Historisch Archief 1877-1940
No. 1607
DE AMSTERDAMMER WEE KBLADTOOR NEDERLAND.
DA M E £
LIBERTY
SPECIALITIES
UNOBTAINABLE
ELSEWHERE
MATERIALS
DEPARTMENT
A LARGE SELECTION OF
WO O L L E N DRESS MATERIALS
MADE OF THE FINEST WOOLS
IN CELEBRATÊD LIBERTY
COLOURINGS AT MODEST COST
LLAMA CLOTH . .
NURLA CLOTH .
REMEL SERGE . .
WO O L CRAPE .
LAVEDAN CLOTH .
GERA CLOTH . .
IRAS CLOTH . .
THERA CRAPE . .
WIDTH 11O?130
PER METER
FL. 1.55
FL. 2.50
FL. 2.7O
FL. 2.95
FL. 3.35
FL. 3.45
FL. 3.75
FL. 3.95
CM.
PATTERNS ON REQUEST
M FT7 R» PO LE|DSCHESTRAAT
IVI C l £.Ö(.\S\J AMSTERDAM
SOLE REPRESENTATIVES IN HOLLAND
llliniliiilll iiiilllliiiiiilll iMiimiiiiiMimiiiiimmmmiiimi
Pracesses de Science.
Princesses de Science is geheel en al een
tendenz-boek. Het is niet mooi, 't is soms zelfs
belachelijk leely'k en theatraal, maar 't ia mij
toch sympathiek, en daarom wil ik er iets
over zeggen. Het is een pleidooi voor de
vrouw voor de vrouw als vrouw niet,
als strijdster voor haar rechten, en als zoo
danig ben ik blij dat 't geschreven is. Toch
kunnen de feministen gerust zijn, want de
equivalentie met den man wordt niet be
twijfeld, zelfs is 't geheele boek een erken
ning' daarvan, omdat de princesses de sciènce,
vierges cérébrales in geen opz cht verstan
delijk de mindere zijn van den man.
Thérèse Herlinge, een jonge en, natuurlijk,
mooie vrouw, is dokteres en wordt al dadelijk
in 't eerste hoofdstuk ten huwelijk gevraagd
door dokter Guéméné, die echter van haar
verlangt dat zij haar studie op zal geven.
Dit wil züniet, en zij verdedigt haar wil op
gronden die schijnbaar heel luist zijn, en die
wij allen nu wel kennen. HU blijft bij zijn
verlangen, en zy' bij haar weigering. Zij gaan
dus van elkaar, maar niet voor lang, want
iimiiittiHiiiiiiiiiiiiiiiiiliiHiiiiiiiiiiiiiiiliiMHiimiiimiiimiiiiiiiiiiiiiMi
UIT DE NATUUR
CCLXVII. Van kruipers en klevers.
Wie maar zelden naar buiten in een
loofbosch kan wandelen, moet nu de gelegenheid
waarnemen; want April is de maand van de
bottende boomen en de terugkeerende vogel
tjes. Tusschen deze twee verschijnselen is
natuurlijk verband, net als tusscben alles
wat er gebeurt in de wereld; maar hier is
het verband al heel duidelijk; bijna al de
zomerzangertjes, die in April uit het zuiden
tot ons komen, nestelen in het struwel, hoe
dichter hoe liever. De vogels, die hier's win
ters blijven of al in Feoruari aankomen,
broeden voor 't grootste deel in holten en
gaten, zooals de meezen en boomkrnipers,
de klevers en de spechten, of ze kiezen als
broedplaats geheel open terrein, zooals de
leeüweriksoorten en de kievit; de merels en
lijsters nemen haast elk plekje voor lief, en
profiteeren van klimop, van taxus,
sierconiferen en ander wintergroen in de par
ken en tuinen.
Behalve het gemis van nestgel egenheid,
zouden de vogeltjes ook het gebrek aan
voedsel als last gewaar worden, indien ze
lang vóór de bladontplooiing hun
zomerverblijf betrokken.
Die trekkers zijn zoo goed als allemaal
insectenetende vogeltjes, en vóór half April
is bet nog geen dag voor het gros van het
insectenleger; deze dieren zijn op hun beurt
wér bijna of geheel afhankelijk van het
groene blad.
Maar onze kleine jolige wintergasten, de
goudhaantjes, de meezen, de kruipers en
klevers zyn toch ook insectenvogels, al «aar
deeren ze ten volle de liefderijke verzorging
der menseden,, die bun 's winters een
cocosnoot of een krentenpudding aanbieden;
hun snavel en hun vaardigheid bij het
insectenjagen toont met voldoende zekerheid aan,
wat hun natuurlijke kost ie.
Waar halen nu deze kleine vogeltjes 's win
ters hun insecten vandaan?
De groote specht met zyn stevige beitel
snavel is in staat een mierennest open te
breken of een boom te ontschorsen, maar
een pimpeltje en een boomklever, al hameren
ze er als 't nooiig blijkt, parmantig op, zijn
toch te zwak voor zulk inbrekerswerk. Ook
't omkeeren van bevroren boombladeren op
den bodem valt den meeaten nog te zwaar;
dat kunnen de merels weer wel.
Die kleintjes zijn derhalve aangewezen op
insecten, die overwinteren, maar niet in den
grond en niet onder den boomschors Nu
overwinteren maar weinig van de gekorven
diertjes in volwassen toestand open en bloot;
alleen sommige vlinders en heel enkele
andere ineecten wier lichaamsbouw hun
belet een gat in boomschors te boren of zich
in den grond te graven.
Verreweg de meeste sterven vóór den winter
en hun geslacht en soort blijft bewaard in den
vorm van eitjes, die aan de kale twijgen of in
de «pleten van den boomschors worden vast
gekleefd; soms open, soms bedekt door haren
al spoedig geeft hij toe met een: je ne
peux plus vivre sang vons avoir au moins
un pen." Dan begint hun leven van co dokter
schap, en den morgen na haar huwelijk is
zjj, als lederen morgen,-weer in het 't hot pi taal,
waar nn een andere dokteren, vrij onkiesch,
tegen haar zegt: D'éja revenue! oh! vous
n'êtes pas demeurée longtemps dans Ie réve..."
waarop zij nuchter, en erg wijs antwoordt:
II n'y a pas de rêve Dine, il n'y a que de
la viel"
Maar Dina die zoo gelukkig is nog wel in
de rêve te gelooven, toont zelf haar vie de
femme beter te begrijpen dan de wijze Thérèse,
want als zij wordt ten huwelijk gevraagd, en
Thérèse, die tusschenpersoon is en haar uit
naam van dr. Pautel het zelfde vragen moet
wat Gnéménévan haar verlangde, nl. het
opgeven van haar studie, dan zegt Dina:
s'il n'avait pas demandécela, c'est moi qui
Ie lui aurais proposé."
Thérèse is dan natuurlijk hoogst veront
waardigd en uit tegen Dina nog eens weer
haar ze'fde frasen over 't recht van de vrouw
om ook in haar huwelijk een persoon te
blijven, geen slavin te worden, zich te ont
wikkelen, enz. waarop de aardige Dina weer
zegt: Des esclaves? ob, je n'emploie pas de
si grands mots. Je dis ponse" tout
simplement; cela signiüe que la femme qni porte ce
titre s'est vouée a un homme".
Deze kleine episode wordt niet onaardig
geïllustreerd door iets dat ons al een kijkje
in 't huiselijk leven van de jonggehuwden
geeft. Als ^Guéménéthuis komt is hij moe,
en zegt: je meurs de faim" waarop Théreee
désolée, uitroept:
Oh, m on pauvre chéri? Mon pauvre
cbéri l"
Qu'y a 't il?" vraagt hij.
En zij bekent hem dat het menu juist be
staat uit de twee gerechten waar hij niet raa
houdt. Zij -had verzuimd de keukenmeid te
zeggen deze nooit voor te zetten.
Un vraidésappointement, uneexpression de
col er e puis an résignation maussade se réfl
tèrent tour a tour sur la physionomie de
Guéméné. Puis il rit de sa propre déconvenue
et allons?: allons, ce n'est rien ; je mangerai.
des hors d'oeuvre. Qu'on me mette des oeufs"
Zoo gaat 't natuurlijk steeds. Thérèse die
opgaat in haar studie kan zich niet met haar
huishouden bemoeien, maar ook de kleine
intieme zorgen ces petits soins qui font que,
dans sa femme un homme trouve un peu
de sa mère" moet hij missen en als hij dan
eindelijk in een zeer verklaarbare woede
aandrang Krijgt in haar werkkamer alles
kort en klein te slaan, en haar boeken en
papieren te verbranden, en hij zich 'jeftig
uitspreekt, dan zegt zij eerst allerlei
overdrevenheden over haar juist zoo groote. door
hem miskende iiefde, en eindigt: Mon pauvre
chéri, défais-toi dors c des vieux préjugés,
appiends & comprendre l'épouse nouvelle."
De pauvre chéri vindt ten slotte by een
andere vrouw wat hij bij l'épouse nouvelle
mist, en dan door de jaloezie ontwaakt ein
delijk in Thérèse de vrouw, en geeft zij haar
studie op, om te worden: comme nous
l'avait dit un jour dèlicieusement Dina Skarofi
ton assistante."
Ook de andere vrouwen zijn de draagsters
van de ideeën der schrijfster, maar ds hoofd
gedachte die zij ons door dit werk heeft
willen doen voelen, is dat de studie voor de
vrouw, hoewel een uitstekende moyen d'être"
nooit een raison d'être" is, en dat de
studeerende vrouw als vr,onw, degenereert.
En het is gaed als dit zoo nn en dan eens
gezegd wordt.
M. E. v. D. VEH>E?PIINAPPEL.
van 't moederlichaam of door spinsel. Een
ander deel overwintert als keverlarven of als
made of als rups en van deze zijn er ook, die
in de schorsgroeven een winterschuilplaats
zoeken; en wat oog eenheel goede
provieiekast voor sommige kleine wintervogeltjes kan
zyn, dat is het bladerig en vellerig korstmos
op de stammen en twijgen van het bosch. Een
extra-bedeeling krijgen vogels op warme win
ter en lentedagen door de muggen en
galwespen die dan al te voorschijn komen.
Nu is zoo'n boom, zou men zeggen, al heel
gauw leeggezocht en leeggegeten; en toch
moeten de vogels er tot minstens half April
op teren, met uitzondering dan van die ge
lukkige extra-dagen als de muggen dansen
Een radicaal middel tegen
dameshoeden in het theater.
In het Cbatelet-theater te Parijs werd
dezer dagen behalve op het tooneel ook in
het parket een comedie afgespeeld.
Twee dames met buitengewoon omvangrijke
hoeden zaten vóór twee heeren, die daardoor
absoluut niets konden zien. Deze verzochten
haar daarom zeer beleefd, de hoeden af te
willen nemen. Het antwoord luidde kort en
goed: Neen. Onze coiflure laat dat niet toe.
Bovendien hebben wy slechts heel eenvoudige
theaterhoeden op." Daarop schenen de dames
het spel gewonnen te hebben en toonden ze
sich dan ook daarover zeer verheugd. Toen
echter de eerste acte voorbij was, kochten
de beide heeren de twee leeg gebleven plaatsen
vóór de dames, ijlden naar buiten en ver
overden twee van die enorme stroohoeden,
die de verkoopsters 'van de groote hallen
van oudsher plegen te dragen. Met deze ge
vaarten op het hoofd betraden zij tot groot
yermaak van het publiek weer het parket
en namen nu .vóór de dames plaats. Nu pro
testeerden deze, om het vriendelijke maar
besliste antwoord te krijgen : Pardon, dames,
wy gelooven dat wij precies hetzelfde mogen
doen als u." Verontwaardiging by de dames.
Het slot was, dat de theater-directeur de
politie moest laten halen om beide partyen
mee te nemen, die nu beide een aanklacht
hebben ingediend. Het is te hopen, dat de
dames uit vrees voor dergelijke ervaringen,
voortaan in den schouwburg, hoeden van
bescheidener omvang zullen opzetten.
Modes: De smaaktolle vrouw.
Deportretichilder John Collier.
De grande coquette" van de Comedie
Franfaise, Cécile Sorel, die door het tijd
schrift: La Vie Pamienne" aangezocht
werd, over modes te echrijven heeft o. a. een
lezenswaardig artikel geschreven :?La femme
elegante".
Cécile Sorel, beweert: Er bestaat geen
verband tusschen smaakvolle toiletten en den
j. rij?, dien men er voor besteedt. Een vrouw,
die 25.000 francs 's jaars in de Rue de la
Paix kan uitgeven voor haar toiletten, ziet
er dikwijls niet zóó elegant uit, als zij, die
slechts over een paar honderd francs per
jaar kan beschikken. Om haar meening te
staven, wijst zy, op de met goud geborduurde,
kostbare, over aden kleeding der niet-élégante
madame de Montespan, op de betooverende
madame la Vallière, smaakvol en bekoorlijk
in strenge soberheid van geplooide ktaag
van wit batist. C bic", vlotte, pikante, ge
durfde, tóch harmonische sierlijkheid, is
eenvoudig niet te koopen. Niet in de Rue
de la Paix; nergens. Elke vrouw moet met
verstand, smaak en overleg, haar kleeding
kiezen. Vóór alle dingen, honde zij rekening,
met haar uiterlijke verschijning. Met die, veel
meer, dan met de beerschënde mode. Wat
haar uiterlijk betreft, is zelf kennis voor een
vrouw verbazend moJÈliffc'. Eigen oordeel en
het oordeel van den spiegel, den dl te ver
trouwden kameraad, zijn onvoldoende.
AanlllllllllltlllllllUIIIUttfUtHllllltllllllUtlOHIIIIIIIUHMJItUIMIIIIIIIttlllllll
de meezen; hun vak is sport, en bun spel is
kostwinning; duikelen en wiegelen om en op
de twijgen is hun lusten hun leven, en flui
ten doen ze van den morgen tot den avond,
by regen en zonneschijn, maar by zonne
schijn in Maart en April het meest. Waar de
twijgen in takken en deze weer in de dikke
armen overgaan die uit den stam komen,
daar is de grens van het meezen-revier. Daar
begint het terrein van de andere minder
lenige maar steviger zoekers.
Daar heb je ten eerste ie spechten, die
zoeken onder de schors naar lac.ven; hun
enavel en tong en pooten en staart zijn er
geheel op ingericht. Zij staan vast tegen den
loodrechten stam op hun klimpooten en hun
Geplaagde Boomklevers.
in het kale hout.
Ook ly'kt het, of de sterksten, grootsten,
die ook het meeste voedsel noodig hebben,
de spechten en de boomklevers, de kleinere,
de meezen, de kruipertjee b.v., het leven on
mogelijk zullen maken. Maar gelukkig is het
in de natuur zoo goed ingericht, dat dit be
zwaar niet zoo groot is. als het lijkt. Er be
staat een voortreffelijke arbeidsverdeeling by
het zuiveren van den kalen boom. Let er maar
eens op, nu we nog een week op bladeren
moeten wachten, hoe mooi en ordelijk dat
afzoeken van de boomen in zijn werk gaat.
Alles wat dun genoeg is om twy'g te mogen
heeten, alles wat buigt onder het gewicht van
een klein vogeltje, is het wettig terrein van
stevigen steunstaart; hun bek is een beitel en
hun kop een hamer, hun tong een lange buig
zame taster en liisker, die de holten achter
het gestoken gat op den tast doorzoekt. Hun
is alles toebedeeld wat diep verborgen is,
achter de schors van den stam.
Wat op den stam en de dikkere takken open
ligt, of maar ondiep achter een spinsel of
baarkleed is verscholen, is de rechtmatige
buit voor de kruipers en klevers.
De kleine boomkruiper, de muisvogel, met
zijn lange, dunne kromme sabelsnebbe, kan tot
in de nauwste speeltjes tasten; zyn
steunstaartje, een spechtenstaart in 't klein, helpt
hem in vereeniging met de lange nagels op
de pootjes om vast te houden in den
looddacht moet geschonken worden, aan: blikken
van mannen, woorden van vrouwen. Die,
zeggen meestal eerlijk, waar 't op staat.
Materiaal, tint en snit van elk kleedingstuk,
moet in harmonie zijn met ona uiterlijk. Een
vrouw behoeft geen klassieke schoonheid met
streng regelmatige trekken te zyn, om een
bekoorlijken en bekorende» indruk te maken.
De bekoring ligt in den blik, meer dan in
het oog; in den glimlach meer dan in den
mond; in de houding meer dan in den
lichaamsbouw. Het sierlijke, geestige en be
koorlijke in een vrouw, moet door haar klee
ding worden aangevuld, verhoogd, tot zyn
recht komen.
La grande coqnette ontsteekt een
vuurwerkje voor de légance der vrouwen uit de
XVIIIe eeuw, doch, zij geeft toe, dat de reis
manie van onze dagen, en de vliegerige
drukte van onzen tijd, onze modernere ver
voermiddelen, auto's en electrische trams, niet
geschikt zyn, voor de pompeuze dracht van
veel wijde en omvangrijke rokken.
De keuze van kapsel en hoed: een
hoofdzaak, mag volstrekt niet als bijzaak, behandeld
worden. Een stijlloos kapsel, een
niet-flatteerende hoed, kunnen het effect van een goed
getailleerd coetuum totaal bederven.
Doch, quoi qu'en dise la charmante Sorel,
het is met de kunst zich sierlijk en smaakvol
te kleeden, als met alle kunst. Wanneer
men aanleg voor muziek, schilderkunst, beeld
houwkunst, in zich heeft, dan kan men het
door vlijtige studie en taaie volharding, tot
iets, tot iets dragely'ks, tot iets middelmatigs,
tot iets buitengewoons brengen. Mdar, de
aanleg moet aanwezig zyn. Nu valt het uit
een aesthetisch oogpunt te betreuren: dat
er zooveel smakelooze vrouwen zyn; zoo
veel domme vrouwen, die, gedachteloos de
heerschende mode-voorschriften opvolgen en
zich-zelf daardoor belachelijk maken; zooveel
vrouwen die behagen scheppen in
goedkoopen, burgerlijken opschik; zooveel vrouwen,
die zich overladen en omhangen met strikken
en kwikken, linten en pluimen, van waarde
loos kaliber; zooveel vrouwen, die, maar niet
k-Anner, beseffen, dat, strenge eenvoud altijd
iets voornaams in zich heeft; doch, al d e
vrouwtje?, doen dienst, als onmisbare facto
ren in de bonte schakeering van 't geheel;
en, zij vooral, doen de smaakvolle en sierlyke
kleeding harer mede-zusteren beter uitkomen.
Als antithese zouden wij haar toch niet wil
len missen.
Ik ben overtuigd, dat la Sorel, bekommerd
op haar geestig neusje zou kijken, indien
alle Fransche vrouwen haar evenaarden in
smaakvolle wijze van zich te kleeden. Haar
treffelijke kleedkunst ware niet langer uit
zondering, doch regel, en, zij zou dit niet
weaschen. In geen opzicht.
Noch als geestige comédienne, noch als be
koorlijke vrouw, noch als schalk e pen voerster.
* *
Het prachtig weefsel, Crêpe de Chine, in
zachte, teere tinten en in bonte mengeling
van tinten, zal in den zomer van 1908 tot
bet geliefkoosd materiaal voor robes gekozen
worden.
Les dessous" worden door den
mouleerenden vorm der modieuse robe princesje,
steeds minder in aantal. De jupon secret, de
jupon modeste, en de jupon fripon schuil
gaand onder omvangrijke japon der XVIIIe
eeuwsche schoone, behooren met de post
wagens tot het verleden.
rechten stand, en het heele overig lichaam
te gebruiken bij de krachtsinspanning, die
het uitpeuteren van zoo'n diep verborgen
larfje vordert.
't Is opmerkelijk hoe weinig menschen het
boomkruipertje kennen, hoewel het een
heel alledaagach vogeltje is. Dat ligt aan
zyn stille manier van werken en aan de grijze
kleur van zyn rug, die tegen een boomstam
niet afsteekt. Zijn keel en buik zyn anders
wit genoeg; maar die ziet men nooit, daar het
dier, als een muis teeen de stam gedrukt,
naar boven kruipt en, als hij merkt dat hij
bekeken wordt.de andere zijde vanden boom
neemt. Een goed onderscheidingsmiddel is
zijn vlucht; hij heeft de gewoonte van onde
ren aan een boom te beginnen en in een
spiraal omhoog te kruipen ofte glyden (van
nabij gezien is het wippen); dan weer naar
onder en, dicht langs den bodem vliegend,
bereikt hij een volgenden boom. Wie op dit
eigenaardig vliegen let, zal al spoedig merken,
dat er in zijn buurt heel wat boomkruipertjes
leven.
Om dezen tijd, EU het nestelen, misschien
het broeden of voeren al is begonnen, hebt
ge kans er twee of meer bij elkaar te zien;
bet kan gebeuren dat er eenige paren in n
boom nestelen; wat wel vreemd lijkt, maar
toch ook wel te verklaren is door de weinige
boomen die geschikte holte voor het nest
aanbieden; een boom die eenmaal hol is,
biedt meestal op verschillende hoogte een
neetplaats aan.
Ook het korte piepdeuntje van de boom
kruiper kan helpen hem in 't oog te krijgen.
Tweemaal, bijna even hoog piep piep, dan
twee piepjes naar omlaag, eentje weer om
hoog een langer pieptoontje als slot, dat weer
even hoog ligt als het begin. Maar veel
meer teekenend dan hoogte, lengte en
tempo van zyn geluid, is de omstatdigheid
dat ge het vooral hoort by druilig weer. Als
er in deze week een warm motregentje valt,
met telkens een half uurtje waterzon er
tusschen, let dan eens op het bovenbedoelde
eenvoudig en vrij eentonig liedje, en ge zult
ook den bescheiden zanger heel spoedig in
't vizier krijgen.
Veel opzichtiger van kleed en klank is zijn
mededinger op den «tam, de boomklever. Die
heet zoo in navolging van het Duitsche
Kleiber". Niet evenwel, omdat het net is of het
dier tegen den boomstam vastkleeft; dat zou
anders nog zoo kwaad niet gezien zijn; het
vogeltje glijdt ook kopje omlaag langs een
gladde stam naar onder; wat geen ander hem
zoo grif na doet.
Maar het kleven is heel wat anders. Hij
nestelt soms in oude gpechtenhoUn en dan
vernauwt by den toegang, door die met klei
en waarschijnlijk speeksel dicht te kleven.
De namen bkuwspecht en spechtmees die
hij bij ons ook draagt, wijzen al op zijn
epechtachtig wezen. Zijn kop en snavel vor
men een massieve punthamer, een hals heeft
hy niet en pooten haast ook niet, wel zeer
stevige teenen met flinke nagels. Van dichtby
gezien, vooral wanneer de zon hem van ter
zijde beschijnt, ly'kt het soms of er een bont
Wat zou de statige, prude Aagje Deken
wel zeggen van de modieuse, Fransche en
Engelsche onderkleeding der hedendaagsche
vrouw?! Aagje zou dit beslitt" uit denbooze
vinden; haar geestige vriendin, Elisabeth
Bekker, de latere romancière, de schalke,
levenslustige Betje Wolfi, de vive vrouw"
zooals zy zichzelf noemt, 2 ou het waar schijn
lijk uitgeproest hebben om zy'den of ril
d'Ecosse maillot, om dito combination" en
om een, niet meer dan n, nauwsluitend peau
de Snede onderrokje, met zy'den volant. Er is
absoluut geen ruimte voor meer, onder het
mouleerend snit van japonrok, lynen van
heupen, dijen en beenen afteekeaend.
Mies Hélyett, behoeft in 1908 niet meer
met schrik en ontzetting te getuigen, dat, het
ongepast voor vrouwen is, te dansen, want,
beweert zy' met stroef gezichtje in heerlijk
Engelsch klinkend Fransen: en dansant
vous montrez vos jambee". Zonder danspas
een uit-te-voeren, biedt de moderne vrouw
genoeg lynen, welvingen, en rondingen, aan
kykgrage blikken.
Praktische, hygiënische en smaakvolle
onder- en bovenkleeding voor de vrouw, blijft
voorshands de steen der wijzen, waarnaar
ijverig en onverpoosd gezocht wordt.
Wie zal hem vinden?
Wie weet l Misschien dr. Theo van de Velde,
practiseerend medicus te Haarlem, die er naar
streeft, eene bevredigende oplossing te vin
den voor bet hoogst ingewikkeld vraagstuk:
vrouwenkleeding.
Dr. Van de Velde, zal eerstdaags voor
drachten houden over zijn vinding, en, die ook
in brochurevorm in 't licht geven.
Des te beter!
Hygiënische en smaakvolle vrouwenklee
ding, moet aan de orde van den dag blijven.
Niet minder question brülante" dan vrou
wenkiesrecht.
* *
*
In een causerie, getiteld : Beautiful women
I have painted" deelt de schilder John Collier,
allerlei mede over portretschilderen.
Aardige bizonderheden over het werken van
den schilder, en détails over zyn modellen.
John Collier begrijpt, dat poseeren voor
vrouwen en vooral voor jonge, bewegelijke
kinderen, die onmiddellijk van alles genoeg
en te veel krijgen, een ware marteling i g
Twee uur achter elkaar stil zitten, is geen
kleinigheid. Kinderen houdt hy zoet, en in
opgewekte stemming, door hun ieder
oogenblik nieuw speelgoed vóór te zetten. Vrou
wen paait hij in letterlijken zin met mooie
praatjes." Liefst heeft hy, dat deposeerende
dame zelf aan 't woord is, dan behoudt zij
haar opgewektheid en levendigheid van ge
laatsuitdrukking, en kan de artist zyn volle
aandacht aan zyn werk schenken. Ziet hy,
dat zijn model een vervelenden en vermoeiden
trek op 't gelaat kry'gt, dan eindigt hy
onn.iddellijk de séance. De kleeding der vrouw,
acht Collier by het portret schilderen een
zóó belangrijk onderdeel, dat by aan de dames
vraagt, hem toe te staan, haar garde robe in
oogenschouw te nemen. Hy kiest dan, wat
hem door snit en kleur, het meest in har
monie voorkomt met het slachtoffer dat vele
lange uren zal moeten poseeren.
Vindt hy niets naar zyn gading, dan ont
werpt hij zelf een model, en kiest persoonlek
materiaal en kleur voor de portret-robe.
CAPRICBJ
MMMiiMimimiiiiiiiiiMiiiMiimMiMiimiiiMMMmiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiüiii
ijsvogeltje tegen den stam zit; zoo blauw is
zijn rug en zoo rood zyn borst.
Zoo nederig en bescheiden van wezen de
kruiper is, zoo driest en opzichtig is de kle
ver ; hij fluit bij tijden zoo wild en luid dat
ge er van schrikt, en met een air of hij er
op gesteld is dat ge hem hoort; soms. lijkt
het precies of er een kleine boeren-jongen
zich staat 11 oefenen in 't fluiten; 't is geen
eigenlyk liedje, meer twee tsies, meestal een
seconde, soms een terts of kwart verschil
lende, hetzy naar omhoog of naar omlaag,
tusschen elke twee tonen een korte rust. In
een bijzonder opgewekten gemoedstoestand
blijft de rust weg en rollen tien. twintig tonen
zonder merkbaar hoogte-verschil na elkaar
uit zy'n keeltje.
Dien klever moet ge vooral opzoeken. Hy
houdt zich by het loofhout; het dennebosch is
zijn revier niet, of er moeten benken en
eiken bij in staan. Dat schijnt in verband te
staan met zijn geliefkoosde entremets, en hors
d'oeuvres; bij is niet uitsluitend vleesch-eter;
zooals kruipers en spechten en meezen, ook hy'
lust heel graag een oliepitje n een
beukennoot; een hazelnoot of een walnoot zelfs.
Met zyn stevige snavel weet hy' de dop wel
klein te krijgen; zoo noo lig zet hij de noot vast
in een nauwe spleet, of hij pikt eerst een gaatje
in den stam en duwt dan de noot of de
pit er in. Ook heeft de klever de goede
gewomte in dagen van overvloed op deze
wijze heel wat vast te leggen voor de magere
ty'den; jammer dat zijn memorie wat kort is;
hij vergeet heel vaak zyn depot.
Menschenschuw ia de boomklever
heelemaal niet, althans niet waar hij met rust
wordt gelaten. Wie dicht bij loofbosch woont
kan hem aan zich wennen en lokken met
noten of beukenpitjes. Warde Fowler, een
bekend Engelsch vogelkundige, vertelt dat
hij een paar klevers gewend had 's middags
noten van zijn vensterbank te halen; ze
kwamen geregeld en steeds op tijd. Eens had
Fowler een vriend te gast, deze veroorloofde
zich de vrijheid de nuthatch" eens te
plagen en bun vindingsgeest op de proef te
stellen. Hij legde de noten op de bodem van
een zwaar en diep drinkglas. De diertjes
waren perplex, ze za^en de noten maar konden
ze niet te pakken krijgen ze scharrelden zoo
lang dat er een bij het overfladderen of ter
wijl hy' op een uitstekend latje zat boven in
het glas had gekeken. Die bad het gesnapt; hij
ging op de rand van het glas zitten, klemde
zich daar goed vast, rekte zich zoover uit,
dat hij met zyn grooten snavel de noot be
reikte en te pakken had.
E. HKIMANS.
Corresp. Dr. S. Toch niet; ik heb de
Pithecanth' opu» ereclug Duboit, niet vergeten,
wel opzettelijk verzwegen om hem niet slechts
terloops te moeten noemen, in den volgenden
winter hoop ik er een heel opstel aan te
wijden; maar eerst moeten er een paar voor
bereidende opstellen aan voorafgaan.