De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 17 mei pagina 2

17 mei 1908 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMiTLRDAMMEIl WEEKBLAD VOORNEDERLAND. No. 1613 dan zal men begrijpen, dat wij de lucht hartigheid, waarmee de minister van Buitenlandsche Zaken dit tractaat heeft geprezen, wijl aan zijn land een plaats is gevindiceerd", waarop het onmiskenbaar recht heeft en die nu bij eersten oogop slag in het gezicht treedt" . . . een ietwat bedenkelijk verschijnsel ronden in onzen diplomaat van professie! D' K' Indiëen Nederland. Den laatsten tijd en het zijn inde eerste plaats de Kamer-debatten over de Indische begrooting, welke daartoe aan leiding gaven gaat Indiëin Nederland iets! meer over de tong dan gewoonlijk. Daar zijn er hier, die daarin een verblijdend teeken meenen te mogen -zien van een grooter wordende belangstelling van het moederland in zijn koloniën ; en er zijn ook in Nederland enkele bladen en personen die van meening zijn, dat nu de tijd daap ia, om Indiëonder het volk" te brengen. Het Nieuwsblad van het Noorden komt voor de Oost in het veld, en het gebruikt dezelfde argumenten als Indië, telkenmale wan neer het Nederland wil w_akker roepen : Als er over onze kolonie, die ons land rijk gemaakt heeft en die nog oorzaak is, dat wjj in de eerste ry der tweederangsstaten meetellen, gesproken wordt, . moest er een intense belangstelling merk baar zijn; men moest met de kolonie meeleven, en men moest in staat zijn om te volgen, te controleeren zelfs wat er gezegd wordt. Men moest blijk geven, dat men weet, dat ons koloniaal rijk een onzer kostbaarste bezittingen is, ja een der kostbaarste koloniën van de wereld, een kolonie, welke alle mogendheden ons benijden ! Men moest, ja, maar de groote hoop kan het niet. 't Is helaas een waarheid, dat verreweg 't grootste deel van ons volk geen flauw begrip heeft van Indië. Wij moeten ons mér met Indiëbe moeien; er is nog zooveel voor Neder land in Indiëte doen ; er kan daar meer kapitaal met kans op succes worden vastgelegd ,dan in de laatste drie jaren op onze beurzen in Amerikaansche sporen is verspeeld. Er is daar op het gebied der volksontwikkeling nog zooveel te doen!" En in Indiëvertelt men dat het dagen gaat ! . . . Maar in het Noorden wil men meer nog dan in het algemeen belangstelling opwekken." De Prov. Gron. Courant doet een middel aan de hand dat, naar haar meening, het debat over de Indische begrooting vruchtbaarder zou kunnen doen worden. De Kamers behooren zich", zegt zij, direct van de Indische zaken op de hoogte te stellen, hetzij door telkens eene commissie uit haar midden naar Indi te zenden, hetzij door een drietal com missarissen, niet-Kamerleden, met deze taak te belasten. Indien meu erin slaagde, een drietal van zulke rapporteurs benoemd te krijgen en deze naar Indiëte doen gaan met de opdracht, zekere toestanden en kwesties buiten de regeeringsambtenaren om te bestudeeren, ' dan zouden de Kamers haar Indische blindheid ver liezen en dan zouden de debatten over de Indische begrooting niet langer doen denken aan het getwist van potten en ketels, die elkaar hunne zwartheid ver wijten ; dan zouden de Kamerleden door in bet Museum dn Lonrre". DOOR KAREL KEVER. Heine vertelt in zyne Reis vanMünchen naar Genua", dat, terwijl hij omstreeks middernacht te Mailand over de Piazza voor den dom ging, het daar wemelde van witte marmerbeelden, die van hun duizeling wekkende hoogte waren afgedaald, om de voorbygangers oude verhalen in het oor te fluisteren, mooie, heilige verhalen van Galeazzo Visconti, die den dombouw begon en van Napoleon Bonaparte, die hem later voortzette. Wat hy zich door n van die Heiligen laat zeggen, is zóó schandalig en godslasterlijk, dat ik deze episode voor onhistorisch en leugenachtig verklaarde en een recht meende te hebben haar te verge ten. Dat is me niet gelukt, zelfs heb ik van middag tot mijn ontzetting iets dergelijks beleefd. Het was geen middernacht, maar een heel nuchter middaguur; in het Louvre draafden vlgtige Engelschen als naar gewoonte met hun Baedekers rond, in volle actie (Heine zegt, dat ze steeds maar controleeren of alle nummers, in hun reisboek vermeld, nog wel aanwezig zyn), Francaises etaleerden er haar toiletten, op de rood-fluweel bekleedde banken om Milo's Venus zaten eecige Mofflnnetjes te schwarmen, soms achter de hand (heel netjes) een onderdrukt geeuwtje. Kleine kudden leergierige vreemdelingen werkten ijverig onder de kundige leiding van gidsen, die met breed handgebaar alle schoonheden en bezienswaardige dingen aanwezen en ver klaarden; aandachtig, hoewel dat museumtrappen bliksems vermoeiend is, volgden de buffel-oogen zijnuitleggingen,met wat verwon dering over 's manj geleerdheid, en diepe overtuiging, dat die kerel het met al zijn kennis toch maar heel beroerd heeft, en dat geld, hoewel waardeloos, toch meer is dan wijstieid ... en zoo is het dan toch eigenlijk ook maar. In dit menschengewriemel liep ik eenzaam, zooals men dat noemt, met m'n ziel onder m'n arm ('n rare uitdrukking, -die ik niet begrijp). Ik voelde me zoo frisch als een jong kuiken, dat juist zijn schaal heeft doorgepikt, en de eerste wankele schreden onpartijdige oogen kunnen zien wat er in Indiëgebeurt en niet langer uitsluitend aangewezen zijn op officiëele rapporten, couranten, brieven en praatjes!" En in Indiëroept men: heil Nederland! Maar nóg zijn we er niet. Het bestuur van het Aardrijkskundig Genootschap" heeft zoo luidde een bericht het plan ontworpen voor een reeks populaire voordrachten. Het heeft zich daarbij voorgesteld de kennis van onze koloniën te bevorderen op onder houdende en aanschouwelijke manier. Te Amsterdam zou de eerste serie van vier voordrachten worden gehouden. En in Indiëzingt men hallelujah! Doch dat zijn slechts de menschen met een kinderhand! Er zijn er ge lukkig ook, die anders denken. Geluk kig, want was men in Indiëtevreden met de zeker gewaardeerde _?pogingen in het moederland om meer belang stelling op te wekken voor de koloniën, dan zouden we hier nog even ver blijken te zijn als vóór vijftig jaar. Immers heel het Indische leven heeft een verandering ondergaan; men denkt niet meer: in Buitenzorg zit de Gouverneur-Generaal, die zal wel zorgen dat het zaakje draait". Er is belangstelling gekomen in de algemeene zaak, voor een deel omdat de blijvers" niet meer tot de zeldzaamheden behooren, n omdat de uitsluitend geld-zoekers" al zullen zij, als in elke kolonie, steeds te vinden blijven lang niet meer de meerderheid vormen. De tijd van Zahlen und 's Maul halten is voorbij! En dat schijnt men in Nederland nog niet te begrijpen! Men verlangt hier geen algemeene belangstelling (waar zou die trouwens vandaan moeten komen!), men verlangt geen commissie uit de Tweede Kamer; men verlangt geen voordrachten over de koloniën, al wordt de goede bedoeling zeer gewaardeerd. Wat men wél verlangt, dat is vrij-uit te mogen zeggen wat men denkt en te mogen meespreken over de vraag, hoe men geregeerd zal worden. Hoe zou men daar in Nederland ook iets van weten ? Nooit maken de Indische bladen er melding van; nooit heeft men over iets van dien aard gerept! Ja, men heeft eens gevraagd om afschaffing van art. 111 Regeerings-reglement, maar de minister heeft immers gezegd dat de tijd daarvoor nog niet gekomen was: Indi wasernognietrijpvor! En deschrandere heer Bogaardt, een man uit Indië, heeft dat immers bevestigd! Zoo is het, en zoo kan men nog heel lang het volk in Nederland, waarbij men belangstelling wil opwekken, bezig hou den over de koloniën. ? Maar nu wil ik die gewenschte, en waarschijnlijk ook verwachte, belang stelling eens wat meer van nabij bezien. De gemiddelde Hollander weet niets van Inaië, maar waarom zou hij zich ook voor Indiëinteresseeren? De ko loniën hebben Nederland rijk gemaakt", dat hoort hij vaak genoeg, en dat wil hij vermoedelijk ook wel gelooven; maar persoonlijk is hem daar nog nooit iets van gebleken. Hij kent alleen de namen van enkelen, die voor hem als met Indi zijn saamgegroeid en naar wier buitengewonen rijkdom hij zich een voorstelling van Insulinde's schatten maakt, die ver boven het dwaze gaat. En dan kent hij behalve den verloopen" koloniaal nog den vermaarden Indisch-?gast". En doet op zün kippenlevensweg en begreep niet wat ik kwam zoeken in die muffe museumlucht, bij al die vervelende menschen en dooie beelden. Je hadt naar buiten moeten gaan," zei ik tegen mezelf, om frissche lucht te happen en een liedje van vroolykheid te zingen," maar m'n redefleeringen hielpen niets: alles had ik dien dag nog werktuigelyk gedaan, zóó was ik boven op een auto-bus geklauterd, er weer afgedaald bij Palais Royal", het museum binnengestapt en liep daar nu rond, gebonden in mijn eigen werktuigelyk handelen, zonder het van me te kunnen schudden. Juist had ik in een spiegel gezien of m'n das nog goed zat, geheel onnoodig, want ik gebruik altyd knijpers, van de gelegenheid gebrul t makend om voor de zooveelste maal op te merken, dat mijn hooge hoed, die ik hier in Parijs kocht en dagelijksch draag, me toch zeer gedistingeerd staat; toen ik, voorbij een vrouwenbeeldje gaande, meende iets te zien trekken om de marmeren lippen, zooals van iemand, die beloofd had zich goed te houden en denkend, dat niemand ziet, even een glimlach wegbijt. Ik wist niet, wat er van te denken; volgens de laatste mode gekleed, was ik in geen enkel opzicht belachelijk, bedankte er daarom ook voor uitgelachen te worden, en sprak de schoone, na op haar naambordje gekeken te te hebben, om te weten met wie ik het ge noegen had, aU volgt aan : No. 1055. Julia Mamaea I waarom hebt ge zooeven uw schoone lippen vertrokken tot een glimlach ?" Een doodsche strakheid der trekken was het eenig antwoord. U ver staat waarschy'nlijk geen Hollandsch," ging ik voort, het is jammer, dat ik in mijn tijd niet wat meer aan Latijn deed ... maar (ik had een gelukkige inval) er bestaat een taal, die is van alle lijden en van alle vol keren, de eeuwige taal der liefje, zeker ver staat ge die!... En myn cylinder afnemend leg ie ik be hoedzaam mijn hoofd van twintig j aren tegen haar marmeren boezem en keek smekend op. Ik bedacht me, dat met schoonen van eenigzins gevorderden leeftijd een Verhültnis" meestal gemakkelijker aan te knoopen dan te eindigen is, dat deze Julia wellicht 2000 lentes telde. Ik wi'de me terugtrekken, maar het was te laat. Ze sloeg de oogen neder. Ging de hemel open? Toen bewogen haar lippen, ik prepareerde me hemelmusiek te hoon n; zacht maar duidelijk verstaanbaar klonk het: die is er nu juist om het grein sympathie dat ZEd. voor Indiëmocht gevoelen, met een moker den kop in te slaan. De Indischgast hetzij met verlof of gepensioneerd , een langs den weg wandelende mijnheer, die op zijn tijd zijn bittertje drinkt en op de hoek van elke straat blijft staan om te zien' hoe de goede Hollander zich in 't zweet werkt. Bovendien iemand, die meer uitgeeft dan hij de gemiddelde Hollander en hem daardoor niet alleen de oogen uitsteekt maar hem ook dwingt wijl de winkelier zijn prijzen bij de komst van den Indischgast verhoogt meer te verteren dan zijn beurs dragen kan. In alle opzichten behalve voor den winkelier ? is de Indischman in Neder land een ongewenschte gast". Wat zou den Hollander dan nopen zich te interes seeren voor het land van dien man! En nu meent men dat voordrachten met lichtbeelden daar verandering in zullen brengen! Toch heel naief, dunkt mij. Want wie zullen op die voordracht avonden verschijnen? Misschien de eerste maal, om de nieuwigheid, een paar van die gewenschte belangstellenden", doch overigens oud-Indischgasten, die nog wel eens willen hooren wat er van het land verteld zal worden, zij die spoedig naar Indiëzullen vertrekken en enkelen, wier familieleden eerst kortelings naar de Oost zijn afgereisd. Dezen alleen men zal het in Amsterdam wel gezien hebben zullen, de voordrachten bijwonen, en dan nog niet eens geregeld. Maar om die is het niet te doen, men wenscht de groote massa" te bereiken, de menschen die eigenlijk gezegd met Indiëniets te maken hebben. En die zal men toch niet krijgen. Het denkbeeld van de Prov. Gron. Ct. dan, zal men vragen, om een commissie naar Indiëte zenden, die uit eigen oogen kan zien en de Tweede Kamer kan voor lichten? Voor Indiëzou het niets op leveren, en Nederland zou het met zijn belangstelling" nog meer achterop bren gen. Want zooals de Locomotief juist opmerkte het Nederlandsche parlement zou in den waan gaan verkeeren, dat Nederlandsch-Indiënu toch geheel en al van Nederland uit kan worden be stuurd ; immers het zal dan heeten, dat men inderdaad uit eigen oogen ziet en derhalve tot zelfstandig oordeelen bevoegd en bekwaam is. En dan zal men in het moederland de belangstelling ook geheel aan het parlement overlaten. Maar wat slooft men zich toch uit voor Indië, wat heeft men eigenlijk met dat alles vóór ? Het belang van Indië? Waar om vraagt men dat Indiëdan niet eens zelf wat het wil? Wel, omdat men dat niet meer te vragen hoeft! Men wil het antwoord alleen op de lange baan schui ven, en dat tracht men te doen door enthousiaste belangstellings-pogingen in het moederland. Men iveet te goed, dat Indiëvraagt mee te mogen spreken over eigen zaken. Of is het geen dwaasheid over zaken, die ons ter harte gaan, te zien beslissen door tien, twintig zich vervelende menschen, waarvan het meerendeel het verschil tusschen een pisang en een klapper niet kent?! Wat wij wenschen nogmaals! dat is: onze eigen begrooting te mogen vaststellen, en verder vrijheid van spreJödoe nie soo bèls l" Ware op dit oogenblik het gefieele gebouw inéngedonderd, dan zou ik waarschijnlijk niet meer geschrokken zijn, dan van die paar woorden, gezegd met zuiver Zeedyksch accent. Een wondere sfinxen glimlach speelde om de lippen, toen ze myn ontzetting bemerkte. Oogenblikkelyk wilde ik m'n nationaliteit verloochenen: Je suis Francais, je ne vous comprends pas," zei ik zoo Fransch mogelijk. Onver stoorbaar luidde het antwoord: Dachie, dat je main kon belazere, spreek je moers taal, sjors." Op dit moment had ik van iets, dat me zér lief is, (b.v. mijn hooge hoed) afstand willen doen, als ik dat spelletje niet begon nen was. Maar het was onmogelijk meterug te trekken zonder een ellendig figuur te slaan. Spreek niet zóó!" kreunde ik zacht. Er glansde iets van medelij Jen over het blanke gelaat. Ik wou je maar eens toonen, dat we hier van alles kennen, dat je heel wat leert, als je zoo'n paar honderd jaar hier staat." Nu houd ik in het algemeen niet van dames, die me tutoyeeren bij eerste kennis making, maar alles was hier zoo byzonder; ik was zoo gelukkig, dat zij meteens beschaafd Hollandsen sprak, waarom ik er nie's van wou zeggen. Waarom glimlachte u," vroeg ik, toch even den nadruk op u, me bezinnend waarom ik deze min of meer kille amourette begon. Omdat je zoo mooi bsnt, zoo correct," grinnikte ze. Als eenig antwoord, kalm, zei ik den naam van mijn tailleur, een van de eergten van Parijs, maar het maakte geen indruk. Zoo," zei ze koeltjes. Verschillende tijden, verschillende klee derdrachten," merkte ik op; bedoelende een hatelljkheid op- de ongekleedheid van de meeste dames en heeren uit haar gezelschap; maar ze scheen daaraan zoo gewend, dat ze me niet eens begreep. Je bent vervelend ... ga maar weg," gaapte ze even, en haar gezicht had weer de stijve marmerplooi. Het is vaak en mijns inziens terecht opge merkt, dat men iets liefs pas waardeert, wanneer men het verloren heeft. Voor de eerste maal in mijn leven was me iets bovennatuurlijks overkomen; door mijn kinderach tige geraaktheid over haar spotzucht, ging het oogenblik voorbij, en geen van de vele vragen, die een mensch by zoo'n gelegenheid ken en schrijven! En dan moogt ge, zonder iemand te na te spreken, uw Nederlandsche belangstelling houden! Batavia, 1908. N. Een militaristisch zinnetje. Vooraan in de eerste kolom plaatst de redactie van De Standaard een driestar over den 4den druk van 's heeren Van Rijssens' Vaderlandsche Geschiedenis". Wij knippen uit dit stukje deze door het blad met sympathie vermelde ge dachten : Bij Belgiëstaan we achter in veer kracht; er is geen durf voor groote ondernemingen; leger en vloot staan zwak...." *) Wat moet dit beduiden ? Moet op zoo grove en onwaarheidlievende wijze stemming worden gemaakt, of liever onderhouden, voor hoogere uitgaven aan leger en vloot? Staan ons leger e a onze vloot zwak vergeleken bij die van België? Maar het is van algemeene be kendheid, dat juist het tegendeel waar is! Toen de Fransche generaal Langlois, in het vorig nummer van dit Weekblad door den heer d.K.zoo terecht op zijn plaats gezet, nog niet met politieke oogmerken zijn militaire artikelen schreef in Le Temps, heeft hij eens juist de onvergelijkbaarheid aangetoond van de Nederlandsche en de Belgische landsverdediging! Men zou dus aan De Standaard mogen vragen uit wat bron haar het nieuwe licht gekomen is. Of heeft ze, in haar geestdriftige be hoefte aan snelvuurgeschut en militaire vertooningen, uit die Vaderlandsche Geschiedenis" klakkeloos overgeschreven? En heeft ze zelfs wel goed overgeschreven ? Men ziet waartoe snelvuur-geestdrift brengt! *) Wij cursiveeren. Dr. A. Kuyper en de zoogenaamde ritueele kindermoord". (Ingezonden.) In eenige der laatste nummers van De Tijd bespreekt de heer A. Nuyens (Alkmaar) het hoofdstuk: Het Joodsche Probleem" in dr. Kuyper's Om de Oude Wereldzee". In het tweede stuk (De Tijd van 25 April 1.1.) trof mij de volgende passage, die zeker ook buiten den kring der Tydlezers aandacht verdient. We lezen aldaar: Het kan niet uitbly ven of dr. Kuyper, die het Joodsche probleem zoo van al deszelfs zy'den in 't vizier neemt, moest ook melding maken van den zoogenaamden ritueelen kindermoord, (die) meer in het Oosten dan in het Westen de publieke opinie vergiftigd heeft." De hoofdvraag was namelijk niet, of niet hier of daar, een Christenjongen of meisje onder Joodsche moordenaarshand gevallen was. Zelfs niet of dit nu en dan met godsdien stige drijfveer in verband had gestaan. Bekend toch is het, boe het aantasten van het leven niet alleen in heidensche eerediensten, maar ook bij christelijke sekten meer dan eens was voorgetomen. In Rusland levert meer dan n secte hiervoor maar al te droef bewijs, en ook in Nederland is zulk een gruwel wel by mystieke fanatici voorgekomen, zoo lat a priori de mogelykheid moest worden toe gegeven, dat ook joodjch fanatisme tot zulk eea misdaad kon geleid hebben. Beurtelings bleek bij zulke gruwelen het motief of om hem door den dood te reinigen en te heiligen, of ook om een van den duivel bezetene uit den kring te verwijderen, en zoo in hem Satan te treffen. Maar noch zulk een christeimilllMimilMIIIIIIIHIIIMHIIimiMIMIIHIII iwimiiiMMHimimil zou willen doen, had ik zelfs kunnen stellen. De zwakheid van het vrouwelyk geslacht kennend, besloot ik aan te dringen. Met ware zelfverloochening liet ik mijn wang tegen den marmeren schouder rusten, waagde een achalksche kus in den naakten hals. Ze praten wel eens van een koude schoonheid, maar deze zoen ... hu! Een suppoost, die me zag manoeuvreeren, snelde toe, bang dat ik het beeldje zou omgooien. Ik stelde den man gerust, wees hem, dat ik een merkwaardige plooi bestudeerde, waarin het gewaad van den schouder viel 't geen hem blijkbaar weinig interesseerde ... Het gelaat glansde in marmeren strakheid. Mistroostig, hangendhoofds ging ik verder. Ssssttt" siste iemand zachtjes achter me. Omkijken als men op die manier mijn attentie zoekt, te trekken is m'n gewoonte niet, ten minste overdag niet, want dan zijn het in den regel kwajongens; maar ik hoopte innig, dat zij het zou zijn, en wist, dat ze er vreemde manieren op nahield; daarom deed ik het ditmaal: werkelijk zij was het. Een geheimzinnig lachje, nu wat ondeugend, zweefde om de lippen, k snelde toe. Liefste, vergeef aie," vleide ik, al zoekende naar vragen, die ik nu doen wüde. Ze trok een pruilmondje, als een ouwe juffer, coquet: Gut, meneer, ik ben al zoo oud l" Ondanks haar spot merkte ik, dat ze ge vleid was, zooals vrouwen altijd gevleid zijn, als je maar notitie van haar neemt. Wilt ge mijn vriendin zijn?" vroeg ik, me dat zinnetje herinnerend uit de kleine Johannes", want ik dacht, dat zal wel goed in den toon zijn, die men bij dergelijke gele genheden aanslaat. Ja, Karel," zei ze plechtig, en ik vond het niets vreemd dat ze mijn naam wist. Ik wilde beginnen te vragen, maar ze was me al voor, .?dat kan je in gezelschap van dames wel meer overkomen, als je niet zoo erg vlug bent. Wat doe je eigenlijk hier?" Ik weet niet, 'k ben voor mijn pleizier een paar weken in Parya, dan moet je het Louvre toch ook wel eens gezien hebben, en ik had van middag niets beters te doen." Zoo, en kom je in Holland ook wel eens in een museum?" Nee nooit," bekende ik gul, daar heb ik wel wat anders te doen." Dan ken je m'n zuster dus niet; die moet daar ergens zijn, geloof ik." N"u, om de groeten over te brengen wil lyke secte, noch de Joodsche relig'e mag voor zulke excessen verantwoordelijk worden ge steld, tenzij blij ken mocht, dat de confessie of het ritueel zulk vergieten van menschenbloed voorschrift." Aldus resumeert dr. Kuyper den inhoud van een werk van professor Strack: Sind die Juden Verbrecher von Keligionswegen ? Wij zullen bij deze netelige quaestie niet lang vertoeven. Opmerkelijk is evenwel, dat hier erkend wordt, dat dergely'ke moorden hebben plaats gehad, wat tot dusverre door de Joden altijd ontkend werd. Van 't jaar 415 tot op't laatst der vorige eeuw heeft de geschiedenis een groot aantal dezer feiten geboekstaafd, niet alleen uit het Oosten, maar ook uit Engeland, Frankryk, Spanje, Lotharingen, Duitschland, Oostenryk, Italiëenz. De meest beroemde dier processen zyn dat van Trente betreffende den moord op den kleinen Simon (il beato Simoncino) op Witten Donderdag van 1475, en dat van Damascus betreffende den moord op pater Thomas van Caligiano, in 1840. De authentieke acten van het eerste berusten iü't Archief van 't Vaticaan, die vaa het laatste in de Archieven van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken te Parys. Zeer opmerkelijk is ook, dat de beschuldigden in beide processen, na een tusschenruimte van bijna 400 jaar, dezelfde godsdienstige beweeg redenen voor hun daad aangaven." Dat de heer Tuyens in De Tijd den inhoud dezer door fanatieke vervolgingszucht inge geven beschuldigingen, die, het is honderden malen aangetoond, in strijd zijn met het ethisch karakter en de geheele literatuur der Joodsche leer, voor wie het nuttigen van het bloed ook van het dier een verboden afschuw is, als geboekstaafde^ feiten beschouwt, doet zijn historische kennis even groote eer aan als zijn christelijke deugden. Er behoort waarlijk meer dan door haat veroorzaakte verblindheid toe, om te schrij ven, dat bij het Proces van Trente en Dimascus, de beschuldigden dezelfde gods dienstige beweegredenen voor hun daad aan gaven. Wat er van de beschuldiging betreffende den moord op den kleinen Simon op Witten Donderdag van 1475 overblijft in majorem gloriam der alleen-zaligmakende-zielen-ver zekering der katholieke kerk en de heerlijke wijze waarop zij getuigenissen afperst, kan de onbevangen lezer laatstelijk vinden in het werk van den christen-geleerde dr. JE. Scherer: Die Rechts verhaltnisse der Juden in den deutsch-österreichschen Landern (Leipzig 1901) p. 596-614. En de literatuur over de Jodenvervolgingen in Damascus in 1840 wegens het verdwijnen van Pater Thomas is waarlijk te bekend, dan dat het noodig ware des heeren Nuyens historische (!) voorstelling der zaak, hier in het rechte licht te zetten. Trouwens de katholieke bladen hier te lande schijnen het als eene godsdienstige plicht te beschouwen in den tijd van het Joodsche Paaschfeest, hun lezers met dergelijke kost te stichten. Het is zeker geen gewaagde conjectuur, indien we zeggen, dat alleen om het bovengeciteerde de bespreking van dr. Kuyper's hoofdstuk Het Joodsche Probleem" tot de l'aaschweken is uitgesteld. Hoewel we eigentlijk hadden mogen verwachten, dat de lessen die de katholieke kerk in den laatsten tijd in Frankrijk gekregen heeft, haar lust om te vervolgen en haat te zaaien, wat getemperd zouden hebben, ware het niet de moeite waard geweest de aandacht op de uiting van De Tijd te vestigen, indien dit blad niet zijn meening ook dr. Kuyper aan wil wrijven. Het is waar, met andere gedeelten van dr. Kuypers uiteenzetting over deze materie (p. 285 en 286) wordt ook de volgende zin bij het citaat in De Tijd gemist. Geheel daargelaten de vraag of niet hier of daar een fanatiek exces kan zijn voorgekomen, moet alzqo de aanklacht in zooverre ze zich tegen de Joodsche religie als zoodanig richt met beslistheid worden afgewezen." Toch schijnt ook deze passage van den anders zoo helderen stylist tot ik er in Holland wel eens heengaan. Is ze in het Byks?" Ik weet het niet, haar nummer ook niet (dit zei ze schamper) en haar naam ook niet... maar ze moet er ergens zyn (dit vaagdroevig maar belangstellend ging ze voort): en waar heb je het dan zoo druk mee; wat ben je?' ,,'k Ben bij mijn pa in de zaak, we hebben een gruttery, een groothandel in Amsterdam." Ze zuchtte eventjes, het sloeg blijkbaar niet in. ,,'n Bekende firma," voegde ik er aan toe. Een stil klein glimlachje, ??niets meer. Stilte. Juist had ik een vraag op mijn lippen, heel diepzinnig, zooals ik wel eens bij een tafeldans had hooren doen, soo over God en het Eeuwig leven of iets dergelijks; maar weer was ze me voor. Doe je aan muziek ?" M'n oudate zuster speelt heel lief piano; daar ... luister ik graag naar." Heb je nog wat anders gelezen, dan de Kleine Johannes?" dat vroeg ze ondeugend, ze had dus die zin van daar straks herkend. O ja. Perk." Zoo, Perk ook, begrepen?" Ja, ja," even sprong ik op van vreugde, ik wist een vraag, die ik nooit aan iemand had durven doen. Vertel me nu eens, zeg, dat begreep ik niet zoo precies, kreeg-ie nou zyn Mathilde, of kreeg-ie er niet." Er was wat medelijden in haar glimlach, maar ze antwoordde niet. Heb je als kind wel eens liefgehad?" Ja ja zeker, ns, precies zooals het Jongetje van Henri Borel ja, precies zóó... ik ben ook zoo'n jongetje geweest." Haar glimlach was pijnlijk, of ze ietsdroevigs voelde. Heb je iemand van wie je hél ? hél veel houdt?" Voor ik kon antwoorden, schrikten we op, dicht bij ons klonk de stem van een suppoost: on ferme" ntonig, maar toch met iets vroolijks er in, of er heel vaag doorschemerde blij neid,omdat weer een ge fangenisdag om was. Misschien... misschien kan ik je iets geven," lispelde ze zacht, kom terug, kom terug!" Een zachte innige blik kreeg ik tot afscheid.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl