De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 31 mei pagina 7

31 mei 1908 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Nó. 16Ï5 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. P. H. HtJGENHOLTZ Jr. Het plen Milem Yan P. H. Eaaenlioltz Jr. Wie den voorganger der Vrije Gemeente, den heer Hugenboltz Jr., des Zondags in zy'n gebouw aan de Weteringschans hoort spreken, zal stellig niet denken, dat de redenaar, die met zooveel vorm en kracht, met zoo'n groote gemakkelijkheid en schier jeugdige opgewekt heid zy'n gedachten ontwikkelt, reeds zoo vele dienstjaren telt als werkelijk het geval is. 't Zal büvelen een zekere verwondering . baren, te hooren, dat de nog altijd onver moeide prediker dezer dagen zijn gouden jubileum viert. Heden den 30en Mei toch herdenkt de heer Hugenholtz den da?, waarop hij voor vijftig jaar als predikant bij de Ned. Her vormde Gemeente werd bevestigd. Na verder de gemeente Renswoude n Leeuwarden te hebben gediend, gaf hu in 1886 gehoor aan de roepstem der Hervormde Gemeente te dezer stede, om ia haar midden zijn arbeid voort te zetten. Hier was hij werkzaam tot 1878, in welk jaar de bediening door hem werd neergelegd, teneinde als voorganger op te treden büde inmiddels opge richte Vrije Gemeente, welk ambt hij nu onafgebroken ruim dertig jaar beeft bekleed. A.ls een daad van zeer groote beteekenis in deze 50-jarige werkzaamheid was de stich ting dezer Vrije Gemeente. Hieraan was voor afgegaan een jarenlange heftige strijd tegen de in die dagen veldwinnende orthodoxie. Wie den heer Hugenboltz kent in zijn denken en doen, vindt het alleszins begrypeljjk, dat hij op den dnur geen vrede kon hebben met de positie der vrijzinnigen in de Hervormde Kerk en een poging waagdo bet beginsel der vry'e, ondogmatische vroonheid in een eigen, zelfstandige organisatie, vrij van de knellende banden eener verouderd^ kerkinstelling, zoo radical mogelijk door t» voeren. Het behoeft nauwelijks gezegd, dat de uit komst in sommige opzichten beneden des stichters verwachtingen is gebleven, doch aan den anderen kant is er zooveel van de stoutste verlangens verwezenlijkt, dat in 't algemeen van een slagen gesproken kan worden. De Vrije Gemeente staat daar nu reeds alj een ruim dertigjarige, wie het nog alty'd uitstekend gelukt haar eigen, bijzonder karak ter ongerept te bewaren. Dat bijzondere, 't welk haar onderscheidt van alle andere kerkelijke of godsdienstige instellingen, is nog altijd het vrije standpunt, dat zij inneemt tegenover alles wat met godsdienst in verband staat. Wie haar godsdienstoefeningen bijwoont, voelt dadelijk de mime, onbekrompen geest die hier heerscht. Van het stijf, quasi-deftig gedoe, dat andere kerken, niet het minstjde Protestantsche, bij den dienst te zien geven, is hier geen sprake. Geen gestoelte der eere" voor allerlei waardigheidsbekleders, geen deftig opkomen van den predikant en zijn staf van ouderlingen of diakenen, geen hin derlijk hengelen met het collectezakje, geen galmend voorlezen en voorzangen. Van dat alles niets. Alles gaat eenvoudig en natuurlijk in zijn werk. De Gemeente heeft geen voor alle eeuwen vastgestelde en voor alle geslachten geldende geloofsbelijdenis. Wie instemt met het hoofd doel, d. i. de bevordering der vrije ontwik keling van het godsdienstig leven, kan zonder eenige formaliteit of ceremonie als lid of begunstiger toetreden. Men wordt lid en men houdt op lid te zijn, zooals dit 't ge val is in elke gewone vereen i gin?. Ze houdt geen rekening met een z. g. n. wettelijke bevoegdheid om als leider eener godsdienstoefening op te treden. Het spreekt van zelf, dat zij in haar keuze van sprekers in hoofdzaak is aangewezen op vrijzinnige predikanten, natuurlijk onverschillig van welk kerkgenootschap. Dit echter staat vast, dat mocht zich een ontwikkeld, beschaafd per soon voor het spreken in een godsdienstoefe ning beschikbaar stellen, dit aanbod met graagte zon worden aangenomen. Zoo her inneren we ons, dat jaren geleden de nu zoo bekende prof. Bolland op een Zondagmorgen optrad met het onderwerp Ondogmatisch Christendom". Hij was toen leeraar H. B. S. in Indië, met verlof hier te lande. Bijzondere kerkelijke plechtigheden, zooals avondmaal, doop enz. worden niet gehouden. Wel worden de leden in de gelegenheid gesteld hnn huwelijk door een gepast woord van den voorganger te laten wijden". Van deze gelegenheid wordt zoo nu en dan ge bruik gemaakt. De aan de gemeente verbonden school voor godsdienstonderwijs, waar behalve door den voorganger ook nog door een emerituspredikant en een godsdienstleerares onderwijs wordt gegeven, leidt niet per se op voor het lidmaatschap der vereeniging. Zy is daarvan afgeschei ien. By het verlaten der school wordt een ieder -v;j gelaten zich al of niet bij de gemeente aan te sluiten. De ontslagen leerlingen worden in een ochtendgodsdienst oefening door den voorganger toegesproken. Opzettelijk is destijds aan de gemeente geen diaconie verbonden. Dit om het gevaar te ontgaan, door middel van de bedeeling pressie uit te oefenen op de overtuiging van anderen. Wél is zijdelings aan haar verbon den een vereeniging De helpende hand", om, op meer doeltreffende wyze dan langs den weg van gewone diaconale bedeeling mogelijk is, in bijzondere gevallen te helpen. Vry' staat ook de gemeente tegenover de kunst. In tegenstelling met andere instellin gen van protestantsch-kerkelijken aard, aan vaardt zy gaarne de hulp der muzen, waar het betreft het godsdienstig Ie ven op te wekken. Aan de versiering van het kerkgebouw wordt te dien einde veel zorg besteed. Hét interieur mag gezien worden. En als op de hooge feestdagen als Kerstfeest, Paschen en Pinksteren het ruime spreekgestoelte met groen en bloemen is omgeven, maakt het geheel een by zonder mooien indruk. In de ramen zijn aangebracht de beelte nissen van mannen en vrouwen, uit vroegeren en lateren tyd, die zich, een ieder op zyne wijze, jegens den godsdienst verdienstelijk hebben genaakt. Reeds uit de keuze der beelden blijkt de ruime opvattingen, die hier den toon aan geven. Niet alleen de beeltenissen van Christus, Mozes, Paulus, Luther e. a., maar ook van Augustinus, Catharina van Sienna, van Socratei?, Spinoza, Kant, Eoierson, Carlyle, Lohman enz. Eén beeltenis zoekt men er tevergeefs, en zal men er steeds tevergeefs zoeken, n.l. die van Calvijn. Het stroeve, strenge, het dogmatische en exclusieve Calvinisme is in dezen kring niet gezien. Trouwens, het was dan ook die leer, waartegen Hugenholtz des tijds zoo heftig optrok, en hem en de zijnen dwong de kerk te verlaten. Het zangkoor der Vrije Gemeente beeft een goede reputatie. Onder leiding van zijn verdienstelyken directeur, laat het zich om de veertien dagen bij de godsdienstoefening hooren. Bekend en gezocht zy'n verder de open bare zanguitvoeringen en orgelbespelingen door den organist Anton Tierie die in het winterhalfjaar meermalen gegeven worden. Niet zelden komt men bij die ge legenheden plaats tekort. Reeds zocht men nog naar nieuwe wegen om de kunst dienstbaar te maken aan de bevordering van het religieuse leven. Zoo werd in den afgeloopen winter een proef genomen met het doen houden van voor drachten van gewijie poëzie Mevr. HoltropVan Gelder, van het Ned. Tooneel, droeg in een Zondagmiddag-bijeenkomst, onder groote belangstelling van een talrijk opge komen publiek stukken voor van Vondel, Jan Luiken, Verwey en Guido^ Gezelle, maar daarnaast ook fragmenten uit den bybel, zpoals profesieën van Jezaia en Jeremia, de zaligsprekingen van Jezus, enz. In 't kort is het doel en streven der Vry'e gemeente samen te vatten in de symbolische figuren aangebracht in het raam boven de deur der zy'uitgangen, n.l. een adelaar met twee gekruiste fakkels. Het streven is gericht op godsdienstige, zedelijke verheffing, hierbij voorgelicht door het licht der verstandelijke ont wikkeling. Men wenscht alzoo een zedelijken godsdienst. Ben mensen wordt het best gekend uit zijn werken. Om die reden gaven we ter gelegenheid van het gouden jubileum des Heeren Hugenholtz eenige bijzonderheden aangaande de door hem gestichte Gemeente, een vereeniging, waarvan dezer dagen de gewezen Roomsch Katholieke priester Jos. Van Veen getuigde, dat zij daar staat als een lichtbaken, dat aan talloos velen in onze dagen, die de officieele kerken hebben verlaten en nu rondzwalkeu op de levenszee als ontredderde schepen, den weg wijst naar veilige haven. Van die Vrije Gemeente is de jubilaris van heden nog alty'd de ziel en drager. De wensch van zeer velen in stad en lande is het dan ook, dat hij nog gernimen tijd in staat moge wezen zy'n gezegend werk voort te zetten. P. KEUNIKG. Tentoonstelling ran St. Lucas. n. Er is aan deze tentoonstelling met haar legio onbeduidend- en naiddelmatigheden toch het merkwaardige van verscheidenheid in willen en streven. Dit kan eenige animo bijzetten aan de beschouwing. Van de Wall Pernémaakt met een drietal stukken nadruk kelijk kenbaar de bedoeling naar een ideëele interpretatie van de werkelijkheid. Hij is 'dichterlijk gezind. Dit kan echter vanJacob Maria' werken byv. ook wel gezegd worden en om dan kortelyk te onderscheiden zon ik formuleeren: v. d. Wall Perné's werk is opge laden met een literaire tendenz. Ik acht het intusschen geen valsch, maar wel nog zwak en, in zyn soort, oppervlakkig werk; toch een streven sympathiek. Onry'p en onmachtich bij het Zwijgen der sterren" is er in het Sneeuwveld, waarin een slot besloten ligt, eenigszins voelbaar gemaakt de beoogde stemming van een starre verlatenheid, als een doodsgeraamte der natuur, maar de lucht is daarvan het scha dende supplement. Weet de schilder iets van de sterrebeelden ? Heeft hij zich ooit verloren in beschouwing op die wereld, met sensitieve weetgierigheid? Het bly'kt niet. Het is op merkelijk, de opkomst van meerdere schilders, die een romantische zin in de landschapvoorstellingen kenbaar willen doen zijn. 't Verschijnsel is te verwelkomen, maar de uitkomsten zy'n over 't algemeen nog dras sig, de doelingen zeer wankel gegrond. Niet de keuze of de gedachte, maar de geeste lijke neiging schept het onderwerp in ieder willekeurig motief. Ik kan me een bloem die uit een bouket op een gepolijst zwart schoorsteenvlak is gevallen, verbeelden als drijvend op het mysterieuse vlak van een vy'ver. Zoo is er hier nog van de Boer Tem pelstad", een legeidarisch landschap by' zons ondergang, dat 'n mengöltje vertoont van Delacroix en Bauer. Dicht daarbij is een schildery van Gouwe, voorstellend een kudde schapen, trekkend over een veld in den avond, dat weer kernachtiger ~is. In de eere zaal nog is, er een sprookjesachtig parkgezicht van Frau Esser-Reynier; 't heeft een eigen aardige bekoring, die misschien toch duur zamer zou zy'n als dit motief in borduur of weefwerk ware uitgevoerd. Ook Schaap met zy'n bloeiende boomgaarden bedoelt een lyrische verbeelding van de lente, maar het nieuw geluid" klinkt n)g al te zwak in zy'n werk. De inzending van mevr. Bisschop Robertson (om in eens weer een heel anderen kant uit te gaan) geeft alleen een waardige vertegen woordiging .van haar bekende en aanzienlijke schilderskwaliteiten met de figuurstudie Nelly (toch al een oud werk ?) Maar wat te zeggen van Dagelijksch Werk"? Om me met een aphorisme ervan af te maken: mevr. Bisschop Robertson schildert als een man, maar ook wel eens als een slager. Breitenstein blijft een beetje onrustbarend op n hoogte. Zy'n landschappen hebben de verdienste en een werkelyk eigene dat het kleurwezen erin nerven heeft, maar daar moet altijd nog meer een ge'raamte achter komen; de steun door den vorm is er nog ongenoegzaam. Duingezicht" en Zee" zijn zoowat 't meest opmerkelijke uit zy'n inzen ding. Ik zou de schilders, die buiten werken, den raad willen geven een geval dat zy overdag schilderden, in den laten schemer nog eens te gaan bekijken, om inzicht te kry'gen van het overwicht der vormengesteldheid op den schijn van de kleur. De serie kinderportretten en kinderstudie's van Spoor kunnen bij dezen schilder een ambitie naar specialeeren in een gezocht genre doen vermoeden. Een specialist heeft echter meestal de bedenkelijke eigenschap, zy'n hand gezet te hebben naar een hem vertrouwd geraakt systeem van opvatting en uitvoering. Zie bijv. de portretten van mevr. Van Duyl?Schwartze. In dien zin is Spoor nu geen specialist, het werk gaat hem ook nog lang niet altijd even glad af. De etudie van het kinderbeeld, van het gelaat in 't bijzonder, is hem een geliefkoosde inspanning, en zijn inzending wijst er op, dat hij van verschillende kanten tracht het moeiely'k onderwerp, naar den ganschen in houd, ontdaan van de banale lievigheid, te doordringen. En dit is verheugend. Een kind is het mensch-dier in zy'n meest natuurlijke en bekoorlijkste gedaante. Blijkens deze oefe ningen is bat duidelijk, dat Spoor beurtelings gepreoccupeerd wordt door bouw en expressie van het kinderhoofd, en door de kleurteederhede» van de subtiele overgangen, de blonde tegenstellingen van het ontbloeiend vleesch. De karakteristiek van den vorm zal in dit zoeken op den duur toch moeten predomineeren, geloof ik, om den koers richtig te houden naar een zuivere uitkomst. Intusschen is Spoor in zoover een specialist, dat hij onder de zeer weinigen moet gerekend worden, die zich by het schilderen van kin derportret niet met een zoetzinnig fantasie kopje er afmaken. Het werk van Monnickendam is als bekend. Het vro«wecportret is wanhopig mislukt, de Brief" heeft eenige goede gedeelten, en de Billaid Academie" is weer zoo'n flinke slag in het wilde, zonder te treffen waarop het hier zoozeer aankomt: uitdrukking van kunstlicht. In de eerezaal doet zich nog opmerken een strandgezicht door W. Sluiter om zekere loffelijke schilderijeigenschappen als: goed van compositie, breed van behandeling, figuren levendig van beweging, maar zonder inner lijke beteekenis. Op hetzelfde plan van verdienstelijkheid, komt voor betrekkelijke appreciatie in aanmerking een stilleven van Schudt, aquarel. Er is geen vlekje aan de voorbeeldigheid van deze methodische uit voering te bekennen; 't is haast machinale schilderskunst. Van Breman is het Kip penhok" 't pittigst, en tusschen de rommelige, oppervlakkige, onbesuisde stadsgezichten van Knap, komt een enkel als Vervallen huizen 't voordeeligste uit. Dan nog een artificieel afwijkinkje van 't algemeene schilderij model door de Mooi; bloemen tegen een venster en doode vogels door W. Roelofs van levendige en vaardige factuur, een aardige schets van Schulman, een smakelyk schilderijtje van Weintz: Poort te Brugge; een paar stil levens van Mej. de Boer en Gidding; nog wel een en ander en we kunnen van de eerezaal overgaan in het eerste zaaltje. Hier is niet veel belangrijks Januari-ochtendvan Wolter is niet van diens voordeeligste werk, een goed boscb-studietje van Kuypers, nog een precieuse techniek oefening van Van Beever, een aardig krabbeltje van Van Raalte. Beter dan dit alles echter is een schilderij van Frangois Coppée, geboren 1842 overleden 1908. Mej. Ansingh: twee poppen op een stoel; t moet bovendien tot een der geestigste en verkwikkelykste stukken van de tentoon stelling gerekend worden. In 't algemeen is de vooruitgang van deze schilderes in de aatste jaren opmerkelijk, en er mocht van haar binnen niet al te langen tyd wel eens een tentoonstelling komen. W. STEBNHOFF. Framjois Copjée t. Waarlijk, de Dood is hard voor de Academie Frangaise I Na Gebhart, Ludovic Halevy, Fransois Coppée. Maar de droeve tijding heeft ditmaal niemand verwonderd; de goede dichter leed sinds een jaar aan een onverbiddelijke kwaal, kanker in den mond, en iedere dag voegde een nieuwe kwelling toe aan zy'n lijden, dat hij met den grootsten moed droeg. Zijn zuster, veel ouder dan hy', die hem nooit had verlaten, en voor wie hij een heilige vereering had, was hem acht dagen geleden ontnomen; het verdriet over deze scheiding heeft zonder twy'fel zijn doodstrijd geëindigd. Hy' was de zoon van een ambtenaar aan het ministerie vaa oorlog en geboren in 1842 te Parijs. Door gebrek aan middelen kon hij zijne klassieke studiën niet voltooien. Hij bekende overigens ruiterlijk, dat hy' in zijn jeugd een botterik was geweest. Gelijk zijn vader kwam hij aan het ministerie; hy' maakte met voorliefde verzen, debuteerde in den Parnasse contemporain en sloot vriendschap met Verlaine, ambtenaar als hy. Op diens raad verbrandde Coppée 6000 verzen, en hield alleen de gedichten over voor zijn eersten bundel: Le Reliquaire. Deze verscheen in 1866 op denzelfden dag als les Poèmes Saturniens van Verlaine. Beide boeken werden vereerd met een artikel vol lof van Sainte-Beuve. De verzen van Coppée hadden inderdaad iets dat aan Sainte-Beuve moest bevallen. Het was datgene wat de uitnemende criticus te vergeefs had pogen te verwezenlijken in zijne Pensees d'Aotit, een poëzie vol innigheid, die vry was van alle declamatie, van alle overdreven sty'l-verfijning en toch niets van proza had. Dat was d as een groote nieuwig heid, vooral als men bedenkt, dat de jonge dichter behoorde tot een school, waar men niet zong, maar waar men, alle persoonlijke uitvoering minachtend, onbekommerd om het publiek, ciseleerde, draaiwerk vervaardigde en beeldhouwde. Men kon hem lezen zonder woordenboek, het was geen Hebreër, geen Hindoe, geen Griek, 't was een Franscbman uit Pary's. Het publiek was er hem dan ook dank baar voor. Le Passant, dat kleine drama be staande in een dialoog bij maanlicht, tusschen eene Laïs, die op haar balcon droomt, en een Chérubin, die met de guitaar in de hand op avontuur uit is, had een verbazend succes. De jonge schrijver verwierf zich de glorie op de wys van een serenade. Bedwelmd zonder twy'fel door dit succes, ia hy' misschien met wat al te veel baast gaan schrijven. Sommige van zijn gedichten lijken niets dan een tour de force in 't verzenmaken, en brengen onweerstaanbaar een glimlach om de lippen, b v. Le petit Epicier de Uontrouge, in let Humblet. Toch drukt hy daarin zeer goed uit, en beter dan iemand vóór hem, wat er aan poëzie schuilt in het doffe en grauwe bestaan der kleine lieden, die met berusting den z waren last van een armzalig leven dragend, ons voorbijgaan. De oorlog van 1870 stoorde de rust van deze kalme en medelijdende ziel. Hij werd er diep door geschokt; niemand ondervond er op wreeder wijze de smart van. Ecrit pendant Ie siège, Plus de sang, Le cahier rouge hebben zelfs waarlijk lyrische accenten, die men van zijne elegische Muze niet zou verwachten. Maar de zoo levendig gewenschte Vrede keerde terug; Coppée hernam zijne regelmatige bezigheden als volmaakt atnbnaar. Hij had te zorgen voor moeder en zuster, met wie hij in een afgelegen wijk van de Rive-Gaucbe woonde, die Rive Gauche die hy nooit opgaf en waaraan hij eene bekoorlyke ballade wy'dde met het referein: La Rive-Gauche est du cóte du coeur. lederen dag is hij meermalen door den ? Luxembourg gekomen, dien aan minnaars en artisten zoo dierbaren tuin; beeft hy zie h op een bank van de Avenue du Maine gezet om kleine meisjes te zien touwtje springen, en is eindelijk genaderd tot zijne ware vader land, dicht bij de buitenboulevards, waar een rustige, bescheiden en gelaten bevolking woont. Die wijk van Vaugirard waar ver scheiden religieuse stichtingen zijn, heeft iets kloosterachtigs, zonder de afsluiting en de tucht, en iets dat aan de begijnenhofjes in Vlaanderen doet denken. En wie weet of niet zy'n vlaamsche oorsprong hem er toe heeft gebracht, zich daar te vestigen. In elk geval, wat hij ons aanbiedt Promenade» et Intérieurs zy'n werkelyk kostelijke genre schilderijtjes even fijn waargenomen en luchtig uitgeroerd als die van Teniers, Dou of Metsu. Daar de helden in wie hy belang stelt geen groote avonturen hebben, kon de roman hem niet aanlokken, en was de ver telling hem voldoende. Hy' heeft er vele geschreven. Zy' hebben niet de bedoeling te amuseeren, maar medelijden in te boezemen, de opoffering te verheerlijken, en de vreugde te verheffen van de plichtsbetrachting. Somty'ds stijgt de toon en krijgt iets episch. Al blijft Coppée voor alles modern en Parijzenaar, hy' weet zoowel als een ander in een ver verleden beelden en symbolen te vinden. Hij heeft de Récits pigues geschreven, een Légende des Siècles" in miniatuur", zooals Jules Lemaitre zegt, beter verzorgd dan de groote, sierlijker van bewerking, beter gepoly'st en gevernist". Nadat hij vele vertellingen in verzen had geschreven, gaf Coppée er eenige in proza, waarin men zijne beminnelijke verdiensten terugvindt: Une idylle pindant Ie Siège, Conttt rapides; maar de schrijver van Le Passant had het tooneel niet opgegeven, Deux Douleurt, Faii ce que dois, les Bijoux de la délivrance, Ie Trêsor, Abandonnée, Mme de Mainttnon hadden echter niet het succes van zy'n eerste stuk. Alleen Ie Luthier de Crémor.e, Sévero Torelli, les Jacobites en Pour la Couronne, bleven eenigen tijd op het répertoire. Waarneming, kracht van uitdrukking, dat wat het tooneel, het groote tooneel eischt, Coppée, bevat het niet. Zy'n werk moet ten slotte by' kleine hoe veelheden gelezen worden. Hy' zelf had daar van de overtuiging, en hij zegt het op keurige wy'ze: Je vous dirai sur mon chemin Ce qui m'intéresse ou me charme, Et mème d'oüvient cette larme Qui tombe porfais sur ma main. De eet entretien de poète Vous ne serez jamais plus las Que n'est un rameau de lilas De la halte d'une fau vette. Als de dichter, gelijk de ouden zeiden, choae légere" is, dan is niemand dit oprech ter geweest dan hy. Weinig colorist, weinig musicus als hy'was, inspireerde al wat zweeft, al wat vliegt tus schen hemel en aarde hem in 't bizonder. Hy' is bij uitnemendheid de zanger der vogels, der vlinders, der geuren. Over die têere onderwerpen heeft hy de volmaaktste verzen in de Fransche taal geschreven. En zoo de jongeren hem hunne critieken, of zelfs hun sarcasmen niet hebben gespaard, dan was het minder zijne persoonlijkheid die zij be streden dan de door hem ingevoerde pro cédés, zoo gevaarlyk in de banden van on echte kunstenaars, en die een reeds door de opvolgers der romantiek zoozeer verzwakte dichtkunst bovenmatig zou Ien hebben ge vulgariseerd. De mensen althans werd zonder voorbe houd geëerbiedigd. In zijn vroege jeugd hadden zijn zuiver profiel, als dat van een Romeinschen Keizer, zijn blauwe zoo bewegelijke oogen, zijn geestige lippen aller sympathie veroverd; toen hy ouder werd hadden de trekken zich verscherpt, zonder te veranderen; het gezicht had een soort van bronzen tint gekregen, zoodat het tegen lederen achter grond uitkwam als een zuivere medaille, en de oogen en de mond waren, niettegenstaande de phyaieke smarten, altijd even levendig gebleven, even begeerig naar licht en vreugde. Hij was er trotsch op, en zijn laatste wil was, dat terstond na zijn dood zijn gezicht bedekt zou worden, en dat men niemand zou toe laten om het nog eens te zien. Indien het waar is, dat het gelaat de spiegel is der ziel, dan moest de ziel van Coppée zeer schoon zijn. En ze was dit inderdaad. Zij werd door geen eerloosheid bevlekt: zelfverloochening en toewijding vervulden baar; edele belangen hadden geen warmeren verdediger. Het zou onmogelijk zijn ook slechts de sprekendste trekken van zijne goedheid op te sommen. Om ons tot de wereld der letteren te beperken, zij er slechts aan herinnert dat hij, ofschoon nog arm, een aangename en winstgevende werkkring opof ferde, hy' was onder-bibliothecaris van het Luxembourg , ter wille van een beroemden meester, minder arm dan hij, Leconte de Lisle; dat Verlaine in hem steeds een trouwen vriend vond, en dat de laatste naam dien deze op zy'n sterfbed uitsprak was: Francois; en ten slotte dat hij, niettegenstaande zy'n doktoren hem bevolen hadden, de kamer te houden, naar de Académie Francaise is gegaan om te stemmen en zy'n invloed aan te wenden voor zy'n ouden vriend Richepin. Ook moet men niet vergeten dat hij ondel de beroemde lettterkundigen, die gewichtige plaatsen innemen in de groote bladen, nooit er zich toe leende om de werken der jongeren dood te zwijgen, en dat het aan zijn edelmoedige artikelen te danken is, zoo de besten onder hen: Albert Samain, Charles Guérin, Rodenbach, om slechts de dooden te noemen, tot het groote publiek doorge drongen zy'n. Hy zal du» beweend worden door oud en jong. Zijn werk en zy'n leven zullen voor de toekomst een bewonderenswaardig moreel getuigenis zy'n, ten gunste zijner tijdgenooten. H.-P. HAELBM.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl