Historisch Archief 1877-1940
"F
f
T
I
No. 1615
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Rotterdam een 8-tal Kamers, maar van een
ernstig systematisch onderzoek in n der
Takken, waaraan inderdaad zoo groote
behoefte Instaat, is het nog nimmer ge
komen. Daar ligt een hoogst nuttige taak
voor de Kamers, haar bestaan overwaard!
Daarvoor moet haar recht van enquête
?wettelijk gesanctioneerd, en daarvoor haar
geldmiddelen ruimer z\jn, opdat zij maar
niei Jan, Piet of Klaas als secretaris moet
aanstellen, maar bekwame mannen daarin
een ernstige sociale taak kunnen vinden.
Slechts in die richting, meen ik, is een
bevredigende oplossing te vinden.
H. S.
'JtllUlimmillMIMMimilllllllllllHMIIIIIIIIIIIIIItlNIIIIIHIIIIimillllllllllll
Sl^Lfif'fl
De (MwifteliDgiM ter Nederlandsclie
Let
- terWe door dr. J, te fittïel.l)
n.
'', Ontwikkelingsgang der letterkunde," der
letteren" liever staat er een werkelijkheid
achter die woorden? Ja en neen. Neen, zoo
er de gedachte door wordt opgewekt aan een
zelfstandige ontwikkeling, aan een zoodanige,
waarbij de schrijvers van de eene periode
voortbouwen op die van de andere, aan een
ontwikkeling uit eigen kracht van een zich
als het ware voortplantend schoonheidsgevoel
en beeldend vermogen. Ja, zoo bedoeld wordt
de algemeene ontwikkelingsgang der
menschenmaatschappij, beschouwd in hare let
terkundige voortbrengselen: elke nieuwe
literatuurvorm product van nieuwe maat
schappelijke verhoudingen. Welke van beide
voorstellingen heeft prof. Te Winkel voor
gestaan? Ik durf het niet zeggen in zijn
werk is van ontwikkeling" zóó weinig sprake,
dat ik geneigd zon zijn te antwoorden: geen
van beiden. Het lijkt inderdaad of het woord
ontwikkelingsgang" gekozen is, omdat het
in de lucht hangt tegenwoordig en omdat
eenige variatie in den titel, tegenover de
werken van voorgangers gewenscht was.
Wie met het in mijn vorig artikel betoogde
halverwege meegaat, kan moeilijk hoogge
spannen verwachtingen hebben omtrent prof.
T. W.'s geschiedschrijving. Nochtans bereide
hu sich op teleurstelling voor. Zóó arm aan
waarde als in deze twee eerste afleveringen be
hoefde dit werk om zijn beginselen niet te zijn.
Alles wat ons hier gegeven wordt,is/eeds elders
en vaak beter gezegd men kan dit staande
honden zonder in het minst terug te komen
van z\jn deprecieerend oordeel over vroegere
beschouwers van onze letteren. Van de
middeleeuwsche letteren wordt ons in slechts
120,' met: de rederijkers incluis in 220 blz.
nagenoeg niet anders verteld dan waarover
al zoo geschreven is- en in welken
techniEchen vorm. Oorzakelijke of elke andere
samenhang ook met het maatschappelijk leven
wordt' nergens gepoogd te geven, van elke
schets van het individueel karakter van de
besproken kunstwerken, van elke karakte
ristiek buit*» die van het verhaaltje of
déleidende,jiüdatihten bleven wij gespeend.
Bezien wij bijv. het derde hoofdstuk : De
Frankische ridderromans." Het vangt aan:
Dat d« clerken bij, hun eerste optieden als
dichter noch in vorm, noch in stof oorspron
kelijk konden wezen, spreekt van zelf." Wat
weet prof. T. W. van het eerste optreden
der cletrken als dichters?" Moeten de oudste
bewaarde werken hun eerste zijn geweest?
Kunnen en zullen' niet oudere
literatuuruitingen door de geïmporteerde zijn verdron
gen? Waarom spreekt der clerken
onoorsnronkelijkheid van zelf? Juist de verklaring
van zulke verschijnselen zoeken wij in een
literatuurgeschiedenis, vooral in een die ons
in aestheticit niet wijzer maakt. Of moet het
geen volgt, de getuigenis dat zij zich wel
moesten aansluiten bij hunne voorgangers in
andere talen," een verklaring verbeelden ?
Hoe het'zij, de clerken vertaalden Fransche
romans, dat weten we nu, wat meer? Niets
anders dan de zeer beknopte, voor het vor
men van een oordeel over de letterkundige
beteekenis waardelooze, inhoudsopgave van
een aantal romans en'de volgende
indmdueelethiiche appreciatie van den Karel ende Elegaet:
De hoofdpersonen zijn dan ook geene epische
heroën, maar gewone menschen; en terwijl van
den eenen kant een even godsdienstige als
humane geest uit het gedicht spreekt, bevat
1) Afl. l en 2.
zijweg af naar 't dichtstbijzijnde einde van
Jubileum Laan; en ik berekende dat als ik
die laan nam, ik een soort van rondegang
- kon blijven rijden totdat Bilberry weer bij
zijn positieven was of zijn machine wegens
gebrek aan adem stil bleef staan. Ik zwenkte
den hoek om, en in de Laan hielp ik nog
twee honden uit hun lijden, 't Is toch eigen
aardig dat je onder gewone omstandigheden
dien verkeersweg vijftigmaal kunt afloopen
zonder een hond te zien en nu leefde 't ervan.
In' dit bijzondere geval echter, bracht 't
aantal mijn redding mee. Het eerste beest
deed mijn machine uitglijden dwars over den
weg; het tweede bracht haar weer in even
wicht. Als er geen tweede geweest was, dan
z*u ik tegen een lantaarnpaal opgevlogen
zijn. Ik besloot bij mezelf, dat, als ik gespaard
bleef, den eigenaar van dat tweede beest op
te zoeken, en hem te offreeren het op mijn
kosten te laten opzetten als dankbare her
innering. Onderwijl schoot ik weder om den
Cubbington-bocht en in een oogwenk kreeg il
Bilberry weder in 't zicht. Hij stond nog op
deze'fde plaats waar ik hem 't laatst achtergelaten
had, en z'n hoofd waggelde op zijn schouders,
terwijl hu eerst den weg op en toen af keek.
Hei!" gilde ik, ik kan 'm niet
etoppen I Wat moet ik doe oe n?"
Het geval scheen hem heelemaal van zijn
stuk te hebben gebracht, want in plaats van
nog te antwoorden, ging bij naar 't midden
van den weg en greep naar me toen ik hem
voorbijflitste. De hemel alleen weet wat er
gebeurd zou zijn als hij mij gegrepen Bad,
maar gelukkig miste hij me, en viel zwaar
op zijn zotte gezicht.
Niettegenstaande den pijnlijken aard van
myn toestand moest'ik toch lachen. Het was
wel geen erg hartelijke lach, maar toch vol
doende om mijn ouden kennis, den politie
agent, die mijn komst stond gade te slaan
op den hoek waar ik hem 't laatst ontweken
was, te irriteeren.
het van den anderen kant tafreeltjes, met zoo
veel ironie geschetst, dat ons bjj de lezing
meermalen een glimlach op de lippen komt,
zooals die bijna doorloopend door onzen
Reinaert wordt gewekt."
Onzen Reinaert," daarover zal de schrijver
loskomen! Och neen: In den Roman van
den Vo» Rtinatrde heeft onze
middeleeuwsche litteratuur haar hoogtepunt bereikt."
Waarom hebben we dat aan te nemen?
Ja waarom men kan zooveel vragen, prof.
T. W. zegt: het is zoo en daarmee uit l
Wat krijgen we behalve dit apodictische
aesthetische vonnis? Een zeer korte opsom
ming van vroeger elders geschreven
dierdichten, een schets van 't verhaal, een vage
beschouwing wat de satirieke strekking ge
weest zou kunnen zijn.
O ja ook nog de klacht, dat wij onge
lukkig alleen den doopnaam des inderdaad
gemalen" dichters weten (kenden wij hem
maar als Willem Pietersz., nietwaar) en de
mededeeling dat men hem bij gissing in den
omtrek van Hulst thuis brengt.
Verband tusschen literatuur en leven, zullen
wij het vinden in hoofdstuk IX, dat den
veelbelovenden titel dr aagt: De dichteistegenover
de sociale beweging?" Och arme, neen: be
halve een in haar vaagheid waardelooze schets
van die sociale beweging, geeft de schrij ver niet
weer den invloed van dien strijd op de dich
ters, op hun denken en verbeelden, maar
alleen wat zy er van gezegd hebben daar
naast de dwaasheid, dat Maerlants schriften
vrucht droegen in den vorm van meerdere
macht der democratie" in de 14de eeuw.
Lichtvaardige conclusies als die tot deze be
wering leidde, vinden wij meer. Bijvoorbeeld
op blz. 17: Eene eeuw na VKLDEKE gelooft
men aan de oprechtheid der poëtische liefdes
betuigingen, althans hier te lande, niet meer."
Welk een kennis van het intiemste geestes
leven van dien tijd moet de man bezitten,
die ons dit durft verzekeren! Welke zullen
zijn geheime bronnen zijn? Ditmaal zijn ze
eens niet geheim, de geheele verzekering
berust op n plaats bij n dichter!
Wanneer wij in onze dagen belangstelling
vinden voor de middeleeuwen, dan zeker aller
eerst voor de middeleeuwsche mystiek, waar
aan wij de hoogste en schoonste
geestesuitingen van het tijdperk verschuldigd zijn. Ben
ik hier zelf apodictisch, als ik deze vrij alge
meen erkende waarheid eenvoudig neerschrijf?
Dat zij dan een fout die de criticus niet, de
geschiedschrijver wel steeds kan vermijden.
Hoe het zij, de invloed, dien de mystieke lite
ratuur gehad, de ingang dien zij gevonden heeft,
moeten haar volgens prof. T. W.'s eigen maat
staf minstens zoo belangrijk maken als alle
andere middeleeuwsche literatuur samen.
Zullen we dus 100 bladzijden er aan gewijd
vinden? Och neen lezer, de schrijver houdt
niet van mystiek, hij wijdt dus aan De
mystiek in lied en proza'... 6/4 bladzijde!
Alleen geheel willekeurig worden Mande
(over wien k blz.l) en andere mystici in
andere hoofdstukken besproken, neen geme
moreerd, en zoo kan het genoemde getal wat
stijgen.
Vanwaar kwam de algemeene neiging tot
mystiek? Zeer eenvoudig: Die geestvervoe
ring, die geestelijke dronkenschap, zooals het
heette, was aanstekelijk; meer en meer breidde
de mystieke devotie zich uit." Heeft prof.
T. W. nu heusch niet de nietszeggendheid
van zulke frasen gevoeld? Eea welgeslaagde
verklaring is misschien wat veel geëischt, maar
dat ook een eerlijke poging ontbreekt!...
Merkwaardig is dat, wat elders de liefde niet
vermag, in dit hoofdstuk de tegenzin bewerkt:
zooveel mogelijk wordt de groote dichteres
Hadewijch op hoofdzakelijk aesthetieche gron
den' neergehaald.
Het tijdvak van 1430?1580 dat der Rede
rijkers te noemen, was geen gelukkige keuze:
veel van het beste, wat het voortbracht, valt
buiten de werkzaamheid dier ten onrechte
veelgesmaden. Ia hoofdzaak bijvoorbeeld
wereldlijk en geestelijk lied. Van het eerste,
van de heerlijk friseche liedjes der
landsknechten, weet ,de schrijver weer niets te ver
tellen, dan waarover ze zoo al handelen; tot
besluit een kort ethisch oordeel. Het geestelijk
lied wordt op dezelfde wijze met bet geestelijk
proza en ... de eerste gedrukte boeken samen
in nog geen acht bladzijden afgehandeld. In
deze enkele bladzijden vindt de schrijver ge
legenheid de overijlde gevolgtrekking te maken
dat sinds 1508" geestelijke liederen werden
gedrukt, omdat toevallig de oudste bewaarde
bundel uit dat jaar ia en tot de onjuiste,
misschien op vluchtige lezing van Acquoy's
artikel berustende, mededeeling, dat Tonis
Harmansz. naar men vermoedt" de dichter
van Des Soudaens dochter was, waarvan de
etof aan een omstreeks 1510 gedrukt volks
boek ontleend moet zijn, omdat wij toevallig
Goed zoo meneer l" schreeuwde hij, toen
ik op grootsche wijze den hoek omschoot :
as 'k je te pakke krijg, dan zu' je't lachen
wel verleere".
Zie je dan niet, ezel die je bent", brulde
ik, dat 'k er niks an doen kan l Ik ".
Ik hield me maar stil, want hij was allang
buiten myn gehoor. Bovendien is het niet
gemakkelijk te schreeuwen als je op een
motorfiets zit die vijftig kilometer per uur rijdt.
Toen ik Jubileum-Laan inschoot achter
haalde ik den dominé. Ik had me tot dan
toe steeds gevleid, dat hij mij hoogachtte,
maar bij deze gelegenheid was zijn gedrag
er geheel op berekend om mij uit dien
waan te brengen. IIüliep in 't midden van
den weg; en terwijl hij op zij sprong mikte
hy heel ondominéachtig met zijn parapluie
op mii. Ik voelde me gekwetst. Moreel
natuurlijk, niet lichamelijk, want toen de slag
neerkwam, was ik al weer vijftig meter s-erder.
Ik besloot den volgenden Zondag niet ter
kerk te gaan, want ik kon niet luisteren
naar de preek van een man die geiracht
had mij verraderlijk met zijn paiapluie te
vermoorden.
Voor ik nog goed mijn verontwaardiging
te boven was, kreeg ik Bilberry alweer in
't zicht. Hjj had zich nu vereenigd roet den
agent en klaarblijkelijk brouwden ze kwaad.
Die idioot van een smeris was bezig Bil
berry af te kloppen en hem iets in 't oor
te fluisteren. Bilberry knikte als antwoord.
Hei, idioten die jelui bent!" schreeuwde
ik, begrijp je dan niet, dat deze bruut met
me op hol is!" Doch geen van beiden
antwoordde. Uit mijn ooghoek zag ik ze
Büberry's vo'ortuin ingaan en hard 't pad
afloopen, dat naar den achterkant van 't
huis leidt.
De vreeselijke gedacht» kwam in me op,
dat zij de windbuks gingen halen waarmee
Bilberry zich soms amuseert musschen te
missen. Even dacht ik er aan 't vrije veld
geen ouderen tekst bezitten! Zijn zulke losse
beweringen wetenschappelijk te noemen ?
Prof. T. W. is altijd hoogst gelukkig als hij
een naam kan opgeven: niettegenstaande hu
slechts vier bladzijden aan het geestelijk lied
wijdt, somt hij al de bekende dichters, met
en benevens den onbekenden Tonis op.
Hoofdstuk voor hoofdstuk zouden wij zpo
kunnen nagaan, zonder ergens tot een meer
bevredigend resultaat te komen Liever ech
ter wil ik eenige algemeene beschouwingen
aan het bovengezegde vastknoopen. En dan
dringt zich de vraag op, door Van Deyssel
eens aan Ten Brink gesteld: nu ja, best,
goed, maar wat zóüdat nu eigenlijk?" Dat
alles, of ook dat weinige, dat prof. T. W. ons
daar nu vertelt, wat moeten wij er mee be
ginnen? Welk nut, welke waarde heeft het,
wat verrijkt of veifijnt het in ons, welke ver
langens bevredigt, welke behoeften verzadigt
het ? Het doet immers niets van dat alles l
Ik kan in het schrijven van zoo'n boek niet
anders zien dan, om 't zoo te noemen,
geestelijk postzegelverzamelen: claseificeeren,
rubriceren, determineeren om het
clas<iflceeren, rubriceeren, determineeren; tijdverdrijf
voor den schrijvenden geleerde en lezenden,
pseudogeleerde. Voor het schrijven van zijn
werk mag prof. T. W. daarnaast deze goede
reden gehad hebben, dat het hem de beloo
ning gaf, door het lezen van zijn stof, van
het ontvangen van een, tot diep in de ziel
roerenden en hoog boven het alledaagsche
verheffenden, totaalindruk van een deel dier
grootsche, oneindige wereld van in eenheid
en samenhang toch eeuwig en onophoudelijk
wisselende verschijnselen: een wereld, die,
voor wie heeft leeren opmerken, altijd belang
wekkend is, waar men den blik, ook heen
wendt" (blz. CVIII) de lezer blijft van
deze heerlijkheden velkomen gespeend. Noch
oirtrent de waarde, noch omtrent de maat
schappelijke voorwaarden der kunstwerken,
leert hij iets en mag zich dan schadeloos
stellen met een ballast van namen en jaar
tallen.
De 17de eeuwsche letteren leveren in
menigen zin dankbaarder stof dan de vroegere,
zij geven echter ook meer gelegenheid tot
mijvattingen en de fouten van prof. T. W.'s
methode, indien die dezelfde blijft, dreigen
er hinderlijker bij op den voorgrond te komen.
Laat ons echter afwachten!
Leiden, Dec. '07. J. A. N. KNUTTEL.
Verbetering. In het eerste artikel,
niet door den schrijver gecorrigeerd, zijn
eenige storende fouten blijven staan, o. a. :
1ste kolom, r. 36 v. o. lees: zich kunnen
indenken in; r. l v. o. lees: een of ander
oogpunt; 2de kolom, r. 22 v. b. lees: inden
dichter Cats; r. 29 v, o. vervalt de zin:
Inderdaad, gelijk hij zelf den befcrdeelaar
in den mond geeft.
BetjefolffeuaitjeDto.
Dezer dagen kwam ik in het bezit van
Les femmes illustres de l'E«rope par Madame
la comtesse Drohojowska, nee Symon de
Latreiche", een werk dat, geïllustreerd door
Jules David «n Raunhein, in 1852 te Parijs
het licht zag. (Een '2*1« druk verscheen reeds
in '58). Daarin wöWt voor Nederland aan
Agatha Decken (lees: Deken) eene eereplaats
toegekend.
Opmerkelijk dat de Fransche schrijfster
(1822?'57)?bekend om hare vele geschriften
op het gebied van geschiedenis en opvoed
kunde juist Aagtje, de onafscheidelijke
vriendin van de dichteres Maria Bosch, in
de eerste plaats noemt in haar samenwerken
met de Beeznster pradikantsweduwe (1777);
terwijl al de romans in brieven, door beide
vriendinnen uitgegeven, op het titelblad
Wolff" vooraan plaatsen.
Zeer juist is het contrast van beider per
soonlijkheid geteekend. Dekens kalme,gtrenge,
in zie ti zelf gekeerde [maar toch ook grap
pige] natuur tegenover het levendig en dartel,
scherp en gpotziek karakter van Wolflje.
Door het contrast verkregen bare gaven van
hart en geest zegt de schrijfster een
grooter ontwikkeling. Vooral in den roman
Willem Loevend worden geroemd de klaar
heid van stijl, de juistheid der beschrijving,
de fijnheid van opmerking, de waarheid en
de energie der karakters."
Intusfchen maakt maakt zy zich aan over
drijving schuldig, in hare waardeering van
Deken ten koste van Betje als zij eindigt:
Ces deux femmes, réunies dans une modeste
et douce amitié, pour répandre une heureuse
influence sur leur patrie en agrandissant Ie
in te vliegen en mijn rot) mij mee te laten
moeren waarheen 't zin had, maar dat idee
liet ik spoedig weer varen. Voor zoover ik
wist, kon het ding nog wel dagen lang blij ven
doorwerken, in welk geval ik natuurlijk te
een of ander tijd in 't donker de zee zou
inrijden tenzij ik in iets meer vast's reed
vóór ik de kust bereikte.
Voor ik nog goed tot 't besluit, mijn ronde
gang maar vol te houden, gekomen was,
vloog ik de Clubbington-bocht al weer in,
waar nu groepjes gezichten voor de vensters
mij er op wezen, dat de buurt langzamerhand
tot besef gekomen was, dat er iets
sensationeels aan de hand of liever op het wiel was.
Den hoek omkomende, zag ik dat de twee
samenzweerders weder op 't tooneel ver
schenen waren en dat zij versterking gekre
gen hadden in de gedaante van een melkman,
wiens wagen aan den kant van den weg
stond. De handhaver der wet hield een
opgtrolde wasoblijn in de hand; en terwijl hij
die zachtjes liet bungelen, schoot mij eens
klaps door 't hoofd wat hij voor had. Hij
wilde me ,,lasso-en", terwijl ik hem voorbij
kwam.
Mij lang over het stuur buigend, vloog ik
voort als een blf d voor een herfststorm uit;
de smerig zwaaide zijn doodeiijk wapen twee
maal boven het hoofd en miste me een meter
of tien. De Nomen hadden echter voorbe
schikt dat zijn worp niet geheel zonder vrucht
zou zijn, want het paard van den melkman,
opgeschrikt door mijn lawaaierige nadering,
wierp zijn kop nog juist bijtijds de hoogte in
om de neerkomende lus op te vangen. Over
mijn schouder kijkende, zag ik het doodeiijk
verschrikte rossinant een wanhopige ruk
voorwaarts doen en er full speed van door
gaan, niet alleen den melkkar, maar ook den
agent achter zich aansleepend.
Op de een of andere manier was de
dolleman er in geslaagd, in 't eind van 't touw
verward te geraken, en hij kwam den weg
cadre de sa littérature, 'se sont partagéa les
loges et la gloire, cherchant chacune a s'en
attribuer réciproqnement une part plus
grande; maïs Ie nom d'Agathe Decken et la
couleur dominante de son esprit, attachés
a ees romans, orit fait predommer sa réputation
et l'ont irrévocablement pla<;ée , un rang
illustre et doublement honorable dans les
annales littéraire s du dix-huitième siècle."
27 Mei 1908.
Dr. JOHS. DVSERINCK.
BericMfiD.
In de Literarische Echo" doet een inzen
der het voorstel tot stichting van een
RIJKSBIBLIOTHKEK VOOR SCIIOONE LITERATUUR. In
geen der groote Duitsche bibliotheken wordt
aan het verzamelen van de vooitbrengselen
der letterkunde bizondere zorg besteed, zoodat
men, eenig literair werk behoevende, vaak
te vergeefs zoekt. Vooral is zulka het geval
met literatuur na Goethe verschenen. Boeken
van en over Storm, Grillparzer, Hebbel,
Spielhagen, Ludwig, Raabe, Frenssen,
Ompteda, Liliencroa en meerdere romanschrijvers
en dichters, zyn in de Duitsche bibliotheken
slechts Bchaarech aanwezig. De voorsteller
wenscht de bibliotheek in Frankfort, Leipzig
of Stuttgart gevestigd te zien, omdat deze
plaateen in het centrum van het rijk liggen
en vooral ook omdat de beide laatste steden
de centra van den Duitschen boekhandel zijn.
Om de bibliotheek van lectuur te voorzien
?wenscht hij, behalve een flinke rijkssubsidie
voor inrichting en onderhoud, het recht van
verschillende staten (Pruisen, Beieren, Hessen,
Würtemberg, Anhalt, Scnwarzburg
Sonderhausen en Lübeck) op gratis-exemplaren
van elk nieuw te verschijnen boek, op de
te stichten Ryksbibliotheek te zien overge
dragen, teneinde aldus op goedkoope wijze
een groot deel van de nieuw verschenen
literatuur te ontvangen.
Het is voor den inzender te hopen dat
zÜn voorstel beter slagen zal dan dat tot
oprichting van een Kijksmuziekbibliotheek,
voor enkele jaren met grooten ophef aange
kondigd, en welk plan vrijwel mislukt is.
PRIJSVRAAG,
Overeenkomstig het besluit der jaarlijksche
raadsvergadering van 1908, looft de com
missie van het Koloniaal Museum te Haar
lem een gouden medaille uit, of een bedrag
van ? 150, voor de beste bijdrage betreffende
caoutchouc of rubber (gomelastiek).
i > UMI < "in ui u
heeft sedert 190 jaar eene onwan
kelbare reputatie voor absolute
zuiverheid en kwaliteit. Vraagt
uwen wijrihandelaar naar
proefflesschen.
Prijzen van f 2.5O tot ? 8.5O.
Generaal-Agenten :
Koopmans & Bruinier, Amsterdam.
Nomaal-OndBiüeeÊK]
van
ProfDrG.
Eenige
Fabrikanten
rW.BengerSöhne
Si-uttgart
Hoofddepót te AMSTERDAM: Kalverstr. 157
K. F. DEUSCHLE-BENGER.
40 cents per regel.
BOUWT te NUNSPEET
op de VELUWE.
Inlichtingen bij Ar t i", doorloopende
schilderijen-tentoonstelling aldaar.
i l IW WINKELFER IN i
* ^HUISHOUDELIJKE *?
ARTIKELEN VERSTREKT
MG R ATISII
l ONZE BROCHURE
KR W M E l C M S
MMAAKPOTTE-N
nel metalen Deksel'
,Hoe maakt men hel best
Fruit en Groenfen in"
EIMGROS B IJ
3oh.H.van der Meiden
' Amersfoort. ' f
Het blijvend gedeelte,
Wat ook in de naaste toekomst in het Leger moge veranderen
of heengaan, het
FONGERS RIJWIEL,
dat het Legerbestuur ten behoeve der militaire wielrijders heeft
aangeschaft, is het gedeelte dat blijft.
Volledige inlichtingen over Fongers rijwielen en Fongers prijzen worden
gaarne verstrekt door de filiaalhouders, de agenten en het hoofdkantoor.
af met een reeks reuzeneprongen, die deden
denken aan een ballon die zijn gas zoowat
kwijt is. Ongelukkigerwijs brak de lijn al
gauw, anders zou er een vacature bij de
plaatselijke politiemacht geweest zijn voor
een verstandiger lid der samenleving.
En nu was mijn eigen strijd ook haast
gestreden.
Grijnzend om 't lot van den agent, vloog
ik als een orkaan Jubileum Laan weder in
en zag dat het einde nabij was. Een kudde
schapen, vermoedelijk op weg naar de een
of andere slachtplaats, spreidde zich sierlijk
over mijn weg uit. Ik bespaarde den slager
de moeite er vijf van te slachten, en ver
volgens mijn zadel verlatend en een
gracieusen parabolischen boog beschrijvend,
belandde ik, als een arond met uitge
spreide vleugels, op de ruggen der achter
hoede.
Na een morgen kolf gespeeld te hebben,
ben ik wel meer begeerig op scbapevleesch
aangevallen, maar nooit was dit gepaard
gegaan met zooveel lichamelijk ongemak.
Mijselve pijnlijk bij elkaar rapend, staarde
ik, temidden van een droevig stilzwij
gen, naar de overblijfselen van
Biiberry's motorfiets, terwijl de twee heeren die
de schapen begeleidden mij toespraken in
bewoordingen warm genoeg om er een deel
van 't vleesch dat en rnasse" in 't rond
verspreid lag, mes gebraden te hebhen.
M'n goeie menschen", zei ik, zoodra ze
even zwegen om adem te echeppen, 't was
mijn schuld niet. Dadr op de geruïneerde
flets wijzend -- ligt de bewerker van al dit
onheil. Neem 'm. Ik geef hem jelui; en dat
het bezit ervan jelui inoie gchadeloüMtellea
voor 't geringe verlies dat ge moogt geleden
hebben !*'
Na dat gezegd te hebben, hinkte ik weg
mi t al de waardigheid die ik bijeenffaren koi;.
Het feit dat de drijveis mij noch antwoordden
noch volgden, was, vertrouw ik, toe te
schrijven aan verbazing die hen voor 't
oogenblik sprakeloos maakte.
Zonder te talmen om dit uit te maken,
ging ik naar huis.
Ik voelde me téonwel om Bilberry op
staanden voet te vermoorden. Ik besloot oen
dit tot den volgenden dag uit te stellen. De
ellendige wachtte echter niet tot ik sterk
genoeg was om 't te kunnen wagen. Een paar
uur later kwam hij schuimbekkend bij mij aan.
Het bleek dat de schapendrijvers de over
blijfselen van de flets naar het politiebureau
gebracht, en dat de lui van het bureau ze
weer naar hém gebracht hadden; en nu was
er een eisch tot schadevergoeding tegen hem
ingesteld; en de lasso-ist en de melkman
dreigden elkaar een proces aan te doen en
iedereen had, om kort te gaan, een grief
tegen iedereen.
Maar", brulde Bilberry, toen hij de ver
schrikkingen die op komst waren, had op
gesomd, jij begint met me die flets te be
talen, wair je oud-tjzer van gemaakt hebt l"
Drie honderd gulden hadden we afgesproken
en ik moet je verzoeken om een cheque
voor dat bedrag, jou lompe idioot I"
Daarna vielen er woorden, en eindelijk
verliet hij 't huis, de deuren achter zich
dichtslaande en moord en doodslag snuivend.
Zoo staat de zaak, nu dit ter perse gaat,
maar ik verwacht ieder uur nader bericht
van Bilberry's advocaat. Naar ik gehoord
heb, zijn hem de rekeningen voor de honden
en de schapen toegezonden, maar zonder
twijfel jal hij probeeren ze mij op den hals
te schuilen.
Maar, zooals ik al zei, ik wil de ethische
kant van de kwestie hier niet bespreken
omdat de zaak «ub judice" is. Daarom laat
ik 't aan 't publiek over om tusschen ons
te oordeelen.