De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 10 mei pagina 9

10 mei 1908 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

Ho. 1612 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 9 :-; Boerenwoning te Beek, (Gelderland). Boerenwoning te Laren, (Noord-Holland). schutting vinden tegen de gure zeewinden Daar de veeteelt in deze streken eene hoofdrol speelt, is eene ruime hooibergtng eene eerste vereischte; daarom is het middengedeelte van het ongeveer kwadraatvormige plan hiertoe aangewezen, zoodat het hooi tot hoog in den nok kan worden opgestuwd. Rondom deze hooiberging, die aldus den vorm van het ge bouw zoowel in- als uitwendig beheerscht, liggen stallen, bergplaatsen en woon huis. Het woonhuis wordt uitwendig gaarne aangeduid door het aanbrengen van een topgevel, die zich dan naar de straatzijde keert, soms vergezeld van een kleinen voorsprong. Aan deze partij wordt de meeste zorg besteed; is baksteen als materiaal gekozen dan zijn Renaissanceinvloeden duidelijk merkbaar, zooals bij voorbeeld aan een zeer mooien gevel te"Westerblokker. Het overige van den bouw is echter meestal van hout: planken tegen een raamwerk van zware stijlen, hier en daar door, raam- of deuropeningen doorbroken, een bouwwijze zooals langs de Zaan" tot voor weinige jaren de heersenen de was. Karakteristiek ia de hooge, fraai gemetselde schoorsteen en de groote schuuringang, die, steeds aan een der hoeken gelegen, een weinig is teruggebouwd om voldoende ruimte te verkrijgen voor het inbrengen van de hoogbeladen hooiwagens. De zin voor sprekende kleuren, den landman eigen, treedt hier sterk aan den dag en draagt er veel toe bij den eenvoudigen, bijna somberen bouw een zeer aantrekkelijk uiterlijk te verleenen. Vooral een krachtig uitgesproken voor liefde voor groen en wit laat zich duide lijk herkennen, nochtans zijn andere kleuren als blauw en rood niet uitge sloten, doch dan meer voorde inwendige versiering. De houten buitenwanden van de hoeve zijne steeds frisch groen, de kozijnen en ramen wit geverfd, terwijl het metselwert eene mooie diep-ropde baksteenkleur hezit. Dat behalve de aard van de streek ook nog de ligging daarvan tenopzichte der groote verkeerswegen en steden vari invloed op de vormgeving van het boeren huis was, is duidelijk m rkbaar aan onze Hollandsche, Utrechtsche en ten deele ook Geldersche boerderijen. Daar vroeger, even goed als thans, de boer geneigd was steedsche voorbeelden na te volgen, is het begrijpelijk, dat ook zijne woning vormen vertoont die aan de bouwkunst van de steden was ontleend. Evenwel bezitten die vormen en motieven een eigen karakter en zijn geenszins klakkelooze copieën. De landman, wien een eigen kunstgevoel en zin voor versiering niet kan worden ontzegd, onze museums kunnen ervan getuigen, was zelfstandig genoeg in zijne opvattingen om die bekoorlijke Renaissancevormen, waar mede hij op zijne tochten naar de stad in aanraking kwam, naar zijne inzichten, op zijne wijze en naar zijne behoeften om te werken en toe te passen. De mooie en goed verzorgde boerderijen langs de Giessen, de Rijn en de Vliet, om maar enkele nader aan te duiden, geven daarvan menig bewijs. Het type van boerderijen, die men hier en ook elders in Holland, Utrecht en in de Betuwe aantreft, is sterk afwijkend met die van Noord-Holland. Was daar alles tot n gesloten geheel gebracht, hier spreken meer de verschillende onderdeelen van het gebouw. Het woonhuis, dat evenals de stal geheel in baksteen is uitgevoerd, laat zich onmiddelijk her kennen, vooral wanneer het dwars voor den stal gebouwd is, zoodat een T-vormi g grondplan ontstaat. Bet is ook meer be schaafd van lijnen en vormen, vertoont eene goede verhouding van deur- en raam openingen en muurvlakken en bezit vaak kernachtige details zooals onder meer aan een gevel te Vlist waar een mooie ingang met eenigzins Gothisch deurtje, voorzien van sierlijk ijzerbeslag, op te merken valt. Ook de omgeving van deze Hollandsche boerderijen is meer verzorgd dan bij de Friesche stelphoeven. Gewoonlijk-is een boomgaard en moestuin in de onmiddellijke nabij heid van het huis gelegen; een naïef aangelegd voortuintje, vol bonte bloemen pracht en van eene beschuttenden groenen heg omgeven, ontbreekt echter" zelden. Zonder zoö'n siertüintje kan men zich moeilijk eene goede Hollandsche boer derij denken; beide, huis en tuin, zijn onafscheidbaar, zij hooren, bij; elkaar, te zamen bieden zij een beeld, van groote bekoring vol schoonheid en poëzie. Een derde type van boerderijen, of schoon in eenige opzichten met de Hol landsche overeenstemmende, vindt men in de streken langs de Zuiderzee zooals in Laren, Blaricum, bij Hilversum, en Staphorst, streken waar de beoefening van den landbouw meer naar voren treedt. Het woonhuis en de groote schuur, die voor zich weer ia verschillende onderdeelen is verdeeld, liggen in eikaars verle»gde onder n doorgaand rieten dak, waardoor deze boerderijen een zeer gestrekt aanzien verkrijgen; bovendien zijn de muren zeer laag,, zoodat het horizantalisme sterk overheerscht. Alleen de groote schuur-ingang met zijne zwarte, in vieren gedeelde deur, brengt hierin eene gewenschte onderbreking; overigens zijn de muren van slechts weinige en kleine raam- of deuropeningen doorbro ken. Deze boerderij n zijn steeds in baksteen uitgevoerd ; meer naar Drenthe toe echter, in Staphorst bijvoorbeeld, vindt hout als bouwmateriaal eeneT rui mere toepassing. Hier is alleen het woon huis van steen en de schuur geheel van hout geconstrueerd. Staphorst, een onzer eigenaardigste dorpen, bestaat uit eene aaneenschakeling van betrekkelijk kleine boerderijen, onjedwongen langs d^n straatweg van Zwolle naar Meppel ge schikt. Met fluweelen mosbekleeding op het groote rieten dak, de omsloten heg gen en het zwaar geboomte, de bloemen, planten en struiken van de voortuintjes, waartusschen de woonhuisgevel met zijne zware, helder wit geverfde kozijnen met in kleine ruitjes verdeelde ramen en groene onderluiken, vriendelijk en gast vrij doorkijkt, behooren deze boerderijen tot het landschap en vormen een har monisch totaalbeeld dat gelukkig nog niet door moderne" bouwwerken wordt verstoord. Nog is hier de traditie krach tig genoeg om die nieuwe steedsche vormen af te weren en de plaatselijke bouwwijze te handhaven. Nieuwe hoe ven worden steeds gebouwd als eertijds, een conservatisme, dat hier niet alleen is te begrijpen, doch ook tot op zekere hoogte valt toetejuichen. Het grond-idee dezer boerderijen ligt ook den boerderijen in Noord-Brabant ten grondslag, allén met dit verschil, dat hier de armoede^yan, den bodem ook zijn stempel .drukt,f!0>p'.het aanzien van het huis en dat het blijde kleurenspel voor kleur*soberheid heeft plaats gemaakt. De bouwwijze dezer hoeven is hoogst eenvoudig, zelfs primitief. In't algemeen is het landbouwbedrijf op dezen schralen bodem weinig winstgevend, zoodat de Brabantsche boer aan zijne woning niet veel ten koste kan leggen. De dure baksteen wordt uitsluitend gebruikt voor het woonhuis-gedeelte en dan nog maar op bescheiden wijze; de wanden van de schuur en stal zijn van ruwe planken opgetrokken. Voor het dak, dat ook hier het domineerend bestanddeel vormt, worden dennenstammen, aan de na burige bosschen ontnomen, aangewend; vandaar dat het zware rieten dak, dat als eene beschuttende vacht op den lagen onderbouw rust, soms zulk eene eigen aardige golflijn vertoont die ten onrechte zou doen vermoeden, dat het verval reeds in hooge mate is ingetreden. Evenals de lijnen zijn ook de kleuren in harmonie met het landschap; de grijs-bruine toon van de omgeving ligt eveneens over de woning en wordt alleen door het warm geel of rood van den baksteen, het wit van de kozijnen en het blauw-groen van de luiken, onderbroken. De kenteekenen van eenvoud en sober heid, den Brabantse en boerderijen eigen, bezitten ook de hoeven van Overijssel, doch voornamelijk die van Drenthe, streken die met Brabant in vele opzichten punten van overeenstemming bezitten. De toepassing van baksteen treedt hier echter geheel voor den uitgesproken houtbouw terug. Reeds in Staphorst, om nog- even op dit bekoorlijke plaatsje terug te komen, vertoonen zich houtconstructie's zooals de met planken beschoten topgevels, die in den achterhoek van Overijssel geregeld voorkomen. Doch hier wordt de hout bouw meer als zoodanig opgevat en be handeld. Van de aan de naaste omge ving ontnomen bouwstoffen weet men bij den bouw van de woning een hoogst doelmatige toepassing te maken. De zwaarste boomstammen, slechts ruw behakt, worden tot de hoofdstijlen aange wend en geplaatst op een grondmuur van ruwe zandsteen. Deze hoofdstijlen door lichtere stijlen onderling verbonden,. worden van boven vereenigd door een legger waarop de zolderbinten en de kap rusten. Een eenigszins andere manier voor het aanbrengen van den zolder, is om de moerbinten met pen en gat aan de hoofdstijlen te verbinden; de pen wordt dan uitwendig zicht aaar gelaten en door flinke spieën opgesloten, eene zeer logische gedachte, die van eene groote waarheidsliefde getuigt. Het vakwerk wordt met baksteen of wel met leem gedicht. De tuitgevels met staande plan ken beschoten, steken een weinig over, zoodac de ondergelegen wanden eenigermate tegen den regen en het afdruipend water beschut zijn en tevens eene mooie schaduwwerking ontstaat. Deze geheele manier van bouwen ver toont e3ne gezonde opvatting van doen en draagt de kenmerken van echtheid en natuurlijkheid, wars van alle effect bejag of gezochtheden. Al zijn de vor men meestal grof en onhandig soms, karakteristiek zijn zij in hooge mate en volkomen met. den aard van het mate riaal in o 'ereenstemming; menig timmer man uit de stad, ja zelfs hooger staande vaklieden, zouden bij deze eenvoudige boeren een nuttig lesje kunnen nemen. De samenstelling van de Drentsche hoeve berust op dezelfde gedachte als de Overijsselsche: ook deze is geheel in vakbouw uitgevoerd maar op primitiever wijze, daar de gewone bouwmaterialen hier moeilijk te verkrijgen zijn. Zoo'n Drentsch dorp is dikwijls zeer geïsoleerd; als eene oase in de woestijn liggen zij vaak te midden van onafzienbare heide velden ; alleen een torenspitsje boven eenig geboomte duidt aan dat daar eene menschelijke nederzetting te vinden is. Een kaarsrechte weg, zonder andere af wisseling dan nu en dan een plaggen hut, die zich trouwens eerst op het laatste oogenblik als zoodanig laat herkennen, daar de menschelijke bouwkunst hier zoozeer in de natuur is opgegaan, dat die woningen aanvankelijk als een bodemverhooging voorkomen, voert van het eene dorp naar het andere en maakt de eenige verbinding met de buiten wereld uit. Door deze afzondering draagt het dorp ook een lokaal karakter. Reeds in de wijze van aanleg onderscheiden zij zich van onze andere dorpen. Te midden van een kring van velden en weiden, liggen de hoeven tamelijk kort tezamen gedrongen, zonder schijn van orde of regelmaat. Doch juist daarom zijn die dorpen zoo eigenaardig; zij zijn als 't \> ,\nrt-.- f iH Boerenwoning te Weerselo, (Overijssel). ware zoo in den loop der tijdea ge groeid, naar de behoefte en het praktisch begrip der bewoners, zonder voorschriften omtrent rooiïng en dergelijke. Ook de huizen dragen dit cachet, ook zöj zijn als 't ware gegroeid. Stroo, door het landbouwbedrijf in vol doende hoeveelheid geleverd, vindt bij den bouw eene ruime toepassing: het dak is ermede gedekt, de tuitgevèl er mede bekleed ; vermengd met leem, wor den zelfs de ruimten tusschen bet vak werk ermede gevuld. Het vakwerk zelf, rustende op eene voeting van groote en kleine veldkeien, wordt uit ruwe stijlen en leggers samengesteld, waartusscfaen de deur en eenige ramen zijn geplaatst. De tamelijk ver overstekende tuitgevel wordt soms door krom gegroeide schoren ondersteund. Een enkel maal is eenig onderdeel door eene verzorgde lijn of simpel snijwerk even gemarkeerd, wat aardig doet bij zooveel soberheid. Deze kinderlijke zin voor versiering en gezonde opvatting van samenstelten, die uit de oude landelijke bouwkunst spreekt en pok in voortbrengselen van meer bescheiden aard, zooals huisraad, werktuigen en kleeding, te herkennen valt, dreigt in onzen tijd helaas geheel verloren te gaan. Dorp, huis en gebruiks voorwerpen beginnen hun eigen stijl, hun eigen karakter meer en meer te verliezen, waarvoor eene algemeene bana liteit in de plaats treedt. Er zijn verscheidene stroomingen aan te wijzen die, zoo zij niet in goede banen worden geleid of in hun loop worden gestuit, den onherroepelijken ondergang van de landelijke kunst zullen veroor zaken. Bouwwetgeving en brandverze kering hebben hier en daar reeds veel verlies teweeg gebracht, doch de zucht tot moderniseeren, en tot het navolgen van steedsche vormen en modes is voar de landelijke kunst dooiend. Reeds in vroegere eeuwen richtte de boer zij n blik naar de stad en liet zich door de daar aanwezige goede vormen influenceeren, wat niet anders dan gunstig op zijn eigen werk kon in wei ken. Heden is dat juist tegenovergesteld; wat de steden thans aan nieuwigheden bieden is nog niet bijster verheffend en zeker niet geschikt om gedachtenloos op het land te worden overgebracht, zooals de boer maar al te gaarne doet. Alles wat uit de stad komt vindt hij mooi en voor navolging ge schikt; zijn eigen schoone kunst kan hem niet meer bekoren. Hij zendt zijne zonen naar de stad om ze op de teekenschool te doen volproppen met onbegre pen vormen, waarmede zij later hun dorpsgenooten zullen verblijden. Terug gekeerd zijnde, wenschen zij toch te laten zien in de stad iets geleerd te hebben en omhangen daarom hunne bouwpro ducten met allerhande gezochte versier selen zonder geest of zin. Alleen uit lust tot pronken en pralen worden de meest heterogene bestanddeelen op gewrongen wijze tezamen gevoegd, absoluut in strijd met den aard van het gebouw en het karakter van de streek. De eenheid gaat verloren en het dorp wordt eene verza melplaats van wanstaltigheden; en ten slotte is alle bekoring geweken. Nu zou het eene kollosale fout zijn van den boer te verlangen, dat hij steeds op dezelfde wijze zou bouwen als zijne voorouders dat deden. De eischen des tijds zijn thans anders dan toen; zij mogen niet genegeerd worden, integendeel zij moeten terdege onder de oogen worden gezien, want nieuwe eischen brengen nieuwe vormen, brengen nieuw leven! Doch men moet nooit bouwen op de oude gegevens, die, door de eeuwen heen gedragen en trouw bewaard, nog heden aanwezig zijn, hoewel zij dagelijks schaarscher en schaarscher worden. Zoo veel mogelijk conserveeren wat uit vroegere perioden rest, is een eerste eisch. Daarmede moet gepaard gaan het opheffen van den kunstzin. De beer moet weer liefde en waardeering krijgen voor 't geen zijn vader en grootvader hem achter lieten. In hem moet het besef worden opgewekt, dat die overblijfselen beschermd en gespaard moeten worden

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl