Historisch Archief 1877-1940
H*. 1611
DE AMSTERDAMMER
AV1948,
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
OzxcLer recLaoti© -vem. ZMZr. H.
Dit nummer bevat een UjvoegseL
Uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDOBF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad jVo. 124).
Abonnement p«r 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor lndi« per jaar, böyooruitbeUling, mail 10.
AJionderüjke Nummert aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Zondag 10 Mei
Advertentiën yan l?5 regels f 1.25, elke regel meer .f 0.25
Reclames per regel 0.40
Annonces nit DuitacMand, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend ungenomen door de firma
RüDOliF MOSSE te Keulen en door alle filitilen dezer firma. De prijs per regel \t 40 Pfenni<r.
INHOUD:
VAN VERRE EN ViN NABIJ: Duitsch
land en de Noordzee-verklaring, door d. K.,
m et Naschrift van de Redactie. De waarheid
omtrent de H. B. S., door K. Procedeeren,
door A. B. G. De conduite-staten bij den
post- en telegraafdienst, door Anti-Blanco.
FEUILLETON: De drie brieven, door J. P.
D. Lokhof. KUNST EN LETTEREN:
Muziek in de Hoofdstad, door Ant.'Averkamp.
Zonneschijn, van T. van Bnnl, beoord.
door Ida Heijermans. VOOR DAMES:
Allerlei, door Caprice. Mr. Carrie
Chapman Catt, door Johanna W. A. Naber, met
portr. UIT DE NATUUR, door E. Hei
mans. Een nationaal belang, door Carel
L. Dake. Schipbreukelingen in Parijs, van
Anna Jules Case. Kunst" (Punch). Lan.
delijke bouwkunst, met afb., door Her m. v. d.
Kloot Meijburg. J. W. Th. van Schaik, met
portr. door M. J. Wg. Tentoonstellingen
Arti, door W. Steenhoff. W. A. v. Konijnen
burg,. Het wezen der schoonheid, II, door Plas,
schaert De bybelsche geschiedenis in beeld,
door Cornelis Vetb. Acclimatieatie en kolo
nisatie in tropische gewesten, I, door dr V.
v. d. Plaats. De rijmkroniek van Meester
Pennewip, met afb/?Portret van Henri
Dnnant, de stichter van het Roode Kruis.
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRO
NIEK, door V. d. M. en V. d. S. Versjes van
Anton Mauve, door Vincent Loosjes.
SCHETSJE. DAMRUBRIEK.-SCHAAK
SPEL. ADVERTENTIËN.
'""" lllliiiiiiiiniiilillHUDMHiyMii mm mnmmmmi
Duitschland en de
Noordzeeverklaring.
De Noordzee-mogendheden, waaronder
twee die niets beters weten te doen, dan
vloten te bouwen, om elkander op dat
territoir te bestoken, hebben een soort
van afspraak gemaakt, om delf
oordzeekuststreken onaantastbaar te verklaren.
Wat een grap!
Hoe dit plannetje ontstaan is, weet
men niet met zekerheid te zeggen. Er
werd reeds te verstaan gegeven, dat de
eerste stemmen daarvoor in Engeland
2rjn opgegaan ; ook Rusland is genoemd
als de mogendheid, die met het oog op
zjjn onschuldig pogen", om de
Aalandseilanden weder onder zijn vrij beheer te
krijgen, tegelijk voor een Oost- en een
Noordzee-o vereenkomst begon te ijve
ren maar 't meest is Duitschland
aantewezen, vooral door de Duitsche
blaen. Voorloopig zal men wel niet meer
te weten komen.
Marees van Swinderen in zijn ietwat
snorkerig verhaal zeide:
De Kamer zal «iet van mij verwachten,
dat ik haren tyd in beslag zal nemen met
een uiteenzetting van den loop der onder
handelingen. Wie daarmede is aangevangen,
wie daar later aan is toegetreden en welk
aandeel een ieder hunner in de verkregen
resultaten heeft gehad, zijn bijzonderheden
die in belangrijkheid te verre achterstaan
bij dien verkregen uitslag zelf, dan dat daar
voor van deze plaats eenige bijzondere aan
dacht zon behooren gevraagd te worden."
Daargelaten nu, hoeveel waarde een
zesde deel van deze resultaten! kan ge
acht worden te zijn, en hoe weinig be
langrijk bijzonderheden moeten wezen,
die nog in belangrijkheid verre bij den
verkregen uitslag achterstaan! ons
dunkt de Minister had verstandiger ge
daan met allereenvoudigst te verklaren,
dat hij ni«t zeggen mocht of dorst wat
hij aangaande het verloop van de zaak
wist.
Nu willen wij gaarne aannemen, dat
Duitschland, alias keizer Wilhelm, met
veel genoegen aan dit eenigermate
opzichtelijk werk zijn naam verbonden heeft.
Het had alles voor.
. Dat bij een oorlog tusschen Duitsch
land en Frankrijk, en vooral bij zulk
een oorlog tegen Frankrijk en Engeland
de beide laatsten de kuststreken van
Holland zouden moeten ontzien, kan
allerminst zijn ? in Duitschlands nadeel.
Gesteld namelijk, dat zulk een traktaatje
de drie groote vechtersbazen een oogen
blik weerhoudt van te doen hetgeen zij
in huns lands belang noodig of
wonschelijk achten;
dat tot de kuststreken" om ons
tot ons land te bepalen zeker niet
de Ooster-grens behoort met Limburg,
Brabant en wat verder, om welkereden
dan ook, voor Duitschlands doeleinden
bruikbaar kan zijn;
dat er geen enkele strafbepaling be
staat op schending, zelfs niet de plicht
tot het uitvoeren van een gemeenschap
pelijk besluit.
En als men nu voor zoo'n koopje
want het tractaat in zijn vage,
algemeene strekking, waarbij de twee groote
zeemogendheden, die wedijveren in het
schepenbouwen, zich heeten te verbinden
ook eikaars kuststreken aan de Noordzee te
ontzien, wat is het anders dan nonsens ?
als men nu voor zoo'n koopje zich
een witvoetje in de Nederlanden meent
te kunnen verwerven wie zou als
Wilhelm zich daarvoor niet eenige moeite
getroosten ?
Zoo zagen wij dan ook dat de Duitsche
bladen, de Kölnische, de Neue Freie
Presse, de Voss., het Berliner Tageblatt,
de Nat. Zeitung, de Tagliche Rundschau,
de Post e. a. zich in dezem geest uit
lieten : met de Noordzee-verklaring is
aan elke verdenking van Duitschlands
onbetrouwbaarheid ten opzichte van onze
tweede-rangs-naburen voor goed een
einde gemaakt. Anders gezegd: voor
Duitschland is de beteekenis van de
Noordzee-verklaring in hoofdzaak een
middel tot geruststelling van Nederland,
den kleinen buurman.
Nu is deze opvatting der Duitsche
pers zij vond ook steun o.a. \>\\LeTemps
naar onze meening niet veel beter dan
een misverstand.
Men heeft ten deze van ons, Neder
landers, een geheel verkeerd denkbeeld
opgevat.
Zeker gevoelen wij ons allesbehalve
behagelijk, gelegen naast het groote Duitsche
volk, terwijl wij de gelukkige bezitters
zijn van rivieren, havens en zeestranden,
die den naijver van onzen buur steeds
hebben opgewekt, en zullen blijven op
wekken, hoe het zich ook were, om de
nadeelen van dit zijn gemis door velerlei
maatregelen te temperen. En we zijn
genoeg tehuis in de geschiedenis om te
weten, dat groote volken, die iets
befeeren, niet anders kumien doen, dan
at te nemen, indien zij de kans daartoe
schoon zien. Dit zou alleen niet het
geval zijn, indien onder de natiën,
en haar vertegenwoordigers, de vorsten,
een versterking viel waar te nemen
van het rechts- en plichtsgevoel. Maar
zóó veel menschenbloed als er in de
laatste halve eeuw gestroomd heeft, en
zulk een vermeerdering van
moordwerktuigen als er in dienzelfden tijd
heeft plaatsgevonden ze zijn toch wel
voldoende om te constateeren, dat de
lieve vredesspeeches, waarop de vorste
lijke monden en de vorstelijke spreek
buizen het publiek onthalen, niet veel
beter mogen geacht worden dan praatjes
voor de vaak. Nu het recht van den
sterkste zoo onbeperkt heerscht, en nog
wel een eeuw of wat kan blijven
heerschen, waar er onder de volkeren, trots
de toename der intellectueele ontwikke
ling, alles behalve een verhooging van
het zedelijk en ideëel leven zich open
baart, en dat wel in Duitschland zeker
niet het meest, kan een klein volk als
het onze, naast het Germanendom ge
plaatst, zich in het algemeen moeilijk van
zijn toekomst zeker rekenen. Bedenkt
men daarbij hoe het zoo groote Duitsche
volk, zich jaren achtereen aan kleinere
volken heeft vergrepen, aan Denen,
Elzassers, Lotharingers en Polen, en hoe het,
om de laatsten klein te krijgen zich
jegens hen gedraagt, als ware er geen
recht, geen geesteshoogheid, geen edel
moedigheid jegens den verdrukte te vor
deren, dan is het nogal te begrijpen,
dat wij Nederlanders tot elkander zeggen:
wees op uw hoede voor dezen
vredeskeizer; want iemand, die zulk een listige
barbaarscheid, als thans tegen de Polen
wordt gepleegd, goedkeurt; Bülow
ontving een danktelegram! ? is jegens
den zwakke, dien hij verpletteren wil,
misschien tot nog meer in staat.
Maar ondanks dit alles en zooveel
meer dat sympathie-moordend is, de
meening, als zouden wij Duitschland voor
het oogenblik vreezen, is onjuist. Wij
weten gelukkig al te goed, dat er
voorloopig niet het allergeringste gevaar voor
een aanval van die zijde bestaat.
Toen de Keizer onlangs hier een bezoek
bracht aan de Koningin in het paleis
in de hoofdstad, heeft men het tooneel
kunnen bijwonen, dat Wilhelm was
't niet als bij zijn leven" ? verklaarde,
niets slechts tegen Nederland in den zin
te hebben. Wij Nederlanders, uitgezon
derd misschien degenen, die tot een soort
van huldebetoon werden gedreven
hebben ons over dat kloeke woord een
weinig verbaasd. Wrj vonden het ietwat
komisch, te komisch voor een man
als Duitschlands Keizer. Immers hoe ter
wereld zou Z. M. het in het hoofd kunnen
krijgen iets tegen ons Nederlanders te
ondernemen ? Zoolang de machtsverhou
dingen tusschen Engeland en Frankrijk
aan de eene zijde, en Duitschland aan
de andere, zijn, zooals men ze nu kent ?
is elk avontuur van vijandelijken aard
buitengesloten. Toch had het den schijn
bij dien toast, alsof Duitschland ook in
dit tijdsgewricht gevaarlijk voor ons zou
kunnen zijn, zoo het den lust had dat
kleine volkje even in zijn zak te steken.
Jawel, wij leven bij de- gratie van
Engeland en Frankrijk. Men mag ons
gelooven, daarin vergissen wij Neder
landers ons niet. Zoo lang beide volkeren,
te samen te sterk blijven, om Duitschland
aan eenige booze neiging ten onzen op
zichte te kunnen doen bot vieren, heb
ben wij geen extra-betuigingen van zijn
Keizer noodig; wat meer zegt: blijven wij
gaarne daarvan verschoond; het s'excuser
ligt nog altijd zoo dicht bij hets'accuser.
En zoo zeggen wij ook thans: de voor
spoed van Frankrijk en Engeland als
oorlogsmogendheden is ons meer waard
dan tien Noordzee-verklaringen van
Duitschen oorsprong. In dezen geest heb
ben wij steeds geschreven.
Intusschen is het zeer wel te begrijpen,
dat men in Duitschland zich diets maakt,
dat wij hier te lande er maar steeds
over inzitten, hoe onze buren op een
goeden dag hun honderdduizenden over
de Oostergrens zullen doen marcheeren.
Allereerst wijl men in zijn werkelijk
machtig bestaan maar al te gemakkelijk
aan almacht kan gaan denken; en ver
volgens, omdat de Duitschers hun wijs
heid vooral putten uit Fransche en
Engelsche bladen. Dezen nu zijn er reeds
een tijd lang op uit, de Nederlanders
te drijven naar een militaire conventie
met België, en hebben daarvoor als argu
ment noodig, dat de Duitschers op
annexatie belust zijn en de Nederlanders
daarvoor vreezen en moeten vreezen. Pas
heeft de Fransche generaal Langlois, in de
Temps, weer verzekerd, dat dit denkbeeld
bij het publiek ten onzent aardig begint in
te slaan. Hiervan is natuurlijk niets aan.
In deze militaristische fuik loopt men
hier niet. Ook kan tot verklaring van
de Duitsche opvatting omtrent onze vrees
voor zijn legermacht strekken, de ge
weldige woorden en gebaren, door onze
militaire autoriteiten te hooren en te
zien gegeven, om geld voor
defensiezaken los te krijgen. Dan zou men zoo
kunnen denken, ze gelooven dat er haast
bij is teneinde de Duitsche troepen
aan de grens te kunnen weerstaan. Wij
Hollanders echter weten wel beter.
Ons weervermogen daar is zoo goed
als nihil, en kan bij de uitgebreid
heid onzer Oostgrens ook moeilijk
anders zijn. Hoe dit zij, behalve de
dagen, waarop een stukje militair budget
aan de orde is, zijn wij bijzonder ge
rust. Eerst als de machtsverhoudingen
van de drie mogendheden, die de Noordzee
beheerschen, ten onze nadeele zich wij
zigden, zouden wij niet zonder yreeze
zijn, en dan werden wij ook voor Wilhelm
misschien min of meer bang. Voorloopig
ziet het hier echter niet naar uit, al zijn
wij het met de Standaard, het Journal
des Débats e. a. eens, dat, als het er toe
komt, de groote mogendheden zich niet
zullen houden aan het nieuwe stuk.
Nu zou men zich bij de Noordzee-verkla
ring kunnen neerleggen, ondanks haar
vaagheid, in elk opzicht, en onbeduidend
heid dientengevolge kwam zij voor Ne
derland niet met een gevaar. Voor een aan
val van Duitschland op ons territoir wordt
niet gevreesd, maar wel voor het streven
om ons, quasi-vriendschappelijkerwijze,
van den nabuurstaat afhankelijk te maken;
in een al te warme omhelzing ons zóó
nauw aan het hart te drukken, dat we
aan Duitschland en niets anders kunnen
denken, en zoo, politiek gesproken, in
Duitschen geest ons verder zullen ge
dragen.
Deze vrees is door ons meermalen geuit,
en werd ook door het buitenland herhaal
delijk aan den dag gelegd. En eerlijk ge
zegd, die volstrekt overbodige paleis-toast,
dat zonder ophouden sollen met
Oranjebeelden zoodat de Duitschers zelf'er mee
spotten en nu weer die Noordzee-drukte,
als ware het Wilhelm te doen om Neder
land te redden, terwijl het ganschelijkgeen
gevaar te duchten heeft moeten deze
hartelijkheden" niet den schijn hebben,
als te samen te passen in het systeem:
laten wij toch voor Nederland, opdat het
ons heel hoog zal stellen, in al die uiterlijke
dingen eens recht lief zijn; zoo komt
het ons nader; zoo sluit het zich steeds
nauwer bij ons aan.
En indien er zulk een speculatie mag of
moet worden ondersteld, men kan nu
reeds teekenen waarnemen, die bewijzen,
dat zij niet zonder succes is gepleegd. Het
gevaar door ons genoemd bestaat in zulk
een mate, dat in een Nederlandsch blad
al maatregelen in uitzicht worden gesteld,
welke Nederland tot dusverre geweigerd
heeft in overweging te nemen geenszins
omdat het annexatie duchtte, maar, wijl
het, tuk op zijn zelfstandigheid, het ge
vaar van de politieke zuiging eener
tienmaal grootere mogendheid aan zijne
poorten niet uit het oog verloor. En dit
met te meer reden, nu ons land, of
schoon voor zijn onafhankelijk bestaan
op Engeland en Frankrijk.moetende ver
trouwen, naar zijn hofrelaties te oordeelen,
als een Duitsch Vorstendom kan worden
gerekend.
Spreekt uit hetgeen wij schreven nu
een mindere sympathie voor het Duit
sche volk ? In geenen deele. Alleen valt
er uit af te leiden, dat wij een nuchter
volk zijn, iets nuchterder dan het Duit
sche wellicht en dat wij een afkeer
hebben van opdringerige vriendschap
sbewijzen; vooral van
vriendschapsbewijzen van uiterlijken aard. Indien
keizer Wilhelm zich eens onthouden kon
van alle liefdeswoorden en cadeautjes,
maar het Nederlandsche volk echte,
gewone, menschelijke welwillendheid be
toonde, meer niet, in zijn regeeringsdaden,
wat'zou men ook hier met hem ingenomen
zijn. Edooh van welwillende
regeeringsdaden jegens Nederland" hebben wij bij
hem nog nooit iets gemerkt.
D. K.
* #
*
Het bovenstaand opstel is, zooals wel
licht een enkel lezer bemerkt heeft, op
verschillende punten geheel in strijd met
ons artikel van de vorige week over
dezelfde quaestie.
Immers wij begroetten toen in de slui
ting van het Noordzee-verdrag, een factor
van geruststelling, wel niet veel meer dan
dat, maar tenminste dat. De heer d. K.
acht, wat hem betreft, de sluiting van
die overeenkomst zonder eenige betee
kenis hoegenaamd en zooals men
gezien heeft drukt de geachte schrijver
zich nog krachtiger uit: ? ^nonsens" en
een grap"
Het is waar, dat ook wij ons vele ge
vallen kunnen denken, tien voor een zou
men zeggen, waarin op het oogenblik
van oorlog een verdrag als het bedoelde
van geenerlei belang is.- Wanneer b.v.
Duitschland met Frankrijk in strijd is,
of wanneer Duitschland tegen Engeland
en Frankrijk samen oorlog voert, zal in
't eerste geval 't verdrag wel niet noodig,
in 't tweede hoogst waarschijnlijk krachte
loos zijn. Het is echter zeer best moge
lijk ondanks Bülow's insinuaties van
1905 dat Duitschland komt te staan
tegenover Engeland, tencijl Frankrijk
onzijdig blijft. In dat geval om slechts
n geval te noemen, en bij de wisse
ling in machtsverhoudingen rijn immers
talrijke dergelijke, nu niet voorziene ge
vallen mogelijk in zoo'n geval kan
een verdrag, dat behalve Zweden en
Denemarken ook een machtig land als
Frankrijk moreel bindt, een belangrijke
steun voor ons zijn.
Wij kunnen dus, het gaarne als feit
aanvaardende, dat Duitschland geen ander
doel had dan onze natie gunstig te
stemmen, niet louter een grap zien in
het tractaat.
Wij zochten echter de beteekenis van
dit tractaat niet voornamelijk in een
toekomstig voordeel", doch in een tegen
woordige, en coorlóópig blijvende gerust
stelling". Ook dit moeten wij handhaven
tegenover de opvatting, dat de gerust
heid bestaat en door een dergelijk docu
ment, zoomin als door vredesspeeches,
een ziertje vermeerdert.
Ieder zal het er over eens zijn en
wie niet, zeker worden overtuigd door
't geen hierboven de heer d. K. dien
aangaande zegt dat men in geen
roekelooze vreugde moet ontsteken over
vriendschapsbewijzen van een tienmaal
sterkeren nabuur. Maar evenmin mag
men, naar ons inzicht, geheel wegcijferen
de moreele en ook practische betee
kenis van krachtige vredesuitingen.
Wij achten deze de waarde hebben van
iedere bevestiging in 't openbaar, een
waarborg geven bovendien voor de...
naaste toekomst. Wij staan niet allen
in 't geheim der goden, en wat de studie
der internationale verhoudingen ons
leerde, zien wij, niet zonder dat het ons
iets doet, gaarne aan uiterlijke
kenteekenen bevestigd. Wanneer Wilhelm II
zegt: Wij zullen in vrede met u blijven"
beteekent dit naar onze meening, dat
ook de Duitsche diplomatie tenminste
zeer nabij geen complicaties ziet. Wan
neer hij op de manier als te Amsterdam,
met een ostentatie, zelfs voor hem
bizondér groot, over vrede spreekt, zoolang
hij leven" zal, achten wij voor ons
daarmee verklaard, dat ook de Duitsche
diplomatie in een vrij groote spanne
tijde, zeg zes maanden of een jaar, geen
complicaties verwacht. Voor menschen,
die slechts beschikken over wat kranten,
en niet de gegevens tot hun dienst
hebben der hoogere diplomatie, ja zelfs
voor onze Nederlandsche regeering, en
vooral waar wij 't meest het oog op
hadden voor de publieke opinie,
schijnen ons daarom tractaten en speeches,
mits, zooals immers ook wij deden, met
wantrouwen toegelicht, niet nutteloos en
overbodig.
Wij meenden, nu de heer D. K. op
ons artikel van de vorige week, in
't belang van een zaak, die hem lief is,
dit uitvoerige opstel van geheel andere
strekking liet volgen, wel te doen onze
opvatting, zonder ons aan polemiek" te
wagen, nog eens naast de zijne te stellen.
RED.
De waarheid omtrent de H. B. 8. i)
Zooeven ontving ik per mail het aldus
getiteld vlugschrift 2) van de hand van
den heer Dr. F. Prick van Wely, leeraar
te Batavia.
Als 't eerste hartstochtelijk, en tamelijk
welsprekend J'ACCÜSE, gericht tegen de
bijkans half-honderdjarige opvoedkundige
blunder, die men H. B. S. noemt, be
hoort dat geschrift door elk. beschaafd
mensch gelezen en in elk dagblad en
tijdschrift besproken te worden. Als dit
gebeurt, en ook ouders en voegden zich
in den strijd mengen, dan kan misschien
nog het dreigend gevaar worden afgewend
dat onze jeugd en daarmee ons volk
boven 't hoofd hangt.
Men is nl. bezig de H. B. S. te
reorganisefren, een deftig bastaardwoord dat
heel vaak beteekent: lappen, knoeien,
flansen, klodderen, prutsen en lapzalven.
Hier krijgt 't die beteekenis noodwendig,
want van de H. B. S. is niets goeds te
maken. De heer Prick yan Wely is niet
de eenige en ik ben niet op n na de
eenige, die dat zegt. Bijna iedereen zegt
het. Met iedereen" bedoel ik ieder, die
over opvoedkunde gezonde begrippen
heeft (al heeft ie er nooit in gestu
deerd"), die de H. B. S. werkelijk kent
en er veel over heeft gedacht. Iedereen
zegt dat en vaak in krasser termen dan
de heer Prick van Wely. Maar het
in de krant zetten? met z'n naam er
onder ? ... Ho maar! De schroom, die de
menschen belet er over te schrijven, komt
waarschijnlijk ten deele voort uit hun
vrees zich de vingers te branden aan
wat men koud water noemt. Inderdaad:
men komt op 't terrein van speciali
teiten" ; ik kon me dan pok de weelde
van 'n spotgrimlachje niet ontzeggen,
toen ik iets van die schroom bespeurde
bij onze kat-den-bel-aanbinder zelf, die
anders voor 'n klein geruchtje niet ver
vaard is. Kennelijk is hij geen kei"
in de wiskunde, anders had hij de fiolen
van zijn gal niet alleen over Gesch.??,
Aardr.?, Nat.-Hist.- en Taal-humbug
uitgestort. De leeuw, -die met z'n tanden
de heele H. B. S. durft aan te randen,
is blijkbaar wat schuw van de
wiskundegoden, zijn ambtsbroeders. Anders hadden
we wat anders te hooren gekregen!!
In rneer opzichten is 't geschrift onvol
ledig.
Er wordt met geen woord gerept van
de allerzonderlingste onafhankelijkheid
der leeraren, die jaar in jaar uit 't onmo
gelijkste onderwijs (?) kunnen geven,
zonder dat iemand ze op de vingers tikt.
C Al weer 'n specialiteiten-kwestie?) Er
is niets gezegd van de dwaze toelatings
examens, die de Lagere School
demora-liseerend verpesten, en de eerste klassen
der H. B. S. bevolken met leerlingen,
die door 't gejakker, gepomp en gedril
beu van 't leeren geworden zijn.
Er wordt niet gerept van huiswerk,
die eeuwige onwederlegbare aanklacht
tegen al wat zich school noemt. Door het ^
vele huiswerk allén is de school reeds "
veroordeeld, want 't maakt van 't huis
'n school en van de school 'n controleer
inrichting. Vrije uren zijn voor ontspan
ning, sport en lectuur, deze laatste zorg
vuldig en met toewijding te controleeren.
Vraag eens aan een rijfde-klasser wat hij
gelezen heeft. Je reinste armoe, je ake
ligste leegheid. Hei vak: het lezen van
goede boeken, (voor de helft belletrie),
de ontwikkelaar: veelzijdige lectuur
onmogelijk gemaakt door bergen van
huiswerk voor vakken en vakjes van
vaak te moeilijke en vaker onnutte
wetenschap, die in korter tijd vervluchtigt
dan bestolt. Van die huiswerkverschrik
king en van de schandelijke
onbelezenheid onzer vrjfde-klassers geen woord!
't Lijkt me toe, of de S. niet volgens 'n
plan heeft gewerkt; dat hij maar op 't
papier heeft gesmeten wat hem te bitter
op de tong werd om tot straka te
be1) Ook aangeboden aan 't Soer. H.blad.
2) Zonder opgave van prijs. Ook is niet
aangegeven wair 't te verkrijgen is.