De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 12 april pagina 5

12 april 1908 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1607 DE AMSTERDAMMER WEE KBLADTOOR NEDERLAND. DA M E £ LIBERTY SPECIALITIES UNOBTAINABLE ELSEWHERE MATERIALS DEPARTMENT A LARGE SELECTION OF WO O L L E N DRESS MATERIALS MADE OF THE FINEST WOOLS IN CELEBRATÊD LIBERTY COLOURINGS AT MODEST COST LLAMA CLOTH . . NURLA CLOTH . REMEL SERGE . . WO O L CRAPE . LAVEDAN CLOTH . GERA CLOTH . . IRAS CLOTH . . THERA CRAPE . . WIDTH 11O?130 PER METER FL. 1.55 FL. 2.50 FL. 2.7O FL. 2.95 FL. 3.35 FL. 3.45 FL. 3.75 FL. 3.95 CM. PATTERNS ON REQUEST M FT7 R» PO LE|DSCHESTRAAT IVI C l £.Ö(.\S\J AMSTERDAM SOLE REPRESENTATIVES IN HOLLAND llliniliiilll iiiilllliiiiiilll iMiimiiiiiMimiiiiimmmmiiimi Pracesses de Science. Princesses de Science is geheel en al een tendenz-boek. Het is niet mooi, 't is soms zelfs belachelijk leely'k en theatraal, maar 't ia mij toch sympathiek, en daarom wil ik er iets over zeggen. Het is een pleidooi voor de vrouw voor de vrouw als vrouw niet, als strijdster voor haar rechten, en als zoo danig ben ik blij dat 't geschreven is. Toch kunnen de feministen gerust zijn, want de equivalentie met den man wordt niet be twijfeld, zelfs is 't geheele boek een erken ning' daarvan, omdat de princesses de sciènce, vierges cérébrales in geen opz cht verstan delijk de mindere zijn van den man. Thérèse Herlinge, een jonge en, natuurlijk, mooie vrouw, is dokteres en wordt al dadelijk in 't eerste hoofdstuk ten huwelijk gevraagd door dokter Guéméné, die echter van haar verlangt dat zij haar studie op zal geven. Dit wil züniet, en zij verdedigt haar wil op gronden die schijnbaar heel luist zijn, en die wij allen nu wel kennen. HU blijft bij zijn verlangen, en zy' bij haar weigering. Zij gaan dus van elkaar, maar niet voor lang, want iimiiittiHiiiiiiiiiiiiiiiiiliiHiiiiiiiiiiiiiiiliiMHiimiiimiiimiiiiiiiiiiiiiMi UIT DE NATUUR CCLXVII. Van kruipers en klevers. Wie maar zelden naar buiten in een loofbosch kan wandelen, moet nu de gelegenheid waarnemen; want April is de maand van de bottende boomen en de terugkeerende vogel tjes. Tusschen deze twee verschijnselen is natuurlijk verband, net als tusscben alles wat er gebeurt in de wereld; maar hier is het verband al heel duidelijk; bijna al de zomerzangertjes, die in April uit het zuiden tot ons komen, nestelen in het struwel, hoe dichter hoe liever. De vogels, die hier's win ters blijven of al in Feoruari aankomen, broeden voor 't grootste deel in holten en gaten, zooals de meezen en boomkrnipers, de klevers en de spechten, of ze kiezen als broedplaats geheel open terrein, zooals de leeüweriksoorten en de kievit; de merels en lijsters nemen haast elk plekje voor lief, en profiteeren van klimop, van taxus, sierconiferen en ander wintergroen in de par ken en tuinen. Behalve het gemis van nestgel egenheid, zouden de vogeltjes ook het gebrek aan voedsel als last gewaar worden, indien ze lang vóór de bladontplooiing hun zomerverblijf betrokken. Die trekkers zijn zoo goed als allemaal insectenetende vogeltjes, en vóór half April is bet nog geen dag voor het gros van het insectenleger; deze dieren zijn op hun beurt wér bijna of geheel afhankelijk van het groene blad. Maar onze kleine jolige wintergasten, de goudhaantjes, de meezen, de kruipers en klevers zyn toch ook insectenvogels, al «aar deeren ze ten volle de liefderijke verzorging der menseden,, die bun 's winters een cocosnoot of een krentenpudding aanbieden; hun snavel en hun vaardigheid bij het insectenjagen toont met voldoende zekerheid aan, wat hun natuurlijke kost ie. Waar halen nu deze kleine vogeltjes 's win ters hun insecten vandaan? De groote specht met zyn stevige beitel snavel is in staat een mierennest open te breken of een boom te ontschorsen, maar een pimpeltje en een boomklever, al hameren ze er als 't nooiig blijkt, parmantig op, zijn toch te zwak voor zulk inbrekerswerk. Ook 't omkeeren van bevroren boombladeren op den bodem valt den meeaten nog te zwaar; dat kunnen de merels weer wel. Die kleintjes zijn derhalve aangewezen op insecten, die overwinteren, maar niet in den grond en niet onder den boomschors Nu overwinteren maar weinig van de gekorven diertjes in volwassen toestand open en bloot; alleen sommige vlinders en heel enkele andere ineecten wier lichaamsbouw hun belet een gat in boomschors te boren of zich in den grond te graven. Verreweg de meeste sterven vóór den winter en hun geslacht en soort blijft bewaard in den vorm van eitjes, die aan de kale twijgen of in de «pleten van den boomschors worden vast gekleefd; soms open, soms bedekt door haren al spoedig geeft hij toe met een: je ne peux plus vivre sang vons avoir au moins un pen." Dan begint hun leven van co dokter schap, en den morgen na haar huwelijk is zjj, als lederen morgen,-weer in het 't hot pi taal, waar nn een andere dokteren, vrij onkiesch, tegen haar zegt: D'éja revenue! oh! vous n'êtes pas demeurée longtemps dans Ie réve..." waarop zij nuchter, en erg wijs antwoordt: II n'y a pas de rêve Dine, il n'y a que de la viel" Maar Dina die zoo gelukkig is nog wel in de rêve te gelooven, toont zelf haar vie de femme beter te begrijpen dan de wijze Thérèse, want als zij wordt ten huwelijk gevraagd, en Thérèse, die tusschenpersoon is en haar uit naam van dr. Pautel het zelfde vragen moet wat Gnéménévan haar verlangde, nl. het opgeven van haar studie, dan zegt Dina: s'il n'avait pas demandécela, c'est moi qui Ie lui aurais proposé." Thérèse is dan natuurlijk hoogst veront waardigd en uit tegen Dina nog eens weer haar ze'fde frasen over 't recht van de vrouw om ook in haar huwelijk een persoon te blijven, geen slavin te worden, zich te ont wikkelen, enz. waarop de aardige Dina weer zegt: Des esclaves? ob, je n'emploie pas de si grands mots. Je dis ponse" tout simplement; cela signiüe que la femme qni porte ce titre s'est vouée a un homme". Deze kleine episode wordt niet onaardig geïllustreerd door iets dat ons al een kijkje in 't huiselijk leven van de jonggehuwden geeft. Als ^Guéménéthuis komt is hij moe, en zegt: je meurs de faim" waarop Théreee désolée, uitroept: Oh, m on pauvre chéri? Mon pauvre cbéri l" Qu'y a 't il?" vraagt hij. En zij bekent hem dat het menu juist be staat uit de twee gerechten waar hij niet raa houdt. Zij -had verzuimd de keukenmeid te zeggen deze nooit voor te zetten. Un vraidésappointement, uneexpression de col er e puis an résignation maussade se réfl tèrent tour a tour sur la physionomie de Guéméné. Puis il rit de sa propre déconvenue et allons?: allons, ce n'est rien ; je mangerai. des hors d'oeuvre. Qu'on me mette des oeufs" Zoo gaat 't natuurlijk steeds. Thérèse die opgaat in haar studie kan zich niet met haar huishouden bemoeien, maar ook de kleine intieme zorgen ces petits soins qui font que, dans sa femme un homme trouve un peu de sa mère" moet hij missen en als hij dan eindelijk in een zeer verklaarbare woede aandrang Krijgt in haar werkkamer alles kort en klein te slaan, en haar boeken en papieren te verbranden, en hij zich 'jeftig uitspreekt, dan zegt zij eerst allerlei overdrevenheden over haar juist zoo groote. door hem miskende iiefde, en eindigt: Mon pauvre chéri, défais-toi dors c des vieux préjugés, appiends & comprendre l'épouse nouvelle." De pauvre chéri vindt ten slotte by een andere vrouw wat hij bij l'épouse nouvelle mist, en dan door de jaloezie ontwaakt ein delijk in Thérèse de vrouw, en geeft zij haar studie op, om te worden: comme nous l'avait dit un jour dèlicieusement Dina Skarofi ton assistante." Ook de andere vrouwen zijn de draagsters van de ideeën der schrijfster, maar ds hoofd gedachte die zij ons door dit werk heeft willen doen voelen, is dat de studie voor de vrouw, hoewel een uitstekende moyen d'être" nooit een raison d'être" is, en dat de studeerende vrouw als vr,onw, degenereert. En het is gaed als dit zoo nn en dan eens gezegd wordt. M. E. v. D. VEH>E?PIINAPPEL. van 't moederlichaam of door spinsel. Een ander deel overwintert als keverlarven of als made of als rups en van deze zijn er ook, die in de schorsgroeven een winterschuilplaats zoeken; en wat oog eenheel goede provieiekast voor sommige kleine wintervogeltjes kan zyn, dat is het bladerig en vellerig korstmos op de stammen en twijgen van het bosch. Een extra-bedeeling krijgen vogels op warme win ter en lentedagen door de muggen en galwespen die dan al te voorschijn komen. Nu is zoo'n boom, zou men zeggen, al heel gauw leeggezocht en leeggegeten; en toch moeten de vogels er tot minstens half April op teren, met uitzondering dan van die ge lukkige extra-dagen als de muggen dansen Een radicaal middel tegen dameshoeden in het theater. In het Cbatelet-theater te Parijs werd dezer dagen behalve op het tooneel ook in het parket een comedie afgespeeld. Twee dames met buitengewoon omvangrijke hoeden zaten vóór twee heeren, die daardoor absoluut niets konden zien. Deze verzochten haar daarom zeer beleefd, de hoeden af te willen nemen. Het antwoord luidde kort en goed: Neen. Onze coiflure laat dat niet toe. Bovendien hebben wy slechts heel eenvoudige theaterhoeden op." Daarop schenen de dames het spel gewonnen te hebben en toonden ze sich dan ook daarover zeer verheugd. Toen echter de eerste acte voorbij was, kochten de beide heeren de twee leeg gebleven plaatsen vóór de dames, ijlden naar buiten en ver overden twee van die enorme stroohoeden, die de verkoopsters 'van de groote hallen van oudsher plegen te dragen. Met deze ge vaarten op het hoofd betraden zij tot groot yermaak van het publiek weer het parket en namen nu .vóór de dames plaats. Nu pro testeerden deze, om het vriendelijke maar besliste antwoord te krijgen : Pardon, dames, wy gelooven dat wij precies hetzelfde mogen doen als u." Verontwaardiging by de dames. Het slot was, dat de theater-directeur de politie moest laten halen om beide partyen mee te nemen, die nu beide een aanklacht hebben ingediend. Het is te hopen, dat de dames uit vrees voor dergelijke ervaringen, voortaan in den schouwburg, hoeden van bescheidener omvang zullen opzetten. Modes: De smaaktolle vrouw. Deportretichilder John Collier. De grande coquette" van de Comedie Franfaise, Cécile Sorel, die door het tijd schrift: La Vie Pamienne" aangezocht werd, over modes te echrijven heeft o. a. een lezenswaardig artikel geschreven :?La femme elegante". Cécile Sorel, beweert: Er bestaat geen verband tusschen smaakvolle toiletten en den j. rij?, dien men er voor besteedt. Een vrouw, die 25.000 francs 's jaars in de Rue de la Paix kan uitgeven voor haar toiletten, ziet er dikwijls niet zóó elegant uit, als zij, die slechts over een paar honderd francs per jaar kan beschikken. Om haar meening te staven, wijst zy, op de met goud geborduurde, kostbare, over aden kleeding der niet-élégante madame de Montespan, op de betooverende madame la Vallière, smaakvol en bekoorlijk in strenge soberheid van geplooide ktaag van wit batist. C bic", vlotte, pikante, ge durfde, tóch harmonische sierlijkheid, is eenvoudig niet te koopen. Niet in de Rue de la Paix; nergens. Elke vrouw moet met verstand, smaak en overleg, haar kleeding kiezen. Vóór alle dingen, honde zij rekening, met haar uiterlijke verschijning. Met die, veel meer, dan met de beerschënde mode. Wat haar uiterlijk betreft, is zelf kennis voor een vrouw verbazend moJÈliffc'. Eigen oordeel en het oordeel van den spiegel, den dl te ver trouwden kameraad, zijn onvoldoende. AanlllllllllltlllllllUIIIUttfUtHllllltllllllUtlOHIIIIIIIUHMJItUIMIIIIIIIttlllllll de meezen; hun vak is sport, en bun spel is kostwinning; duikelen en wiegelen om en op de twijgen is hun lusten hun leven, en flui ten doen ze van den morgen tot den avond, by regen en zonneschijn, maar by zonne schijn in Maart en April het meest. Waar de twijgen in takken en deze weer in de dikke armen overgaan die uit den stam komen, daar is de grens van het meezen-revier. Daar begint het terrein van de andere minder lenige maar steviger zoekers. Daar heb je ten eerste ie spechten, die zoeken onder de schors naar lac.ven; hun enavel en tong en pooten en staart zijn er geheel op ingericht. Zij staan vast tegen den loodrechten stam op hun klimpooten en hun Geplaagde Boomklevers. in het kale hout. Ook ly'kt het, of de sterksten, grootsten, die ook het meeste voedsel noodig hebben, de spechten en de boomklevers, de kleinere, de meezen, de kruipertjee b.v., het leven on mogelijk zullen maken. Maar gelukkig is het in de natuur zoo goed ingericht, dat dit be zwaar niet zoo groot is. als het lijkt. Er be staat een voortreffelijke arbeidsverdeeling by het zuiveren van den kalen boom. Let er maar eens op, nu we nog een week op bladeren moeten wachten, hoe mooi en ordelijk dat afzoeken van de boomen in zijn werk gaat. Alles wat dun genoeg is om twy'g te mogen heeten, alles wat buigt onder het gewicht van een klein vogeltje, is het wettig terrein van stevigen steunstaart; hun bek is een beitel en hun kop een hamer, hun tong een lange buig zame taster en liisker, die de holten achter het gestoken gat op den tast doorzoekt. Hun is alles toebedeeld wat diep verborgen is, achter de schors van den stam. Wat op den stam en de dikkere takken open ligt, of maar ondiep achter een spinsel of baarkleed is verscholen, is de rechtmatige buit voor de kruipers en klevers. De kleine boomkruiper, de muisvogel, met zijn lange, dunne kromme sabelsnebbe, kan tot in de nauwste speeltjes tasten; zyn steunstaartje, een spechtenstaart in 't klein, helpt hem in vereeniging met de lange nagels op de pootjes om vast te houden in den looddacht moet geschonken worden, aan: blikken van mannen, woorden van vrouwen. Die, zeggen meestal eerlijk, waar 't op staat. Materiaal, tint en snit van elk kleedingstuk, moet in harmonie zijn met ona uiterlijk. Een vrouw behoeft geen klassieke schoonheid met streng regelmatige trekken te zyn, om een bekoorlijken en bekorende» indruk te maken. De bekoring ligt in den blik, meer dan in het oog; in den glimlach meer dan in den mond; in de houding meer dan in den lichaamsbouw. Het sierlijke, geestige en be koorlijke in een vrouw, moet door haar klee ding worden aangevuld, verhoogd, tot zyn recht komen. La grande coqnette ontsteekt een vuurwerkje voor de légance der vrouwen uit de XVIIIe eeuw, doch, zij geeft toe, dat de reis manie van onze dagen, en de vliegerige drukte van onzen tijd, onze modernere ver voermiddelen, auto's en electrische trams, niet geschikt zyn, voor de pompeuze dracht van veel wijde en omvangrijke rokken. De keuze van kapsel en hoed: een hoofdzaak, mag volstrekt niet als bijzaak, behandeld worden. Een stijlloos kapsel, een niet-flatteerende hoed, kunnen het effect van een goed getailleerd coetuum totaal bederven. Doch, quoi qu'en dise la charmante Sorel, het is met de kunst zich sierlijk en smaakvol te kleeden, als met alle kunst. Wanneer men aanleg voor muziek, schilderkunst, beeld houwkunst, in zich heeft, dan kan men het door vlijtige studie en taaie volharding, tot iets, tot iets dragely'ks, tot iets middelmatigs, tot iets buitengewoons brengen. Mdar, de aanleg moet aanwezig zyn. Nu valt het uit een aesthetisch oogpunt te betreuren: dat er zooveel smakelooze vrouwen zyn; zoo veel domme vrouwen, die, gedachteloos de heerschende mode-voorschriften opvolgen en zich-zelf daardoor belachelijk maken; zooveel vrouwen die behagen scheppen in goedkoopen, burgerlijken opschik; zooveel vrouwen, die zich overladen en omhangen met strikken en kwikken, linten en pluimen, van waarde loos kaliber; zooveel vrouwen, die, maar niet k-Anner, beseffen, dat, strenge eenvoud altijd iets voornaams in zich heeft; doch, al d e vrouwtje?, doen dienst, als onmisbare facto ren in de bonte schakeering van 't geheel; en, zij vooral, doen de smaakvolle en sierlyke kleeding harer mede-zusteren beter uitkomen. Als antithese zouden wij haar toch niet wil len missen. Ik ben overtuigd, dat la Sorel, bekommerd op haar geestig neusje zou kijken, indien alle Fransche vrouwen haar evenaarden in smaakvolle wijze van zich te kleeden. Haar treffelijke kleedkunst ware niet langer uit zondering, doch regel, en, zij zou dit niet weaschen. In geen opzicht. Noch als geestige comédienne, noch als be koorlijke vrouw, noch als schalk e pen voerster. * * Het prachtig weefsel, Crêpe de Chine, in zachte, teere tinten en in bonte mengeling van tinten, zal in den zomer van 1908 tot bet geliefkoosd materiaal voor robes gekozen worden. Les dessous" worden door den mouleerenden vorm der modieuse robe princesje, steeds minder in aantal. De jupon secret, de jupon modeste, en de jupon fripon schuil gaand onder omvangrijke japon der XVIIIe eeuwsche schoone, behooren met de post wagens tot het verleden. rechten stand, en het heele overig lichaam te gebruiken bij de krachtsinspanning, die het uitpeuteren van zoo'n diep verborgen larfje vordert. 't Is opmerkelijk hoe weinig menschen het boomkruipertje kennen, hoewel het een heel alledaagach vogeltje is. Dat ligt aan zyn stille manier van werken en aan de grijze kleur van zyn rug, die tegen een boomstam niet afsteekt. Zijn keel en buik zyn anders wit genoeg; maar die ziet men nooit, daar het dier, als een muis teeen de stam gedrukt, naar boven kruipt en, als hij merkt dat hij bekeken wordt.de andere zijde vanden boom neemt. Een goed onderscheidingsmiddel is zijn vlucht; hij heeft de gewoonte van onde ren aan een boom te beginnen en in een spiraal omhoog te kruipen ofte glyden (van nabij gezien is het wippen); dan weer naar onder en, dicht langs den bodem vliegend, bereikt hij een volgenden boom. Wie op dit eigenaardig vliegen let, zal al spoedig merken, dat er in zijn buurt heel wat boomkruipertjes leven. Om dezen tijd, EU het nestelen, misschien het broeden of voeren al is begonnen, hebt ge kans er twee of meer bij elkaar te zien; bet kan gebeuren dat er eenige paren in n boom nestelen; wat wel vreemd lijkt, maar toch ook wel te verklaren is door de weinige boomen die geschikte holte voor het nest aanbieden; een boom die eenmaal hol is, biedt meestal op verschillende hoogte een neetplaats aan. Ook het korte piepdeuntje van de boom kruiper kan helpen hem in 't oog te krijgen. Tweemaal, bijna even hoog piep piep, dan twee piepjes naar omlaag, eentje weer om hoog een langer pieptoontje als slot, dat weer even hoog ligt als het begin. Maar veel meer teekenend dan hoogte, lengte en tempo van zyn geluid, is de omstatdigheid dat ge het vooral hoort by druilig weer. Als er in deze week een warm motregentje valt, met telkens een half uurtje waterzon er tusschen, let dan eens op het bovenbedoelde eenvoudig en vrij eentonig liedje, en ge zult ook den bescheiden zanger heel spoedig in 't vizier krijgen. Veel opzichtiger van kleed en klank is zijn mededinger op den «tam, de boomklever. Die heet zoo in navolging van het Duitsche Kleiber". Niet evenwel, omdat het net is of het dier tegen den boomstam vastkleeft; dat zou anders nog zoo kwaad niet gezien zijn; het vogeltje glijdt ook kopje omlaag langs een gladde stam naar onder; wat geen ander hem zoo grif na doet. Maar het kleven is heel wat anders. Hij nestelt soms in oude gpechtenhoUn en dan vernauwt by den toegang, door die met klei en waarschijnlijk speeksel dicht te kleven. De namen bkuwspecht en spechtmees die hij bij ons ook draagt, wijzen al op zijn epechtachtig wezen. Zijn kop en snavel vor men een massieve punthamer, een hals heeft hy niet en pooten haast ook niet, wel zeer stevige teenen met flinke nagels. Van dichtby gezien, vooral wanneer de zon hem van ter zijde beschijnt, ly'kt het soms of er een bont Wat zou de statige, prude Aagje Deken wel zeggen van de modieuse, Fransche en Engelsche onderkleeding der hedendaagsche vrouw?! Aagje zou dit beslitt" uit denbooze vinden; haar geestige vriendin, Elisabeth Bekker, de latere romancière, de schalke, levenslustige Betje Wolfi, de vive vrouw" zooals zy zichzelf noemt, 2 ou het waar schijn lijk uitgeproest hebben om zy'den of ril d'Ecosse maillot, om dito combination" en om een, niet meer dan n, nauwsluitend peau de Snede onderrokje, met zy'den volant. Er is absoluut geen ruimte voor meer, onder het mouleerend snit van japonrok, lynen van heupen, dijen en beenen afteekeaend. Mies Hélyett, behoeft in 1908 niet meer met schrik en ontzetting te getuigen, dat, het ongepast voor vrouwen is, te dansen, want, beweert zy' met stroef gezichtje in heerlijk Engelsch klinkend Fransen: en dansant vous montrez vos jambee". Zonder danspas een uit-te-voeren, biedt de moderne vrouw genoeg lynen, welvingen, en rondingen, aan kykgrage blikken. Praktische, hygiënische en smaakvolle onder- en bovenkleeding voor de vrouw, blijft voorshands de steen der wijzen, waarnaar ijverig en onverpoosd gezocht wordt. Wie zal hem vinden? Wie weet l Misschien dr. Theo van de Velde, practiseerend medicus te Haarlem, die er naar streeft, eene bevredigende oplossing te vin den voor bet hoogst ingewikkeld vraagstuk: vrouwenkleeding. Dr. Van de Velde, zal eerstdaags voor drachten houden over zijn vinding, en, die ook in brochurevorm in 't licht geven. Des te beter! Hygiënische en smaakvolle vrouwenklee ding, moet aan de orde van den dag blijven. Niet minder question brülante" dan vrou wenkiesrecht. * * * In een causerie, getiteld : Beautiful women I have painted" deelt de schilder John Collier, allerlei mede over portretschilderen. Aardige bizonderheden over het werken van den schilder, en détails over zyn modellen. John Collier begrijpt, dat poseeren voor vrouwen en vooral voor jonge, bewegelijke kinderen, die onmiddellijk van alles genoeg en te veel krijgen, een ware marteling i g Twee uur achter elkaar stil zitten, is geen kleinigheid. Kinderen houdt hy zoet, en in opgewekte stemming, door hun ieder oogenblik nieuw speelgoed vóór te zetten. Vrou wen paait hij in letterlijken zin met mooie praatjes." Liefst heeft hy, dat deposeerende dame zelf aan 't woord is, dan behoudt zij haar opgewektheid en levendigheid van ge laatsuitdrukking, en kan de artist zyn volle aandacht aan zyn werk schenken. Ziet hy, dat zijn model een vervelenden en vermoeiden trek op 't gelaat kry'gt, dan eindigt hy onn.iddellijk de séance. De kleeding der vrouw, acht Collier by het portret schilderen een zóó belangrijk onderdeel, dat by aan de dames vraagt, hem toe te staan, haar garde robe in oogenschouw te nemen. Hy kiest dan, wat hem door snit en kleur, het meest in har monie voorkomt met het slachtoffer dat vele lange uren zal moeten poseeren. Vindt hy niets naar zyn gading, dan ont werpt hij zelf een model, en kiest persoonlek materiaal en kleur voor de portret-robe. CAPRICBJ MMMiiMimimiiiiiiiiiMiiiMiimMiMiimiiiMMMmiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiüiii ijsvogeltje tegen den stam zit; zoo blauw is zijn rug en zoo rood zyn borst. Zoo nederig en bescheiden van wezen de kruiper is, zoo driest en opzichtig is de kle ver ; hij fluit bij tijden zoo wild en luid dat ge er van schrikt, en met een air of hij er op gesteld is dat ge hem hoort; soms. lijkt het precies of er een kleine boeren-jongen zich staat 11 oefenen in 't fluiten; 't is geen eigenlyk liedje, meer twee tsies, meestal een seconde, soms een terts of kwart verschil lende, hetzy naar omhoog of naar omlaag, tusschen elke twee tonen een korte rust. In een bijzonder opgewekten gemoedstoestand blijft de rust weg en rollen tien. twintig tonen zonder merkbaar hoogte-verschil na elkaar uit zy'n keeltje. Dien klever moet ge vooral opzoeken. Hy houdt zich by het loofhout; het dennebosch is zijn revier niet, of er moeten benken en eiken bij in staan. Dat schijnt in verband te staan met zijn geliefkoosde entremets, en hors d'oeuvres; bij is niet uitsluitend vleesch-eter; zooals kruipers en spechten en meezen, ook hy' lust heel graag een oliepitje n een beukennoot; een hazelnoot of een walnoot zelfs. Met zyn stevige snavel weet hy' de dop wel klein te krijgen; zoo noo lig zet hij de noot vast in een nauwe spleet, of hij pikt eerst een gaatje in den stam en duwt dan de noot of de pit er in. Ook heeft de klever de goede gewomte in dagen van overvloed op deze wijze heel wat vast te leggen voor de magere ty'den; jammer dat zijn memorie wat kort is; hij vergeet heel vaak zyn depot. Menschenschuw ia de boomklever heelemaal niet, althans niet waar hij met rust wordt gelaten. Wie dicht bij loofbosch woont kan hem aan zich wennen en lokken met noten of beukenpitjes. Warde Fowler, een bekend Engelsch vogelkundige, vertelt dat hij een paar klevers gewend had 's middags noten van zijn vensterbank te halen; ze kwamen geregeld en steeds op tijd. Eens had Fowler een vriend te gast, deze veroorloofde zich de vrijheid de nuthatch" eens te plagen en bun vindingsgeest op de proef te stellen. Hij legde de noten op de bodem van een zwaar en diep drinkglas. De diertjes waren perplex, ze za^en de noten maar konden ze niet te pakken krijgen ze scharrelden zoo lang dat er een bij het overfladderen of ter wijl hy' op een uitstekend latje zat boven in het glas had gekeken. Die bad het gesnapt; hij ging op de rand van het glas zitten, klemde zich daar goed vast, rekte zich zoover uit, dat hij met zyn grooten snavel de noot be reikte en te pakken had. E. HKIMANS. Corresp. Dr. S. Toch niet; ik heb de Pithecanth' opu» ereclug Duboit, niet vergeten, wel opzettelijk verzwegen om hem niet slechts terloops te moeten noemen, in den volgenden winter hoop ik er een heel opstel aan te wijden; maar eerst moeten er een paar voor bereidende opstellen aan voorafgaan.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl