De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 7 juni pagina 3

7 juni 1908 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

"F f T I No. 1615 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Rotterdam een 8-tal Kamers, maar van een ernstig systematisch onderzoek in n der Takken, waaraan inderdaad zoo groote behoefte Instaat, is het nog nimmer ge komen. Daar ligt een hoogst nuttige taak voor de Kamers, haar bestaan overwaard! Daarvoor moet haar recht van enquête ?wettelijk gesanctioneerd, en daarvoor haar geldmiddelen ruimer z\jn, opdat zij maar niei Jan, Piet of Klaas als secretaris moet aanstellen, maar bekwame mannen daarin een ernstige sociale taak kunnen vinden. Slechts in die richting, meen ik, is een bevredigende oplossing te vinden. H. S. 'JtllUlimmillMIMMimilllllllllllHMIIIIIIIIIIIIIItlNIIIIIHIIIIimillllllllllll Sl^Lfif'fl De (MwifteliDgiM ter Nederlandsclie Let - terWe door dr. J, te fittïel.l) n. '', Ontwikkelingsgang der letterkunde," der letteren" liever staat er een werkelijkheid achter die woorden? Ja en neen. Neen, zoo er de gedachte door wordt opgewekt aan een zelfstandige ontwikkeling, aan een zoodanige, waarbij de schrijvers van de eene periode voortbouwen op die van de andere, aan een ontwikkeling uit eigen kracht van een zich als het ware voortplantend schoonheidsgevoel en beeldend vermogen. Ja, zoo bedoeld wordt de algemeene ontwikkelingsgang der menschenmaatschappij, beschouwd in hare let terkundige voortbrengselen: elke nieuwe literatuurvorm product van nieuwe maat schappelijke verhoudingen. Welke van beide voorstellingen heeft prof. Te Winkel voor gestaan? Ik durf het niet zeggen in zijn werk is van ontwikkeling" zóó weinig sprake, dat ik geneigd zon zijn te antwoorden: geen van beiden. Het lijkt inderdaad of het woord ontwikkelingsgang" gekozen is, omdat het in de lucht hangt tegenwoordig en omdat eenige variatie in den titel, tegenover de werken van voorgangers gewenscht was. Wie met het in mijn vorig artikel betoogde halverwege meegaat, kan moeilijk hoogge spannen verwachtingen hebben omtrent prof. T. W.'s geschiedschrijving. Nochtans bereide hu sich op teleurstelling voor. Zóó arm aan waarde als in deze twee eerste afleveringen be hoefde dit werk om zijn beginselen niet te zijn. Alles wat ons hier gegeven wordt,is/eeds elders en vaak beter gezegd men kan dit staande honden zonder in het minst terug te komen van z\jn deprecieerend oordeel over vroegere beschouwers van onze letteren. Van de middeleeuwsche letteren wordt ons in slechts 120,' met: de rederijkers incluis in 220 blz. nagenoeg niet anders verteld dan waarover al zoo geschreven is- en in welken techniEchen vorm. Oorzakelijke of elke andere samenhang ook met het maatschappelijk leven wordt' nergens gepoogd te geven, van elke schets van het individueel karakter van de besproken kunstwerken, van elke karakte ristiek buit*» die van het verhaaltje of déleidende,jiüdatihten bleven wij gespeend. Bezien wij bijv. het derde hoofdstuk : De Frankische ridderromans." Het vangt aan: Dat d« clerken bij, hun eerste optieden als dichter noch in vorm, noch in stof oorspron kelijk konden wezen, spreekt van zelf." Wat weet prof. T. W. van het eerste optreden der cletrken als dichters?" Moeten de oudste bewaarde werken hun eerste zijn geweest? Kunnen en zullen' niet oudere literatuuruitingen door de geïmporteerde zijn verdron gen? Waarom spreekt der clerken onoorsnronkelijkheid van zelf? Juist de verklaring van zulke verschijnselen zoeken wij in een literatuurgeschiedenis, vooral in een die ons in aestheticit niet wijzer maakt. Of moet het geen volgt, de getuigenis dat zij zich wel moesten aansluiten bij hunne voorgangers in andere talen," een verklaring verbeelden ? Hoe het'zij, de clerken vertaalden Fransche romans, dat weten we nu, wat meer? Niets anders dan de zeer beknopte, voor het vor men van een oordeel over de letterkundige beteekenis waardelooze, inhoudsopgave van een aantal romans en'de volgende indmdueelethiiche appreciatie van den Karel ende Elegaet: De hoofdpersonen zijn dan ook geene epische heroën, maar gewone menschen; en terwijl van den eenen kant een even godsdienstige als humane geest uit het gedicht spreekt, bevat 1) Afl. l en 2. zijweg af naar 't dichtstbijzijnde einde van Jubileum Laan; en ik berekende dat als ik die laan nam, ik een soort van rondegang - kon blijven rijden totdat Bilberry weer bij zijn positieven was of zijn machine wegens gebrek aan adem stil bleef staan. Ik zwenkte den hoek om, en in de Laan hielp ik nog twee honden uit hun lijden, 't Is toch eigen aardig dat je onder gewone omstandigheden dien verkeersweg vijftigmaal kunt afloopen zonder een hond te zien en nu leefde 't ervan. In' dit bijzondere geval echter, bracht 't aantal mijn redding mee. Het eerste beest deed mijn machine uitglijden dwars over den weg; het tweede bracht haar weer in even wicht. Als er geen tweede geweest was, dan z*u ik tegen een lantaarnpaal opgevlogen zijn. Ik besloot bij mezelf, dat, als ik gespaard bleef, den eigenaar van dat tweede beest op te zoeken, en hem te offreeren het op mijn kosten te laten opzetten als dankbare her innering. Onderwijl schoot ik weder om den Cubbington-bocht en in een oogwenk kreeg il Bilberry weder in 't zicht. Hij stond nog op deze'fde plaats waar ik hem 't laatst achtergelaten had, en z'n hoofd waggelde op zijn schouders, terwijl hu eerst den weg op en toen af keek. Hei!" gilde ik, ik kan 'm niet etoppen I Wat moet ik doe oe n?" Het geval scheen hem heelemaal van zijn stuk te hebben gebracht, want in plaats van nog te antwoorden, ging bij naar 't midden van den weg en greep naar me toen ik hem voorbijflitste. De hemel alleen weet wat er gebeurd zou zijn als hij mij gegrepen Bad, maar gelukkig miste hij me, en viel zwaar op zijn zotte gezicht. Niettegenstaande den pijnlijken aard van myn toestand moest'ik toch lachen. Het was wel geen erg hartelijke lach, maar toch vol doende om mijn ouden kennis, den politie agent, die mijn komst stond gade te slaan op den hoek waar ik hem 't laatst ontweken was, te irriteeren. het van den anderen kant tafreeltjes, met zoo veel ironie geschetst, dat ons bjj de lezing meermalen een glimlach op de lippen komt, zooals die bijna doorloopend door onzen Reinaert wordt gewekt." Onzen Reinaert," daarover zal de schrijver loskomen! Och neen: In den Roman van den Vo» Rtinatrde heeft onze middeleeuwsche litteratuur haar hoogtepunt bereikt." Waarom hebben we dat aan te nemen? Ja waarom men kan zooveel vragen, prof. T. W. zegt: het is zoo en daarmee uit l Wat krijgen we behalve dit apodictische aesthetische vonnis? Een zeer korte opsom ming van vroeger elders geschreven dierdichten, een schets van 't verhaal, een vage beschouwing wat de satirieke strekking ge weest zou kunnen zijn. O ja ook nog de klacht, dat wij onge lukkig alleen den doopnaam des inderdaad gemalen" dichters weten (kenden wij hem maar als Willem Pietersz., nietwaar) en de mededeeling dat men hem bij gissing in den omtrek van Hulst thuis brengt. Verband tusschen literatuur en leven, zullen wij het vinden in hoofdstuk IX, dat den veelbelovenden titel dr aagt: De dichteistegenover de sociale beweging?" Och arme, neen: be halve een in haar vaagheid waardelooze schets van die sociale beweging, geeft de schrij ver niet weer den invloed van dien strijd op de dich ters, op hun denken en verbeelden, maar alleen wat zy er van gezegd hebben daar naast de dwaasheid, dat Maerlants schriften vrucht droegen in den vorm van meerdere macht der democratie" in de 14de eeuw. Lichtvaardige conclusies als die tot deze be wering leidde, vinden wij meer. Bijvoorbeeld op blz. 17: Eene eeuw na VKLDEKE gelooft men aan de oprechtheid der poëtische liefdes betuigingen, althans hier te lande, niet meer." Welk een kennis van het intiemste geestes leven van dien tijd moet de man bezitten, die ons dit durft verzekeren! Welke zullen zijn geheime bronnen zijn? Ditmaal zijn ze eens niet geheim, de geheele verzekering berust op n plaats bij n dichter! Wanneer wij in onze dagen belangstelling vinden voor de middeleeuwen, dan zeker aller eerst voor de middeleeuwsche mystiek, waar aan wij de hoogste en schoonste geestesuitingen van het tijdperk verschuldigd zijn. Ben ik hier zelf apodictisch, als ik deze vrij alge meen erkende waarheid eenvoudig neerschrijf? Dat zij dan een fout die de criticus niet, de geschiedschrijver wel steeds kan vermijden. Hoe het zij, de invloed, dien de mystieke lite ratuur gehad, de ingang dien zij gevonden heeft, moeten haar volgens prof. T. W.'s eigen maat staf minstens zoo belangrijk maken als alle andere middeleeuwsche literatuur samen. Zullen we dus 100 bladzijden er aan gewijd vinden? Och neen lezer, de schrijver houdt niet van mystiek, hij wijdt dus aan De mystiek in lied en proza'... 6/4 bladzijde! Alleen geheel willekeurig worden Mande (over wien k blz.l) en andere mystici in andere hoofdstukken besproken, neen geme moreerd, en zoo kan het genoemde getal wat stijgen. Vanwaar kwam de algemeene neiging tot mystiek? Zeer eenvoudig: Die geestvervoe ring, die geestelijke dronkenschap, zooals het heette, was aanstekelijk; meer en meer breidde de mystieke devotie zich uit." Heeft prof. T. W. nu heusch niet de nietszeggendheid van zulke frasen gevoeld? Eea welgeslaagde verklaring is misschien wat veel geëischt, maar dat ook een eerlijke poging ontbreekt!... Merkwaardig is dat, wat elders de liefde niet vermag, in dit hoofdstuk de tegenzin bewerkt: zooveel mogelijk wordt de groote dichteres Hadewijch op hoofdzakelijk aesthetieche gron den' neergehaald. Het tijdvak van 1430?1580 dat der Rede rijkers te noemen, was geen gelukkige keuze: veel van het beste, wat het voortbracht, valt buiten de werkzaamheid dier ten onrechte veelgesmaden. Ia hoofdzaak bijvoorbeeld wereldlijk en geestelijk lied. Van het eerste, van de heerlijk friseche liedjes der landsknechten, weet ,de schrijver weer niets te ver tellen, dan waarover ze zoo al handelen; tot besluit een kort ethisch oordeel. Het geestelijk lied wordt op dezelfde wijze met bet geestelijk proza en ... de eerste gedrukte boeken samen in nog geen acht bladzijden afgehandeld. In deze enkele bladzijden vindt de schrijver ge legenheid de overijlde gevolgtrekking te maken dat sinds 1508" geestelijke liederen werden gedrukt, omdat toevallig de oudste bewaarde bundel uit dat jaar ia en tot de onjuiste, misschien op vluchtige lezing van Acquoy's artikel berustende, mededeeling, dat Tonis Harmansz. naar men vermoedt" de dichter van Des Soudaens dochter was, waarvan de etof aan een omstreeks 1510 gedrukt volks boek ontleend moet zijn, omdat wij toevallig Goed zoo meneer l" schreeuwde hij, toen ik op grootsche wijze den hoek omschoot : as 'k je te pakke krijg, dan zu' je't lachen wel verleere". Zie je dan niet, ezel die je bent", brulde ik, dat 'k er niks an doen kan l Ik ". Ik hield me maar stil, want hij was allang buiten myn gehoor. Bovendien is het niet gemakkelijk te schreeuwen als je op een motorfiets zit die vijftig kilometer per uur rijdt. Toen ik Jubileum-Laan inschoot achter haalde ik den dominé. Ik had me tot dan toe steeds gevleid, dat hij mij hoogachtte, maar bij deze gelegenheid was zijn gedrag er geheel op berekend om mij uit dien waan te brengen. IIüliep in 't midden van den weg; en terwijl hij op zij sprong mikte hy heel ondominéachtig met zijn parapluie op mii. Ik voelde me gekwetst. Moreel natuurlijk, niet lichamelijk, want toen de slag neerkwam, was ik al weer vijftig meter s-erder. Ik besloot den volgenden Zondag niet ter kerk te gaan, want ik kon niet luisteren naar de preek van een man die geiracht had mij verraderlijk met zijn paiapluie te vermoorden. Voor ik nog goed mijn verontwaardiging te boven was, kreeg ik Bilberry alweer in 't zicht. Hjj had zich nu vereenigd roet den agent en klaarblijkelijk brouwden ze kwaad. Die idioot van een smeris was bezig Bil berry af te kloppen en hem iets in 't oor te fluisteren. Bilberry knikte als antwoord. Hei, idioten die jelui bent!" schreeuwde ik, begrijp je dan niet, dat deze bruut met me op hol is!" Doch geen van beiden antwoordde. Uit mijn ooghoek zag ik ze Büberry's vo'ortuin ingaan en hard 't pad afloopen, dat naar den achterkant van 't huis leidt. De vreeselijke gedacht» kwam in me op, dat zij de windbuks gingen halen waarmee Bilberry zich soms amuseert musschen te missen. Even dacht ik er aan 't vrije veld geen ouderen tekst bezitten! Zijn zulke losse beweringen wetenschappelijk te noemen ? Prof. T. W. is altijd hoogst gelukkig als hij een naam kan opgeven: niettegenstaande hu slechts vier bladzijden aan het geestelijk lied wijdt, somt hij al de bekende dichters, met en benevens den onbekenden Tonis op. Hoofdstuk voor hoofdstuk zouden wij zpo kunnen nagaan, zonder ergens tot een meer bevredigend resultaat te komen Liever ech ter wil ik eenige algemeene beschouwingen aan het bovengezegde vastknoopen. En dan dringt zich de vraag op, door Van Deyssel eens aan Ten Brink gesteld: nu ja, best, goed, maar wat zóüdat nu eigenlijk?" Dat alles, of ook dat weinige, dat prof. T. W. ons daar nu vertelt, wat moeten wij er mee be ginnen? Welk nut, welke waarde heeft het, wat verrijkt of veifijnt het in ons, welke ver langens bevredigt, welke behoeften verzadigt het ? Het doet immers niets van dat alles l Ik kan in het schrijven van zoo'n boek niet anders zien dan, om 't zoo te noemen, geestelijk postzegelverzamelen: claseificeeren, rubriceren, determineeren om het clas<iflceeren, rubriceeren, determineeren; tijdverdrijf voor den schrijvenden geleerde en lezenden, pseudogeleerde. Voor het schrijven van zijn werk mag prof. T. W. daarnaast deze goede reden gehad hebben, dat het hem de beloo ning gaf, door het lezen van zijn stof, van het ontvangen van een, tot diep in de ziel roerenden en hoog boven het alledaagsche verheffenden, totaalindruk van een deel dier grootsche, oneindige wereld van in eenheid en samenhang toch eeuwig en onophoudelijk wisselende verschijnselen: een wereld, die, voor wie heeft leeren opmerken, altijd belang wekkend is, waar men den blik, ook heen wendt" (blz. CVIII) de lezer blijft van deze heerlijkheden velkomen gespeend. Noch oirtrent de waarde, noch omtrent de maat schappelijke voorwaarden der kunstwerken, leert hij iets en mag zich dan schadeloos stellen met een ballast van namen en jaar tallen. De 17de eeuwsche letteren leveren in menigen zin dankbaarder stof dan de vroegere, zij geven echter ook meer gelegenheid tot mijvattingen en de fouten van prof. T. W.'s methode, indien die dezelfde blijft, dreigen er hinderlijker bij op den voorgrond te komen. Laat ons echter afwachten! Leiden, Dec. '07. J. A. N. KNUTTEL. Verbetering. In het eerste artikel, niet door den schrijver gecorrigeerd, zijn eenige storende fouten blijven staan, o. a. : 1ste kolom, r. 36 v. o. lees: zich kunnen indenken in; r. l v. o. lees: een of ander oogpunt; 2de kolom, r. 22 v. b. lees: inden dichter Cats; r. 29 v, o. vervalt de zin: Inderdaad, gelijk hij zelf den befcrdeelaar in den mond geeft. BetjefolffeuaitjeDto. Dezer dagen kwam ik in het bezit van Les femmes illustres de l'E«rope par Madame la comtesse Drohojowska, nee Symon de Latreiche", een werk dat, geïllustreerd door Jules David «n Raunhein, in 1852 te Parijs het licht zag. (Een '2*1« druk verscheen reeds in '58). Daarin wöWt voor Nederland aan Agatha Decken (lees: Deken) eene eereplaats toegekend. Opmerkelijk dat de Fransche schrijfster (1822?'57)?bekend om hare vele geschriften op het gebied van geschiedenis en opvoed kunde juist Aagtje, de onafscheidelijke vriendin van de dichteres Maria Bosch, in de eerste plaats noemt in haar samenwerken met de Beeznster pradikantsweduwe (1777); terwijl al de romans in brieven, door beide vriendinnen uitgegeven, op het titelblad Wolff" vooraan plaatsen. Zeer juist is het contrast van beider per soonlijkheid geteekend. Dekens kalme,gtrenge, in zie ti zelf gekeerde [maar toch ook grap pige] natuur tegenover het levendig en dartel, scherp en gpotziek karakter van Wolflje. Door het contrast verkregen bare gaven van hart en geest zegt de schrijfster een grooter ontwikkeling. Vooral in den roman Willem Loevend worden geroemd de klaar heid van stijl, de juistheid der beschrijving, de fijnheid van opmerking, de waarheid en de energie der karakters." Intusfchen maakt maakt zy zich aan over drijving schuldig, in hare waardeering van Deken ten koste van Betje als zij eindigt: Ces deux femmes, réunies dans une modeste et douce amitié, pour répandre une heureuse influence sur leur patrie en agrandissant Ie in te vliegen en mijn rot) mij mee te laten moeren waarheen 't zin had, maar dat idee liet ik spoedig weer varen. Voor zoover ik wist, kon het ding nog wel dagen lang blij ven doorwerken, in welk geval ik natuurlijk te een of ander tijd in 't donker de zee zou inrijden tenzij ik in iets meer vast's reed vóór ik de kust bereikte. Voor ik nog goed tot 't besluit, mijn ronde gang maar vol te houden, gekomen was, vloog ik de Clubbington-bocht al weer in, waar nu groepjes gezichten voor de vensters mij er op wezen, dat de buurt langzamerhand tot besef gekomen was, dat er iets sensationeels aan de hand of liever op het wiel was. Den hoek omkomende, zag ik dat de twee samenzweerders weder op 't tooneel ver schenen waren en dat zij versterking gekre gen hadden in de gedaante van een melkman, wiens wagen aan den kant van den weg stond. De handhaver der wet hield een opgtrolde wasoblijn in de hand; en terwijl hij die zachtjes liet bungelen, schoot mij eens klaps door 't hoofd wat hij voor had. Hij wilde me ,,lasso-en", terwijl ik hem voorbij kwam. Mij lang over het stuur buigend, vloog ik voort als een blf d voor een herfststorm uit; de smerig zwaaide zijn doodeiijk wapen twee maal boven het hoofd en miste me een meter of tien. De Nomen hadden echter voorbe schikt dat zijn worp niet geheel zonder vrucht zou zijn, want het paard van den melkman, opgeschrikt door mijn lawaaierige nadering, wierp zijn kop nog juist bijtijds de hoogte in om de neerkomende lus op te vangen. Over mijn schouder kijkende, zag ik het doodeiijk verschrikte rossinant een wanhopige ruk voorwaarts doen en er full speed van door gaan, niet alleen den melkkar, maar ook den agent achter zich aansleepend. Op de een of andere manier was de dolleman er in geslaagd, in 't eind van 't touw verward te geraken, en hij kwam den weg cadre de sa littérature, 'se sont partagéa les loges et la gloire, cherchant chacune a s'en attribuer réciproqnement une part plus grande; maïs Ie nom d'Agathe Decken et la couleur dominante de son esprit, attachés a ees romans, orit fait predommer sa réputation et l'ont irrévocablement pla<;ée , un rang illustre et doublement honorable dans les annales littéraire s du dix-huitième siècle." 27 Mei 1908. Dr. JOHS. DVSERINCK. BericMfiD. In de Literarische Echo" doet een inzen der het voorstel tot stichting van een RIJKSBIBLIOTHKEK VOOR SCIIOONE LITERATUUR. In geen der groote Duitsche bibliotheken wordt aan het verzamelen van de vooitbrengselen der letterkunde bizondere zorg besteed, zoodat men, eenig literair werk behoevende, vaak te vergeefs zoekt. Vooral is zulka het geval met literatuur na Goethe verschenen. Boeken van en over Storm, Grillparzer, Hebbel, Spielhagen, Ludwig, Raabe, Frenssen, Ompteda, Liliencroa en meerdere romanschrijvers en dichters, zyn in de Duitsche bibliotheken slechts Bchaarech aanwezig. De voorsteller wenscht de bibliotheek in Frankfort, Leipzig of Stuttgart gevestigd te zien, omdat deze plaateen in het centrum van het rijk liggen en vooral ook omdat de beide laatste steden de centra van den Duitschen boekhandel zijn. Om de bibliotheek van lectuur te voorzien ?wenscht hij, behalve een flinke rijkssubsidie voor inrichting en onderhoud, het recht van verschillende staten (Pruisen, Beieren, Hessen, Würtemberg, Anhalt, Scnwarzburg Sonderhausen en Lübeck) op gratis-exemplaren van elk nieuw te verschijnen boek, op de te stichten Ryksbibliotheek te zien overge dragen, teneinde aldus op goedkoope wijze een groot deel van de nieuw verschenen literatuur te ontvangen. Het is voor den inzender te hopen dat zÜn voorstel beter slagen zal dan dat tot oprichting van een Kijksmuziekbibliotheek, voor enkele jaren met grooten ophef aange kondigd, en welk plan vrijwel mislukt is. PRIJSVRAAG, Overeenkomstig het besluit der jaarlijksche raadsvergadering van 1908, looft de com missie van het Koloniaal Museum te Haar lem een gouden medaille uit, of een bedrag van ? 150, voor de beste bijdrage betreffende caoutchouc of rubber (gomelastiek). i > UMI < "in ui u heeft sedert 190 jaar eene onwan kelbare reputatie voor absolute zuiverheid en kwaliteit. Vraagt uwen wijrihandelaar naar proefflesschen. Prijzen van f 2.5O tot ? 8.5O. Generaal-Agenten : Koopmans & Bruinier, Amsterdam. Nomaal-OndBiüeeÊK] van ProfDrG. Eenige Fabrikanten rW.BengerSöhne Si-uttgart Hoofddepót te AMSTERDAM: Kalverstr. 157 K. F. DEUSCHLE-BENGER. 40 cents per regel. BOUWT te NUNSPEET op de VELUWE. Inlichtingen bij Ar t i", doorloopende schilderijen-tentoonstelling aldaar. i l IW WINKELFER IN i * ^HUISHOUDELIJKE *? ARTIKELEN VERSTREKT MG R ATISII l ONZE BROCHURE KR W M E l C M S MMAAKPOTTE-N nel metalen Deksel' ,Hoe maakt men hel best Fruit en Groenfen in" EIMGROS B IJ 3oh.H.van der Meiden ' Amersfoort. ' f Het blijvend gedeelte, Wat ook in de naaste toekomst in het Leger moge veranderen of heengaan, het FONGERS RIJWIEL, dat het Legerbestuur ten behoeve der militaire wielrijders heeft aangeschaft, is het gedeelte dat blijft. Volledige inlichtingen over Fongers rijwielen en Fongers prijzen worden gaarne verstrekt door de filiaalhouders, de agenten en het hoofdkantoor. af met een reeks reuzeneprongen, die deden denken aan een ballon die zijn gas zoowat kwijt is. Ongelukkigerwijs brak de lijn al gauw, anders zou er een vacature bij de plaatselijke politiemacht geweest zijn voor een verstandiger lid der samenleving. En nu was mijn eigen strijd ook haast gestreden. Grijnzend om 't lot van den agent, vloog ik als een orkaan Jubileum Laan weder in en zag dat het einde nabij was. Een kudde schapen, vermoedelijk op weg naar de een of andere slachtplaats, spreidde zich sierlijk over mijn weg uit. Ik bespaarde den slager de moeite er vijf van te slachten, en ver volgens mijn zadel verlatend en een gracieusen parabolischen boog beschrijvend, belandde ik, als een arond met uitge spreide vleugels, op de ruggen der achter hoede. Na een morgen kolf gespeeld te hebben, ben ik wel meer begeerig op scbapevleesch aangevallen, maar nooit was dit gepaard gegaan met zooveel lichamelijk ongemak. Mijselve pijnlijk bij elkaar rapend, staarde ik, temidden van een droevig stilzwij gen, naar de overblijfselen van Biiberry's motorfiets, terwijl de twee heeren die de schapen begeleidden mij toespraken in bewoordingen warm genoeg om er een deel van 't vleesch dat en rnasse" in 't rond verspreid lag, mes gebraden te hebhen. M'n goeie menschen", zei ik, zoodra ze even zwegen om adem te echeppen, 't was mijn schuld niet. Dadr op de geruïneerde flets wijzend -- ligt de bewerker van al dit onheil. Neem 'm. Ik geef hem jelui; en dat het bezit ervan jelui inoie gchadeloüMtellea voor 't geringe verlies dat ge moogt geleden hebben !*' Na dat gezegd te hebben, hinkte ik weg mi t al de waardigheid die ik bijeenffaren koi;. Het feit dat de drijveis mij noch antwoordden noch volgden, was, vertrouw ik, toe te schrijven aan verbazing die hen voor 't oogenblik sprakeloos maakte. Zonder te talmen om dit uit te maken, ging ik naar huis. Ik voelde me téonwel om Bilberry op staanden voet te vermoorden. Ik besloot oen dit tot den volgenden dag uit te stellen. De ellendige wachtte echter niet tot ik sterk genoeg was om 't te kunnen wagen. Een paar uur later kwam hij schuimbekkend bij mij aan. Het bleek dat de schapendrijvers de over blijfselen van de flets naar het politiebureau gebracht, en dat de lui van het bureau ze weer naar hém gebracht hadden; en nu was er een eisch tot schadevergoeding tegen hem ingesteld; en de lasso-ist en de melkman dreigden elkaar een proces aan te doen en iedereen had, om kort te gaan, een grief tegen iedereen. Maar", brulde Bilberry, toen hij de ver schrikkingen die op komst waren, had op gesomd, jij begint met me die flets te be talen, wair je oud-tjzer van gemaakt hebt l" Drie honderd gulden hadden we afgesproken en ik moet je verzoeken om een cheque voor dat bedrag, jou lompe idioot I" Daarna vielen er woorden, en eindelijk verliet hij 't huis, de deuren achter zich dichtslaande en moord en doodslag snuivend. Zoo staat de zaak, nu dit ter perse gaat, maar ik verwacht ieder uur nader bericht van Bilberry's advocaat. Naar ik gehoord heb, zijn hem de rekeningen voor de honden en de schapen toegezonden, maar zonder twijfel jal hij probeeren ze mij op den hals te schuilen. Maar, zooals ik al zei, ik wil de ethische kant van de kwestie hier niet bespreken omdat de zaak «ub judice" is. Daarom laat ik 't aan 't publiek over om tusschen ons te oordeelen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl