Historisch Archief 1877-1940
I-o;
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1612
als zijnde tot op zekere hoogte een eigen
dom waarop ook de gemeenschap rechten
kan doen gelden.
Daarom moet de boerenhandwerksman
niet worden volgestopt met hem onnutte
vormen, doch meer onderricht worden
in zijne eigen eenvoudige en gezonde
bouwwijze. En ook zij. die later eene
hoogere en meer leidende positie zullen
innemen, moesten meer met de
boerenkünst worden vertrouwd gemaakt. Onze
inrichtingen voor meer uitgebreid
kunstonderricht als vakscholen, teekenacade
mies, ja misschien zelfs onze Technische
Hooge School, dienden de studie van de
landelijke bouwkunst in hun leerplan
op" te nemen, opdat onze aanstaande
architecten het schoone en gezonde dezer
uiting leeren waardeeren. Mochten zij
dan later geroepen worden onze dorpen
met openbare gebouwen als raadhuis,
kerk en school of zelfs met meer een
voudige bouwwerken als burgemeester-,
notaris- of doktergwoning te verrijken,
dan -zulien zij in staat zijn, voort te
bouwen op de plaatselijke traditie en
daarmede voorbeelden kunnen stellen,
voor de herleving en ontwikkeling van
délandelijke bouwkunst van onbereken
baar nut.
?;.HERM. V; B. KLOOT MKIJBURW.
TB «t t" r d a m, April 1908.
IIMimttHmilMHIIIIHIIIIIIMMIllltlMIlMIIIMIIItinilMMIIIimMimimiMMI
J. LTUan Schaft,
Oud-Hoofdinspecteur der Spiorw'(/diensten en
van het Stoomwezen, Ridder in de Orde
'? van den Nederlandsehen Leeuw,
_,De vorige maand is te De Bilt op zijn villa
andia" een man van groote beteekenis
overleden, van groote beteekenis n voor
Nederland in Europa n voor het grootere
Nederland in Azië. Door omstandigheden,
onafhankelijk van den wil van schrijver dezes,
komen deze regelen later dan bedoeld was,
maar wij meenden toch ze niet achterwege
te mogen laten.
..De heer van Schaik was een man van
zeldzame bekwaamheid in zy'n vak, en die
bekwaamheid heeft vruchten gedragen in
wijden kring.
Hg werd geboren den 19Ien October 1843
te Langbroek in Utrecht. Zijn vader was
daar hoofd der school, en ook de zoon was
eerst bestemd om onderwijzer te worden;
vandaar vermoedelijk zijne bijzondere belang
stelling in het onderwijs, die mij dikwijls
gebleken is. In 1875 was hij werkzaam bij
het Ooster-Spoor, onder den heer Van Has
selt, ingenieur. Het was toen, dat de heer
D. Maarschalk met een staf van mannen naar
Java vertrok voor den spoorwegaanleg aldaar.
Tot dien staf behoorde ook de heer van
Schaik. Deze vond dda> zijn veld van werk
zaamheid, waarin hij zou toonen wat hij kon.
Allen, die op Java voor hdt eerst reizen,
en onder hen in de eerste plaats de deskun
digen, staan verrukt over het j;rootsche werk
der spoorwegen op dat eiland. Hoevelen zijn
niet overtuigd geweest, dat de moeilijkheden
onoverkomelijk zouden blijken l Maar men
is ze schitterend te boven gekomen, en daar
aan heeft de heer van Schaik zijn groot
aandeel gehad.
Deze werd eerst geplaatst op het te Malang
gevestigde hoofdbureau van den dienst der
Staatsspoorwegen en toonde zich daar zoo
geschikt, dat hy spoedig tot adjunct-werk
tuigkundig ingenieur benoemd werd. Na de
verschillende rangen van ingenieur te hebben
doorloopen, werd hij, ik meen in 1881, be
vorderd tot hoofdingenieur-werktuigkundige
by' de Staatsipoorwegen op Java. Bg'na altijd
was de heer van Sehaik op het hoofdbureau
der Staatsspoorwegen en later op het Depar
tement der Openbare Burgerlijke Werken
werkzaam als ontwerper; bij uitzondering
werd hy belaft met het opstellen van
y'zerconstructies. Men kan wel zeggen, dat alle
grootere bruggen kappen e. d, ja alles,
wat uit ijzer geconstrueerd was bij de
Staataspoorwegen op Java, door van Schalk was
ontworpen.
De grootste moeielijkheid bij den
spoorwegaanleg door en over bergen en langs ravijnen
was de bruggenbouw, eigenlijk bet werk der
civiel-ingenieurs. De heer Van Schaik maakte
projecten van bruggen, zooals ze daar noodig
waren, een vijftigtal. Een telegram aan het
Departement van Koloniën hier te lande, lui
dende : Zend brug nummer zooveel," was
voortaan voldoende. Alles paste, alles He p als
op rolletjes. Eerst haakte het nog wel eens
een beetje," vertelde hij mij eens; ik gaf alle
afmetingen van schroefjes e. d. op in milli
meters; voortaan gaf ik het op tot in tienden
van millimeters, en nu was het altijd in orde."
Ook buiten zijn betrekking verleende hij
herhaaldelijk raad of hulp. Toen in 1893 het
droogdok te Tandjong Priok werd gebouwd
en alles daarvoor ongeveer gereed was, vroeg
men ook nog den heer Van Schaik, wat die
er van dacht.
Zyn advies kwam spoedig in. Het werd Op
gevolgd, het werk won er bij en de kosten
waren aanzienlijk' geringer. De heer Van
Schaik werd Ridder van den Nederlandschen
Leeuw.
Er werd eene nieuwe Roomsohe kerk ge
bouwd te Bats via. Dit was het eerste monu
mentale gebouw, dat in Ned.-Indiëzou
verrijzen. De Roomsche geestelijkheid heeft
in den regel hart voor kunst, dat moet ge
zegd worden. Doch het materiaal voor het
werk had al veel jaren gereed gelegen, nog
altijd was er geld te kort. De heer Van Schaik
maakte unentgeltlich de projecten voor de
fiere ijzeren torens. Dat kerkgebouw is een
sieraad, der Koningin van het Oosten"
De Katholieken van Batavia zullen hem dank
baar* blijven. We zouden van andere zaken
kunnen spreken, maar we mogen niet te
uitvoerig worden.
In 1895 ging de heer Van Schaik, hoofd
inspecteur van het spoor- en stoomwezen,
met verlof naar Nederland; het daaropvol
gende jaar ging hij voor drie maanden terug
om zyn diensttyd, noodig voor pensioen, vol
te maken. In die drie maanden bewees hij
den lande nog gewichtige diensten in zake
de overeenkomst met de
Nederlandsch-Indische Spoorweg-Maatschappij omtrent het leg
gen van de derde rail tusscher* Samarang en
de Vorstenlanden. Na verkregen eervol ont
slag, reisde hy nog eeas over Ja'a om zyn
bruggen en den. geheelen spoorweg nog eens
te zien, en tevens om het terrein op te nemen
voor den aan te leggen Midoera-tram, waar
voor Concessie was aangevraagd.
Terug in Nederland, had de heer Van Schaik
alle recht gehad op een otium cum dignitate.
Doch daaraan heeft hy wel geen oogenblik
gedacht. Eerst was hy werkzaam als hoofd
ingenieur aan de Plettery van de Gebroedere
Enthoven te 's-Gravenhage. Daar bleef hy
werkzaam tot April 1898. Daarna i s hy over
gegaan by de Hollandsche
Spoorweg^Maatschappij, wier directie hem de vraag stelde,
of hy meende d«i aanleg van den boven
bouw der Velzener brug, waartoe in principe
besloten was, op zich te nemen. Van Schaik
bestudeerde de stukken en verklaarde zich
bereid. Eer het werk begon, is hij, voor
rekening van zyn lastgevers, naar het
NoordOostzeekanaal in Duitschland en naar de
Vereenigde Staten van Noord-Amerikageweest
om daar gelyksoortige werken te bestudeeren.
Na de Velzener brug, de grootste draaibrug
van Europa, kwam de Hemlrug, twee werken,
waarop Nederland trotsch mag zy'n.
Van Sohaik is een man geweest van groote
bekwaamheden, stalen ijver en groote hulp
vaardigheid, een gevolg van zijn goed hart.
Zijne vrienden en kennissen zullen hem niet
licht vergeten, maar als de meest«n hutner
zelf al lang vergeten zyn, dan zullen Van
Sehaiks grooUche werken in Indiëen hier
te lande nog dagelijks van hem getuigen.
Het Virtua nobilitat" sierde met volle
recht de borst van den goeden, bekwamen,
hoogst bescheiden man. Hij ruste in vrede!
M. J. Wo.
iitliiiMilimiin
TentooDsteLiDg in Arli,
Als ik de namen noem van enkele aanwezigen,
kan gemeend worden, dat zóódanigen alvast
eenig relief aan deze tentoon helling zullen
geven, 't Zou kunnen dienen als reclame.
Of die enkelen nu echter een tentoonstelling
wat meer belangrijk maken, hangt alleen af
van een nieuwe verheuging, die zij met een
nieuw werk brengen. In werkelijkheid houden
zy zich doorgaans zoo ongeveer op hun peil.
Neuhuys zond in, maar zijn inzending geeft
geen aanleiding tot bizondere memoreering;
dit schilderij is te beduiden als van een vrij
oppervlakkige kwaliteit tusschen zijn werken;
de kop van de vrouw is er nog het merk
waardigste stuk uit. Bauer een schilderij weer
eens, waarin kwaliteiten zonden na te wijzen
zijn maar dat toch niet als bizon'dere ver
meerdering van zijn oeuvre te noteeren is. De
inzending van mevr. Bisschop Robertsen doet
besluiten, dat zij zich toch maar tot stilleven
schilderen moest bepalen om daarin vooral
naar verdieping te streven van haar talent
dat zeer noo lig wordt. Veth's portretstukje
(werk van jaren hér) is weer te achten om
de steile doorwrochtheid voerende tot een
zér overdachte en verstandelijk overlegde
kenteekening der vormen, verklaring van toon
en kleurwaarden over verwezentlykt soms.
Veth's werk, dat vooral belangrijk is om
te doen inzien ^relke de grondeischen zijn
der kunsc vaa portretschilderen. De kunst
van Veth is daadzakelyke theorie. Ik geloof
dat een studie over hem, die tot heden
niet verscheen en toch een zeer loonende
tank zou wezen een uitwerking moest
betrachten van deze stelling. Van de Zwart een
koestal, terdege in de kleur weer gezet, maar
te zwaar van verfmaterie. Verster is er ook;
met hem had ik mogen aanvangen, want hij
is zoo wat de meest welkome inzender op
een tentoonstelling. Hij is een der weinigen
die de verwachting gespannen doen houden,
Het stilleven met de appelen is ondernomen
als een kleur-thema : het bloedrijke rood der
glanzige gave appelen tegen het
paarschblauwend potje daarachter. In dit laatste
schiet de stofuitdrukking te kort; door te
veel onder de aandacht te nemen de
coloristiache waarde van de ultramarijo-versiering
op den pot, werd de plastiek ervan
verontav,htzaamd. Dedoolevoue s, laat nog wenschen
naar een meer effene voldragenheid; de
kleurverhoudingen zijn ongenoegzaam tot hun
recht gekomen, zoodat er niet voldoende
wijking is in de partijen der twee gevederde
lichamen tegenover elkaar. De koppen met
de geweldig-spitse snavels beteekenen h&t
voortreffelijkste deel in dit schilderij. Maar
buiten deze aanmerkingen men voelt bij
dit belangrijk stuk werk de waarschijnlijkheid,
dat, wat hier niet in volbracht is geworden,
een anderen keer tot volheid kan komen.
Dat is de gewichtige en onschatbare eigen
schap in de tegei woordige werkzaamheid van
de:en schilder. Tholen bl nkt hier uit. Hij
zond een klein schilderijtje; een breederider
met drijvende vlotten, op een helderen dag
met lichtelijk gesluierde zonneschijn.
Het is eoepel en delicieus geschilderd; de
techniek is bloeiender en verteederder dan
veel andere malen. Er is parelende kleurig
heid in dit lichthoudend, edel schilderijtje.
Het portret (van hemzelf ?) door Kamerlingh
Onnes was mij een verrassing, 't Toont een
voor hem merkwaardige bemoeiing van het
vormwezen ; vrij dun geschil lerd is de
teekening er in kleur gezet, een teekening in
veel waarheidagezind en expressief. Ik geloof
echter, dat de beoogde kleurwerking met
dien goud-gelen fond, hierin een coloristische
misslag is. Dan is er een stuk op Arti, welks
eigenaardige waarde tusschen zooveel rede
loos gedoe met penseel en verf moet erken d
worden dat van Hart Nibbrig. 'k Doel
?hier niet op het landschap, maar op het
schilderij, dat een afvarende veerpont voor
stelt. Neen, 't is geen pakkend werk voor het
ervaren oog op impressionistisch
schilderymooi. Dit is nu eens een schilderij, dat meer
is dan het lijkt. De artistieke persoonlijkheid
van zoo tallooze levende meesters" is als
deeg, kneedbaar naar iedere gewenschte ge
daante, ineenzijgend aldra echter, als er
niot het stutje aan wordt gebracht van de
routine of de gekunsteldheid. Nibbrig is
geon verschijning van groote beteekenis in
de moderne kunst Daartoe ontbreekt hem
de macht van een overheerschende zelfstan
digheid. Maar hy is een karakter en in zy'n
werk kan hy soms in figuur-typeering een
scherp analyseerend beelden l-vermogen ont
wikkelen.
Het bier besproken schilderij heeft waarde
volle naturalistische eigenschappen. Het geeft
ef n gedefinieerde onderscheidenheid
vanmenschen,in een nuchtere opteekening ier verschil
lende eigenaardigheden van hun voorkomen,
en waarschijnlijk geplaatst in de omgeving.
Er zyn in treffende werkelijkheide-verhou
dingen. De intentie is zuiver, en waar uit
gewerkt ; er is verband tusschen de menschen
die overgezet worden, en den achtergrond:
de overkant van h«t water waar het stadje
achter een dijk ligt, en het weggetje zicht
baar is, dat de menschen straks zullen opgaan.
Dit werk is levender dan die stoet van
boeren van verleden of voorverleden jaar.
Nibbrig moest misschien meer figuur gaan
maken. Maar hij zal dit voor zichzelf wel
uitmaken, want hij kan geacht worden een
die strevende blyft.
Briët gaat zy'n schildertrant wijzigen in
den zin van verbreeding of dat een geeste
lijke verbreeding van zy'n kunst beteekent,
wijst dit schilderij (bekroond nu ja) echter
geenszins uit. Nog als opmerkenswaardig
teekende ik ook aan een sneeuwlandschap
van den jongen Mauve, maar wat te donzig.
Van Beever's binnenhuis is te nemen als een
inspanning tot beschaving en verfijning der
techniek, die op prijs te stellen is. Maar tocb,een
kunstwerk is niet geheel bevredigbaar als om
de kostelijke bewerking f hierop uits'uüer.d
aangelegd) in kleur van een willekeurig gevat
'k Herinner me ook, wijl het wat uit den
algemeenen lijn der werken trad, een vrij stout
werk van Gouwe: een hooimijt met
vladdarende kraaien er om heen ; het is iets dat
gezien is en nog al forsch neergeplant in
kleur en vorm.
Ongewoon is ook een schilderij van Jan
Sluyters, maar ik wenschte van dezen toch
wel eens iets te zien minder ongewoon. Verder
herinner ik me niet veel van een eenmalig be
zoek aan Arti. Gewone gasten zy'n er te vinden.
De panoramaschilder Gorter moest eens een
tentoonstelling van zijn werk houden, dat zou
nuttig kunnen zyn om de verspreide dubieuze
meeningen over dit vaardig maar geheel op
den uiterlijken schijn aangelegde werk, wat
in de juiste richting te leiden. Zijn werk
heeft de waarde van de krantenfeuilletons
van het algemeene gehalte.
W. STEENITOFF.
Sint Lucas opende ook zyn tentoonstelling;
maar evtn 499 werken l Daaronder bevinden
zich een twintigtal werken van Toorop, van
zeer onderscheiden aard.
W.A.y.KonüBenliflr£.HetTO«niIerscliooDliei(l.
(Mouton 1903.)
II.
Het Wezen der schoonheid" begint met
een^ toespraak tot de toehoorders. In deze
zijn eenige, zeer werkelijke, dingen reeds uit
gesproken : dat in een kunstwerk de toevallige
schikking in de natuur naar den smaak van
den maker van hst schilderij gewyzigd wordt,
dat het leven gevoel is, hierin vindt ge ge
meenschappelijkheid en tevens de eenheid
van het verstand, een verstard gevoel, en
het gevoel, het wisselende, gegeven; hierin
vindt ge dat de ethische aandoeningen door
de aesthetische ten hemel worden gevoerd."
Dat in een kunstwerk een toevallige schik
king veranderd moet worden, is duidelyk.
Een kunstwerk is een eenheid; is in zijn
eenheid de uitdrukking van den geest van
den maker is er in het gegevene dus iets
dat hindert dan moet dat gewijzigd worden.
Het gebeurt meestentijds bij het zuiver wer
kend gevoel, by velen onzer schilders,
onbewuat. Het overkomt den meesten die zich
misschien onbewust hiertegen, tegen dit
axioom zouden verzetten eveneens zooals ik
schreef onbewust. Maar is eenmaal met be
wustheid deze waarheid aanvaard, die meer
viijheid brengt in plaats van belemmering,
dan wordt daardoor velerlei moeite voor
komen, en velerlei ijdle arbeid en werkens,
is niet noodig te doen. De geest krijgt meer
ruimte om zich te toonen en voert door
de aesthetische de ethische ten hemel." Deze
uitdiukking heeft voor mij bekorends. Ze is
zuiver, en ze is eenvoudig, ze is waar. Ze
bevat meer dan lykt. Ze uit de eeuwigheid
van het schoone, zy'n onafhankelijkheid van
de eeuw want wat is de hemel anders
waartot de ethische aandoeningen stijgen
dan de Kijke Tijdeloosheid van het schoon.
Ze is een uitdrukking van een kunstenaar,
en in haar zwier nog lief omdat zij
hooghartigeenvoudig is, en conder ommeaen rechtaf
geuit. Op deze toespraak volgt de Inleiding
beginnende met: Arbeid en theorie zijn
saamgebonden en daar kunstarbeid gevoel
bevat, gevoel en theorie." Het is hierin my'n
doel niet, in dit artikel, allea te bespreken
van dit werk, waarin veel is wat mij ge
meenzaam zal blijven. Maar dat gevoel en
theorie saamgebonden zyn is een waar
heid die door niet-intellectueelen alleen kan
worden ontkend, of door een tijd die alleen
zich dit doel stelde: kleuren op het doek te
brengen bevend nog van den Hartstocht in
het scheppen; feitelijk wairelend en feitelijk
draaiend als kolken van het Leven; niet in
orde, niet in rust, niet geordend, niet ge
bouwd, niet geschikt tot dat zoet samenstel
dat levensvol is, maar dat niet omvalt naar
de eene zijde, of overbuigt naar welken kant
ook, maar waarin de geest zich ongestoord,
onopgehouden, onophoudend, vermey'en kan
als in een prachtvollen rijken Tuin. Theorie
en gevoel moeten vereenigd gevonden wor
den. De Theorie is het vaststaand en het
gevoel is het verrukkende van het Leven
dat die wet omvliet. Theorie en gevoel: het
is in kunst; er is meer. De kunst wortelt
in het verlangen de natuur te zien op eene
wy'ze welke voldoet aan ons schoonheids
gevoel. In tegenstelling met de natuur welke
ons wisselend aangenaam en onaangenaam
stemt is kunst, kunstmatig een blijvende toe
stand van welbehagen scheppen."
Een blyvenden toestand van welbehagen
scheppen: het blijvende is in den laatsten
ty'd te veel vergeten. Te veel van het werk
dat we rond ons zien ontstaan, en rond ons
zien groeien, en rond ons zien geprezen wor
den, is niet ondervonden met de neiging naar
het blijvende, maar er is integendeel te zeer
getracht juist naar het niet-blijvende. Want
het geweld van de ontroering het is het
begin maar het gaat gedeeltelyk voorby,
want het is een stroom waarin allerlei is wat
wy, in onzen" geest, niet kunnen gebruiken
voor de uitbeelding van dien geest, voor zyn
wezenly'ke trekken, trekken die ons allen
gemeen zy'n. Kunst is uitbeelding van den
geest. Elke uitbeelding is inderdaad goed,
wanneer de wezenly'ke trekken uitgebeeld
worden, en de toevallige daaraan onderge
schikt zy'n!... Kunst waarin zich de wezen
lijke trekken van den geest afspiegelen, zal
steeds op hem gelijken, steeds aan hem ver
want blyven en daardoor noch aan tijd noch
aan plaats gebonden zyn." Zy is zoozeer
juist, deze stelling van het wezenlijke en het
toevallige, dat het lykt dat ze veel maal ge
zegd is en ze is toepasselijk op allerlei
dingen, op elk onderwerp waarover de geest
zich uit.
Het slot van deze inleiding bevat de her
haling van de toespraak dat een kunstenaar
toewijding past (de natuurlijke bron der inspi
ratie) die plicht en wet nooit mogen
vervangen en bevat de aankondiging van wat het
deel het wezen der schoonheid" zal bevatten:
aestbetiek, mathesis (een deel daarvan): de
grondwetten der schoonheid.
***
Het wezen der schoonheid, bevat een aantal
streng te saam gebonden stellingen. Het
bevat zijn theorie over de ruimte die zich
in de schoonheid openbaart als een onver
anderlijk gevoel" en de regelen die daaruit
voort komen voor het schildery. Een vorm
welke een onveranderlijk gevoel opwekt
symboliseert de ruimte: Hy betoogt dat
wat wij het eerst gevoelen de ruimte is, dat
dus de vorm welke een onveranderlijk ge
voel opwekt, is de grondvorm". Het betoog
gaat dan over tot de onderdeelen en het
splitst het bovenvermelde, het gevoel der
ruimte, in de drie factoren waardoor het tot
ons komt (ik verander de plaatsing der 3
factoren): waardoor wy kunnen zien, het
licht (de zon) b. het voorwerp dat ziet c.
hetgeen gez:en wordt, het ruimtedeel. Het
eerste kenmerk van deze zaken is... hunne
betrekking van plaats, ten opzichte van
elkander, door hun aantal en uitgebreidheid
gegeven. De vormen welke hier ut voort
vloeien zullen aan elk kunststuk ten grond
slag liggen". Uit deze stellingen en praemissen
volgt de plaats pan het oogpunt in het
schilderij. Dit punt moet in het midlen
liggen diar het de top is van de
gezichtspyramide en wij ons altijd recht tegenover
het ruimte-deel bevinden dat we beschouwen
Uit de plaats van het oog orienteeren we
ons", het middelpunt van het schildery moet
dus, de plaats van het oog zynd, ook het
punt van de orienteering zy'n het moet
dus alty'd gevoeld" worden. Op deze be
weringen volgt de belangrijke van wat hij
noemt het concentrisch evenwicht, de
symmetrieche compositie. De hulpmiddelen tot
bereiking van dit evenwicht zgn: het paneel
of doek (etc.), de kleuren de lijnen, de gelijk
waardigheid van de kleuren en de lynen In
kleur wordt dit bereikt door: verandering der
intensiteit, door wy'zigirg der uitgebreidheid
of door tegenstelling. In lyn op twee wyzen:
door gelijkheid of tegenstelling van richting".
Een bescaouwing volgt over oogpunt, en
evenwichtspunt; over de afsnyding van het
Doek, volgend uit het verplaatsen by het
zien van een gelijke uitgebreidheid, de
volmaakste afsluiting is de evenwijdigheid".
E k deel wordt, bij nadere beschouwing, als
een geheel gezien; hieruit volgt de herhaling
van het motief. Beelden geven ons by
aanschouwing gelijkheid van gevoel door
gelijkvormigheid van figuren." Op het paneel
ontstaat gelijkheid van gevoel, door gelijkvor
migheid van figuren welke regelmatig en aan
eengesloten over heipaneel aangebracht moe
ten weaen, om de regelmatige wijze van zien te
geven. In deze figuren, zullen zij beantwoorden
aan deeischen, moeten gegeven zgn: evenwijdi
ge lynen, een middenpunt, en gezamenlijk het
aangesloten regelmatig veideelen,
dusgelgkvormigheid. Het verdeelen van een plat vlak
in figuren, welke deze eigenschappen bezitten
is slechts mogelijk op twee wijzen, n.I. door
rechthoeken en door zeshoeken; in deze
figuren is gegeven : evenwydigheid, een mid
delpunt, en gelijkvormigheid. De richtingen
welke voortvloeien uit deze figuren leiden
tot schoonheid". Deze stelling is een der
eigenaardigste, en meest juiste, uit het wezen
der schoonheid" ze kan diegenen die haar
niet verstaan alleen, gevaarlijk worden wan
neer ze die toepassen met een absoluutheid
die het gegeven niet al i het primaire aan
neemt, en staande in deze verdeeling. Het
gegeven is het eerste voor het schildery'. Uit
zijn aard, naar zijn soort volgt de aanneming
van den vierhoek of den zeshoek, die alleen
gevoeld mogen worden, onder den schoenen
schijn moeten liggen, als het fundament onder
het huis. Zg dienen tot verzekering van het
evenwicht. Zij ordonneeren zachtkens wat
wat den kunstenaar wil. Zij brengen het ge
geven tot een rust. Vormen worden
eenigszina geprononceerd in de richtingen dier
lijnen dezer figuren. De kracht van den
kunstenaar moet deze fchikking de bloey
van htt leven laten houden. Dit is voor
zwakken, die zonder innerlyke kracht deze
stelling zouden volgen een gevaar. Maar is
voor de zwakken de heerlijkheid van de
goddes ? Het schy'nt my : Neen. Het schy'nt
my van niet. Het gevoel dat. n den kunstenaar
rijst boven de basementen van het weten;
het altijd-nieuwe; het altijd bevende, rillende
van Ie f en; dat wat nieuw is; het gevoel
van den Zaaier der nieuwe Eeuwigheden
het is niet den kleinen een aangename
eigenschap het is voor den ryke een
natuurlijk Sieraad. En daarom is het gevaar
in deze juistheden mij geen gevaar. De kunst
verzorgt niet haar minderwaardigen omdat
zy die niet kent: ze kent alleen de Schep
penden. Scheppen deze juist, dan zyn van
zei re de basementen goed, want van een
kunstschepping is Evenwicht de natuurlyke
eisch.
(Wordt vervolgd.)
PLASSCHAKRT.
De
is in
(Catalogut der Peiling van 100 schilderijen,
aquarellen en teekeningen bij Frederik
Muller & Co.)
Al ontbreekt eenig werk van dien intiem
st en uitbeelder van déBijbelsche verhalen:
Bembrandt, aan deze verzameling, toch is ze
in haar verscheidenheid merkwaardig genoeg.
Hier ziet men de altyd weer aangrijpende
tafereelen uit het Oude en het NienwejTestament
in beeld georacht door moderner kunstenaars
van zoo verschillenden sty'1, zoo
uiteenloopende opvattingen en zulk ander sentiment als
Alma Tadenoa en Jozef Israël s, Burne-Jones,
Benjamin Constant en Puvis de Chavanne*,
Segantini «n Tissot, von Uhde en Juliaan
de Vriendt. De in den catologus gerepro
duceerde grisaille van den laatste is een knap
en ernstig stuk, waarin op zeer sobere wy ze
de graflegging en beweening van Christus
is afgebeeld, maar het is een wat kille, droge
opvatting van het moment. Niet zoo deftig
ongemoedelijk, niet zoo onberispelijk zielloos
echter als die gave mooi gecomponeerde
groep van Alma Tadema, doop van den
eerstgeborene".
Wel pathetisch, wel menfchely k gevoeld is
natuurlyk de aquarel van Israëls David en
Saul". Prachtig gezien ook de verlatenheid
van Maria, zuster van Mozea, door
melaatschheid getroffen, wijl ze zich tegen hem ver
zette, buiten het kamp gesloten, met een
somber landschap achter haar droeve silhouet
in een der superbe teekeningen, door
Segantini. En de Hagar, verjaagd door
Abraham", van Frits von Uhde vertoont de
kwaliteiten van dezen hoogstrevenden, onge
lijken schilder wel op het best. Ook zijn offer
van Abraham is een aangrijpende voorstelling.
En in deze beide stukken heeft de neiging
ran dezen Duitscher om de Heilige geschie
denis, men zou zeggen, ie'sac ueels te geren
en zoo nader te brengen tot het gevoelsleven
van onzen eigen tijd, niet, als vaak, een
charge geschapen.
Curieus als contrast met deze modernisatie
en verduittching van de orientalistische ver
halen is het streven van Tissot, die het
realistische en intieme juist tracht te bereiken^
door het negentiende-eeuwsche Oosten te
bestudeeren en het karakter van land en
volk vóór alles weer te geven. Een etymo
logische ambitie tegenover een litteraire.
Wat doet het er ten slotte toe? Beiden be
reikten zekere waarheid en echtheid. Treffend
en nobel lijkt mij ook het stuk van den
Zweed Albert Edelfelt, (bekend door zijn
portret van Pasteur in zy'n laboratorium):
Je --us die den discipelen de voeten wascht".
Fijngevoelig zy'n de krijtteekeningen van
Liebermann, zeer oorspronkelyk die van J. P.
Laurens knappe illustraties zijn die van
den Amerikaan E. A. Abbey. Minder op dreef
zijn bij zulke onderwerpen Burne-Jones en
Crane om tastbare redenen. En een Jezus
die Jerzalem binnenrijdt" van Arthur Kampf,
den nieuwen directeur der Berlijnsche
acaiemie, biedt een soort van realisme, dat ons
niet ovt rtuigt en dat nalaat ons te ontroeren.
Maar het nobel wwk van Puvis de
Chavannes is door een wónder-ernstige, prachtig
sober-gehouden Geeseling van Christus"
vertegenwoordigd. De gelatenheid van de
Heiland-figuur, die alles domineert, is met
weergalooze zuiverheid uitgedrukt.
Het is een zeldzame gelegenheid, die deze
expositie biedt voor hen, die de inwerking
van zoo iets algemeen-menschelijks als vele
Bijoeleche gelijkenissen en verhalen op den
geest, het gevoel en den stijl van al die ver
schillende meesters terecht een belangrijke
studie achten.
COEKBLIS VBTH.
Veiling van moderne schilderijen en
aquarellen bjj Fred. Muller & Co.
Tot de kunstwerken, tegelijkertijd met
bovenstaande verzameling Dinsdag a s. ge
veild, behooren o. a. een zeer mooie Bakker
Korff (op den catalogus gereproduceerd) een
klein prachtstuk van Willem Maria, een
grootsche Weissenbruch en een zeer
interesiant werk van M. J. de Haan (1878) een
discussie over den talmud voorstellende,
m«t twee zeer lebend geschilderde joodsche
koppen. C. V.
? Accüfliatisatij til kolonisatie in tropische
gewesten.
i.
Naar aanleiding van het meermalen ge
opperde denkbeeld om Nederlandsche land
bouwers, met of zonder hunne gezinnen, naar
eene in de tropen liggende Nederlandsche
kolonie, o a naar Suriname te laten emigreeren,
ten einde aldaar het Nederlandsche element
te versterken en zoo mogelijk blijvende kolo
nies te vestigen, dient allereerst de vraag t e
worden overwogen, of dit met het oog op den
invloed van het tropische klimaat op den
gezondheidstoestand van blanke emigranten
tot de mogelijkheden kan worden gerekend.
Ten einde hierover eenig meerder licht te
verspreiden, volgen hier eenige beschouwingen
over aclimatisatie in tropische gewesten, ten
deele geput uit demededeelingen van den voor
k orte j aren o verleden en wegens zijne groote
ge1 erdheid beroemden Berlijnschen hoogleeraar
R. Virchow. Deze hield in het jaar 1885 in
eene vergadering van Duiteche natuur- en
geneeskundigen te Straatsburg een lezing over
acclimatieatie, waarvan enkele hoofdbegin
selen, ofschoon het reeds 22 jaren geleden is,
sedert deze door Virchow werden verkondigd,
nog in onze dagen van toepassing zyn.
Virchow gewaagde in deze lezing met
grooten lof van de uitmuntende rede door
Prof B. J. Stokvis gehouden by de opening
van het congres van geneeskundigen te
Amsterdam, ter gelegenheid der groote ten
toonstelling in het jaar 1884, en welk congres
toen geheel gewyd was aan de geneeskunde in
tropitche gewesten. Vervolgens somde hy
eenige bizonderh«den op van historischen aard,
en noemde daarbij de namen van een tweetal
Hollandsche geneeskundigen uit de!7deeeuw,
toen de Nderlandsche republiek tot grooten
bloei gekomen was, n.I. JacobBontiusenWillem
Piso, die werken van groote beteekenis voor
de kennis van ziekten in tropische gewesten
hebben nagelaten, en voor een deel als
grondleggers van die kennis nog steeds wor
den geëerd. Na het noemen van enkele andere
personen, die zich in dit opzicht verdien
stelijk te hebben gemaakt, kwam Virchow
tot het hoofdonderwerp zijner lezing, u.l. de
acclamatüatie en zeide o. a. het volgende:
Het is bekend, dat een mensch, zoo hy uit
zyn vaderland naar streken verhuist, die
in hoofdzaken geheel daarvan verschillen,