Historisch Archief 1877-1940
Nó. 16Ï5
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
P. H. HtJGENHOLTZ Jr.
Het plen Milem Yan P. H. Eaaenlioltz Jr.
Wie den voorganger der Vrije Gemeente,
den heer Hugenboltz Jr., des Zondags in zy'n
gebouw aan de Weteringschans hoort spreken,
zal stellig niet denken, dat de redenaar, die
met zooveel vorm en kracht, met zoo'n groote
gemakkelijkheid en schier jeugdige opgewekt
heid zy'n gedachten ontwikkelt, reeds zoo
vele dienstjaren telt als werkelijk het geval
is. 't Zal büvelen een zekere verwondering
. baren, te hooren, dat de nog altijd onver
moeide prediker dezer dagen zijn gouden
jubileum viert.
Heden den 30en Mei toch herdenkt de
heer Hugenholtz den da?, waarop hij voor
vijftig jaar als predikant bij de Ned. Her
vormde Gemeente werd bevestigd.
Na verder de gemeente Renswoude n
Leeuwarden te hebben gediend, gaf hu in
1886 gehoor aan de roepstem der Hervormde
Gemeente te dezer stede, om ia haar midden
zijn arbeid voort te zetten. Hier was hij
werkzaam tot 1878, in welk jaar de bediening
door hem werd neergelegd, teneinde als
voorganger op te treden büde inmiddels opge
richte Vrije Gemeente, welk ambt hij nu
onafgebroken ruim dertig jaar beeft bekleed.
A.ls een daad van zeer groote beteekenis
in deze 50-jarige werkzaamheid was de stich
ting dezer Vrije Gemeente. Hieraan was voor
afgegaan een jarenlange heftige strijd tegen
de in die dagen veldwinnende orthodoxie. Wie
den heer Hugenboltz kent in zijn denken en
doen, vindt het alleszins begrypeljjk, dat hij
op den dnur geen vrede kon hebben met de
positie der vrijzinnigen in de Hervormde
Kerk en een poging waagdo bet beginsel der
vry'e, ondogmatische vroonheid in een eigen,
zelfstandige organisatie, vrij van de knellende
banden eener verouderd^ kerkinstelling, zoo
radical mogelijk door t» voeren.
Het behoeft nauwelijks gezegd, dat de uit
komst in sommige opzichten beneden des
stichters verwachtingen is gebleven, doch
aan den anderen kant is er zooveel van de
stoutste verlangens verwezenlijkt, dat in 't
algemeen van een slagen gesproken kan
worden.
De Vrije Gemeente staat daar nu reeds
alj een ruim dertigjarige, wie het nog alty'd
uitstekend gelukt haar eigen, bijzonder karak
ter ongerept te bewaren.
Dat bijzondere, 't welk haar onderscheidt
van alle andere kerkelijke of godsdienstige
instellingen, is nog altijd het vrije standpunt,
dat zij inneemt tegenover alles wat met
godsdienst in verband staat.
Wie haar godsdienstoefeningen bijwoont,
voelt dadelijk de mime, onbekrompen geest
die hier heerscht. Van het stijf, quasi-deftig
gedoe, dat andere kerken, niet het minstjde
Protestantsche, bij den dienst te zien geven,
is hier geen sprake. Geen gestoelte der eere"
voor allerlei waardigheidsbekleders, geen
deftig opkomen van den predikant en zijn
staf van ouderlingen of diakenen, geen hin
derlijk hengelen met het collectezakje, geen
galmend voorlezen en voorzangen. Van dat
alles niets. Alles gaat eenvoudig en natuurlijk
in zijn werk.
De Gemeente heeft geen voor alle eeuwen
vastgestelde en voor alle geslachten geldende
geloofsbelijdenis. Wie instemt met het hoofd
doel, d. i. de bevordering der vrije ontwik
keling van het godsdienstig leven, kan zonder
eenige formaliteit of ceremonie als lid of
begunstiger toetreden. Men wordt lid en men
houdt op lid te zijn, zooals dit 't ge val is in
elke gewone vereen i gin?.
Ze houdt geen rekening met een z. g. n.
wettelijke bevoegdheid om als leider eener
godsdienstoefening op te treden. Het spreekt
van zelf, dat zij in haar keuze van sprekers
in hoofdzaak is aangewezen op vrijzinnige
predikanten, natuurlijk onverschillig van welk
kerkgenootschap. Dit echter staat vast, dat
mocht zich een ontwikkeld, beschaafd per
soon voor het spreken in een godsdienstoefe
ning beschikbaar stellen, dit aanbod met
graagte zon worden aangenomen. Zoo her
inneren we ons, dat jaren geleden de nu zoo
bekende prof. Bolland op een Zondagmorgen
optrad met het onderwerp Ondogmatisch
Christendom". Hij was toen leeraar H. B. S.
in Indië, met verlof hier te lande.
Bijzondere kerkelijke plechtigheden, zooals
avondmaal, doop enz. worden niet gehouden.
Wel worden de leden in de gelegenheid
gesteld hnn huwelijk door een gepast woord
van den voorganger te laten wijden". Van
deze gelegenheid wordt zoo nu en dan ge
bruik gemaakt.
De aan de gemeente verbonden school
voor godsdienstonderwijs, waar behalve door
den voorganger ook nog door een
emerituspredikant en een godsdienstleerares onderwijs
wordt gegeven, leidt niet per se op voor het
lidmaatschap der vereeniging. Zy is daarvan
afgeschei ien. By het verlaten der school
wordt een ieder -v;j gelaten zich al of niet
bij de gemeente aan te sluiten. De ontslagen
leerlingen worden in een ochtendgodsdienst
oefening door den voorganger toegesproken.
Opzettelijk is destijds aan de gemeente
geen diaconie verbonden. Dit om het gevaar
te ontgaan, door middel van de bedeeling
pressie uit te oefenen op de overtuiging van
anderen. Wél is zijdelings aan haar verbon
den een vereeniging De helpende hand",
om, op meer doeltreffende wyze dan langs
den weg van gewone diaconale bedeeling
mogelijk is, in bijzondere gevallen te helpen.
Vry' staat ook de gemeente tegenover de
kunst. In tegenstelling met andere instellin
gen van protestantsch-kerkelijken aard, aan
vaardt zy gaarne de hulp der muzen, waar
het betreft het godsdienstig Ie ven op te wekken.
Aan de versiering van het kerkgebouw
wordt te dien einde veel zorg besteed. Hét
interieur mag gezien worden. En als op de
hooge feestdagen als Kerstfeest, Paschen en
Pinksteren het ruime spreekgestoelte met
groen en bloemen is omgeven, maakt het
geheel een by zonder mooien indruk.
In de ramen zijn aangebracht de beelte
nissen van mannen en vrouwen, uit vroegeren
en lateren tyd, die zich, een ieder op zyne
wijze, jegens den godsdienst verdienstelijk
hebben genaakt.
Reeds uit de keuze der beelden blijkt de
ruime opvattingen, die hier den toon aan
geven. Niet alleen de beeltenissen van Christus,
Mozes, Paulus, Luther e. a., maar ook van
Augustinus, Catharina van Sienna, van
Socratei?, Spinoza, Kant, Eoierson, Carlyle, Lohman
enz. Eén beeltenis zoekt men er tevergeefs,
en zal men er steeds tevergeefs zoeken, n.l.
die van Calvijn. Het stroeve, strenge, het
dogmatische en exclusieve Calvinisme is in
dezen kring niet gezien. Trouwens, het was
dan ook die leer, waartegen Hugenholtz des
tijds zoo heftig optrok, en hem en de zijnen
dwong de kerk te verlaten.
Het zangkoor der Vrije Gemeente beeft een
goede reputatie. Onder leiding van zijn
verdienstelyken directeur, laat het zich om de
veertien dagen bij de godsdienstoefening
hooren.
Bekend en gezocht zy'n verder de open
bare zanguitvoeringen en orgelbespelingen
door den organist Anton Tierie die
in het winterhalfjaar meermalen gegeven
worden. Niet zelden komt men bij die ge
legenheden plaats tekort.
Reeds zocht men nog naar nieuwe wegen
om de kunst dienstbaar te maken aan de
bevordering van het religieuse leven. Zoo
werd in den afgeloopen winter een proef
genomen met het doen houden van voor
drachten van gewijie poëzie Mevr.
HoltropVan Gelder, van het Ned. Tooneel, droeg
in een Zondagmiddag-bijeenkomst, onder
groote belangstelling van een talrijk opge
komen publiek stukken voor van Vondel,
Jan Luiken, Verwey en Guido^ Gezelle,
maar daarnaast ook fragmenten uit den
bybel, zpoals profesieën van Jezaia en
Jeremia, de zaligsprekingen van Jezus, enz.
In 't kort is het doel en streven der Vry'e
gemeente samen te vatten in de symbolische
figuren aangebracht in het raam boven de
deur der zy'uitgangen, n.l. een adelaar met
twee gekruiste fakkels. Het streven is gericht
op godsdienstige, zedelijke verheffing, hierbij
voorgelicht door het licht der verstandelijke ont
wikkeling. Men wenscht alzoo een zedelijken
godsdienst.
Ben mensen wordt het best gekend uit
zijn werken. Om die reden gaven we ter
gelegenheid van het gouden jubileum des
Heeren Hugenholtz eenige bijzonderheden
aangaande de door hem gestichte Gemeente,
een vereeniging, waarvan dezer dagen de
gewezen Roomsch Katholieke priester Jos.
Van Veen getuigde, dat zij daar staat als
een lichtbaken, dat aan talloos velen in
onze dagen, die de officieele kerken hebben
verlaten en nu rondzwalkeu op de levenszee
als ontredderde schepen, den weg wijst naar
veilige haven.
Van die Vrije Gemeente is de jubilaris
van heden nog alty'd de ziel en drager. De
wensch van zeer velen in stad en lande is
het dan ook, dat hij nog gernimen tijd in
staat moge wezen zy'n gezegend werk voort
te zetten.
P. KEUNIKG.
Tentoonstelling ran St. Lucas.
n.
Er is aan deze tentoonstelling met haar
legio onbeduidend- en naiddelmatigheden
toch het merkwaardige van verscheidenheid
in willen en streven. Dit kan eenige animo
bijzetten aan de beschouwing. Van de Wall
Pernémaakt met een drietal stukken nadruk
kelijk kenbaar de bedoeling naar een ideëele
interpretatie van de werkelijkheid. Hij is
'dichterlijk gezind. Dit kan echter vanJacob
Maria' werken byv. ook wel gezegd worden
en om dan kortelyk te onderscheiden zon ik
formuleeren: v. d. Wall Perné's werk is opge
laden met een literaire tendenz.
Ik acht het intusschen geen valsch, maar
wel nog zwak en, in zyn soort, oppervlakkig
werk; toch een streven sympathiek.
Onry'p en onmachtich bij het Zwijgen
der sterren" is er in het Sneeuwveld, waarin
een slot besloten ligt, eenigszins voelbaar
gemaakt de beoogde stemming van een starre
verlatenheid, als een doodsgeraamte der
natuur, maar de lucht is daarvan het scha
dende supplement. Weet de schilder iets van
de sterrebeelden ? Heeft hij zich ooit verloren
in beschouwing op die wereld, met sensitieve
weetgierigheid? Het bly'kt niet. Het is op
merkelijk, de opkomst van meerdere schilders,
die een romantische zin in de
landschapvoorstellingen kenbaar willen doen zijn.
't Verschijnsel is te verwelkomen, maar de
uitkomsten zy'n over 't algemeen nog dras
sig, de doelingen zeer wankel gegrond. Niet
de keuze of de gedachte, maar de geeste
lijke neiging schept het onderwerp in ieder
willekeurig motief. Ik kan me een bloem
die uit een bouket op een gepolijst zwart
schoorsteenvlak is gevallen, verbeelden als
drijvend op het mysterieuse vlak van een
vy'ver. Zoo is er hier nog van de Boer Tem
pelstad", een legeidarisch landschap by' zons
ondergang, dat 'n mengöltje vertoont van
Delacroix en Bauer. Dicht daarbij is een
schildery van Gouwe, voorstellend een kudde
schapen, trekkend over een veld in den
avond, dat weer kernachtiger ~is. In de eere
zaal nog is, er een sprookjesachtig parkgezicht
van Frau Esser-Reynier; 't heeft een eigen
aardige bekoring, die misschien toch duur
zamer zou zy'n als dit motief in borduur of
weefwerk ware uitgevoerd. Ook Schaap met
zy'n bloeiende boomgaarden bedoelt een
lyrische verbeelding van de lente, maar het
nieuw geluid" klinkt n)g al te zwak in
zy'n werk.
De inzending van mevr. Bisschop
Robertson (om in eens weer een heel anderen kant uit
te gaan) geeft alleen een waardige vertegen
woordiging .van haar bekende en aanzienlijke
schilderskwaliteiten met de figuurstudie Nelly
(toch al een oud werk ?) Maar wat te zeggen
van Dagelijksch Werk"? Om me met een
aphorisme ervan af te maken: mevr. Bisschop
Robertson schildert als een man, maar ook
wel eens als een slager.
Breitenstein blijft een beetje onrustbarend
op n hoogte. Zy'n landschappen hebben de
verdienste en een werkelyk eigene dat
het kleurwezen erin nerven heeft, maar daar
moet altijd nog meer een ge'raamte achter
komen; de steun door den vorm is er nog
ongenoegzaam. Duingezicht" en Zee" zijn
zoowat 't meest opmerkelijke uit zy'n inzen
ding. Ik zou de schilders, die buiten werken,
den raad willen geven een geval dat zy
overdag schilderden, in den laten schemer
nog eens te gaan bekijken, om inzicht te
kry'gen van het overwicht der
vormengesteldheid op den schijn van de kleur.
De serie kinderportretten en kinderstudie's
van Spoor kunnen bij dezen schilder een
ambitie naar specialeeren in een gezocht
genre doen vermoeden. Een specialist heeft
echter meestal de bedenkelijke eigenschap,
zy'n hand gezet te hebben naar een hem
vertrouwd geraakt systeem van opvatting
en uitvoering. Zie bijv. de portretten van
mevr. Van Duyl?Schwartze. In dien zin is
Spoor nu geen specialist, het werk gaat hem
ook nog lang niet altijd even glad af.
De etudie van het kinderbeeld, van het
gelaat in 't bijzonder, is hem een geliefkoosde
inspanning, en zijn inzending wijst er op,
dat hij van verschillende kanten tracht het
moeiely'k onderwerp, naar den ganschen in
houd, ontdaan van de banale lievigheid, te
doordringen. En dit is verheugend. Een kind
is het mensch-dier in zy'n meest natuurlijke
en bekoorlijkste gedaante. Blijkens deze oefe
ningen is bat duidelijk, dat Spoor beurtelings
gepreoccupeerd wordt door bouw en expressie
van het kinderhoofd, en door de
kleurteederhede» van de subtiele overgangen, de
blonde tegenstellingen van het ontbloeiend
vleesch. De karakteristiek van den vorm zal
in dit zoeken op den duur toch moeten
predomineeren, geloof ik, om den koers richtig
te houden naar een zuivere uitkomst.
Intusschen is Spoor in zoover een specialist,
dat hij onder de zeer weinigen moet gerekend
worden, die zich by het schilderen van kin
derportret niet met een zoetzinnig fantasie
kopje er afmaken.
Het werk van Monnickendam is als bekend.
Het vro«wecportret is wanhopig mislukt, de
Brief" heeft eenige goede gedeelten, en de
Billaid Academie" is weer zoo'n flinke
slag in het wilde, zonder te treffen waarop
het hier zoozeer aankomt: uitdrukking van
kunstlicht.
In de eerezaal doet zich nog opmerken
een strandgezicht door W. Sluiter om zekere
loffelijke schilderijeigenschappen als: goed van
compositie, breed van behandeling, figuren
levendig van beweging, maar zonder inner
lijke beteekenis. Op hetzelfde plan van
verdienstelijkheid, komt voor betrekkelijke
appreciatie in aanmerking een stilleven van
Schudt, aquarel. Er is geen vlekje aan de
voorbeeldigheid van deze methodische uit
voering te bekennen; 't is haast machinale
schilderskunst. Van Breman is het Kip
penhok" 't pittigst, en tusschen de rommelige,
oppervlakkige, onbesuisde stadsgezichten van
Knap, komt een enkel als Vervallen huizen
't voordeeligste uit. Dan nog een artificieel
afwijkinkje van 't algemeene schilderij model
door de Mooi; bloemen tegen een venster en
doode vogels door W. Roelofs van levendige
en vaardige factuur, een aardige schets van
Schulman, een smakelyk schilderijtje van
Weintz: Poort te Brugge; een paar stil
levens van Mej. de Boer en Gidding; nog wel
een en ander en we kunnen van de eerezaal
overgaan in het eerste zaaltje. Hier is niet
veel belangrijks Januari-ochtendvan Wolter
is niet van diens voordeeligste werk, een
goed boscb-studietje van Kuypers, nog een
precieuse techniek oefening van Van Beever,
een aardig krabbeltje van Van Raalte. Beter
dan dit alles echter is een schilderij van
Frangois Coppée, geboren 1842 overleden 1908.
Mej. Ansingh: twee poppen op een stoel;
t moet bovendien tot een der geestigste en
verkwikkelykste stukken van de tentoon
stelling gerekend worden. In 't algemeen
is de vooruitgang van deze schilderes in de
aatste jaren opmerkelijk, en er mocht van
haar binnen niet al te langen tyd wel eens
een tentoonstelling komen.
W. STEBNHOFF.
Framjois Copjée t.
Waarlijk, de Dood is hard voor de Academie
Frangaise I
Na Gebhart, Ludovic Halevy, Fransois
Coppée. Maar de droeve tijding heeft ditmaal
niemand verwonderd; de goede dichter leed
sinds een jaar aan een onverbiddelijke kwaal,
kanker in den mond, en iedere dag voegde een
nieuwe kwelling toe aan zy'n lijden, dat hij met
den grootsten moed droeg. Zijn zuster, veel
ouder dan hy', die hem nooit had verlaten, en
voor wie hij een heilige vereering had, was hem
acht dagen geleden ontnomen; het verdriet
over deze scheiding heeft zonder twy'fel zijn
doodstrijd geëindigd.
Hy' was de zoon van een ambtenaar aan
het ministerie vaa oorlog en geboren in 1842
te Parijs. Door gebrek aan middelen kon
hij zijne klassieke studiën niet voltooien. Hij
bekende overigens ruiterlijk, dat hy' in zijn
jeugd een botterik was geweest. Gelijk zijn
vader kwam hij aan het ministerie; hy' maakte
met voorliefde verzen, debuteerde in den
Parnasse contemporain en sloot vriendschap
met Verlaine, ambtenaar als hy. Op diens
raad verbrandde Coppée 6000 verzen, en
hield alleen de gedichten over voor zijn eersten
bundel: Le Reliquaire. Deze verscheen in 1866
op denzelfden dag als les Poèmes Saturniens
van Verlaine. Beide boeken werden vereerd
met een artikel vol lof van Sainte-Beuve.
De verzen van Coppée hadden inderdaad iets
dat aan Sainte-Beuve moest bevallen. Het
was datgene wat de uitnemende criticus te
vergeefs had pogen te verwezenlijken in
zijne Pensees d'Aotit, een poëzie vol innigheid,
die vry was van alle declamatie, van alle
overdreven sty'l-verfijning en toch niets van
proza had. Dat was d as een groote nieuwig
heid, vooral als men bedenkt, dat de jonge
dichter behoorde tot een school, waar men
niet zong, maar waar men, alle persoonlijke
uitvoering minachtend, onbekommerd om het
publiek, ciseleerde, draaiwerk vervaardigde
en beeldhouwde. Men kon hem lezen zonder
woordenboek, het was geen Hebreër, geen
Hindoe, geen Griek, 't was een Franscbman
uit Pary's.
Het publiek was er hem dan ook dank
baar voor. Le Passant, dat kleine drama be
staande in een dialoog bij maanlicht, tusschen
eene Laïs, die op haar balcon droomt, en een
Chérubin, die met de guitaar in de hand op
avontuur uit is, had een verbazend succes.
De jonge schrijver verwierf zich de glorie
op de wys van een serenade.
Bedwelmd zonder twy'fel door dit succes,
ia hy' misschien met wat al te veel baast gaan
schrijven. Sommige van zijn gedichten lijken
niets dan een tour de force in 't verzenmaken,
en brengen onweerstaanbaar een glimlach om
de lippen, b v. Le petit Epicier de Uontrouge,
in let Humblet. Toch drukt hy daarin zeer
goed uit, en beter dan iemand vóór hem,
wat er aan poëzie schuilt in het doffe en
grauwe bestaan der kleine lieden, die met
berusting den z waren last van een armzalig
leven dragend, ons voorbijgaan.
De oorlog van 1870 stoorde de rust van
deze kalme en medelijdende ziel. Hij werd
er diep door geschokt; niemand ondervond
er op wreeder wijze de smart van.
Ecrit pendant Ie siège, Plus de sang, Le cahier
rouge hebben zelfs waarlijk lyrische accenten,
die men van zijne elegische Muze niet zou
verwachten. Maar de zoo levendig gewenschte
Vrede keerde terug; Coppée hernam zijne
regelmatige bezigheden als volmaakt
atnbnaar. Hij had te zorgen voor moeder en
zuster, met wie hij in een afgelegen wijk van
de Rive-Gaucbe woonde, die Rive Gauche
die hy nooit opgaf en waaraan hij eene
bekoorlyke ballade wy'dde met het referein:
La Rive-Gauche est du cóte du coeur.
lederen dag is hij meermalen door den ?
Luxembourg gekomen, dien aan minnaars en
artisten zoo dierbaren tuin; beeft hy zie h op
een bank van de Avenue du Maine gezet
om kleine meisjes te zien touwtje springen,
en is eindelijk genaderd tot zijne ware vader
land, dicht bij de buitenboulevards, waar
een rustige, bescheiden en gelaten bevolking
woont. Die wijk van Vaugirard waar ver
scheiden religieuse stichtingen zijn, heeft iets
kloosterachtigs, zonder de afsluiting en de
tucht, en iets dat aan de begijnenhofjes in
Vlaanderen doet denken. En wie weet of
niet zy'n vlaamsche oorsprong hem er toe
heeft gebracht, zich daar te vestigen. In elk
geval, wat hij ons aanbiedt Promenade» et
Intérieurs zy'n werkelyk kostelijke genre
schilderijtjes even fijn waargenomen en luchtig
uitgeroerd als die van Teniers, Dou of
Metsu. Daar de helden in wie hy belang
stelt geen groote avonturen hebben, kon de
roman hem niet aanlokken, en was de ver
telling hem voldoende. Hy' heeft er vele
geschreven. Zy' hebben niet de bedoeling
te amuseeren, maar medelijden in te boezemen,
de opoffering te verheerlijken, en de vreugde
te verheffen van de plichtsbetrachting.
Somty'ds stijgt de toon en krijgt iets episch. Al
blijft Coppée voor alles modern en Parijzenaar,
hy' weet zoowel als een ander in een ver
verleden beelden en symbolen te vinden.
Hij heeft de Récits pigues geschreven, een
Légende des Siècles" in miniatuur", zooals
Jules Lemaitre zegt, beter verzorgd dan de
groote, sierlijker van bewerking, beter
gepoly'st en gevernist".
Nadat hij vele vertellingen in verzen had
geschreven, gaf Coppée er eenige in proza,
waarin men zijne beminnelijke verdiensten
terugvindt: Une idylle pindant Ie Siège, Conttt
rapides; maar de schrijver van Le Passant
had het tooneel niet opgegeven, Deux Douleurt,
Faii ce que dois, les Bijoux de la délivrance, Ie
Trêsor, Abandonnée, Mme de Mainttnon hadden
echter niet het succes van zy'n eerste stuk.
Alleen Ie Luthier de Crémor.e, Sévero Torelli, les
Jacobites en Pour la Couronne, bleven eenigen
tijd op het répertoire. Waarneming, kracht
van uitdrukking, dat wat het tooneel, het
groote tooneel eischt, Coppée, bevat het niet.
Zy'n werk moet ten slotte by' kleine hoe
veelheden gelezen worden. Hy' zelf had daar
van de overtuiging, en hij zegt het op keurige
wy'ze:
Je vous dirai sur mon chemin
Ce qui m'intéresse ou me charme,
Et mème d'oüvient cette larme
Qui tombe porfais sur ma main.
De eet entretien de poète
Vous ne serez jamais plus las
Que n'est un rameau de lilas
De la halte d'une fau vette.
Als de dichter, gelijk de ouden zeiden,
choae légere" is, dan is niemand dit oprech
ter geweest dan hy.
Weinig colorist, weinig musicus als hy'was,
inspireerde al wat zweeft, al wat vliegt tus
schen hemel en aarde hem in 't bizonder.
Hy' is bij uitnemendheid de zanger der vogels,
der vlinders, der geuren. Over die têere
onderwerpen heeft hy de volmaaktste verzen
in de Fransche taal geschreven. En zoo de
jongeren hem hunne critieken, of zelfs hun
sarcasmen niet hebben gespaard, dan was
het minder zijne persoonlijkheid die zij be
streden dan de door hem ingevoerde pro
cédés, zoo gevaarlyk in de banden van on
echte kunstenaars, en die een reeds door de
opvolgers der romantiek zoozeer verzwakte
dichtkunst bovenmatig zou Ien hebben ge
vulgariseerd.
De mensen althans werd zonder voorbe
houd geëerbiedigd. In zijn vroege jeugd hadden
zijn zuiver profiel, als dat van een
Romeinschen Keizer, zijn blauwe zoo bewegelijke
oogen, zijn geestige lippen aller sympathie
veroverd; toen hy ouder werd hadden de
trekken zich verscherpt, zonder te veranderen;
het gezicht had een soort van bronzen tint
gekregen, zoodat het tegen lederen achter
grond uitkwam als een zuivere medaille, en
de oogen en de mond waren, niettegenstaande
de phyaieke smarten, altijd even levendig
gebleven, even begeerig naar licht en vreugde.
Hij was er trotsch op, en zijn laatste wil was,
dat terstond na zijn dood zijn gezicht bedekt
zou worden, en dat men niemand zou toe
laten om het nog eens te zien.
Indien het waar is, dat het gelaat de spiegel
is der ziel, dan moest de ziel van Coppée
zeer schoon zijn. En ze was dit inderdaad.
Zij werd door geen eerloosheid bevlekt:
zelfverloochening en toewijding vervulden
baar; edele belangen hadden geen warmeren
verdediger. Het zou onmogelijk zijn ook
slechts de sprekendste trekken van zijne
goedheid op te sommen. Om ons tot de
wereld der letteren te beperken, zij er slechts
aan herinnert dat hij, ofschoon nog arm, een
aangename en winstgevende werkkring opof
ferde, hy' was onder-bibliothecaris van het
Luxembourg , ter wille van een beroemden
meester, minder arm dan hij, Leconte de
Lisle; dat Verlaine in hem steeds een trouwen
vriend vond, en dat de laatste naam dien
deze op zy'n sterfbed uitsprak was: Francois;
en ten slotte dat hij, niettegenstaande zy'n
doktoren hem bevolen hadden, de kamer
te houden, naar de Académie Francaise is
gegaan om te stemmen en zy'n invloed aan
te wenden voor zy'n ouden vriend Richepin.
Ook moet men niet vergeten dat hij ondel
de beroemde lettterkundigen, die gewichtige
plaatsen innemen in de groote bladen,
nooit er zich toe leende om de werken der
jongeren dood te zwijgen, en dat het aan
zijn edelmoedige artikelen te danken is, zoo
de besten onder hen: Albert Samain, Charles
Guérin, Rodenbach, om slechts de dooden
te noemen, tot het groote publiek doorge
drongen zy'n.
Hy zal du» beweend worden door oud en
jong. Zijn werk en zy'n leven zullen voor
de toekomst een bewonderenswaardig moreel
getuigenis zy'n, ten gunste zijner tijdgenooten.
H.-P. HAELBM.