nader uiteenzetten voert te veel in details af en vordert meer plaatsruimte dan mij toegestaan kan worden. De hoofdzaak is deze: wil men aantoonen, dat bij de Genie bezuinigd moet en kan worden, dat het bewijs dan gezocht worde in dien dienst zei ven'l) en niet in foutieve vergelijkingen met andere diensten. Neemt men dan bovendien 1104 een aanloop als in het bewuste artikel van Novi, waar hij in een breedsprakigen opzet, de geheele legerinrichting op den vork neemt om langs de bewuste vergelijking te komen tot het schrale resultaat van wat officieren in Indi te detacheeren, en wat anderen aan eene burgerbetrekking te helpen, dan mag daar maar niet klakkeloos in worden berust. PAKA.XOVI. 2) 1) en dan niet in publieke geheimen (waarde on dit's) 2) N. begrijpt blijkbaar dezen naam ver keerd, para kan ook au-destus beteekenen, in stede van contra, ik pareerde, niet zijn aanval, ik toorde slechts aan, dat zijn aanval niet juist was. Had ik het anders bedoeld, dan had ik zijne conclusies zei ven aangetast. # * * Wenscht men een vruchtbaar debat dan moet de tegenpartij goed worden gelezen en een vergelijking tusschen Genie en Laiidsgebouicen niet worden omgezet in Genieën Onderwijsgebouwen. De landsgebouwen heb ben oen meer omvattenden werkkring dan de Genie aan wie uit den aard der zaak in hoofdzaak slechts wordt opgedragen het ontwerpen, uitvoeren en onderhouden van werken van eentonige en eenvormige makelij. weg, zooals in alle dorpen .. . Het grootste gedeelte der huizen is van steen gebouwd. Nieuwsgierige kinderen, vrouwen en grijs aards drukten hunne neuzen bijna plat tegen de kleine vensterruitjes. Als het ware melan cholisch (luisterend hogen de magere boornen hunne bleekgroen gebladerde takken naarde huizen toe. Het dorp maakt een treurigen indruk. Eerst aan het einde wordt het wat schilderachtiger. De grond wordt hier heuvel achtig en is hier en daar bezet met groepen zwaar geboomte. Tsvee steenen zuilen duidden den ingang aan van het landgoed. Eene onregelmatige allee voerde ons als een soort van groene gewelfde grot heusrelopwaart*, aan de eeae zijde begrensd door een tuin, aan den anderen kant door een kleii en, ppiegelgladden vij ?er. Iets wits schemerde door het boomgewelf en zonder eenigen overgang; bevonden wij ons voor een houten huis van twee verdie pingen: De woning van Leo Tolatoj. De glazen deur werd geopend en een bediende verscheen. Wij hadden dikwijls hooren vertellen, dat de talrijke bezoekers van Jassnaja Poljana" werden gecontroleerd op last van gravin Sophie Andreeona, die voor de rust van Lao Nikolaewitch waakte. Daarom zeide ik tot den bediende: Weeat zoo goed, ons bij de gravin aan te dienen." Wij werden in een groote voorkamer ge laten, van waaruit een houten trap naar de bovenverdieping voerde. De huisknecht verdween om na eenige oogenblikken terug te komen: Ot u zoo goed wilt zijn,naar bo?en te gaan." Langs de houten trap bereikten wij eene kleine, eenvoudige ontvangkamer, gemeubi leerd op een wijze, zooals mea in een landhuis uit de veertiger jaren zou kunnen verwachten. Aan de wanden hingen damesportretten uit den tijd van Alexander I ia Empirecostuum en een groot portret in olieverf van Tolstoj eene copie van de beroemde schil derij van Kramskoi. Bijna het gansche betoog van F. had dus achterwege kunnen blijven. Het heeft betrekking op eene vergelijking niet. door mij gemaakt. Mocht P. nog eens overtuigd raken van de noodzakelijkheid eener reorganisatie (be zuiniging) van den staf der Genie, dan zal hij mij dankbaar zijn voor hetgeen hij mij thans verwijt, t. w. dat door mij de wijze is aangegeven om daartoe te kunnen over gaan zonder de belangen van de betrokken personen te schaden. Amsterdam, Maart '08. Novi. iiiiiiriiiiiiiniiiiniiini De belangen van een kunstschil ders-genootschap en het be lang der kunst. L'arüste est sur i'humanitë, comme la statue sur Ie piélestal. (Novalis.) De brief, verleden jaar door de maat schappij Arti et Amicitiae gericht aan den Ned. Journalistenbond, dienende als protest tegen den onwelwülenden en zelfs beleedigenden toon" der critiek in sommige bladen besloot met de volgende tirade: In het belang -van de kunst n van den kunstenaar n voor den goeden naam, dien de pers in Nederland steeds heeft bezeten en dien zij zeker zal wensclien hoog te houden, verzoeken wij u beleefd uw zoo gewaardeerden invloed aan te wenden en de door u noodig te oordeelen stappen wel te willen doen, opdat deze toestand, die bij voortduring voor beide partijen (dat gewagen van partijen w zeer teekenend) nadeelig (?) zal blijken te zijn, niet langer bestendigd blijve." liet blijst een sommatie geweest te zijn! De aangezochte welwillende toon tóch nog uitblijvende, deed het Arti en Amicitiae-bestuur op zijn beurt onwel willend zijn: aan een zeker, het ongehoorige, deel der pers wordt voortaan het vrij-entrée-biljet voor de tentoon stellingen onthouden. Het lijkt eigenlijk een te onbeduidend geval voor publieke bespreking, bovendien kan de genomen maatregel worden aangezien als de uit oefening van een onvervreemdbaar recht, waartegen niet te mopperen valt. Leer om leer nu kunnen de on welwillende en beleedigende persheeren eens op hun neus kijken, verwend als zij waren door de al-oude gastvrijheid van het eerbiedwaardig genootschap, Avelke zij niet op prijs wisten te stel len. En, zoo zij er toevallig geen sigaren voor gekocht hebben, betalen zij net als iedergewoon bezoekereen of tweekwartjes entree met een strak gezicht (om zich goed te houden natuurlijk tegenover de glimlachende, vriendelijke loket-juff'rouw) en troosten zich veider met de overden king, dat een zoo weinig kostend entreebiljet, toch wel een erg schriel aanbod is om er een goedgunstig verslag mee te winnen. Wie laat zich in zijn uit spraak nu voor zoo'n schuitje omkoopen! Maar ik wil het geval liever ernstiger aanzien, want het is niet zoo onbedui dend en de maatregel niet zoo rechtmatig als zij lijkt. Eerstens is onder het tegen woordig beheer van deze maatschappij van kunstenaars een daad verricht, be nepen en kleinhartig, waartoe zelfs bij voorgaande besturen van meer orthodoxe gezindheid, en die minstens evenveel onheuschheden der pers te verduren had den, de begrippen nog te ruim bleken ; ten tweede en dit is bovenal be zwarend is het stuk met zijn roerende bescherming van de heiligste gevoelens van den kunstenaar, niet openhartig. Achter de deur klonk op eenmaal een niet meer jeugdige mannenstem: Maak dat dus in gereedheid voor morgen. -Nu zijt ge vrij. Ge kunt gaan..." Dat was hij! Dat was zijn stem! Ismailofl' en ik, we keken elkander een oogenblik aan en bleven hoe overdreven het ook klinken moge onbewegelijk, ah vast genageld staan. De lage deur werd geopend. Driejongens op bloote voeten glopen voorbij en trippelden langs de houten trap naar beneden. Op den drempel trad Leo Nikolaewitch, een zijden ka'otje op het hoofd, gekleed in een -nilen zomerjas en met hooge laarzen. Hij groette ons en vroeg: Wie is u en wat is uw beroep ?" Deze vraag, dia ons uit den mond van een ander ietwat komisch zou hebben toege schenen, klonk bij hem heel zachtmoedig, beminnelijk en innemend .. . Wij noemden onze namen en deelden hem mede, dat wij feuilletons en novellen schreven en voor de courant werkten. Vstoj herhaalde: Feuilletons, novellen? dat alles klinkt mij zoo ver, zoo ver. . .." Ik kon mij niet langer bedwingen: En dat zegt u, Leo Nikolaewitch, u, die zulke onsterfelijke, van heerlijke kunst getuigende romans hebt geschreven, zooals Oorlog en vrede" t n Anna Karenine ?" Tolstoj glimlachte nauw merkbaar, doch op de hem eigen, innemende manier. Ik hecht aan die werken geen ernstige beteekenif. Men begint ze nu reeds te ver geten en over 50 jaren zal niemand ze zich meer herinneren..." Natuurlijk voelden wij ons geneigd, tegen te spreken! Er valt ook niet aan te twij felen, of Tolstoj a's kunstenaar zal verschei dene tientallen van generaties overleven Zelfs in de sombere steden van Lygurie heb ik Italianen aangetroii'en, die Anna Karenine" verslonden. Doch de woorden van den wereld beroemden schrijver klonken OTO overtuigd, zoo oprecht, dat men het niet gewaagd zou hebben, ze te weerleggen. We stellen voorop, dat Arti" niet is een liefhebberij-tooneelgezelschap, dat voor zijn uitvoeringen introducties rondzendt aan kennissen en verwanten der leden, die, zoo zij ook soms op bemin nelijke wijze enkele opmerkingen loslaten, zich gevoelig willen topnen voor de vrien delijkheid der uitnoodiging door vleiende complimentjes over het spel der leden, die allen zóó hun best deden. We nemen ook aan, dat de leden van Arti" niet den kunstenaar willen spelen voor het publiek, maar waarachtig meenen het te zijn, dus ook den moed hebben hunner overtuiging om alle miskenning te kun nen trotseeren Comme la statue sur Ie piédestal" (al mocht soms Wijken, dat het beeld van het maaksel is uit den droom van Nebukadnezar, deels van metaal, deels van leem!) Nog zij in aan merking genomen, dat zoo'n schildersvereeniging zich geconstitueerd heeft uit de gemeenschappelijke behoefte aan een geschikte gelegenheid tot exposeeren hunner werken op vastgestelde tijden en... dat als een noodwendigheid daar van even regelmatig verslagen moeten verschijnen in de kranten. En dit al overwegende, kunnen we deze merk waardige episode voor het geschiedver haal van Arti et Amicitiae, nader toe lichtend, aldus opstellen: In den jare 1907 het bestuur der maatschappij Arti et Amicitiae, dat regelmatig tentoonstellingen van het werk der leden arrangeert, doelende, (of voor wendend) den publieken kunstzin aan te wakkeren en te veredelen, alle mid delen aanwendt om van eiken verschen toevoer kunstwerken der leden naar het vereenigingslokaal op het Spui, de mare wijd en zijd de wereld in te zenden gelijk door het aanbrengen van aanplak biljetten op hoeken van straten, ruiten van trams, tot zelfs onder het oog der reizende en trekkende wereld in vele spoorwegstations, aan kranten uitnwdigingen zendt, dus in volsten zin in het openbaar ageert schuwt het vrije antwoord op haar aanvraag tot beoordeelen aan hen, die door het lichaam der pers als publieke voorlichters zijn aangewezen en tracht zelfs zoodanige uitspraak te belemmeren, die niet recht streeks kan strekken tot meerdere eer en materieel voordeel der leden-schilders, of wel, miir zijne opvattingen niet in welvoegelijke bewoordingen is gesteld. De waarde eener critiek te meten naai den vorm, waarin zij werd gegeven, is even bekrompen als bij een kunstwerk eischen van moraal of' zedelijkheid te gaan voorop stellen. Een beleefde critiek en een zedelijke kunst! Ik weet niet voldoende den geheelen schuldenlast van de hatelijke en belee digende critiek in sommige bladen, maar ik heb nooit toch kunnen merken, dat buiten het onderwerp om, de persoon van den schilder moedwillig gekrenkt werd. Dat er door sommige critici, wellicht van de stelling uitgaande: zachte heelmeesters maken stinkende wonden" wel eens op ongenadige wijze gehakt wordt op wat onder valschen schijn zich als kunst voor de wereld presenteert, dat werd dan waarschijnlijk als persoonlijke krenking begrepen. Het is echter onnoodig deze agressieve" wijze van critiek-voeren te gaan recht vaardigen, waar de gewraakte onbetame lijke persmanieren slechts he'schijnmotief vormen voor de openlijke betuiging van kwalijkgezindheid bij Arti's bestuur. De werkelijke ergernis bleef opgekropt, uit eigen bevinding en het bleek rne nog nader uit een onderhoud met een der hoofdleden van Arti, is het niet alleen gewenscht, dat de toon der beschouwingen over de Arti-tentoonstellingen zoo geheeten behoorlijk zij, maar dat de publicist zijn positie aanwendt om de geëxposeerde kunstwaar der leden zooveel doenlijk aftrek te bezorgen en dat hij /oo min Leo Nikolaewitch wees naar de deur, waarachter de drie knapen waren verdwenen : Dat is veel bevorder)ijker en nuttiger dan de kunst." Met het woordje ,,dat" meende hij zijne werkzaamheid in de laatste tien jaren, sedert hij het schrijven van romans had opge geven, meende hij zijn theologische en zedekundige werken. Tolstoj zat dwars voor een kleine schrijf tafel. Alles in die kamer was klein, gezellig en intiem: het rekje met boeken, de tafel met de lamp in het midden, de twee leuningetoelen! Slechts de proote, lederen, van rechte armleuningen voorziene canapéherinnerde aan de ruime inrichting van een ouderwetsch. adellijk landgoed. Maar die canapv ia eerrt later op het landgoed gekomen en ook hij heeft zijn geschieden!?. . . . Ik staarde Leo Nikolaewitch, om zoo te zeggen, recht in de oogen. Geen enkel van zijn tallooze portretten toont hem, zooals hij werkelijk is.... Alle vertoouen zij een stugge soms inderdaad hardvochtige gelaatsuitdruk king. Niets van dat alles is waar! Over zijn geheele gezicht ligt iet-i zachts, iets goedmoe-' digs en toch iets schrander», ie lankmoedig heid van den man, die geschreven heeft, dat men geen kwaad met kwaad mag vergelden . .. Geen spoor van gebreken des ouderdoma. De heldere, scherpe, grijze oogen zien u van onder de zware karakteristieke wenk brauwen een kenmerk van alle Tolstoj's uitïorschend aan. Leo Nikolaewitch is niet groot en toch maakt hij den indruk, als had bij eene hooge gestalte. Zijne handen zijn fraai en blank, zelfs bleek; ze zien er jeugdig uit, ongerimpeld en zonder die eigenaardig geelachtige tint, die bij bijna alle ou ie lietien voorkomt. Door zijn handen arbeid zijn ze volstrekt niet ruw of grof geworden. (Slot volgt.)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl