Historisch Archief 1877-1940
l
No. 1015
DE AMSTERDAMMER 7/EEK3LAD VOOR NEDERLAND.
Lanceloet .ende Sanderijn. (Eerste tooneel.)
Er gaat, geloof ik, een goede t$d aanbreken
Voor de Hollandscbe'tootoeejapealkmist. Ver
schillende teekenej^ wijzen daarop. Vooreerst
het feit dat de fcnjtrering «neer litteratuur
na '80, noodwendig verder moet door werken
Op den aard der tooneelstukken en op de
?maak van 't beeto deel van het publiek.
Verder wil ik wgzen op de verheugende
belangstelling die de tooneelspeelknnst den
laateten tijd geniet in kringen die buiten het
eigenlijke tooneel staan ik bedoel in de
kringen der litteratoren. Verscheidene arti
kelen, direct of indirect de tooneeUp«e2kunst
betreffende, getuigen van die belangstelling 1).
Dit is vooral daarom zoo verblijdend, omdat
'«ene algemeene en geregelde bespreking der
tooneelspeelknnst 'door de litteratoren de
eenige basis kan vormen voor een deugdelijke
?eritiek, die tooneel-kunstenaren, meer dan
welke andere categorie van artiesten ook,
noodig hebben, omdat zij zichzelve niet kun
nen controleeren. Schilders draaien hua doek
om en komen er na drie, vier waken weer
friech voor te staan; schrijvers laten hun werk
als ze er niet zeker van zijn, desnoods een
jaar lang liggen, doch tooneelspelers moeten
avond aan avond spelen zonder zichzelf ook
maar een oogenblik volkomen objectief te
kunnen zien. Wel ontstaat er bjj hen, kan er
ontstaan, een soort zell-controle, doordat zij
met hun verbeelding vermogen zich zelf
leeren zien, 's avonds op 't tooneel: staan,
gaan, bewegen, gebaren en hooren spreken,
?(het z. g. spiegeltje'), doch bun geest is dan
te bezig om juist cruise h te kunnen
oordeelen over bet al of niet goed zijn van ban
spel, terwijl bovendien het oordeel van
ande
1) Ik noem hier ah in den loop der laatste
jaren verschenen: de artikelen van
Heyermans in de XXe Eeuw, die van S t el l wagen
in De Amsterdammer, Spectator f n Het Tooneel,
die van Van Loon in De Kroniek, die van
Frans Mjjnswn in de XXe Eeuw, Nieuwe Gtd*
?n Elzevier» Maandtchrift, de boekjes Roman
tische Voordrachtskunst" en tiet
Hamletprobleem" van H. de Boer, 't bekend boekje
over modern spel van Chrispyn.de dramatische
overzichten van mr. Van Hall in De Gid»,
?de artikelen van Jan C. de Vos in Het Too
neel, die van Van Deyssel in de XXe Eeuw,
benevens zijn losse artikelen in enkele nos. van
Het Handelfblad, 't bekende opttel van Van
der Qoes over verzen zeggen" benevens
enkele artikelen b.v. over de
Gijabreghtopvoering in de Groene", en de uitvoerige
recenties In sommige dagbladen, o.a. van Van
Nouhuys in Het Vaderland, van Rössing in
H tl Nieuws van den Dag, Frans Coenen in de
De Haarlemtche Courant e. a.
Er zon nog meer te noemen zijn, versche
nen in den laatsten tyd, wat mee kan helpen
tot een soort inauguratie der tooneelspeel
kunst. Wat is het jammer dat in Holland
niet een tooneel-ty'dschrift bestaat, waarin al
?dat belangrijke materiaal .verzameld kan
worden. Wanneer komt dat? C. H.
Mr. S. DB VBIES Cz , de nieuwe wethouder
van onderwijs te Amsterdam.
TtifltoonsttllE m Si. Lücas.
ni.
Het werk van Jan Sluyters, heeft althans
deze eigenschap, dat het tot 't meest opzien
barende van deze tentoonstelling behoort.
Piet Mondriaan in zijn onmiddeljjke nabijhei 1,
dingt mee naar dat bedenkelijk sensationneel
succes en zij zamen forceeren met ruw geweld
de aandacht in dat achterzaaltje. Een Visscher
van Cohen Gosschalk, die voor dien zorg
zaam en wellicht al te scrupuleus ijverende
schilder, een ongewoon losse uitvoering en
vloeiende kleur te aanschouwen geeft, wordt
?door zooveel euvelmoeiigheid onredelijk ge
ren veel scherper en objectiever kan
zyn.
Veel bespreking van tooneelbpel
in tijdschrift, week- en dagbladen
is das noodzakelijk, en mogen daarbij
de meeningen al eens verdeeld zijn
Lanceloet ende Sanderijn. (Laatste tooneel.)
het publiek aan te bieden. De Hage
spelers speelden zichzelven, voor 't
meerendeel niet slechts naar 't in
nerlijk, doch ook naar het uiterlijk.
En daar de rol verdeeling gewoonlijk
zoo was dat elk der spelenden een
geleidelijk aan zal men ook voor de Eduard Verkade, hoofd en leider der Hagespelers,?als Lanceloet. ro1. had waarvan het innerlijk vry
tooneelspeelknnst de juiste
critiekmethode vinden, zooals men die ge
vonden heeft voor da litteratuur. En dan zal
vanself ook minder gewicht in de schaal gaan
leggen het ongeoefend oordeel van iederen
leek, die, over muziek en schilderkunst hoog
stens een schuchtere opmerking wagende, on
der de stereotiepe restrictie; doch ... ik ben
maar een leek!" of 't is mijn vak niet, ik
heb er geen verstand van l" over tooneel
speelkunst oordeelt dat het een lust is. Deze
aanmatiging komt waarschijnlijk hierdoor:
tooneelspelen geschiedt met een instrument
dat ieder mensch bezit: het lichaam, en de
techniek lijkt, vooral wanneer ze natuurlijk
aangewend wordt en een spontaan-scbijnend
leven uitbeeldt, zoo makkelijk, dat velen
meenen het ook wel te kunnen. Doch van
de groote moeielijkheden om de eenvoudigste
techniek : het staan en gaan, zitten, bewegen,
eenvoudig spreken enz. zoo aan te wenden
dat 't natuurlijk lijkt, hebben de meesten
geen begrip. En nu spreek ik nog niet eens
van de meer moeilijke techniek, van de fijne
mimiek, 't gansche samenstel van psyc
ophysische beweginkjes, dat zoo aangewend
moet worden, dat 't als 't léven-zelf spontaan
en onbewust schijnt; nu spreek ik niet eens
van de meer samengestelde techniek die 't
creëeren van een type eischt, van de sterke
concentratie van 'c geheele wezen, van de
harmonische vergrooting die geluid en be
weging op 't tooneel slechts tot hun recht
doen komen, van de wijze waarop een rol
gecomponeerd, samenspel verkregen wordt,
van de kunst om 't kunstmatige natuurlijk
te doen schijnen en 't natuurlijke jn de sfeer
der kunst, d. i. der schoonheid te trekken
van dat alles heeft de leek, die rustig in de
schouwburg naar "t gebeuren op 't tooneel
zit te kijken, geen begrip, en het lijkt hem
des te makkelijker naarmate het spel natuur
lijker, spontaner, vlotter gaat, naarmate de
techniek meer beheerscht wordt en hij de
toeschouwer van de techniek als zoodanig,
minder ziet. Vooral in het z.y. moderne spel
zal dit 't geval zijn, omdat daarin meestal
menschen van eigen tijd en eigen land ver
beeld worden.
En van de meest sprekende teekenen, dat
onze tooneelspeelknnst een tijdperk van
evolutie doormaakt, is wel het feit, dat bij
de tooneelspelers zelve, voorn, bij de jonge
ren, ontevredenheid bestaat over de wijze
waarop nu nog vele stukken worden opge
voerd. Als direct gevolg van die ontevreden
heid mag worden genoemd de oprichting van
het gezelschap, dat zich de Hageepelers"
noemt en onder leiding van Eduard Verkade
sinds eenige maanden in ons land voorstel
lingen geeft.
Naar aanleiding der laatste opvoeringen
der Hagespelers" in het Rembrandt-Theater,
ntimideerd en ik geloof zelfs dat Stillevens
van mevr. Boom?Pothuis in andere omgeving
niet zonder pittigheid zouden zijn. Mondriaan
(er is nog een andere Mondriaan, met fat
soenlijker werk op deze tentoonstelling) acht
ik met deze stoutigheden een jammerlijk
verdwaalde. Het schijnt, dat hij met de onder
neming van dingen, die hem nog te veel
boven zijn macht waren, maar die toch het
waardeerbare hadden van persoonlijk
rechtmeenend pogen, nu maar ineens alle
zwaartillendheid op zy wilde zetten. Hy' zou het
nu maar anders opknappen, zonder eenige
schuchterheid, en met handen vol kleur. Men
noemt dat wel opscheppen".
Ik weet niet of Mondriaan langs den
anderen weg iets bijzonders zou hebben
bereikt, wél, dat hij met zulk blindelings
doorhol'en in geen enkele richting zal kunnen
koers houden. Neiging tot het buitensporige,
om het buitensporige, is ook de groote
hindernis voor de ontwikkeling van Jan
Sluijters. Hij is echter veel begaafder dan Mon
driaan en dat helpt hem bij zijn roekelooze
buitelingen nu en dan weer op de been.
Kwaliteiten in zijn werk moeten erkend zijn.
Fète de Nuit is niet zoozeer een mislukking
maar een overmatigheid, een zeer handige
pastiche der werken van sommige machtige
ultra-moderne Franschen, een artistieke
brooddronkenheid. Die menigte van dansers
is een wereld van caricaturen of
grimassenmakende harlekyns, hoewel niet zoo bedoeld;
toch blykt er wel compositie-vermogen en
als het bovenstuk werd weggesneden zou
het werk zich misachien in samenhang beter
houden. Maar die slangen en kronkels van
lichtkronen, hoog boven de hoofden van die
dolzinnige menigte is een snoeven van durf,
een pretentie van gezichtsverbystèring. Het
houdt ook niet samen met het onderstuk
der schilderij; er is geen geheel, geen atmosfeer
van een woelige danszaal gezien onder deze
omstandigheden. Die lichtbemel van de zaal
is een afzonderlijk, eenigzins gewild stylee
rend, verwerkt motief.
Er zijn echter détails, kleurbrokken, enkele
figuurtjes ook op den voorgrond, die ge
nietbaar zijn. Het gunstigst komen de
hoedanigheden van dezen schilder nog uit
in zijn buitenstudie's. Zoo is er een door
boomen verscholen hoekje aan een sloot dat
wenech ik een paar opmerkingen te malen
die my gelegenheid zullen geven tot eenige
principieele beschouwingen; van detail-critiek,
zoowel op de stukken als op samenspel en
spelers zal ik mij dus onthouden. .
* *
Wat was wel de oorzaak der eigenaardige
bekoring die, soms ondanks 't onvoldoende
spel en dikwijls juist in de zwakste momen
ten, van de representaties der Hagespelers
afgeurde, de zaal in, als een parfum zóó fijn
dat niet allen van 't publiek ze bespeurd
zullen hebben?
't Antwoord hierop moet luiden: het spel
stond bij de spelenden op e»n hooger plan
van begrip en was verbonden aan dieper
psychiesch leven, dan wy hier gewoonlijk bij
voorstellingen mogen waarnemen, terwijl 't
spel geheel vry was van burgerlijk- en
poenigheden, die met een waarachtig artistieke
uitbeelding niets van doen hebben. Dat gaf
voor wie 't konden opmerken, een fijne
bekoring die de innerlijkheid van 't stuk
hun nader bracht dan misschien eenig andere,
naar 't uiterlijk, beter geacheveerde voor
stelling kon doen.
Verder was in het spel aanwezig, ja maakte
er wellicht de hoogste deui?d van uit, de
helaas nog zoo weinig op 't tooneel erkende
waarde der schoonheid. En al werd ze, door
onvoldoende uitbeelding en door
ongeoefendheld, niet overal bereikt: het streven naar
schoonheid was er. Soms leek 't mij of er
meer getracht was naar schoonheid: schoon
heid in sentiment, in dictie, in gebaar en
stand dan naar dramatische spanning.
Als dit zoo is geweest, was't natuurlijk fout,
want 't een mag niet ten koste van 't andere,
beide moeten harmonisch tot hun recht
komen Doch te verheugend is het feit dat
een tooneel-ensemble de schoonheid als een
noodzakelijk bestanddeel van haar kunst heeft
aanvaard, om het niet, uitdrukkelijk te ver
melden. De schoonheid sprak mede in de
sobere, practisch artistieke en stemmingsvolle
wijze waarop de stukken waren aangekleed,"
vooral als men in aanmerking neemt de zeer
beperkte ruimte en het gebrek aan doelmatig
decor van het Rembrandt-Theater.
Er was dus, naast 't streven naar schoon
heid, zuiver psycbies aanvatten en hoog be
grijpen van het stuk, beide zich aansluitend
bij de beste litteratuur onzer dagen. Er was
een bewust streven naar stijl. Doch naast
deze deugd staat onmiddellijk een fout: ieder
speler had zich wel zoo innig mogelijk ge
meenzaam gemaakt met het innerlykste sen
timent van zijn rol,maar ze hadden niet ge poopd
of althans niet bereikt dat innerly'kste senti
ment te beelden in een andere figuur dan zich
zelve,en die figuur, middels hun eigen lichaam,
vol is van broeien ie zware kleur, eenander
boschgezicht, grijzer, is van fijne kleur-analyse.
Dit is misschien het eerlijkste werk van
alle. Ook, ondanks de schrijnende en gewilde
kleuropvoering, is er in Metamorphose, een
Amsterdamsche buitenbuurt, bouw en
zeggingskracht niet te miskennen. Toch on
danks1 de rare duikelingen, en opgeschroefde
hartstochtelijkheid, heeft dit werk meer vat
op onze belangstelling dan het gezapige be
drijf van zooveel onbeduidende verdienstelijk
heden.
In dezelfde zaal nog, is er een zinnebeeldig
tafereel van Huib Luns, waarin de zwevende
naak'e vrouwenfiguur zeker veel te reëel, of
te veel de stoffelijkheid van verf aan zich
heeft, maar waarbij het landschap, in den
achtergrond vooral, toch wel lichthoudend
is. Hinderlijk bij dezen schilder is, dat hij
altij l voor landschapmotieven, boomen of
plantgewassen, als 't ware schablonen schijnt
aan te wenden. Zijn beste werk lykt me
altijd nog het portret van een beeldhouwer,
al jaren geleden.
In de kleinere stukken van Maks zijn enkele
goede noten. Verschillen ie invloeden zouden
ia dit werk na te wij'-en zijn en van zijn
leermeester Breitner wel allereerst. Over het
geheel is het zeer onvoldraaen en ik geloof,
dat alleen van danige matiging in de onder
neming, met strenger zelf;oezicht, eenig heil
verwachten voor de ontwikkeling van dezen
jongen schilder.
De zalen nu verder rond te wandelen, om
saam te garen, wat voor een lentoonstellings
verslag vermeldenswaard kan wezen, is me
bij nader inzien toch wel een wat te
langwijlige bezigheid, 't Heeft ook eigen ijk niet
veel meer zin dan het bezorgen aan desen
pn genen van eenige reclame. Getoetst aan
den algemeenen maatstaf, dim men zich bij
het beooideelen van een gewone tentoon
stelling te stellen heeft, kunnen er zoovele
in aanmerking komen, maar hoe in enkele
woorden die onderscheidenheden van locale
eigenschappen te kwaliüceeren en aan te
tonnen? De schilders net niet uitstekende maar
toch waardeerbare hoedanigheden, kunnen
bij af Hinderlijke tentoonstellingen vollediger
gekarakteriseerd worden, tenzij zij op een
gemengde tentoonstelling onverwachte ver
rassing brengen. Zoo bijv. W. van Beek of
zuiver by zyn eigen innerlijk aansloot
(behoudens enkele uitzonderingen),
geschiedde, *dat vooral in momenten van ge
woon gesprek, waarin dus weinig uiterlijk
en weinig plastiek vereischt werd, 't spel het
zuiverst was.
Zooals dus gezegd: naast het streven naar
stijl, naast het erkennen van de schoonheid
als noodzakelijke waarde in tooneelspeelkunst,
is de deugd, de'belofte van dit gezelschap:
het zich dieper, zuiverder psychologiesch
in-denken en in-voelen in het te spelen stuk.
En dat ligt ook in dezen tijd. Immers, zooals
wy het leven beschreven in veel litteratuur
van vóór '80, dikwijls te oppervlakkig, of,
waar 't dieper heet te gaan, valsch vinden,
zoo hebben wij, of krijgen wy langzaam-aan
ook het recht die zuiverder, fijner
levengbeelding te eischen in tooneelspel.
Doch wat vloeit hieruit voort? Dat voor
ieder rol de speler verplicht is een nieuw,
oorspronkelijk wezen te creëeren, innerlijk en
uiterlijk zooveel mogelyk beantwoordend aan
de figuur die zijn rol vraagt. Maar hij, de
tooneelspeler (speelster) moet die figuur zien,
evenals de schrijver zyn figuren moet zien.
't Spreekt wel van zelf dat de tooneelspeler
beperkter is in de keuze zijner figuren dan
de schry ver, want de door hem te scheppen
figuren moet hij middels eigen lichaam, ge
voel, geest en energie kunnen weergeven. Hy
zal dus geleidelijk zyn kracht en breedte van
kunnen zuiver moeten leeren kennen, opdat
bij naar het uiterlijk geen figuren scheppe
die hij innerlijk niet bezielen kan. Dit komt
nog al eens voor en wordt door ongeoefende
schouwburgbezoekers minder makkelijk op
gemerkt; het spel over het geheel genomen
moge hen al onbevredigd laten, zy zien niet
dat de fout dikwijls schuilt in zoo'n naar 't
uiterlyk levende, innerlijk doode figuur, want
die figuur heeft immers toch altijd als
leefkracht de gewone vitale kracht van den speler
plus de suggestie die zijn plaats als figuur
in het ensemble hem geeft.
Hier is de vraag gewettigd, van waar ko
men wy aan de noodzakelijke techniek die
deze innerlijke en uiterlijke transformatie
eischt? Het tegenwoordige moderne spel
geeft helaas maar al te weinig gelegenheid
die techniek in bare volle breedte te ont
wikkelen.
Wy zullen m. i. daartoe ter schole moeten
gaan by de z.g. romantiescheschool, de school
van de oude draken", de school waarin al
deze uiterlyken in scherpe contrasten zoo
veelvuldig voorkwamen, 't Recept kan dan
blijven: de tooneelspeler kruipe in de huid
van een ander, doch met dit beding: hij kruipe
tevens in de ziel van een ander.
Techniek en innerlijke visie beïnvloeden
elkaar. Verfijndere techniek schept de moge
lijkheid tot verfijndere typiek en verfijndere
Wolter, die ik onlangs besprak met hun af
zonderlijke expoeitie's, en waar zy gunstiger
en vollediger zich deden kennen dan hier.
Van Van Beek schijnen juist de beste
dingen niet aangenomen; hy is hier het meest
te waardeeren in het stilleven met het ronde
broodje op het bord en de goudsche pijp.
Stilleven-werk van ongeveer ge'yken aard
als van dezen, met hartelijke meening en
innigheid, doch schier nuchter-eenvoudig, is
dat van J. v. d. Berg. 't Heeft iet? 18e
eeuwsch Hollandsen, gezellig.
Een weer origineeler opvatting van stil
le ?en heeft Hulshoff Pol gegeven met Keuken,
en dat van mej. Jaarsma is tusschen zooveel
andere nog al delicaat.
Krabbégaf eenige proeven van een nieuw
procédé, unicum-drukproeven, door hem aan
geduid als monotypen; aanlokkecder tot be
zichtiging in ieder geval dan zijn tamme groote
schilderij, met levensgroote figuren. Ik wil
echter nu niet verder gaan met visschen naar
noemenswaardigheden uit deze honderdtallen
van schilderijen en teekeningen. Vermeld
moet rog even worden de nog al ruime serie
etsen van Graadt van Eoggen en een paar
straffe teekeningen, al is 't hier vooral
om de betoonde energieke werkkracht, van
T. de Jong.
In 't algemeen zij geconstateerd, dat de
inhoud er niet zooveel beter op is dan ge
woonlijk met de veeltalligheid van deze
expositie. Zij is echter nogal curieus om een
meer dan gewone verscheidenheid van op
vattingen (of probeersels), maar de ruime
inzending van T oorop zet aan deze 18e van
de Lucasvereenigirg toch het meest belang
rijkheid bij.
W. STEEXHOFF.
Erratum. In het vorige artikel werden
door drukfouten eenige namen verkeerd ge
speld : de Mooi moet zijn de Moor en Weinz
moet zijn Weyns.
Bij van Gogh is een tentoonstelling van
Mevr Terpstra?Reerink, en in de Larensehe
Kunsthandel een Groepen-tentoonsteHjng,
waarop ik volgende week nader terug'.kjjwa.
uitbeelding, dus geeft gelegenheid tot ver
fijnder visie, maar omgekeert dringt verfijn
der visie naar het zoeken van de daaraan
passende techniek. Zoo ga 't ook bier: de
fabuleuze techniek der Romantische School
van vroeger smy'te men niet achteloos over
den muur, doch men verfijne ze en passéze aan
by de fijnere visie en levens-aanvoeling van nu.
In het kader van deze beschouwing past
ook een opmerking over z. g. naturalistisch
spel. Boven heb ik gezegd dat bet spel der
Hagespelers vry was van burgerlijk- en
poenigheden; het was gelukkig ook vrij van over
dreven naturalistische uitbeelding. Over
de quaestie hoever de realiteit-nabootsing op
het tooneel niet mag gaan, waar bare
artistiek-aesthetische grenzen zijn, zal ik 't nn
niet hebben; doch ik geloof dat we het er
nu wel over eens zullen zyn, dat, evenmin
als in de litteratuur het goed is, als 't ware
photografisch een gesprek weer te geven,
het evenmin deugt een figuur op het tooneel
te brengen precies zooals men die beeft
gezien en te doen spreken, precies zooals
men die heeft hooren praten in het leven.
Voor beiden geldt dat juist de visie van den
kunstenaar de keuze bepaalt van wat niet,
wat wél geheeld moet worden. Hieruit volgt
eenigszins dat men op 't tooneel dient te
trachten naar een neutrale wijze van spreken,
vrij van alle dialecten en locale invloeden,
het ronde vloeiende Hollandsen zooals Louis
Bouwmeester het zoo mooi spreekt, waarin
elke vocaal en consonnant zyn volle waarde
kry'gt, waarin elk woord wel een levend
symbool lijkt van wat 't .aanduidt. Zoo'n
taal heeft voor, dat men, indien de artistieke
beelding het eischt, met eene kleine wijziging,
een boer", een heer", een jood" enz. in
den mond kan geven, zonder dat de spraak
te veel afwijkt van de grond-taal, die zich
tot het zeggen van alle genres leent.
In het bovenstaande heb ik getracht, voor
zoover de beperkte ruimte 't my mogelijk
maakte, 2) eenige op ervaring en practy'k
gegronde principieele beschouwingen te geven
die ik van groot belas g acht voor de goede
ontwikkeling der tooneelspeelkunst inHolland.
Ik heb dat gedaan naar aanleiding der voor
stelling van de Hagespelers, omdat dit jonge,
hoofdzakelijk uit jongeren bestaande gezel
schap naar mijn innige overtuiging in alle
oprechtheid de knust wil dienen en ik voor
dit ensemble veel sympathie gevoel. Kritiek
in den engen zin van het woord heb ik dns
niet bedoeld te geven, mij was 't alleen te
doen om principieele beschouwingen die ona
wat nader kunnen brengen tot de zoo nood
zakelijke eenheid van begrip, omtrent het
wezen der tooneelspeelknnst.
Amsterdam, Mei '08. COEN HISSINK.
2) Ik hoop binnenkort elders een uit
voeriger bespreking der tooneelspeelknnst
te geven. C. H.
MIIIMIIIMIIItlllllMIHIIIIIIMItlMIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIUHIIIIImilll
Gedenkteeken in het P. W. Janssenpark op
het Bellamyplein te Amsterdam, voor
den philantroop P. W. JANSSEN,
stichter van Ons Huis".
iiiinimimiMmiMMHiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiji
iiiimiiiiiiiniimm
Piütsterfeest.
Toen de Christenen dit feest ontmoetten
en aan zijn naam de meest spontane uiting
van blijdschap en levensdttrf verbonden,
was het Pinksterfeest al volwassen en had
het reeds alle lief en leed gedeeld met het
Israëlitische Volk. Naar luid der overlevering
had het dit volk vijftig dagen na den uit
tocht uit Egypte ontmoet aan den voet van