Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERD A'MMEK WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. -16-14
Ontwerp yoor het Nederlandsch Crematorium, architect Mariua A. Poel, Hilversum.
Lijkverbranding.
I.
Het koninkrijk Pruissen heeft ook
in zake Lijkverbranding evenals voor
tallooze andere eischen van het moderne
leven meer tijd ter aanpassing noodig
gehad dan andere staten".
Aldus de aanhef van het hoofdartikel
in het Berliner Tageblatt van 15 April
'08, naar aanleiding: van een den vorigen
avond verschenen bericht: dat de Prui
sische regeering besloten had de regeling
der lijkverbranding voor te bereiden. De
voorloopige besprekingen zijn althans
zoover gevorderd dat men op de invoe
ring rekenen kan".
Dat zou voorwaar een verdiende be
looning geweest zijn vóór de kranige
houding der Vereeniging voor Lijkver
branding in Hagen (in Westphalen).
Deze toch bouwde trots alle tegen
werking met onverdroten ijver voort
aan haar crematorium, volhoudend dat
lijkverbranding in Pruissén niet ver
boden .was.
Na twintig jaren," klaagt het Berliner
Tageblatt. Het besluit tot het bouwen
van het crematorium in Hagen werd
echter eerst voor een paar jaren genomen,
met het besliste voornemen het te ge
bruiken, n met alle middelen het verlof
diartoe desnoods af te dwingen. 1)
Een dergelijk plan is reeds voor een
tiental jaren, in Nederland ontwikkeld
en aangenomen. Het moest echter uit
gebrek aan middelen opgegeven worden.
En ziedaar het groote verschil tusschen
ginds en hier. Wel heeft het bijeen
brengen van de 150,000 Mark ook in
Hagen moeite gekost maar het is
toch bijeengebracht en dat zonder den
fUlllllltllllMIIIIIIIIIIHIIMItllllimillllMMIIIIMIIIMMItmlIIIIIMinMIIIItHII
't Muis ian H. de Groot te Rostock.
minsten waarborg dat men iets van het
gestorte geld terug zou zien.
EQ hier?
De Nederlandsche Vereeniging ploetert
al twee- en dertig jaren. Iets is er in
die jaren wel gewonnen, bijv. een terrein
om te bouwen heeft de Vereeniging ver
worven; een van verschillende zijden
zeer gunstig beoordeeld ontwerp voor
een crematorium bezit zij ook, maar wat
zij niet heeft, is kapitaal om te bouwen,
alhoewel absolute waarborg bestaat dat
het geleende geld teruggegeven wordt
(door eigen" kapitaal der Vereeniging, dat
echter voor den bouw nu niet beschik
baar is). Wat zij echter, trots aanwinst
van nieuwe leden, langzamerhand kans
loopt te verliezen, is de sympathie dier
warme voorstanders, die, ziende dat al
na -die jaren scrijds alles toch bij het
oude blijft, moedeloos worden en het
bijltje er bij neerleggen.
De lijkverbranding komt in Nederland,
natuurlijk; het is slechts een kwestie
van tijd, maar wanneer? En waarom
nu wórdt den voorstanders der lijkver
branding den bescheiden wensch over
het eigen stoffelijk omhulsel te beschik
ken tegenwerkt? *
Immers, beschouwd van het standpunt,
waarop de wetgever zich te plaatsen
heeft, is het reeds sinds jaren bewezen
dat het hoofdbezwaar geen reden van
bestaan heeft. Dat bezwaar was de
vernietiging van het lijk als materiaal
van onderzoek na vergiftiging. Reeds in
1881 beschikte de regeering over een
officieel advies. Aan de Koninklijke Aca
demie van Wetenschappen, natuurkun
dige afdeeling, was door den minister de
vraag voorgelegd of verplichte lijkschou
wing vóór de verbranding voldoenden
waarborg kon geven voor de ontdekking
Sterfhuis van Hugo de Groot te Bostock;
reproductie van een e teekening van den
heer A. Dirkzwager naar een prent.
Een reisje langs de Oostzee bood mij
de gelegenheid ook Rostock te bezoeken,
voornamelijk ter wille van onzen Grotius,
en in bedevaart op te gaan naar de
Mariakerk, wijl zich daarin moest bevinden 1)
bet gedenkteeken te zijner eer opgericht,
toen hu aanvankelijk in die kerk was be
graven.
Wat werden we deerlijk teleurgesteld.
Geen spoor was er over van een gedenk
teeken, zelfs niet van een gedenksteen, en
we konden niet andera doen dan
onverrichter zake heen te gaan, nauwelijks
meer oog hebbende vsor den astronomischen
-tijdmeter achter het hoogaltaar (1643), een
gesneden houten altaar uit de 16e eeuw,
en het laat-romaansehe drie meter hooge
bronzen doopvont van 1290.
Teruggekeerd zijnde van dit
vacantiereisje, ben ik op verkenning gegaan, en
verkreeg helaas een eveneens negatief
resultaat. Ik kon niets vinden, omdat er niets
was. De welwillende gemeente-archivaris
van Rostock berichtte mij, waar ik hem om
eenige aanwijzing had gevraagd, zoo moge
lijk met eene photographische afbeelding,
dat de steen, waaronder de ingewanden
van Hugo de Groot indertijd waren begraven,
niet meer bestond. Niet veel wijzer werden
we door een paar tegenstrijdige berichten
over dien grafsteen, welke de archiefsecre
taris zoo welwillend was er bij te voegen.
We geven ze woordelijk:
In: Klüvers Beschreibung des
Herzogthums Mecklenburg 2te Auflage, heisst es
Theil III, 2tes stück (1739, seite 199:
Den 18 Augusti starb zu Eostock der
grundgelehrte und berühmte Hugo
Grotius, wie er voor Stockholm als Königl.
Gesandter nach Frankreich wollte, ward
sogleich balsamiret, das Eingeweide zu
Rostock h i n t e r den Altar zu St. Marien
begraven, der Cörper aber nach Delft
in den Grafsehaft Holland gesandt und
al ld a beerdiget.
David Franck, Al tes und Neues Mecklen
burg, berichtet dagegen Lib. XIII (1755)
S 271/272:
Sein Leichnam ward nach Holland
abgeführet und zu Delft begraben. Sein
Eingeweide abfer in einem kupfernen
Kastlein, v o r dem honen Altar in
Marienkirche verwahret, die Stelle mit einen
kleinen vierkantigen Stein, und dieser
mit den Buchstaben H. G. bemerket, wie
vieler noch bekannt ist. Es ward aber
auch solcher Ueberrest in den neiien
Zeiter aua Rostock abgeholet.
Het droevig overlijden van Hugo de Groot
te Rostock, des te smartelijker, wijl hij, ge
dreven door het verlangen om zoo spoedig
mogelijk bij vrouw en kinderen te zijn,
zichzel ven de doodelijke ziekte berokkende,
trok mij nog meer aan dan het zerkje, en
waar Quistorp 2) en Brandt vrijwel gelijk
gaan met een zeldzaam boekje in de
Groothertogelijke Bibliotheek te Wolfenbuttel,
getiteld: Ondersoeck en naericht aengaende
de siecte en het overlijden van wijlen den
heer Ambr. Grotius binnen Rostock, 3)
meende ik mij niet te mogen onthouden
om een kort relaas er uit te geven, te meer
omdat daardoor de legende van vergif
tiging of door den bliksem getrofi'en, te
niet wordt gedaan.
Zie hier ongeveer den inhoud, waarvan
de taal is behouden.
Ten eerste bericht de waardinneCatarina,
(weduwe van Ballman) tot Rostock, dat
den welgemelden Ambr. op eenen tSaterdag
met een land-coetse nett'eng ses dienaers
voor haar logement aangecomen is, en, ver
mits syn swackhyt, van twee dienaers in 't
huys geleidet en boven op de saaie gebracht
wirde: maar niemant mochte weeten wy
hy was; dien avont hadde hij alleen tot
sich genomen de begeerde soppe van os
en kalfvleesch.
Sondaegs smorgens had sy den dienaer
gevraagt, hoe het met syn heer stond,
dewelke antwoorde, dat hy heel sieck was:
daerop sy vraagde, of hy dan geenen doctor
of chirurgyn begeerde: den dienaer seide
sulcx syn heer te willen vragen. Hierop
wirde meester Adam Sparwart, een out
ervaaren chirurgyn ontboden: doch dien
begeerde sich alleen by desen patiënt niet
te laeten vinden, maar dat men noch een
fpeden doctor neffens hem halen soude;
ies wegen Joachim Stockman, van gelijken
van vergiften, die *na de verbran
ding niet zijn terug te vinden ? En
de afdeeling beantwoordde deze
vraag bevestigend.
Dat advies is ad acto gelegd en
ligt er nu al 27 jaren.
Daar hej crimineele" argument,
zooals men het gewoonlijk noemt,
ook zelfs nu nog gebruikt wordt
als het voornaamste tegen de
lijkverbranding, is het wenschelijk
nadrukkelijk te vermelden: 1. dat
de statistiek bewijst dat vermoeden
of verdenking van vergiftiging bijna
altijd reeds ontstaat vóór de be
graving; 2. dat opgraving van
lijken voor het onderzoek naar
vergiftiging, tot de zeer groote
zeldzaamheden behoort (in Engeland
l op 100.000, Pruisen l op 60.000
lijken, Den Haag O op pl.m. 60.000
van Oud en Nieuw Eik en Duinen,
Groningen O op 40.000 enz.); 3.
dat het resultaat van het onderzoek
der opgegraven lijken met zekerheid
bijna uitsluitend n vergift, het
arsenicum heeft geleverd; 4. dat is
bewezen dat arsenicum uit de
kerkhofaarde in het lijk kan wor
den overgebracht, zoodat dus ver
wisseling met arsenicum, dat als
yergift vóór den dood was inge
voerd, mogelijk is; 5. dat doorMai
en Hurt in 1894 is aangetoond dat
de arsenicum, die in het levend organisme
wordt ingevoerd, zich voor een groot deel
in de beenderen afzet en na verbranding
gemakkelijk en zeker in de
beenderenasch is aan te toonen; 6. dat de organische
vergiften, de zoogenaamde alkaloïden,
uiterst zelden in een opgegraven lijk
terug gevonden zijn ; 7. dat in het lijk,
zelf reeds den tweeden dag na overlij
den onder de rottingsproducten een
reeks chemische stoffen ontstaan,
(ptomainen), die zoozeer op de onder 6
fenoetnde alkaloïden gelijken, dat zij
aarvan niet met absolute zekerheid te
onderscheiden zijn; 8. dat het feit onder
7 genoemd, het vinden van e >n alkaloïd"
illusoir maakt, daar verwisseling met
een ptomaine niet is uit te sluiten; 9. dat
het vinden van een ptomaine" en de
vergissing dat dit voor een alkaloïd"
wordt gehouden, aanleiding kan geven
tot schuldig-verklariDg van onschuldigen.
Deze laatste mogelijkheid is niet theo
retisch geconstrueerd, maar reeds in de
praktijk voorgekomen. Prof. Selmi, de
ontdekker der ptomainen, kon, door aan
te toonen dat het in twee lijken gevon
den vergift een lijkengift was, twee
onschuldig ter dood veroordeelden op
het laatste oogenbük nog van het schavot
redden.
In ons eigen laad is weder in Arnhem
nog niet lang geleden, het bewijs geleverd,
hoe weinig ? waardV' een onderzoek na
opgraving heeft,. Twee', lijken (na l jaar
en na 4 maanden in de aarde te hebben
gelegen) werden Jtaar opgegraven, waar
van de overtuiging bestond, dat vergifti
ging had plaats gehad. Het chemisch
onderzoek leverde niet de aanwijzing
op van een vergift, zoodat ontslag van
rechtsvervolging volgde. De contra
schrijver over Lijkverbranding en de
Portret van Hugo de Groot.
Uit de collectie des Tombe, thans in het
Gemeentemuseum te 's-Gravenhage.
een out expert medicus beroepen wird, die wel
des Soadaegs goede vertroostinge gaf en den
patiënt eenige medicamenten ordonneerde en
hem neffens den chirurgijn vlijtig visi
teerde. Maar des Maandags 's middags
hadde den doctor tegens haar geselt: den
patiënt mochte het wel niet lang maacken,
sijne groote swaehijt soude haast den uit
gang ontdecken; en als hij tegens den
avont weder kwam, heeft hij tot haar
gesegt: menschelijke hulpe hadde een einde,
hem was leet dat desen hoochberoemden
man (die haar doens |toen| voor d'eerste
reijse genoemt wirdej in dese plaetse soo
swack in sijne sac was gecomen en tot
Rostock sijn leven soude eindTgen."
Het gedeelte, dat thans volgt heeft be
trekking op het inroepen van geestelijken
bijstand (den Luth. predikant Quistorp),
en heeft alleen belang voor hen, die het
open vraagstuk bestudeeren in welk geloof
de Groot is gestorven als Lutheraan,
Soeiaan, Roomsch-Katholiek of Atheist.
Het verdere verhaal geeft nog belang
rijke bijzonderheden:
Het doode lichaem" werd geopend door
de meergenoemde geneeskundigen, en het
ingewant in een copere ketel tot Rostock
in St. Marie Kercke begraven, maer het
dpode lichaem wird in een sarck van de
dienaers Saterdaegs naestvolgende uit Ros
tock medegevoert."
Verder blijkt, dat de patiënt uit Zweden
gekomen, in Achterpommeren met
levenspericul uit der see was geland en sp seer
haestig hadde gereist dat desen wijt be
roemden man" wellicht daardoor de schuld
der nature betalen moeste."
Ruimte, waar de katafalk slaat.
uitgave: Pro en Contra", vermeldt deze
gevallen als een bewijs dat een dergelijk
onderzoek met positieve uitkomst tegen de
bawering der lijkverbranders (kiesche
nomenclatuur van den contra-schrijver)
niet zoo zeldzaam is. Hij schrijft echter, dat
er wel vergift gevonden werd en veroor
deeling volgde, wat niet waar is. Men
zal over het algemeen goed doen om
het geschrift van den contra-schrijver
zeer voorzichtig te lezen, daar het wemelt
van dergelijke onjuiste en verouderde
mededeelingen.
De lange duur van den strijd voor de
invoering der lijkverbranding heeft echter
ook een voordeel. Het aantal ver
brandingen loopt reeds naar de 200.000
en nog nimmer is het voorgekomen dat
de justitie vojr zijn ondetzoek heeft
gewenscht, dat begraving hadde plaats
gehad en niet verbranding. Wel is n
maal een vergiftiging ontdekt, toen een
kinderlijk dat begraven zou worden.
opnieuw beschouwd werd, nadat besloten
was het te verbranden. M.a.w. de praktijk
van jaren heeft de voorstanders geheel
in het gelijk gesteld, dat het crimineele"
argument geen argument is tegen de
crematie, eer nog er voor, vooropgesteld
dat bij niet met zekerheid bekende
doodsoorzaak een voldoende schouwing
plaats vinde. Die schouwing, die juist
.door de voorstanders zelven ten sterkste
verlangd wordt, zal zonder twijfel nog
meerdere voordeelen opleveren.
De meening, dat de schouwing, die
voor de crematie, als deze meer algemeen
werd, noodig zou zijn, reeds op zich zelve
de invoering onmogelijk zou maken we
gens de groote kosten daaraan verbonden,
en de onmogelijkheid om een voldoend
aantal goed geoef nde lijkschouwers te
vinden, is natuurlijk onzin, en een argu
ment pour la besoins de la cause. Het
zal niemand invallen om een onderzoek
naar vergiftiging in te stellen bij een
persoon, die van een twintig meter hoog
dak op zijn hoofd is gevallen en dopa
op straat blijft liggen, evenmin bij iemand,
waarvan de behandelende arts met zeker
heid een bekende doodsoorzaak opgeven
kan. Alleen in gevallen van verdenking,
wil men verder gaan dan bij elke onbe
kende doodsoorzaak, kan men het onder
zoek verplichtend stellen, en het aantal
dier gevallen is betrekkelijk gering.
Dr.' PH. K. VAN LISSA.
1) Nadat dit artikel reeds persklaar was,
kwam het bericht dat de Vereeniging in
Hagen het pleit verloren had en het
Oberverwaltnngagericht de lijkverbranding ia
Pruissen onwettig had verklaard. Met belang
stelling ziet men uit, naar hetgeen de regeering
nu doen zal.
Nog een nader baricht omtrent den dood
van Hugo de Groot, welke plaats vond op
Maandag, - 18 Aug., ouden stijl; 28 Aug.,
nieuwe stijl, werd in 't Fransen en in 't
Hoïlandsch in den Haag uitgegeven bij
Anth. Tongerloo, is aanwezig op de Konink
lijke Bibliotheek, en werd geschreven uit
Rostock 21 Augustus 1645, ouden stijl. Aan
't slot wordt gezegd: Het lichaem is
gebalsemt om nae Hamburg te voeren, het
ingewant hier in de Dom-kercke van dese
Stadt begraven in een koper kistjen. Dit
was het doodelick treffen van dien grooten
Heldt, die noyt zijns gelijcke en zal hebben.
De Universiteyt van dese Stadt heeft er seer
groote droeffenisse over bewesen."
Misschien heeft onze teleurstellende bede
vaart toch nog eenig nut. Nu de steen in
de Mariakerk is verdwenen, durven we ver
wachten van de piëteit van de Groot's be
wonderaars, voornamelijk in dezen tijd van
oorlog en vrede, dat een gedenksteen zal
worden aangebracht in de woning van
Catharina Ballmann.
A. J. SEKVAAS VAN ROOYEX.
1) Geïll. Encycl. van Winder Prins 1897,
artikel Rostock.
2) Lutb. Predikant en Hoogleeraar te
Rostock.
3) Afgedrukt in den Ne/L Spectator van
23 Augustus 1884.
Delftsch aardewerk in het Rijks-Museum
te Amsterdam. 97 lichtdrukken met
beschrij venden tekst van H.P. BREMMER.
Uitgave van W. Versluy?, Amsterdam.
Juist in dezen tijd, nu er herleving is in
de verschillende kunstambachten,lijkt my een
uitgave als bovenstaande zoo goed op hare
plaats Van allerwege wordt de markt over
stroomd met modern"aarde werk, dat, wanneer
men het iets nader beziet, toch eigenlijk ont
zettend armelijk is van stof, van vorm en
van decor. Hierbij komt nog, dat het meeste
van dit goei, eigenlek weer namaak van
namaak is, dat alleen door uiterlijken schijn
iets modems" vertooat. Dikwijls is het
slecht van materiaal, van glazuur, ea vrij
povertjes van versiering, die daarby nog met
haak, driehoek en passer op papier ontworpen,
op het aardewerk worit overgebracht zonder
daarmede in eenigerlei opzicht verband te
houden. Vergelykt men nu hiermede eens
het meest eenvoudige Delftsch, het aarde
werk voor keukengebruik, voor apotheek,
dan Malt dadelijk de aardige en logische
wijze van versiering op. Wij zien typische
randjes, sterretjes, bloemetjes, cirkelfiguren,
ontstaan uit herhaling van peneeelsliertjes,
uit lijntjes en mopjes. En zonder nu onze
sierkunstenaars tot navolging hiervan aan
te sporen, want namaak Delftsch is al
evenzeer te verwerpen als alle namaak,
zou ik hun best adeering van een dergely ke rat
ioneele veraieringstechniek willen aanraden
als de eenigst-mogely'ke wijze, om zelf tot
iets goeds te komen.
Het uitdenken van nieuwe vormen zonder
de gronden te kennen, waarop voorafgaande
opgebouwd waren, lijkt mij hopeloos.
Uit dit oogpunt beschouwd, ik weet niet
t of het des heeren Bremmers bedoeling is,
vind U uitgaven als deze uitstekend studie
materiaal.
Het reproduceeren van goede oude voor
beelden op het gebied der verschillende
kunstambachten is m.i. de eenige weg om
beoefenaars ervan te doen zien wat er in
hun vak gemaakt kan worden, wat groote
voorgangers tot stand gebracht hebben.
We hebben dan ook de stille hoop, op
deze wijze eveneens de schoonste voortbreng
selen »an andere ambachten
byeenverzameld te zien. Het werk van den geelgieter,
van den dry ver, van den binder, van den
wever, wat kostelyke voorbeelden zou het
ons niet kunnen geven, waaraan de eenheid
van vorm en materiaal, van ornament en
bewerking nog duidelijk te bespeuren zou zjjn.
Uit an ier oogpunt, laten wy het kunst
historisch noemen, is deze publicatie van de
Ry'ks-Museum-collectie mede belangryk. Zy
geeft, zooals zij daar is, een overzicht van de
geschiedenis van het Delft-ich-aardewerk. De
verschillende invloeden op de
plateelschilderkunst, ontstaan naden invoer van Ilhineesch
en Japansche fabrikaat, door de Oost-Indi
vaarders, zy zijn merkbaar uit meer dan eene
afbeelding. Zoowel aan een ?oorstelling ala
door de wy'ze van versieren zien wij dat de
Delftsche schilders in niet geringe mate hunne
Japansche collega's hebben nagevolgd, ja eer
zelfs een deel van hunne persoonlijkheid mj
hebben ingeboet. Of dit uit louter waardee
ring, uit erkenning van superioriteit is ge
weest, dan wel uit een zucht tot imiteeren, wij
kunnen het niet beslissen, en de tekst van
den heer Bremmer is in dit opzicht onvol
doende. Hij bepaalde zich slechts tot kleine
notities, terwy'l in dat geval een uitvoeriger
historisch overzicht noodzakelijk ware ge
weest.
't Kan zy'n dat het hem voldoende was
slechts belangstelling te wekken voor het
Delftsche aardewerk, maar voor menigeen
zal de afbeelding niet genoeg zijn en
een toelichting een bepaald vereischte.
Mogelyk dat de heer Bremmer dit gemis
later zelf ook gevoelt, en een uitvoeriger
tekst by de platen er het gevolg van zy.
Voorloopig mogen wij hem echter dankbaar
zijn voor wat hy gegeven heeft: een aantal
uitstekende reproducties naar uitingen van
een ambachtskunst, die in ons land langen
tijd een zeer belangrij fee plaats heeft inge
nomen.
R. W. P. DB VRIES Jr.