Historisch Archief 1877-1940
f. 1615
DE AMSTERDAMMER
A°. 1908.
WEEKBLAD VOOE NEDERLAND
r©d.a.otL©
Ik£r. H. DP, L.
Dit nummer berat «en
uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad Ao. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post / 1.65
Voor hufièper jaar, bjj Tooruitbetaling, , mail 10.
Afrotuitrlfte Nummert aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Zondag 7 Juni
Advertenliën van 1?5 regels / 1.25, elke regel meer f 0.25
Reclames per regel , 0.40
Annuncei nit Dnitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aaogenumen door de firm»
KUDO1,F MOSSE te Keulen en door alle filinlen dezer firma. De prij» per regel i, «OPfennig.
INHOUD:
VAN VEREE EN VAN NABIJ: Een
protest. Een moordaanslag, door d. K.
Atjëh-politiek, II, door C. v. d. Pol. Het
Handelsblad en de Fransche polka, door L.
Simons. SOCIALE AANGELEGENHE
DEN: Het fiasco der Wet op de Kamers van
Arbeid, H, door H. S. FEUILLETON:
'n Proefrit. Naar het Engelsch van C. E.
Joye. KUNST EN LETTEREN: De ont
wikkelingsgang der Nederlandsche letter
kunde, door dr. J. te Winkel, beoord. door
J. A. N. Knuttel. Betje Wolff en Aagtje
Deken door dr. Johs. Dyserinck. Berich
ten. VOOR DAMES -.Het weekblad Jeugd,
(Ingez.), door Angusta de Fremery. Allerlei,
door Caprice. UIT DE NATUUR, door E.
Heimans. A. H. W. Scheuer, met portr.,
door IJ. Indische reisherinneringen, met
af b., beoordeeld door J. Tersteeg.
Poppenhaishoudens, door M. C. De Hagespelers,
met afb., door Coen Hissink. Portret mr.
S. de Vries, nieuw benoemd Amsterdamsen
wethouder van onderwijs. Afbeelding P.
W. Janssen-monument. Tentoonstelling
van St. Lucas, II, door W. Steenhoff.
Pinksterfeest, door H. de Hoog.
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK,
door V. d. M. en V. d. S. Vreemde
nationaliteiten in Berlijn, door C.
DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL.
ADVERTENTIEN.
Een Protest.x)
Wij ontvingen van den hoofdredacteur
van ons zuster-orgaan het Nieuws van den
Dag het hiervolgend schrijven:
WelEdelGestrenge Heer,
Ik las uw oordeel over mijn artikeltje in
het Nieuws v<m din Dag, in zake Treub-N. Ct.
met onuitsprekelijke verbazing. Ook met eenig
rermaak, want er zijn vergissingen zóó bui
tensporig, dat hetgeen bestemd was om te
prikkelen, nog slechts tot lachlust kittelt.
Vergoelijking van omkooping en
veilheid? als men in de bres springt voor
billqkheid en goeden toon l (welke twee
laatste, dunkt mij, in de pers evenmin over
bodig zqn als in het parlement).
En -in edele verontwaardiging die uw
hart tot eer strekt, maar niet uw
journalistische scherpzinnigheid noch uw kieschheid
jegens anderen haast gjj u, mijn optreden
te brandmerken ala immoreel. Zoo-waar:
immoreel!
Om dit lang-niet-malsche oordeel te staven,
licht güdan een paar citaten uit mijn artikel.
' Met citaten, geachte collega, kan men ook
een heilige aan de galg helpen'; wist gij dat
niet? Güdwingt mij nu tot het verzoek,
de gedeelten uit mijn artikel waar het op
aankomt, hier in hun geheel af te drukken :
In elk geval moet de afwijzing van
den hoofdredacteur der N. Ct." gesteld
worden tegenover de betichting van het
Kamerlid.
Toch en dat is het ernstige van dit
incident is reeds een aldus geuite
beschuldiging (al heeft ze ook niet den
minsten grond) een hoogst ernstig nadeel
voor de courant, die er door getroffen
wordt. Wij behoeven dit niet nader uiteen
te zetten, in het land waar geen koe
bont heet of er wordt wel een vlekje
aan vermoed. Zulk een beschuldiging
brengt den getroffene in de pijnlijke
noodzakelijkheid pro domo te pleiten.
Hij moet, op straffe dat er iets zou blij ven
hangen", tegenbewijs te leveren, en dat
is met den besten wil en het grootste
talent niet altijd mogelijk.
De heer Treub, die beschuldigde, zou
echter moeten bewijzen. Maar vooral:
hij had eerst moeten bewijzen, en niet
beschuldigen in de Kamer...
Nog eens, de waarheid der beschul
diging komt hier niet in de eerste plaats.
Meent iemand een dagblad te kunnen
beschuldigen, hij trachte dat aan te
toonen langs anderen weg: geenszins
door flnancieele bijzonderheden der onder
neming, niet zoo-maar te controleeren,
op te sporen, en die dan in 's Lauds
vergaderzaal te vertellen.
De onschendbaarheid van den afge
vaardigde zou een vloek worden als daar
mee niet samenging het loyale gebruik,
zekere wapens niet in het parlement te
hanteeren.
Tot dusver is dat loyale gebruik ten
onzent vrijwel gevolgd, en het is in het
grootste belang van het publiek, de pers
en het parlement zelf, dat daaraan niet
worde getornd.
1) Naar aanleiding van het artikel, waar
over in dit opstel sprake is, vroeg de N. Ct.
ons, in hoeverre de directie zich met
redactioneele bezigheden had ingelaten. Wij
mogen voorloopig ermee volstaan te ver
klaren, dat de directie hier buiten spel is.
Uw lezers kunnen thans zelfs oordeelen.
Ik zou het een geringschatting van hun
doorzicht en onafhankelijkheid achten, uw
qualificatie nader te bestrijden.
Overigens acht ik mijn naam goed genoeg,
om niet over waardeering mijner immoraliteit
met u in discussie de treden. Güzult mij
ook wel ten goede houden, dat ik bij voorbaat
afatand doe van de gelegenheid, nog te ant
woorden op hetgeen u hierbij mocht willen
aanteekenen. Het was mij slechts te doen
om een protest, en een verklaring tegenover
uw lezers. Dank voor het opnemen mijner
verdediging. Uw dienstw.
Amst., l Juni 19C8. EASTON.
Het doet ons leed het te moeten zeggen,
maar de indruk, die dit hoofdredactioneel
schrijven nalaat is... niet schitterend!
Wij releveeren niet eens, dat de ge
achte inzender, na zich niet in het minst
verdedigd te hebben, na vervolgens ten
overvloede en tot driekeer toe te ver
klaren, dat hij zich niet wenscht te
verdedigen, eindigt bijna roerend!
met te zeggen: Dank voor het opnemen
myner verdediging."
Zulke stijl-lichtvaardigheidjes,
journalistische vluchtigheden, vinden wij op
den keper beschouwd wel lief. Zij
behooren tot het vak, dat onze geachte
opponens en ook wij beoefenen. Wij
voelen ons zoo aan elkander nader l
Er is dan ook erger. In het stukje
en wat voornamer is in het geval.
Vóór de publieke opinie werd, dank
zij Mr. Treub's optreden in de Kamer,
een quaestie gesteld, die overal de ge
moederen in beweging heeft gebracht.
Mr. Treub verweet de N. Ct. subsidies"
te hebben aangenomen van werkgevers;
onder den indruk daarvan, sterker -dan
overigens op haar weg lag, tegen staats
exploitatie te hebben geageerd; en zich
daarbij altijd te hebben gepresenteerd als
de bewaakster van uitsluitend algemeene
belangen. Op het oogenblik, dat wij
een entrefilet wijdden aan deze zaak,
schreef het Haagsche Weekblad zeer ter
snede:
Een advocaat, die voor een belangrijk
honorarium pleit voor een cliënt, kan een
volmaakt honorabel man zijn, van trncs en
leugens afkeerig. Maar hij blijft een advo
caat, die eenzijdig het belang van zijn cliënt
behartigt. En voor den rechter is dit niet
verborgen. Maar hoe, indien nu eens voor
dien rechter in een procedure een rechts
geleerde verschijnt die verklaart, niet de
belangen van een der partijen voor te staan,
doch hem volmaakt objectief te zullen voor
lichten, terwijl achteraf blijkt dat hij 2) door
een der partijen wordt betaald?"
Men kan meenen, dat de N. Ct. zich
bij slot van rekening zal kunnen schoon
wasschen, men kan niet ontkennen, dat
een ernstige quaestie van publieke morali
teit gesteld werd. Welnu, op zulk een
oogenblik aan te komen met de literatuur,
welke hierboven door den hoofdredacteur
van het Nieuws, nu in extenso, nog eens
wordt aangehaald, op zulk een voor de
Nederlandsche pers gewichtig moment
te gaan vertellen: dat het ernstige van
dit incident" bestaat in het feit,... dat men
de courant een hoogst ernstig nadeel"
toebrengt, dat men de redactie in de
pijnlijke" (waarom pijnlijke ?) nood
zakelijkheid brengt pro domo te pleiten,"
dat men niet met zijn vingers mag romme
len in het financiën-mandje van een
courant, dat noemen wij vergoelijking op
zijn smalst, vergoelijking omdat wat zér
ernstig is, wat bovenal ernstig is, als het
minst ernstige, als niet zoo ernstig wordt
voorgesteld, dat noemen wij immoreel,
omdat hét onzedelijk is, in den ruimen
zin, dien men aan dit woord kan geven,
over onschendbaarheid van het financi
nmandje te reppen, oncontroleerbaar" als
de Majesteit der koningen, indien hooger
zaken op het spel staan. Nog eens de
waarheid van de beschuldiging komt hier
niet in de eerste plaats." DIE KOMT JUIST
WÉL IN DE EERSTE PLAATS.'
Dit wat het geval" betreft.
Nog een paar woorden over het stukje,
dat eenige vergissingen bevat, die tot
lachlust kittelen"! Zoo had, volgens den
geachten inzender, onze kie-ichheid ons
moeten weerhouden van immoraliteit"
te spreken! Kieschheid in verband met
een openlijke beschuldiging van immo
raliteit in een persartikel! Een oogen
blik later, nog mooier, schrijft
de heer Easton: Overigens acht ik
mijn naam goed genoeg, om niet
over waardeering mijner immoraliteit
2) Hier stond tusschengevoegd een
voudig". Nu wij het citaat tot het onze
maken, zijn wij zoo vrij dit woord weg te
laten. Het zou kunnen doen denken aan
die cynische omkooping en veilheid," waarvan
de heer Easton vragenderwijs sprak en waar
van wij niet hebben gerept.
met u in discussie te treden"!! Alsof
wij daarover een discussie geopend
hadden! Wij wezen op een stukske in
het Nieuws van den Dag als op een on
zedelijk stukske. Zeiden wij daarmee,
dat wij den geachten schrijver er van een
immoreel iemand vinden ?! Heeft dan de
hoofdredacteur van ons zusterorgaan nooit
gehoord, dat de heilige Petrus, die een
Kerkestichter en een groot zedelijk voor
beeld was, een Rots nog sterker dan de
stichting, die Nieuws van den Dag heet,
tot driemaal toe zijn Heer verloochende,
tot driemaal toe immoreel handelde ?
Kondigde de haan, die toen kraaide, aan,
dat de heilige Petrus voor altijd een
immoreel iemand was ? Hoe noemt men
zulke verwarring van denkbeelden?
In n opzicht, wij willen met het
goede eindigen, had de heer Easton ge
lijk. Wij hadden ons eerste citaat, maar
ook alleen het rste, beter gedaan,
wilden wij iedere mogelijkheid uitsluiten,
dat nog boozer dingen van hem werden
gedacht dan hij reeds deed, een ietsje
langer te nemen. Ons oordeel in de zaak
zelf bleef natuurlijk dezelfde.
Wij wachten met belangstelling het
antwoord, dat de heer Easton ons niet
zal zenden. Gij zult mij ook wel ten
goede houden, dat ik bij voorbaat afstand
doe van de gelegenheid, nog te ant
woorden op hetgeen u hierbij mocht
willen aanteekenen". Neen als gij ook
zoo tot laahlust gekitteld" zijt wordt
dat wel moeilijk!
Een Moordaanslag.
Het zeer ernstig debat over Staats
spoorweg-exploitatie heeft o.i. een
veelbelovenden afloop gehad. Meer nog het
cijfer van stemmen, waarmee de
motieBos verworpen werd, dan het uitgebrachte
aantal stemmen vóór de motie-Nolens
bewijst, dat de openbare meeniniïzich
in de goede richting beweegt. Nu zal
het eerste zijn de propaganda niet te
staken, en met alle mogelijke middelen
de te benoemen Staatscommissie te prik
kelen tot een meer dan
bekwaam-spoedigen arbeid.
De voorstanders van Staats-exploitatie,
gelijk wij reeds zoo lang zijn, zullen in
het bijzonder den heeren Bos en Treub
dankbaar zijn voor de door hen gevoerde
pleidooien, uitmuntend door zaakkennis
en scherpzinnigheid als deze waren.
Jammer echter, dat er, haast onbegrij
pelijkerwijze, door een der beiden, geheel
overbodig, woorden gesproken zijn, die,
naar men heeft te vreezen door hun
kwaadaardig, persoonlijk karakter, de
natie nog langer in geheugen zullen
blijven dan het geheele overige spoorweg
debat.
De mededeeling in de Kamer, dat de
hoofdredacteur van de N. C t. of zijn
blad zich gedurende vier jaren ? 7000
laat uitbetalen door de groote werkgevers,
om hun belangen te verdedigen kon,
in den vorm waarin zij vervat was, daar
ter plaatse en bij die gelegenheid, niet
anders bedoelen dan het plegen van een
zedelijken moord.
Wie heeft daarin iets anders kunnen
zien, dan het als feit constateeren, dat
de heer Plemp een man was, dien men
maar geld had aan te bieden om zijn
overtuiging te verdonkeremanen, of wél
om recht tegen haar in te gaan ? Zelfs
het geringste woord van eenigen twijfel
daaraan, is niet over Treub's lippen ge
komen. En toch, indien dit bewezen ware,
de heer Treub moet het weten, waarom
anders zijn moordplan ? was de heer
Plemp als redacteur het leven niet waard.
En tot bewijs, in zoo ernstige, iemands
eer ganschelijk vernietigende zaak
geen woord. Heeft de heer Treub wat
natuurlijk het groote publiek, ook het
Kamerpubliek, moet denken eenige
zekerheid aangaande de omkoopbaarheid
van den Redacteur der Nieuwe Courant ;
heeft deze voorwaarden aanvaard, die hem
verplichten anders te schrijven dan zijn
beginselen meebrengen of vier jaar lang
nog in dat blad te blijven schrijven, ook
als zijn beginselen zich inmiddels mochten
gewijzigd hebben ? Kent de aanvaller
het door hem vermelde contract nog
nader, dan hij het uit den mond van een
toch niet als spion werkzamen (?) werk
gever heeft vernomen ? *)
Wat de principes van den hoofdredac
teur der N. Ct. betreft, niemand zal
kunnen ontkennen, dat zij de
conservatiefliberale zijn, voorgestaan door de Kamer
leden dier richting, welke ook nu eenparig
tegen de Staats-exploitatie-motie stemden;
principes die steeds tot daden voeren,
liggende in de lijn der groote
werkgeversbelangen. En nu staan wij zeker nog wel
zoo ver van het conservatieve liberalisme
af, als de heer Treub, maar zou het ons
daarom moeilijk kunnen vallen te be
grijpen, dat er menschen van dergelijke
principes zijn, die eerlijk zijn en eerlijk
blijven, ook als zij tot voortzetting van
hun blad gelden van zulke geestverwanten
aanvaarden ?
Want dit schijnt ons wel het onver
klaarbaarste van het geval, dat het in
des heeren Treubs binnenste zóó gesteld
is, dat hij niet de geringste poging deed
om de mogelijkheid van eenige
gemoedszuiverheid bij zijn politieken tegenstander
op te sporen; geen hoogere wijsheid kent
dan deze oppervlakkige redeneering: be
talen groote werkgevers in hun belang
de werkzaamheid eens conservatieven
redacteurs, dan heeft deze zich als slaaf
verkocht en neemt het dus niet ernstig
met zijn principes; om hem dan alleen
op dien grond, dat wil zeggen, op die
onderstelling, getuigend van een eigen
abnormaal, onzuiver moraal gevoelen,
te onthoofden, in de Tweede Kamer
als schavot... ten aanschouwe van ge
heel de natie.
Hoe kon een tweede-kamerlid, partij
leider, zoo onnadenkend, gevoelloos, ja
wreed zijn?
Wij willen niet beweren, dat de heer
Plemp een onafhankelijke geest is. Daar
voor kennen wij hem te weinig. Twee
maal voerden wij strijd met zijn blad;
buiten het principieele, dat thans aan
de orde is, en wij deden toen tot onze
teleurstelling geenszins de ervaring op
van tegenover iemand te staan, van
hooger waarheidsgevoel dan van een aan
tal anderen die perspolemieken leverden.
Wij hebben ons oordeel destijds duidelijk
doen kennen. Maar hoeveel slechts zou
men niet van hem ervaren moeten hebben,
om het eerlijk en nuttig te achten, dezen
redacteur op zoo brute en brutale wijs
onder den voet te loopen ? Ieder, wien
eenige kennis van het persleven niet
bleef ontzegd, weet van hoe vele zijden
de gevaren voor redacteuren dreigen,
door partijen, kringen, vrienden, ver
houdingen, persoonlijke belangen, enz. enz.
Ware het mogelijk een statistisch over
zicht te geven van de personeerlijkheden,
beginselverloocheningen,
waarheidsschendingen, van plichtsverzuim van allerlei
aard door andere lieden dan juist aan
deelhouders naar de oogen te zien wie
weet of op de lijst der verdiensten dien
zelfden heer Plemp niet een hooger cijfer
had moeten worden toegewezen dan aan
zpovelen, die het geluk hebben geen
financieele zorgen te kennen. En met, dat wie
weet ?" bedoelen wij niet waarschijnlijk"
neen, alleen mogelijk". Maar waar
men dit juist niet weet noemen wij de
daad om n hunner, als ware diens schuld
bewezen, uit den ganschea hoop te ligten
en openlijk te massacreeren verfoeilijk.
Is zulk een handeling, in strijd met
het eenvoudigste rechtsgevoel, het werk
van een ontwikkeld man, het werk van
een econoom-jurist?
Zulk een plegen van partijpolitiek is,
voor zoo ver we ons herinneren, zonder
voorbeeld in ons land, en het vinde geen
navolging.
Daar is ook voor den heer Treub een
verzachtende omstandigheid gepleit: nl.,
dat hij scherp en persoonlijk in de N. Ct.
was aangevallen; en als op een tweede
daarnevens, wijzen wij op het feit, dat
Land en Volk, de courant der Vrijz.
Dem. natuurlijk ook last van de N. Ct.
ondervindt. Maar mocht dit een reden
zijn, om het conservatieve blad alzoo te
treffen; behoorde een strijd van argu
menten tegen argumenten, niet het
eenige te zijn, waartoe een partijleider
zich bepaalde ? Een partijleider. Welnu, zal
zijn partij en zijn blad zulk een houding
in bescherming nemen ? Of heeft de heer
Marchant zijn onafhankelijkheid van geest
in deze reeds betoond P
Het Vaderland is reeds een eindweg
op het goede spoor gekomen, met te
verklaren, dat het aanneemt dat de
redactie der Nieuwe Courant zich tegen
die verleiding" d. i. de verleiding
welke voortvloeit uit de bekende bijdra
gen geharnast gevoelt." (Zie Pers
overzicht O. H. Ct. 3 Juni.) Welnu,
iemand die aanneemt (aanneemt, dat is
zelfs meer dan wij doen; wij onderstellen
slechts de mogelijkheid) dat de heer
Plemp in fierheid van onschuld en moed
daar staat naast en, zoo noodig, tegenover
zijn schenkers, moet het met ons afschu
welijk vinden, dat deze man op zoo
ignobele wijs in opspraak is gebracht.
Maar dan opeens snijdt Het Vaderland
dienzelfden concurreerenden collega alle
hoop voor de toekomst af, door te laten
volgen: Maar, psychologisch gesproken,
is dat niet meer dan een fiere waan."
Wij hebben niet zonder verbazing van
deze verzekering kennis genomen. De
zielkunde" is een heel dik boek, en
wij zullen het er maar niet op naslaan.
Wij bepalen ons eenvoudig tot de vraag:
in welken kring moet deze journalist
zijn opgevoed, om zich niet te kunnen
voorstellen, dat een ernstig man zijn eer
kan bewaren, ook bij het ontvangen van
geschenken in dit geval, van middelen
tot voortzetting van zijn blad?
De zaak is nu eenmaal niet geheel
ongedaan te maken; doch, o. d. ook
onder de vrijz. democraten zullen betere
gevoelens naar boven rijzen. Als de woede
van Treub, die hem zoo deed zondigen,
bedaard is, en wie blijft eeuwig
toornen ? zal hij waarschijnlijk in een
stemming komen te verkeeren, waarin
hij zegt: .,Ach, die conservatieve liberalen,
wat zijn ze te beklagen! Te midden van
een wereld, waarin de ellende onder het
proletariaat zoo groot is, de hervormingen
zoo moeilijk tot stand zijn te brengen,
zoodat wij in een maatschappij leven,
waarin wij ons schamen moeten over
den treurigen toestand, waarin de meer
derheid van ouden van dagen, van mannen
en vrouwen, en kinderen het naargeestigst
bestaan slijt: een wereld zóó donker,
dat er voor den gevoeligen en nadenken
den mensch haast geen licht is te zien,
zijn mannen als Plemp en zijn oudliberalen
bedeeld met principes, die hen steeds het
allereerst doen denken aan de belangen
yan werkgevers, liefst nog van groote
werkgevers, gezeten, rijken, heel rijke
menschen, waarin zij voordeel voor den
arme zien!
Welk een troostelooze arbeid, welk
een zielloos streven; verre van alle
geestdrift, die ons ten minste nog
oogenblikken van hoop en enthousiasme
brengt! Zij missen reeds zóó veel; een
hunner voormannen, nu nog beschuldigd
te hebben zonder de daartoe vereischte
hoogste zekerheid te bezitten als had
hij persoonlijk zich aan den geldduivel
verkocht. Dat spijt mij toch!"
D. K.
Wij plaatsen bovenstaand opstel gaarne,
al is het, gelijk de lezer heeft kunnen
opmerken, in lijnrechten strijd met onze
opvattingen in deze, en met ons artikel
van de vorige vreek. Red.
*) Dit artikel werd geschreven vóór het
verschijnen der verklaring van het Bestuur
der Ver. van Nederl. Werkgevers. Uit deze
blijkt nu, dat het cijfer der bijdragen niet is
het door Treub genoemde 4 X / 7000, maar
3 X /8000. Dit maakt ten opzichte der
btteekenis van het contract geen verschil; maar
men ziet hieruit, hoe het Kamerlid bij het
volvoeren zijner geweldige daad is afgegaan
op de inlichtingen van iemand, die niet eens
volkomen op de hoogte van het geval was.
Ook meenen wij hierbij te moeten doen op
merken, dat we een zoodanig contract, zelfs
bij de thans der door het Bestuur afgelegde
verklaring, geenszins voor ongevaarlijk hou
den, indien het gekit een zwakken redacteur.
Ons verzet betreft uitsluitend de onverant
woordelijke houding van den heer Treub,
die alleen reeds het bestaan van zulk een
overeenkomst voldoende acht om iemand,
als kon deze niet andere dan een zwakkeling
zijn, openlijk van zijn eer te berooven.
Atjeh-politiek.
II. (Slot.)
Wa§het stelsel-Van Heutsz" mits
gewetensvol en verstandig toegepast, het
best denkbare voor een oorlogstoestand,
men heeft er mér dan dat ingezien: een
bestuursmethode. Iets draconischer is
wel niet denkbaar, en daarom moest het een
volk als het Atjehsche, welks energie en
hartstochten nog niet zijn uitgedoofd, wel
tot hernieuwd verzet prikkelen.
En wel eigenaardig: de militair Van
Heutsz, die zoo precies wist wat hij wilde,
handelde en zweeg; de bestuursman Van
Heutsz, die nog het a-b-c te leeren had,
verkondigde urbi et orbi zijn inzichten
met een beslistheid, dat men niet weet
waarover zich het meest te verbazen: over
de maïveteit van zoo'n wereld vermaard
generaal, dan wel over de lichtzinnig
heid, waarmee politici en economen al
het op-goed-geluk-af geformuleerde fraais
hebben geslikt.
Het bekende zitten op de (Atjehsche)
geldkist" kon voor een tijdje nuttig werken
bij een bepaalden oorlogstoestand; maar wie
kan zich zoo'n uitmergelend
bestuursstelsel denken. Dat bleef het toch tot op
dezen dag : reusachtige beboetingen zonder
een aanwijzing van persoonlijke schuld;
morsen met heerendiensten; belasting op be
drijven, tot welks opleving zoo goed als niets
gedaan werd; voorts geen noemenswaardig
onderwijs of geneeskundige dienst; altijd
door maar patrouilleeringen die vaak op
formeele rooftochten leken, omdat Indische
legerverpleging alles te wenschen laat en
de gewoonte meebrengt,
voedings-indemniteit bij voorbaat te verbrassen en dan op
kosten van den boer" te leven; zoo was
tot dusver het Atjehsche bestuur. Feitelijk
is het ook aldus vastgelegd in de
bestuursinstructie van 7 Mei 1902, waarin de meest
drastische methoden worden voorgeschre
ven; niets wordt daarin ontzien: geen
bezit