De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 12 april pagina 6

12 april 1908 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1607 E5WN EN-VOMJ>EL -M<WKT DE- EER5TE -LUCIFE.R ftRMïNI^».«M.froHftRiS ? HfiDDEN- MET- TE-XWftftOVflN- lbo» TOT lbll- Wfti'ER-frfcRIU'OOMOfc, CHEÏPSPftflETiE*, -MfcT ? MOo VEKKUMM- -DE-dtHElMMiSSEN ? VPiN . HET- HOüWtUKK' Uit: Chris Kras Kzn. (Jan Feith) De geschiedenis des Vaderlands. delde een aantal gevallen uit de z. g. n. vaderlandache" geschiedenis op een meer vrijen" trant dan in de officieele geschiedboeken .en jaartallen-ponsen gebruikelijk was, ?en is. De teekeningen, om daarbij te blijven, zonden zeker onwelvoegelijk gecontrasteerd hebben met de romantische hthographieën en edelaardige personagies in Arend's Algemeene geschiedenis des Vaderlands". Daar entegen behooren de teekeningen van jhr. Van Loon zeker tot het amusantste in 't humoristische genre, wat in de jaren 1850?60 hier in Holland is verschenen, en als zoodanig ook nu nog door ons valt te waardeeren. Niet alzoo echter het geslacht.dat deze zaken uit de eerste hand ontving. Er stak een formeel stormpje op tegen dit vermeende aanranden van het beste en heiligste wat men toenmaals in ons land meende te bezit ten: het glorierijke verleden. Daarop het speelsch vernuft te laten grasduinen, in stee van met uitgestreken vaderlandsliefde 't chauvinistisch gemoed er aan te stich- , ten, werd nitgekreten voor een laffe en bovendien hoogst onfatsoenlijke aardigheid. Men oordeele niet te hard over deze topzwarj vaderlandsliefde. Al wat onze groot vaders hebben moeten verduren om en derwille van Belgiëen de smadelijke afscheiding, had op gevoelige wijze de harde waarheid geleerd, dat Holland, zooals 't geworden was 'n quantiténégligeable op 't internationaal topneel voorstelde. Er was vroeger al eens r>ij ons, over ons, zonder ons gedelibereerd; maar de afscheiding en de voorwaarden waarop, waren ditmaal ook ondanks ons vastgesteld. Holland stond machteloos, en voelde dit z raarder nog dan het ondergane onrecht. Neerslachtig en mokkend trok Holland zich terug, boedeerde, en vond slechts troost en »06KEWOST -? UEPENBER& -HftN&T. ZKH -OP - EN-OLPErtBftR,MEVei-P - WORpT . OIMTWOOFJ>. Uit: Chris Kras Kzn. (Jan Feith). De geschiedenis des Vaderlands. CHRIS KRAS Kzn. [JAN FEITH]. De geichitdtni» dei Vaderland», naar officieel* en particuliere bronnen in zwartjes geteekend. Rotterdam, Ned. Kiosken Mij, 1907. ,'aL»nds voor- en tegenspoed, het worstlen, lijden, «trijden ,Voor vrijheid, wet en recht en eigen volksbestaan (Door kermisgrappen op hinsworstentrand te ontwijden, ,pat meet de mate vol der flauwheid onzer tijden: «Waarvoor ge ons lachen vergt, dat vordert eer een traan." Zoo juist is de halve eeuw uitgeluid, die ons van het jaar scheidt, toen de oud-hoogleeraar dr. W. Hecker zijn en veler veront waardiging in rijm bracht over een prenten boekje, waarin een geestig teekenaar en een vermakelijk schrijver eigenlijk precies 't zelfde endernamen als thans Jan Feith. Er was in het jaar 1864 op naam van Ifr. J. van Lebnep en Compagnie" een boekske verschenen met den titel: Tafereelen uit de geschiedenis de» Vaderland», tot nut van groot en klein; aanvangende met de komst der Batavieren m eindigende au het uit i»." Jammer genoeg, is het te spoedig uit" geweest. Het prentenboekje gaf aanstoot, de publicatie werd dus gestaakt, en de familie Van Lennep kocht zooveel mogelijk de verspreide exemplaren op, zoodat de eerste druk t haag zeer zeldzaam is geworden. Wie van deze zaak meer weten wil, vindt dit in het opstel van N. D. Doedes in Le Gids van 1895, getiteld Vermakelijke" Nederlandsche geschiedenis." Het bewuste prentenboekje, met versjes van Van Lennep, de teekeningen, bleek later, waren van jhr. P. van Loon behanwaarheid in een malle zelfverheerlijking, te gevaarlijker omdat het bleef teeren op het roemrijk, verleden. Iets dergelijks ziet men in een ander klein, op de teenen getrapt landje gebeuren, n.l. Denemarken na den oorlog van 1867 om de Sleeswij k-Holsteinsche landen. Dtór, zoowel als hier, is men over dien kwaden tijd heen. Een opleving van binnenlandsche werkdadigheid op allerlei gebied heeft de nationale aandacht op anderezaken gevestigd dan juist het verleden. Maar niet nog aldus, toen Van Lennep en Van Loon hun grappen publiceerden, waartoe '? lands verleden, dat heilig huisje, den stof leverden. Vandaar onder anderen, het veelcoupletten-tellend vaers van dr. Hecker, dat als een nood wimpel wapperde op het stormpje der publieke verontwaardiging, en waaruit het bovenstaand fragment wel de meest ge moedsvolle strophe is. * ** Niemand zou er thans meer aan denken, als openbaar, en nog wel rijmend, aanklager op te treden tegen Jan Feith om en derwille van zijn vermakelijke historie des Vaderlands. Niet enkel en alleen, omdat wij nu zooveel meer gewend zijn geraakt de wereldache en geestelijke goederen der menscbheid ook van den zwakken kant belicht te zien. Humor en eatyre is tegenwoordig een coulant artikel geworden; men schrijft er zeer dikke boeken over; en'n waarheid is't, dat er al zeer weinig meer is, waarover de narrenstaf nog niet gebroken is. Maar, wanneer we niet langer, als toen maals, gruwelen om de Verkrachting der Vaderen", dan is dit vooral ook, omdat we de betrekkelijke waarde hebben leeren inzien van hetgeen voorbij ie, in een tyd, waarin elk volk glad bij de pinken moet zijn om in 't gedrang 4e noodige elleboogsruimte te behouden. Voor ons is de geschiedenis des vaderlands' im Grossen und Ganzen 'n verleden met durf, met fut en genoegzame afwisseling, maar ontdaan van alle didaktische, exemplarische of prophylaktische strek kingen. Ongeleerd weten wij wel allen, dat, wat men traditie" noemt, vo'or moderne volken een troef kaart is uit een vóórgaanden robber. Ea evenmin als in 't bezig-Eogeland nog gemokt en getoornd wordt om The Comic History" van Thomas A'Beckett met de grappige teekeningen van John Leech, de geestige medewerker van Punch, de toen maals beroemde Douglas Jerrold schreef echter aan Dickena een zeer heftigen brief over dit boekje, waarin hu het zeer erg blijkt te vinden, dat men ook tragische gebeurteniseen zoo bespot, evenmin is er thans nog bij ons plaats voor miezerige ver ontwaardiging, nu voor de tweede maal onze historie in 't komische is overgezet. Integendeel! Een tweede uitgaaf van Van Loon's prentenboekje is in onze dagen, een jaar of wat geleden, mogelijk geweest. Daar naast nu Jan Feit h's foliantje met zwartjes, zooals men weet achtereenvolgens reeds in den Ware Jacob" verschenen. .*? Niet alleen ter wil Ie van de treffende ver andering in de volks-psyche in de laatste halve eeuw heb ik hier het oude en het nieuwe prentenboek der vaderlandsche historie nevens elkaar gezet. Beide teekenaars, Van Loon en Jan Feit h, hebben een teekenmethode gevonden, die reeds op zichzelf in staat is bet komische effect van het geteekende te bewerken. In de meeste zijner prenten heeft Van Loon figuren geteekend in den trant van de houten trekpoppen, vroeger welbekend in kinder kamers; met starre-strjvfl-houten houdingen en dwaas-rechtlijnige omtrekken. Deze omtrek ken zijn aan de schaduwzijden overdreven zwart gelijnd, zoodat de figuren sterk buiten het teekenvlak schijnen uit te springen. Deze combinatie van stijve onbeholpenheid en overdreven, rechtlijnige plastiek roept van zelf reeds een komische werking in het leven. Ik kan mij niet herinneren zulk werk ergens elders te zijn tegen gekomen.; alleen bij Lucien Métivet vindt men soms iets wat er op lykt, maar veel soepeler en minder onop zettelijk. Minder origineel is weliswaar de techniek van Jan Feith's zwartjes". Het zijn silhouet ten, en men weet, dat deze, ook in de karikatuur, nog al veel voorkomen. Moritz von Schwind bijvoorbeeld en Caran d'Ache hebben er ruimschoots gebruik van gemaakt. Maar vooreerst is Jan Feith origineel in den opzet der tafreelen: de smalle, langrekte strooken.als glasplaten van een tooverlantaarn; waar zich alles op n plan afspeelt, een enkele maal met wat eenvoudig decor en perspec tief, en soms tnsschen de zwartjes" een witje", zooals Jacoba van Beieren in bruids toilet ; of n enkele maal een rood mopje, van Perrol met den rooden hand!..." Maar vooral origineel en typisch zijn deze zwartjes" om de beweeglijkheid dier zwarteentonige inktmopje?. Noch delicaat als de Japaniche silhouetten, noch ook fljn-uitvoerig en handig als bijvoorbeeld de schoone pop petjes voor den Chat-noir", zijn deze zwartjes losjes en leuk omdat ze de beweging zoo uitmuntend weten vast te houden. Dit maakt het werk van Jan Feith tot iets zeer aparts. GR. Floris I vermoord. 1061. Och, meneer! sprak de meid wat een zunde veur die mooie noppiesdeken l" Hou je stil, ouêTrijn! dat is gestopt met drie steken." En bom zei Jan Slotboom, en stiet hem zijn slakkesteker in de darmen. J3n mooi zei de meid, nou hoef ik geen kemillen meer veur em te warmen l" Uit Mr. J. van Lennep, Vermakelijke geschiedenis des Vaderlands. IHIIIIIIIIIIlllllllllllllllltltMIIIHIIHIIMIIIIIIIIIIItUIIIIIIMIIIIIIIIlllllllllllllllllllnlIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIinlUIIIIIIIIIIIIMnlllllMIIIII fan fff. Jtitstbcivaa.rdert Floris V vermoord. 1296. Ferm, jongens! snij 'em aan mootjens l" sprak Velzen tot de Edelen. Als hij niet morsdood is, dan loopen wij be leien l" Uit Mr. J. van Lennep, Vermakelijke geschiedenis des Vaderlands. Vertrek der Spaansche benden uit Nederland. 1560. Koning Filips had, toen hij heenging, een troep Spaansche soldaten, Quasi om de rust te bewaren, hier achtergelaten, Waaruit zulk een geweldig gemor en ruzie ontstond, Dat men ze om rust te bewaren maar weer naar huis toe zond. Uit Mr. J. van Lennep, Vermakelijke geschiedenis des Vaderlands. Het beleofte Umi, Tooneelspel in 4 bedr., door FBBD. v. EEDBK. Als er een bepaalde geestesrich ting zou zijn, die door het stuk wordt bestreden, dan is het het consequente Christendom, het Tohtoyisme, maar dat geschiedt met allen eerbied." v. E., in De f ionier. We hebben bij de beoordeeling van 't Be loofde Land dus wel hier aan te denken, dat het een strekking heeft, die er tenminste ook volgens van E. uit te lezen is ea ten doel heeft het Tohtoyisme of consequente Christendom te bestrijden. 't Is me onmogelijk als Tolstoy gezinde deze bestrijding zonder een waarschuwing de wereld te laten ingaan, omdat v. E. hier 't bewijs geleverd heeft Tolstoy's leer en op vattingen aan te vallen zonder ze te begrijpen. Het consequente Christendom, zooals Tol stoy dat predikt, zon met weinig woorden aldus te zeggen zijn: De hoogste wet is Liefde; hiervan afgeleid 'c gebod: kwaad niet met geweld weerstaan. Verwerping van den op ge weid berastenden Staat ende staatsrechten voor de hooger ontwikkelde volken van onzen tyd; verwerping dus ook van het speciaal per soonlijk Eigendomsrecht. De verwezenlijking ran de liefde-wet zal volgens Tolstoy zoo plaats hebbeu, dat die menschen, welke de waarheid hebben erkend, zooveel mogelijk anderen overtuigen e a dat ze met behulp van weigering van gehoorzaamheid Recht, Staat en Eigendom vernietigen en den nieuwen toestand verwekken. v. Eeden wil in zyn Beloofde Land", die mogelijkheid voor onmogelijkheid aantoonen en doet dit op de volgende, volgens hem eerbiedige" wijze. Hij brengt geforceerd een bende slappe, half of geheel-idioten-typen bij elkaar, for meert hen tot een z.g. Tolstoyaansche kolonie; doet dat eaamgeraapte zoodje alle mogelijke onzin zeggen en doen, zoodat men den in druk krijgt dat aanhangers of vereerders van Tolstoy allen rijp zijn voor een gekkenhuis en eindigt die klare nonsens met een lesje, dat de princes den Tolstoyaan geeft door hem zy'n gebrek aan humor" te verwijten, Dit ig nu in 't kort de bestrijding van het Tolstoyisme in het Beloofde Land van Fred. y. Eeden, Een ridderlijke bestrijding voorwaar l Wan neer ze niet uit gedachteloosheid ontstaan is. verklaar ik haar voor hoogst immoreel. Wie op zulk een onbeschofte wijze een geniale natuur als Tolstoy aan de kaak stelt, toont weinig karakter, te hebben of zeer dom te zijn. En dat is de schrijver van de Blijde Wereld? De stichter van de kolonie Walden? Hij heeft hier meer van zijn zoutejooze creatie. Heintje Wil-wel, die zijn ontoombare woede en machteloosheid uit in een blikken- iekselfaniare of, dronken, zijn diepste genoedatoe stand verklapt. De liefde-wet of 't ideaal van Tolstoy wordt nl. gepersonifieerd in een dominee, die, als halve Christus niets doet dan quasi-verheven, onpraktische woorden spreken van liefde, vrede en rein leven,en tegelijkertij i zijn vrouw met kind achter zich aan laat zenlen; later profetische, spiritistische toovergeesten-uitdrijverij en wonderen doende, een pop naar zyn wil de armen laat bewegen; nog later van naam verwisselend, liegt, om Orski den anar chist te redden uit gevangenschap. Hier levert v. E. 't bewijs, dat hij de een voudige kernachtige woorden van Tolstoy nog mis verstaat, want Tolstoy spreekt altijd over liefde als wet, als ideaal, waarnaar de men schen streven moeten, telkens weer, maar niet als voor verwezenlijking vatbaar. Daarmee zou hij in de fout vervallen, waarin v. E. juist steeds vallende is, de menschheid haar ideaal te ontnemen. Wat een groote dwaasheid nu, het ideaal van Tolstoy en van den Christen in een mensch te willen verstofljjken. Dat is juist d» dogmatiek, de goden Jezus-vereering, die Tolstoy in zijn leer zoo streng veroordeelt. Idse is een consequente Tolstoyaan," zegt v, . in zijn verklaring van 't Beloofde Land," maar dat is juist een vergissing, dat hij ons wil laten zien en spreekt van een consequente Tolstoyian of consequente Christen, of con sequente Christus. Niemand is goed dan God alleen," zegt Tolatoy Christus na. Hoe wil v. E. dan een goede, een consequente Tolstoyaan daarstellen ? Trachtte hij 't te doen naar waar heid en in waarachtigen eerbied en ootmoed, hij zou tot een beelding kunnen gekomen zijn, de Testamentiscne Christus nabij of gelijk wellicht, maar ook met dit z.g. Tolstoyanisme krijgt de achoone Testamentische Christus legende een walgelijke vertolking. De wondereu zijn ook sterk tegen Tolstoy's christelijke opvatting. De misselijke Heintjewil-wel-figuur, die de geweldloosheid ver tegenwoordigt, is wel heel erg lijdelijk, maar mist het kernachtige verzet. 't Gevolg van al die schromelijke vergis singen heeft natuurlijk zijn verderfelyken in vloed op het verdere in het geheele stuk en ik kan tot mijn spijt geen eukel Tolstoyaausch tintje in andere kolonisten ontdekken, vooral ook door het zich noemen van Chriatenanarchiaten. De anarchisten van dien naam, die er zijn in de wereld, hebben onomwonden uitgespro ken, dat ze geen Tolstoyanen zijn. In die twee richtingen schijnt v. E. zich dus verward te hebben. Salomo Selderie heeft niets met een kolonie te maken en is er in geplaatst om nog, meer lachers en spotters op de hand te krijgen. Nico Puikendrom, de poëet, is een geheel tegenovergesteld ideaalbeeld van den poëet, zooals Tolstoy die zich denkt en hoe die baronesse Krop-Sla hier komt en waarvoor ze eigenlijk fungeert, 't is me alles even onduidelijk en dwaas. En 't slot, waaruit de strekking moet blij ken, het gemis aan humor, wat v. E. constateeren moet uit Tolstoy's levensleer en opvatting, waaruit is ze hem ooit gebleken? Uit al wat ik van Tolstoy las, blijkt mij juist een ernstige geest, die de humoristische, de fijn-aumoristische zijde van 't leven zeer goed ziet en waardeert en op buitengewone wijze naar voren weet te brengen. Zijn liefde voor muziek en andere kunst, sport en gezelschapsvermaken is overbekend en zijn dagelijksche opmerkingen moeten van een pittige geestig heid zijn. 't Komt me voor, dat, indien v. E. een vernietiging van een Tolstoyaansche kolonie wilde laten zien, hij daar wel een andere reden voor had kunnen vinden, dan gebrek aan humor. Zijn de Duchotoren-kolonies niet op andere wijze bezweken en waren daarin niet de duidelijkste oorzaken te vinden ? Wat ik in v. Eeden zie, nu ik zijn Beloofde Land" eens ernstig overdacht heb, maakt hem niet tot een fijn-voelend mensen. Zijn tooneelapel is 't product van een pessimistischen geest, die voor waarachtige humor allang verkeken is. 't Is het ziekelijk ver schijnsel van een machtelooze, die zijn kracht zoekt in 't bespottelijk maken van geesten, die zijn meerderen zijn en gelijk die alapperige do mine Idse Alua naar zieltjes-winnen zoekt. 't Is de wraak van den vermoeiden idealist, die jammert om zyn zwakheid en dan anderer idealisme gaat hekelen. Pijnlijk, tot deze conclusie te moeten komen bij een man, die in zijn vroegere werken 't bewijs leverde te kunnen nadenken, heel zuiver te kunnen snijden, heel eerlijk, te waardeeren heel oprecht en te idealiseeren met een praktisch en fijn gemoed. Of was ook dit alles eerzucht en ijdeltniterij ? J. P. TERIVEY. Amsterdam's Groot burgerschap. Nu wij weten, naar aanleiding van prof. dr. H. Brugman's bijdrage in het 6e Jaarboek der Vereeniging Amstelodamum", De Ruyter's Groot-Burgerschap van Amsterdam", wat men te dier stede met het aanvragen van het groot- burger of poorterschap beoogde, is het wellicht dienstig ook eens na te gaan of de veror dening daaromtrent gesteld, uitsluitend eene Amsterdamsche was, dan wel, of in andere koopsteden van Europa, doch buiten de grenzen der republiek gelegen, soortgelijke bepalingen voor het poorterschap bestonden. Te Amsterdam waren de -voorrechten aan het grootpoorterschap toegekend zuiver van politieken aard, want zij, die in de termen vielen het poorterschap aan te vragen, waren als bezitters daarvan, alleen bevoor rechten, voor zooverre dit het verwerven van een vroedschapsplaats ofte eenige aensienlijcke charges of functiën" betrof. Nu is het mij bekend, dat te Hamburg bijv., omstreeks het jaar waarvan hierboven sprake is, ook voorschriften dienaangaande bestonden en wellicht weet de een of andere lezer bijzonderheden van andere steden roede te deelënj en het hief verhandelde aan te vullen. Opmerkelijk is het, dat de stad Ham borg, die in zulk een directe relatie stond met het machtige Amsterdam der 17e eeuw, dienaangaande ook regelingen trof met hen, die zich te dier plaatse lieten inschrijven. Beide steden behoorden tot het Hanze verbond, hetwelk geschapen was door de behoefte aan onderlinge bescherming en aan onbelemmerd verkeer in het algemeen. Te Amsterdam werd volgens Bontemantel eerst in 1652 een onderscheid gemaakt, tusschen groot- en klein-poorterschap, ter wijl wij uit de navolgende regelen zullen zien, dat reeds in 1639 te Hamburg des betreffende voorschriften bestonden, en nu rijst de vraag: is die Amsterdamsche in stelling wellicht eene gewijzigde navolging van de Hamburgsche voorschriften ? Zekerlijk had de Hamburgsche verorde ning eene juist tegenovergestelde strekking, maar het doel der stadsregeering zal wel, evenals dat te Amsterdam het geval was, van zuiveren fiscalen aard geweest zijn. Betaalde men te Amsterdam ?500.?, te Hamburg daarentegen maar50Thaler-daar stond echter tegenover, dat men te Ham burg daarvoor (indien men het grootpoor terschap verkreeg), slechts commercieele voorrechten genoot. Kooplieden van naam en beteekenis, in het bezit van het grootpoorterschap, kwamen te zamen in een speciaal daarvoor aange wezen beurslokaal l), hetwelk in de nabij heid van het stadhuis gelegen was. Naar aanleiding van een door m ij te Hamburg ingesteld genealogisch onderzoek,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl