De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 10 mei pagina 10

10 mei 1908 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

I-o; DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1612 als zijnde tot op zekere hoogte een eigen dom waarop ook de gemeenschap rechten kan doen gelden. Daarom moet de boerenhandwerksman niet worden volgestopt met hem onnutte vormen, doch meer onderricht worden in zijne eigen eenvoudige en gezonde bouwwijze. En ook zij. die later eene hoogere en meer leidende positie zullen innemen, moesten meer met de boerenkünst worden vertrouwd gemaakt. Onze inrichtingen voor meer uitgebreid kunstonderricht als vakscholen, teekenacade mies, ja misschien zelfs onze Technische Hooge School, dienden de studie van de landelijke bouwkunst in hun leerplan op" te nemen, opdat onze aanstaande architecten het schoone en gezonde dezer uiting leeren waardeeren. Mochten zij dan later geroepen worden onze dorpen met openbare gebouwen als raadhuis, kerk en school of zelfs met meer een voudige bouwwerken als burgemeester-, notaris- of doktergwoning te verrijken, dan -zulien zij in staat zijn, voort te bouwen op de plaatselijke traditie en daarmede voorbeelden kunnen stellen, voor de herleving en ontwikkeling van délandelijke bouwkunst van onbereken baar nut. ?;.HERM. V; B. KLOOT MKIJBURW. TB «t t" r d a m, April 1908. IIMimttHmilMHIIIIHIIIIIIMMIllltlMIlMIIIMIIItinilMMIIIimMimimiMMI J. LTUan Schaft, Oud-Hoofdinspecteur der Spiorw'(/diensten en van het Stoomwezen, Ridder in de Orde '? van den Nederlandsehen Leeuw, _,De vorige maand is te De Bilt op zijn villa andia" een man van groote beteekenis overleden, van groote beteekenis n voor Nederland in Europa n voor het grootere Nederland in Azië. Door omstandigheden, onafhankelijk van den wil van schrijver dezes, komen deze regelen later dan bedoeld was, maar wij meenden toch ze niet achterwege te mogen laten. ..De heer van Schaik was een man van zeldzame bekwaamheid in zy'n vak, en die bekwaamheid heeft vruchten gedragen in wijden kring. Hg werd geboren den 19Ien October 1843 te Langbroek in Utrecht. Zijn vader was daar hoofd der school, en ook de zoon was eerst bestemd om onderwijzer te worden; vandaar vermoedelijk zijne bijzondere belang stelling in het onderwijs, die mij dikwijls gebleken is. In 1875 was hij werkzaam bij het Ooster-Spoor, onder den heer Van Has selt, ingenieur. Het was toen, dat de heer D. Maarschalk met een staf van mannen naar Java vertrok voor den spoorwegaanleg aldaar. Tot dien staf behoorde ook de heer van Schaik. Deze vond dda> zijn veld van werk zaamheid, waarin hij zou toonen wat hij kon. Allen, die op Java voor hdt eerst reizen, en onder hen in de eerste plaats de deskun digen, staan verrukt over het j;rootsche werk der spoorwegen op dat eiland. Hoevelen zijn niet overtuigd geweest, dat de moeilijkheden onoverkomelijk zouden blijken l Maar men is ze schitterend te boven gekomen, en daar aan heeft de heer van Schaik zijn groot aandeel gehad. Deze werd eerst geplaatst op het te Malang gevestigde hoofdbureau van den dienst der Staatsspoorwegen en toonde zich daar zoo geschikt, dat hy spoedig tot adjunct-werk tuigkundig ingenieur benoemd werd. Na de verschillende rangen van ingenieur te hebben doorloopen, werd hij, ik meen in 1881, be vorderd tot hoofdingenieur-werktuigkundige by' de Staatsipoorwegen op Java. Bg'na altijd was de heer van Sehaik op het hoofdbureau der Staatsspoorwegen en later op het Depar tement der Openbare Burgerlijke Werken werkzaam als ontwerper; bij uitzondering werd hy belaft met het opstellen van y'zerconstructies. Men kan wel zeggen, dat alle grootere bruggen kappen e. d, ja alles, wat uit ijzer geconstrueerd was bij de Staataspoorwegen op Java, door van Schalk was ontworpen. De grootste moeielijkheid bij den spoorwegaanleg door en over bergen en langs ravijnen was de bruggenbouw, eigenlijk bet werk der civiel-ingenieurs. De heer Van Schaik maakte projecten van bruggen, zooals ze daar noodig waren, een vijftigtal. Een telegram aan het Departement van Koloniën hier te lande, lui dende : Zend brug nummer zooveel," was voortaan voldoende. Alles paste, alles He p als op rolletjes. Eerst haakte het nog wel eens een beetje," vertelde hij mij eens; ik gaf alle afmetingen van schroefjes e. d. op in milli meters; voortaan gaf ik het op tot in tienden van millimeters, en nu was het altijd in orde." Ook buiten zijn betrekking verleende hij herhaaldelijk raad of hulp. Toen in 1893 het droogdok te Tandjong Priok werd gebouwd en alles daarvoor ongeveer gereed was, vroeg men ook nog den heer Van Schaik, wat die er van dacht. Zyn advies kwam spoedig in. Het werd Op gevolgd, het werk won er bij en de kosten waren aanzienlijk' geringer. De heer Van Schaik werd Ridder van den Nederlandschen Leeuw. Er werd eene nieuwe Roomsohe kerk ge bouwd te Bats via. Dit was het eerste monu mentale gebouw, dat in Ned.-Indiëzou verrijzen. De Roomsche geestelijkheid heeft in den regel hart voor kunst, dat moet ge zegd worden. Doch het materiaal voor het werk had al veel jaren gereed gelegen, nog altijd was er geld te kort. De heer Van Schaik maakte unentgeltlich de projecten voor de fiere ijzeren torens. Dat kerkgebouw is een sieraad, der Koningin van het Oosten" De Katholieken van Batavia zullen hem dank baar* blijven. We zouden van andere zaken kunnen spreken, maar we mogen niet te uitvoerig worden. In 1895 ging de heer Van Schaik, hoofd inspecteur van het spoor- en stoomwezen, met verlof naar Nederland; het daaropvol gende jaar ging hij voor drie maanden terug om zyn diensttyd, noodig voor pensioen, vol te maken. In die drie maanden bewees hij den lande nog gewichtige diensten in zake de overeenkomst met de Nederlandsch-Indische Spoorweg-Maatschappij omtrent het leg gen van de derde rail tusscher* Samarang en de Vorstenlanden. Na verkregen eervol ont slag, reisde hy nog eeas over Ja'a om zyn bruggen en den. geheelen spoorweg nog eens te zien, en tevens om het terrein op te nemen voor den aan te leggen Midoera-tram, waar voor Concessie was aangevraagd. Terug in Nederland, had de heer Van Schaik alle recht gehad op een otium cum dignitate. Doch daaraan heeft hy wel geen oogenblik gedacht. Eerst was hy werkzaam als hoofd ingenieur aan de Plettery van de Gebroedere Enthoven te 's-Gravenhage. Daar bleef hy werkzaam tot April 1898. Daarna i s hy over gegaan by de Hollandsche Spoorweg^Maatschappij, wier directie hem de vraag stelde, of hy meende d«i aanleg van den boven bouw der Velzener brug, waartoe in principe besloten was, op zich te nemen. Van Schaik bestudeerde de stukken en verklaarde zich bereid. Eer het werk begon, is hij, voor rekening van zyn lastgevers, naar het NoordOostzeekanaal in Duitschland en naar de Vereenigde Staten van Noord-Amerikageweest om daar gelyksoortige werken te bestudeeren. Na de Velzener brug, de grootste draaibrug van Europa, kwam de Hemlrug, twee werken, waarop Nederland trotsch mag zy'n. Van Sohaik is een man geweest van groote bekwaamheden, stalen ijver en groote hulp vaardigheid, een gevolg van zijn goed hart. Zijne vrienden en kennissen zullen hem niet licht vergeten, maar als de meest«n hutner zelf al lang vergeten zyn, dan zullen Van Sehaiks grooUche werken in Indiëen hier te lande nog dagelijks van hem getuigen. Het Virtua nobilitat" sierde met volle recht de borst van den goeden, bekwamen, hoogst bescheiden man. Hij ruste in vrede! M. J. Wo. iitliiiMilimiin TentooDsteLiDg in Arli, Als ik de namen noem van enkele aanwezigen, kan gemeend worden, dat zóódanigen alvast eenig relief aan deze tentoon helling zullen geven, 't Zou kunnen dienen als reclame. Of die enkelen nu echter een tentoonstelling wat meer belangrijk maken, hangt alleen af van een nieuwe verheuging, die zij met een nieuw werk brengen. In werkelijkheid houden zy zich doorgaans zoo ongeveer op hun peil. Neuhuys zond in, maar zijn inzending geeft geen aanleiding tot bizondere memoreering; dit schilderij is te beduiden als van een vrij oppervlakkige kwaliteit tusschen zijn werken; de kop van de vrouw is er nog het merk waardigste stuk uit. Bauer een schilderij weer eens, waarin kwaliteiten zonden na te wijzen zijn maar dat toch niet als bizon'dere ver meerdering van zijn oeuvre te noteeren is. De inzending van mevr. Bisschop Robertsen doet besluiten, dat zij zich toch maar tot stilleven schilderen moest bepalen om daarin vooral naar verdieping te streven van haar talent dat zeer noo lig wordt. Veth's portretstukje (werk van jaren hér) is weer te achten om de steile doorwrochtheid voerende tot een zér overdachte en verstandelijk overlegde kenteekening der vormen, verklaring van toon en kleurwaarden over verwezentlykt soms. Veth's werk, dat vooral belangrijk is om te doen inzien ^relke de grondeischen zijn der kunsc vaa portretschilderen. De kunst van Veth is daadzakelyke theorie. Ik geloof dat een studie over hem, die tot heden niet verscheen en toch een zeer loonende tank zou wezen een uitwerking moest betrachten van deze stelling. Van de Zwart een koestal, terdege in de kleur weer gezet, maar te zwaar van verfmaterie. Verster is er ook; met hem had ik mogen aanvangen, want hij is zoo wat de meest welkome inzender op een tentoonstelling. Hij is een der weinigen die de verwachting gespannen doen houden, Het stilleven met de appelen is ondernomen als een kleur-thema : het bloedrijke rood der glanzige gave appelen tegen het paarschblauwend potje daarachter. In dit laatste schiet de stofuitdrukking te kort; door te veel onder de aandacht te nemen de coloristiache waarde van de ultramarijo-versiering op den pot, werd de plastiek ervan verontav,htzaamd. Dedoolevoue s, laat nog wenschen naar een meer effene voldragenheid; de kleurverhoudingen zijn ongenoegzaam tot hun recht gekomen, zoodat er niet voldoende wijking is in de partijen der twee gevederde lichamen tegenover elkaar. De koppen met de geweldig-spitse snavels beteekenen h&t voortreffelijkste deel in dit schilderij. Maar buiten deze aanmerkingen men voelt bij dit belangrijk stuk werk de waarschijnlijkheid, dat, wat hier niet in volbracht is geworden, een anderen keer tot volheid kan komen. Dat is de gewichtige en onschatbare eigen schap in de tegei woordige werkzaamheid van de:en schilder. Tholen bl nkt hier uit. Hij zond een klein schilderijtje; een breederider met drijvende vlotten, op een helderen dag met lichtelijk gesluierde zonneschijn. Het is eoepel en delicieus geschilderd; de techniek is bloeiender en verteederder dan veel andere malen. Er is parelende kleurig heid in dit lichthoudend, edel schilderijtje. Het portret (van hemzelf ?) door Kamerlingh Onnes was mij een verrassing, 't Toont een voor hem merkwaardige bemoeiing van het vormwezen ; vrij dun geschil lerd is de teekening er in kleur gezet, een teekening in veel waarheidagezind en expressief. Ik geloof echter, dat de beoogde kleurwerking met dien goud-gelen fond, hierin een coloristische misslag is. Dan is er een stuk op Arti, welks eigenaardige waarde tusschen zooveel rede loos gedoe met penseel en verf moet erken d worden dat van Hart Nibbrig. 'k Doel ?hier niet op het landschap, maar op het schilderij, dat een afvarende veerpont voor stelt. Neen, 't is geen pakkend werk voor het ervaren oog op impressionistisch schilderymooi. Dit is nu eens een schilderij, dat meer is dan het lijkt. De artistieke persoonlijkheid van zoo tallooze levende meesters" is als deeg, kneedbaar naar iedere gewenschte ge daante, ineenzijgend aldra echter, als er niot het stutje aan wordt gebracht van de routine of de gekunsteldheid. Nibbrig is geon verschijning van groote beteekenis in de moderne kunst Daartoe ontbreekt hem de macht van een overheerschende zelfstan digheid. Maar hy is een karakter en in zy'n werk kan hy soms in figuur-typeering een scherp analyseerend beelden l-vermogen ont wikkelen. Het bier besproken schilderij heeft waarde volle naturalistische eigenschappen. Het geeft ef n gedefinieerde onderscheidenheid vanmenschen,in een nuchtere opteekening ier verschil lende eigenaardigheden van hun voorkomen, en waarschijnlijk geplaatst in de omgeving. Er zyn in treffende werkelijkheide-verhou dingen. De intentie is zuiver, en waar uit gewerkt ; er is verband tusschen de menschen die overgezet worden, en den achtergrond: de overkant van h«t water waar het stadje achter een dijk ligt, en het weggetje zicht baar is, dat de menschen straks zullen opgaan. Dit werk is levender dan die stoet van boeren van verleden of voorverleden jaar. Nibbrig moest misschien meer figuur gaan maken. Maar hij zal dit voor zichzelf wel uitmaken, want hij kan geacht worden een die strevende blyft. Briët gaat zy'n schildertrant wijzigen in den zin van verbreeding of dat een geeste lijke verbreeding van zy'n kunst beteekent, wijst dit schilderij (bekroond nu ja) echter geenszins uit. Nog als opmerkenswaardig teekende ik ook aan een sneeuwlandschap van den jongen Mauve, maar wat te donzig. Van Beever's binnenhuis is te nemen als een inspanning tot beschaving en verfijning der techniek, die op prijs te stellen is. Maar tocb,een kunstwerk is niet geheel bevredigbaar als om de kostelijke bewerking f hierop uits'uüer.d aangelegd) in kleur van een willekeurig gevat 'k Herinner me ook, wijl het wat uit den algemeenen lijn der werken trad, een vrij stout werk van Gouwe: een hooimijt met vladdarende kraaien er om heen ; het is iets dat gezien is en nog al forsch neergeplant in kleur en vorm. Ongewoon is ook een schilderij van Jan Sluyters, maar ik wenschte van dezen toch wel eens iets te zien minder ongewoon. Verder herinner ik me niet veel van een eenmalig be zoek aan Arti. Gewone gasten zy'n er te vinden. De panoramaschilder Gorter moest eens een tentoonstelling van zijn werk houden, dat zou nuttig kunnen zyn om de verspreide dubieuze meeningen over dit vaardig maar geheel op den uiterlijken schijn aangelegde werk, wat in de juiste richting te leiden. Zijn werk heeft de waarde van de krantenfeuilletons van het algemeene gehalte. W. STEENITOFF. Sint Lucas opende ook zyn tentoonstelling; maar evtn 499 werken l Daaronder bevinden zich een twintigtal werken van Toorop, van zeer onderscheiden aard. W.A.y.KonüBenliflr£.HetTO«niIerscliooDliei(l. (Mouton 1903.) II. Het Wezen der schoonheid" begint met een^ toespraak tot de toehoorders. In deze zijn eenige, zeer werkelijke, dingen reeds uit gesproken : dat in een kunstwerk de toevallige schikking in de natuur naar den smaak van den maker van hst schilderij gewyzigd wordt, dat het leven gevoel is, hierin vindt ge ge meenschappelijkheid en tevens de eenheid van het verstand, een verstard gevoel, en het gevoel, het wisselende, gegeven; hierin vindt ge dat de ethische aandoeningen door de aesthetische ten hemel worden gevoerd." Dat in een kunstwerk een toevallige schik king veranderd moet worden, is duidelyk. Een kunstwerk is een eenheid; is in zijn eenheid de uitdrukking van den geest van den maker is er in het gegevene dus iets dat hindert dan moet dat gewijzigd worden. Het gebeurt meestentijds bij het zuiver wer kend gevoel, by velen onzer schilders, onbewuat. Het overkomt den meesten die zich misschien onbewust hiertegen, tegen dit axioom zouden verzetten eveneens zooals ik schreef onbewust. Maar is eenmaal met be wustheid deze waarheid aanvaard, die meer viijheid brengt in plaats van belemmering, dan wordt daardoor velerlei moeite voor komen, en velerlei ijdle arbeid en werkens, is niet noodig te doen. De geest krijgt meer ruimte om zich te toonen en voert door de aesthetische de ethische ten hemel." Deze uitdiukking heeft voor mij bekorends. Ze is zuiver, en ze is eenvoudig, ze is waar. Ze bevat meer dan lykt. Ze uit de eeuwigheid van het schoone, zy'n onafhankelijkheid van de eeuw want wat is de hemel anders waartot de ethische aandoeningen stijgen dan de Kijke Tijdeloosheid van het schoon. Ze is een uitdrukking van een kunstenaar, en in haar zwier nog lief omdat zij hooghartigeenvoudig is, en conder ommeaen rechtaf geuit. Op deze toespraak volgt de Inleiding beginnende met: Arbeid en theorie zijn saamgebonden en daar kunstarbeid gevoel bevat, gevoel en theorie." Het is hierin my'n doel niet, in dit artikel, allea te bespreken van dit werk, waarin veel is wat mij ge meenzaam zal blijven. Maar dat gevoel en theorie saamgebonden zyn is een waar heid die door niet-intellectueelen alleen kan worden ontkend, of door een tijd die alleen zich dit doel stelde: kleuren op het doek te brengen bevend nog van den Hartstocht in het scheppen; feitelijk wairelend en feitelijk draaiend als kolken van het Leven; niet in orde, niet in rust, niet geordend, niet ge bouwd, niet geschikt tot dat zoet samenstel dat levensvol is, maar dat niet omvalt naar de eene zijde, of overbuigt naar welken kant ook, maar waarin de geest zich ongestoord, onopgehouden, onophoudend, vermey'en kan als in een prachtvollen rijken Tuin. Theorie en gevoel moeten vereenigd gevonden wor den. De Theorie is het vaststaand en het gevoel is het verrukkende van het Leven dat die wet omvliet. Theorie en gevoel: het is in kunst; er is meer. De kunst wortelt in het verlangen de natuur te zien op eene wy'ze welke voldoet aan ons schoonheids gevoel. In tegenstelling met de natuur welke ons wisselend aangenaam en onaangenaam stemt is kunst, kunstmatig een blijvende toe stand van welbehagen scheppen." Een blyvenden toestand van welbehagen scheppen: het blijvende is in den laatsten ty'd te veel vergeten. Te veel van het werk dat we rond ons zien ontstaan, en rond ons zien groeien, en rond ons zien geprezen wor den, is niet ondervonden met de neiging naar het blijvende, maar er is integendeel te zeer getracht juist naar het niet-blijvende. Want het geweld van de ontroering het is het begin maar het gaat gedeeltelyk voorby, want het is een stroom waarin allerlei is wat wy, in onzen" geest, niet kunnen gebruiken voor de uitbeelding van dien geest, voor zyn wezenly'ke trekken, trekken die ons allen gemeen zy'n. Kunst is uitbeelding van den geest. Elke uitbeelding is inderdaad goed, wanneer de wezenly'ke trekken uitgebeeld worden, en de toevallige daaraan onderge schikt zy'n!... Kunst waarin zich de wezen lijke trekken van den geest afspiegelen, zal steeds op hem gelijken, steeds aan hem ver want blyven en daardoor noch aan tijd noch aan plaats gebonden zyn." Zy is zoozeer juist, deze stelling van het wezenlijke en het toevallige, dat het lykt dat ze veel maal ge zegd is en ze is toepasselijk op allerlei dingen, op elk onderwerp waarover de geest zich uit. Het slot van deze inleiding bevat de her haling van de toespraak dat een kunstenaar toewijding past (de natuurlijke bron der inspi ratie) die plicht en wet nooit mogen vervangen en bevat de aankondiging van wat het deel het wezen der schoonheid" zal bevatten: aestbetiek, mathesis (een deel daarvan): de grondwetten der schoonheid. *** Het wezen der schoonheid, bevat een aantal streng te saam gebonden stellingen. Het bevat zijn theorie over de ruimte die zich in de schoonheid openbaart als een onver anderlijk gevoel" en de regelen die daaruit voort komen voor het schildery. Een vorm welke een onveranderlijk gevoel opwekt symboliseert de ruimte: Hy betoogt dat wat wij het eerst gevoelen de ruimte is, dat dus de vorm welke een onveranderlijk ge voel opwekt, is de grondvorm". Het betoog gaat dan over tot de onderdeelen en het splitst het bovenvermelde, het gevoel der ruimte, in de drie factoren waardoor het tot ons komt (ik verander de plaatsing der 3 factoren): waardoor wy kunnen zien, het licht (de zon) b. het voorwerp dat ziet c. hetgeen gez:en wordt, het ruimtedeel. Het eerste kenmerk van deze zaken is... hunne betrekking van plaats, ten opzichte van elkander, door hun aantal en uitgebreidheid gegeven. De vormen welke hier ut voort vloeien zullen aan elk kunststuk ten grond slag liggen". Uit deze stellingen en praemissen volgt de plaats pan het oogpunt in het schilderij. Dit punt moet in het midlen liggen diar het de top is van de gezichtspyramide en wij ons altijd recht tegenover het ruimte-deel bevinden dat we beschouwen Uit de plaats van het oog orienteeren we ons", het middelpunt van het schildery moet dus, de plaats van het oog zynd, ook het punt van de orienteering zy'n het moet dus alty'd gevoeld" worden. Op deze be weringen volgt de belangrijke van wat hij noemt het concentrisch evenwicht, de symmetrieche compositie. De hulpmiddelen tot bereiking van dit evenwicht zgn: het paneel of doek (etc.), de kleuren de lijnen, de gelijk waardigheid van de kleuren en de lynen In kleur wordt dit bereikt door: verandering der intensiteit, door wy'zigirg der uitgebreidheid of door tegenstelling. In lyn op twee wyzen: door gelijkheid of tegenstelling van richting". Een bescaouwing volgt over oogpunt, en evenwichtspunt; over de afsnyding van het Doek, volgend uit het verplaatsen by het zien van een gelijke uitgebreidheid, de volmaakste afsluiting is de evenwijdigheid". E k deel wordt, bij nadere beschouwing, als een geheel gezien; hieruit volgt de herhaling van het motief. Beelden geven ons by aanschouwing gelijkheid van gevoel door gelijkvormigheid van figuren." Op het paneel ontstaat gelijkheid van gevoel, door gelijkvor migheid van figuren welke regelmatig en aan eengesloten over heipaneel aangebracht moe ten weaen, om de regelmatige wijze van zien te geven. In deze figuren, zullen zij beantwoorden aan deeischen, moeten gegeven zgn: evenwijdi ge lynen, een middenpunt, en gezamenlijk het aangesloten regelmatig veideelen, dusgelgkvormigheid. Het verdeelen van een plat vlak in figuren, welke deze eigenschappen bezitten is slechts mogelijk op twee wijzen, n.I. door rechthoeken en door zeshoeken; in deze figuren is gegeven : evenwydigheid, een mid delpunt, en gelijkvormigheid. De richtingen welke voortvloeien uit deze figuren leiden tot schoonheid". Deze stelling is een der eigenaardigste, en meest juiste, uit het wezen der schoonheid" ze kan diegenen die haar niet verstaan alleen, gevaarlijk worden wan neer ze die toepassen met een absoluutheid die het gegeven niet al i het primaire aan neemt, en staande in deze verdeeling. Het gegeven is het eerste voor het schildery'. Uit zijn aard, naar zijn soort volgt de aanneming van den vierhoek of den zeshoek, die alleen gevoeld mogen worden, onder den schoenen schijn moeten liggen, als het fundament onder het huis. Zg dienen tot verzekering van het evenwicht. Zij ordonneeren zachtkens wat wat den kunstenaar wil. Zij brengen het ge geven tot een rust. Vormen worden eenigszina geprononceerd in de richtingen dier lijnen dezer figuren. De kracht van den kunstenaar moet deze fchikking de bloey van htt leven laten houden. Dit is voor zwakken, die zonder innerlyke kracht deze stelling zouden volgen een gevaar. Maar is voor de zwakken de heerlijkheid van de goddes ? Het schy'nt my : Neen. Het schy'nt my van niet. Het gevoel dat. n den kunstenaar rijst boven de basementen van het weten; het altijd-nieuwe; het altijd bevende, rillende van Ie f en; dat wat nieuw is; het gevoel van den Zaaier der nieuwe Eeuwigheden het is niet den kleinen een aangename eigenschap het is voor den ryke een natuurlijk Sieraad. En daarom is het gevaar in deze juistheden mij geen gevaar. De kunst verzorgt niet haar minderwaardigen omdat zy die niet kent: ze kent alleen de Schep penden. Scheppen deze juist, dan zyn van zei re de basementen goed, want van een kunstschepping is Evenwicht de natuurlyke eisch. (Wordt vervolgd.) PLASSCHAKRT. De is in (Catalogut der Peiling van 100 schilderijen, aquarellen en teekeningen bij Frederik Muller & Co.) Al ontbreekt eenig werk van dien intiem st en uitbeelder van déBijbelsche verhalen: Bembrandt, aan deze verzameling, toch is ze in haar verscheidenheid merkwaardig genoeg. Hier ziet men de altyd weer aangrijpende tafereelen uit het Oude en het NienwejTestament in beeld georacht door moderner kunstenaars van zoo verschillenden sty'1, zoo uiteenloopende opvattingen en zulk ander sentiment als Alma Tadenoa en Jozef Israël s, Burne-Jones, Benjamin Constant en Puvis de Chavanne*, Segantini «n Tissot, von Uhde en Juliaan de Vriendt. De in den catologus gerepro duceerde grisaille van den laatste is een knap en ernstig stuk, waarin op zeer sobere wy ze de graflegging en beweening van Christus is afgebeeld, maar het is een wat kille, droge opvatting van het moment. Niet zoo deftig ongemoedelijk, niet zoo onberispelijk zielloos echter als die gave mooi gecomponeerde groep van Alma Tadema, doop van den eerstgeborene". Wel pathetisch, wel menfchely k gevoeld is natuurlyk de aquarel van Israëls David en Saul". Prachtig gezien ook de verlatenheid van Maria, zuster van Mozea, door melaatschheid getroffen, wijl ze zich tegen hem ver zette, buiten het kamp gesloten, met een somber landschap achter haar droeve silhouet in een der superbe teekeningen, door Segantini. En de Hagar, verjaagd door Abraham", van Frits von Uhde vertoont de kwaliteiten van dezen hoogstrevenden, onge lijken schilder wel op het best. Ook zijn offer van Abraham is een aangrijpende voorstelling. En in deze beide stukken heeft de neiging ran dezen Duitscher om de Heilige geschie denis, men zou zeggen, ie'sac ueels te geren en zoo nader te brengen tot het gevoelsleven van onzen eigen tijd, niet, als vaak, een charge geschapen. Curieus als contrast met deze modernisatie en verduittching van de orientalistische ver halen is het streven van Tissot, die het realistische en intieme juist tracht te bereiken^ door het negentiende-eeuwsche Oosten te bestudeeren en het karakter van land en volk vóór alles weer te geven. Een etymo logische ambitie tegenover een litteraire. Wat doet het er ten slotte toe? Beiden be reikten zekere waarheid en echtheid. Treffend en nobel lijkt mij ook het stuk van den Zweed Albert Edelfelt, (bekend door zijn portret van Pasteur in zy'n laboratorium): Je --us die den discipelen de voeten wascht". Fijngevoelig zy'n de krijtteekeningen van Liebermann, zeer oorspronkelyk die van J. P. Laurens knappe illustraties zijn die van den Amerikaan E. A. Abbey. Minder op dreef zijn bij zulke onderwerpen Burne-Jones en Crane om tastbare redenen. En een Jezus die Jerzalem binnenrijdt" van Arthur Kampf, den nieuwen directeur der Berlijnsche acaiemie, biedt een soort van realisme, dat ons niet ovt rtuigt en dat nalaat ons te ontroeren. Maar het nobel wwk van Puvis de Chavannes is door een wónder-ernstige, prachtig sober-gehouden Geeseling van Christus" vertegenwoordigd. De gelatenheid van de Heiland-figuur, die alles domineert, is met weergalooze zuiverheid uitgedrukt. Het is een zeldzame gelegenheid, die deze expositie biedt voor hen, die de inwerking van zoo iets algemeen-menschelijks als vele Bijoeleche gelijkenissen en verhalen op den geest, het gevoel en den stijl van al die ver schillende meesters terecht een belangrijke studie achten. COEKBLIS VBTH. Veiling van moderne schilderijen en aquarellen bjj Fred. Muller & Co. Tot de kunstwerken, tegelijkertijd met bovenstaande verzameling Dinsdag a s. ge veild, behooren o. a. een zeer mooie Bakker Korff (op den catalogus gereproduceerd) een klein prachtstuk van Willem Maria, een grootsche Weissenbruch en een zeer interesiant werk van M. J. de Haan (1878) een discussie over den talmud voorstellende, m«t twee zeer lebend geschilderde joodsche koppen. C. V. ? Accüfliatisatij til kolonisatie in tropische gewesten. i. Naar aanleiding van het meermalen ge opperde denkbeeld om Nederlandsche land bouwers, met of zonder hunne gezinnen, naar eene in de tropen liggende Nederlandsche kolonie, o a naar Suriname te laten emigreeren, ten einde aldaar het Nederlandsche element te versterken en zoo mogelijk blijvende kolo nies te vestigen, dient allereerst de vraag t e worden overwogen, of dit met het oog op den invloed van het tropische klimaat op den gezondheidstoestand van blanke emigranten tot de mogelijkheden kan worden gerekend. Ten einde hierover eenig meerder licht te verspreiden, volgen hier eenige beschouwingen over aclimatisatie in tropische gewesten, ten deele geput uit demededeelingen van den voor k orte j aren o verleden en wegens zijne groote ge1 erdheid beroemden Berlijnschen hoogleeraar R. Virchow. Deze hield in het jaar 1885 in eene vergadering van Duiteche natuur- en geneeskundigen te Straatsburg een lezing over acclimatieatie, waarvan enkele hoofdbegin selen, ofschoon het reeds 22 jaren geleden is, sedert deze door Virchow werden verkondigd, nog in onze dagen van toepassing zyn. Virchow gewaagde in deze lezing met grooten lof van de uitmuntende rede door Prof B. J. Stokvis gehouden by de opening van het congres van geneeskundigen te Amsterdam, ter gelegenheid der groote ten toonstelling in het jaar 1884, en welk congres toen geheel gewyd was aan de geneeskunde in tropitche gewesten. Vervolgens somde hy eenige bizonderh«den op van historischen aard, en noemde daarbij de namen van een tweetal Hollandsche geneeskundigen uit de!7deeeuw, toen de Nderlandsche republiek tot grooten bloei gekomen was, n.I. JacobBontiusenWillem Piso, die werken van groote beteekenis voor de kennis van ziekten in tropische gewesten hebben nagelaten, en voor een deel als grondleggers van die kennis nog steeds wor den geëerd. Na het noemen van enkele andere personen, die zich in dit opzicht verdien stelijk te hebben gemaakt, kwam Virchow tot het hoofdonderwerp zijner lezing, u.l. de acclamatüatie en zeide o. a. het volgende: Het is bekend, dat een mensch, zoo hy uit zyn vaderland naar streken verhuist, die in hoofdzaken geheel daarvan verschillen,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl