De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 7 juni pagina 7

7 juni 1908 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

l No. 1015 DE AMSTERDAMMER 7/EEK3LAD VOOR NEDERLAND. Lanceloet .ende Sanderijn. (Eerste tooneel.) Er gaat, geloof ik, een goede t$d aanbreken Voor de Hollandscbe'tootoeejapealkmist. Ver schillende teekenej^ wijzen daarop. Vooreerst het feit dat de fcnjtrering «neer litteratuur na '80, noodwendig verder moet door werken Op den aard der tooneelstukken en op de ?maak van 't beeto deel van het publiek. Verder wil ik wgzen op de verheugende belangstelling die de tooneelspeelknnst den laateten tijd geniet in kringen die buiten het eigenlijke tooneel staan ik bedoel in de kringen der litteratoren. Verscheidene arti kelen, direct of indirect de tooneeUp«e2kunst betreffende, getuigen van die belangstelling 1). Dit is vooral daarom zoo verblijdend, omdat '«ene algemeene en geregelde bespreking der tooneelspeelknnst 'door de litteratoren de eenige basis kan vormen voor een deugdelijke ?eritiek, die tooneel-kunstenaren, meer dan welke andere categorie van artiesten ook, noodig hebben, omdat zij zichzelve niet kun nen controleeren. Schilders draaien hua doek om en komen er na drie, vier waken weer friech voor te staan; schrijvers laten hun werk als ze er niet zeker van zijn, desnoods een jaar lang liggen, doch tooneelspelers moeten avond aan avond spelen zonder zichzelf ook maar een oogenblik volkomen objectief te kunnen zien. Wel ontstaat er bjj hen, kan er ontstaan, een soort zell-controle, doordat zij met hun verbeelding vermogen zich zelf leeren zien, 's avonds op 't tooneel: staan, gaan, bewegen, gebaren en hooren spreken, ?(het z. g. spiegeltje'), doch bun geest is dan te bezig om juist cruise h te kunnen oordeelen over bet al of niet goed zijn van ban spel, terwijl bovendien het oordeel van ande 1) Ik noem hier ah in den loop der laatste jaren verschenen: de artikelen van Heyermans in de XXe Eeuw, die van S t el l wagen in De Amsterdammer, Spectator f n Het Tooneel, die van Van Loon in De Kroniek, die van Frans Mjjnswn in de XXe Eeuw, Nieuwe Gtd* ?n Elzevier» Maandtchrift, de boekjes Roman tische Voordrachtskunst" en tiet Hamletprobleem" van H. de Boer, 't bekend boekje over modern spel van Chrispyn.de dramatische overzichten van mr. Van Hall in De Gid», ?de artikelen van Jan C. de Vos in Het Too neel, die van Van Deyssel in de XXe Eeuw, benevens zijn losse artikelen in enkele nos. van Het Handelfblad, 't bekende opttel van Van der Qoes over verzen zeggen" benevens enkele artikelen b.v. over de Gijabreghtopvoering in de Groene", en de uitvoerige recenties In sommige dagbladen, o.a. van Van Nouhuys in Het Vaderland, van Rössing in H tl Nieuws van den Dag, Frans Coenen in de De Haarlemtche Courant e. a. Er zon nog meer te noemen zijn, versche nen in den laatsten tyd, wat mee kan helpen tot een soort inauguratie der tooneelspeel kunst. Wat is het jammer dat in Holland niet een tooneel-ty'dschrift bestaat, waarin al ?dat belangrijke materiaal .verzameld kan worden. Wanneer komt dat? C. H. Mr. S. DB VBIES Cz , de nieuwe wethouder van onderwijs te Amsterdam. TtifltoonsttllE m Si. Lücas. ni. Het werk van Jan Sluyters, heeft althans deze eigenschap, dat het tot 't meest opzien barende van deze tentoonstelling behoort. Piet Mondriaan in zijn onmiddeljjke nabijhei 1, dingt mee naar dat bedenkelijk sensationneel succes en zij zamen forceeren met ruw geweld de aandacht in dat achterzaaltje. Een Visscher van Cohen Gosschalk, die voor dien zorg zaam en wellicht al te scrupuleus ijverende schilder, een ongewoon losse uitvoering en vloeiende kleur te aanschouwen geeft, wordt ?door zooveel euvelmoeiigheid onredelijk ge ren veel scherper en objectiever kan zyn. Veel bespreking van tooneelbpel in tijdschrift, week- en dagbladen is das noodzakelijk, en mogen daarbij de meeningen al eens verdeeld zijn Lanceloet ende Sanderijn. (Laatste tooneel.) het publiek aan te bieden. De Hage spelers speelden zichzelven, voor 't meerendeel niet slechts naar 't in nerlijk, doch ook naar het uiterlijk. En daar de rol verdeeling gewoonlijk zoo was dat elk der spelenden een geleidelijk aan zal men ook voor de Eduard Verkade, hoofd en leider der Hagespelers,?als Lanceloet. ro1. had waarvan het innerlijk vry tooneelspeelknnst de juiste critiekmethode vinden, zooals men die ge vonden heeft voor da litteratuur. En dan zal vanself ook minder gewicht in de schaal gaan leggen het ongeoefend oordeel van iederen leek, die, over muziek en schilderkunst hoog stens een schuchtere opmerking wagende, on der de stereotiepe restrictie; doch ... ik ben maar een leek!" of 't is mijn vak niet, ik heb er geen verstand van l" over tooneel speelkunst oordeelt dat het een lust is. Deze aanmatiging komt waarschijnlijk hierdoor: tooneelspelen geschiedt met een instrument dat ieder mensch bezit: het lichaam, en de techniek lijkt, vooral wanneer ze natuurlijk aangewend wordt en een spontaan-scbijnend leven uitbeeldt, zoo makkelijk, dat velen meenen het ook wel te kunnen. Doch van de groote moeielijkheden om de eenvoudigste techniek : het staan en gaan, zitten, bewegen, eenvoudig spreken enz. zoo aan te wenden dat 't natuurlijk lijkt, hebben de meesten geen begrip. En nu spreek ik nog niet eens van de meer moeilijke techniek, van de fijne mimiek, 't gansche samenstel van psyc ophysische beweginkjes, dat zoo aangewend moet worden, dat 't als 't léven-zelf spontaan en onbewust schijnt; nu spreek ik niet eens van de meer samengestelde techniek die 't creëeren van een type eischt, van de sterke concentratie van 'c geheele wezen, van de harmonische vergrooting die geluid en be weging op 't tooneel slechts tot hun recht doen komen, van de wijze waarop een rol gecomponeerd, samenspel verkregen wordt, van de kunst om 't kunstmatige natuurlijk te doen schijnen en 't natuurlijke jn de sfeer der kunst, d. i. der schoonheid te trekken van dat alles heeft de leek, die rustig in de schouwburg naar "t gebeuren op 't tooneel zit te kijken, geen begrip, en het lijkt hem des te makkelijker naarmate het spel natuur lijker, spontaner, vlotter gaat, naarmate de techniek meer beheerscht wordt en hij de toeschouwer van de techniek als zoodanig, minder ziet. Vooral in het z.y. moderne spel zal dit 't geval zijn, omdat daarin meestal menschen van eigen tijd en eigen land ver beeld worden. En van de meest sprekende teekenen, dat onze tooneelspeelknnst een tijdperk van evolutie doormaakt, is wel het feit, dat bij de tooneelspelers zelve, voorn, bij de jonge ren, ontevredenheid bestaat over de wijze waarop nu nog vele stukken worden opge voerd. Als direct gevolg van die ontevreden heid mag worden genoemd de oprichting van het gezelschap, dat zich de Hageepelers" noemt en onder leiding van Eduard Verkade sinds eenige maanden in ons land voorstel lingen geeft. Naar aanleiding der laatste opvoeringen der Hagespelers" in het Rembrandt-Theater, ntimideerd en ik geloof zelfs dat Stillevens van mevr. Boom?Pothuis in andere omgeving niet zonder pittigheid zouden zijn. Mondriaan (er is nog een andere Mondriaan, met fat soenlijker werk op deze tentoonstelling) acht ik met deze stoutigheden een jammerlijk verdwaalde. Het schijnt, dat hij met de onder neming van dingen, die hem nog te veel boven zijn macht waren, maar die toch het waardeerbare hadden van persoonlijk rechtmeenend pogen, nu maar ineens alle zwaartillendheid op zy wilde zetten. Hy' zou het nu maar anders opknappen, zonder eenige schuchterheid, en met handen vol kleur. Men noemt dat wel opscheppen". Ik weet niet of Mondriaan langs den anderen weg iets bijzonders zou hebben bereikt, wél, dat hij met zulk blindelings doorhol'en in geen enkele richting zal kunnen koers houden. Neiging tot het buitensporige, om het buitensporige, is ook de groote hindernis voor de ontwikkeling van Jan Sluijters. Hij is echter veel begaafder dan Mon driaan en dat helpt hem bij zijn roekelooze buitelingen nu en dan weer op de been. Kwaliteiten in zijn werk moeten erkend zijn. Fète de Nuit is niet zoozeer een mislukking maar een overmatigheid, een zeer handige pastiche der werken van sommige machtige ultra-moderne Franschen, een artistieke brooddronkenheid. Die menigte van dansers is een wereld van caricaturen of grimassenmakende harlekyns, hoewel niet zoo bedoeld; toch blykt er wel compositie-vermogen en als het bovenstuk werd weggesneden zou het werk zich misachien in samenhang beter houden. Maar die slangen en kronkels van lichtkronen, hoog boven de hoofden van die dolzinnige menigte is een snoeven van durf, een pretentie van gezichtsverbystèring. Het houdt ook niet samen met het onderstuk der schilderij; er is geen geheel, geen atmosfeer van een woelige danszaal gezien onder deze omstandigheden. Die lichtbemel van de zaal is een afzonderlijk, eenigzins gewild stylee rend, verwerkt motief. Er zijn echter détails, kleurbrokken, enkele figuurtjes ook op den voorgrond, die ge nietbaar zijn. Het gunstigst komen de hoedanigheden van dezen schilder nog uit in zijn buitenstudie's. Zoo is er een door boomen verscholen hoekje aan een sloot dat wenech ik een paar opmerkingen te malen die my gelegenheid zullen geven tot eenige principieele beschouwingen; van detail-critiek, zoowel op de stukken als op samenspel en spelers zal ik mij dus onthouden. . * * Wat was wel de oorzaak der eigenaardige bekoring die, soms ondanks 't onvoldoende spel en dikwijls juist in de zwakste momen ten, van de representaties der Hagespelers afgeurde, de zaal in, als een parfum zóó fijn dat niet allen van 't publiek ze bespeurd zullen hebben? 't Antwoord hierop moet luiden: het spel stond bij de spelenden op e»n hooger plan van begrip en was verbonden aan dieper psychiesch leven, dan wy hier gewoonlijk bij voorstellingen mogen waarnemen, terwijl 't spel geheel vry was van burgerlijk- en poenigheden, die met een waarachtig artistieke uitbeelding niets van doen hebben. Dat gaf voor wie 't konden opmerken, een fijne bekoring die de innerlijkheid van 't stuk hun nader bracht dan misschien eenig andere, naar 't uiterlijk, beter geacheveerde voor stelling kon doen. Verder was in het spel aanwezig, ja maakte er wellicht de hoogste deui?d van uit, de helaas nog zoo weinig op 't tooneel erkende waarde der schoonheid. En al werd ze, door onvoldoende uitbeelding en door ongeoefendheld, niet overal bereikt: het streven naar schoonheid was er. Soms leek 't mij of er meer getracht was naar schoonheid: schoon heid in sentiment, in dictie, in gebaar en stand dan naar dramatische spanning. Als dit zoo is geweest, was't natuurlijk fout, want 't een mag niet ten koste van 't andere, beide moeten harmonisch tot hun recht komen Doch te verheugend is het feit dat een tooneel-ensemble de schoonheid als een noodzakelijk bestanddeel van haar kunst heeft aanvaard, om het niet, uitdrukkelijk te ver melden. De schoonheid sprak mede in de sobere, practisch artistieke en stemmingsvolle wijze waarop de stukken waren aangekleed," vooral als men in aanmerking neemt de zeer beperkte ruimte en het gebrek aan doelmatig decor van het Rembrandt-Theater. Er was dus, naast 't streven naar schoon heid, zuiver psycbies aanvatten en hoog be grijpen van het stuk, beide zich aansluitend bij de beste litteratuur onzer dagen. Er was een bewust streven naar stijl. Doch naast deze deugd staat onmiddellijk een fout: ieder speler had zich wel zoo innig mogelijk ge meenzaam gemaakt met het innerlykste sen timent van zijn rol,maar ze hadden niet ge poopd of althans niet bereikt dat innerly'kste senti ment te beelden in een andere figuur dan zich zelve,en die figuur, middels hun eigen lichaam, vol is van broeien ie zware kleur, eenander boschgezicht, grijzer, is van fijne kleur-analyse. Dit is misschien het eerlijkste werk van alle. Ook, ondanks de schrijnende en gewilde kleuropvoering, is er in Metamorphose, een Amsterdamsche buitenbuurt, bouw en zeggingskracht niet te miskennen. Toch on danks1 de rare duikelingen, en opgeschroefde hartstochtelijkheid, heeft dit werk meer vat op onze belangstelling dan het gezapige be drijf van zooveel onbeduidende verdienstelijk heden. In dezelfde zaal nog, is er een zinnebeeldig tafereel van Huib Luns, waarin de zwevende naak'e vrouwenfiguur zeker veel te reëel, of te veel de stoffelijkheid van verf aan zich heeft, maar waarbij het landschap, in den achtergrond vooral, toch wel lichthoudend is. Hinderlijk bij dezen schilder is, dat hij altij l voor landschapmotieven, boomen of plantgewassen, als 't ware schablonen schijnt aan te wenden. Zijn beste werk lykt me altijd nog het portret van een beeldhouwer, al jaren geleden. In de kleinere stukken van Maks zijn enkele goede noten. Verschillen ie invloeden zouden ia dit werk na te wij'-en zijn en van zijn leermeester Breitner wel allereerst. Over het geheel is het zeer onvoldraaen en ik geloof, dat alleen van danige matiging in de onder neming, met strenger zelf;oezicht, eenig heil verwachten voor de ontwikkeling van dezen jongen schilder. De zalen nu verder rond te wandelen, om saam te garen, wat voor een lentoonstellings verslag vermeldenswaard kan wezen, is me bij nader inzien toch wel een wat te langwijlige bezigheid, 't Heeft ook eigen ijk niet veel meer zin dan het bezorgen aan desen pn genen van eenige reclame. Getoetst aan den algemeenen maatstaf, dim men zich bij het beooideelen van een gewone tentoon stelling te stellen heeft, kunnen er zoovele in aanmerking komen, maar hoe in enkele woorden die onderscheidenheden van locale eigenschappen te kwaliüceeren en aan te tonnen? De schilders net niet uitstekende maar toch waardeerbare hoedanigheden, kunnen bij af Hinderlijke tentoonstellingen vollediger gekarakteriseerd worden, tenzij zij op een gemengde tentoonstelling onverwachte ver rassing brengen. Zoo bijv. W. van Beek of zuiver by zyn eigen innerlijk aansloot (behoudens enkele uitzonderingen), geschiedde, *dat vooral in momenten van ge woon gesprek, waarin dus weinig uiterlijk en weinig plastiek vereischt werd, 't spel het zuiverst was. Zooals dus gezegd: naast het streven naar stijl, naast het erkennen van de schoonheid als noodzakelijke waarde in tooneelspeelkunst, is de deugd, de'belofte van dit gezelschap: het zich dieper, zuiverder psychologiesch in-denken en in-voelen in het te spelen stuk. En dat ligt ook in dezen tijd. Immers, zooals wy het leven beschreven in veel litteratuur van vóór '80, dikwijls te oppervlakkig, of, waar 't dieper heet te gaan, valsch vinden, zoo hebben wij, of krijgen wy langzaam-aan ook het recht die zuiverder, fijner levengbeelding te eischen in tooneelspel. Doch wat vloeit hieruit voort? Dat voor ieder rol de speler verplicht is een nieuw, oorspronkelijk wezen te creëeren, innerlijk en uiterlijk zooveel mogelyk beantwoordend aan de figuur die zijn rol vraagt. Maar hij, de tooneelspeler (speelster) moet die figuur zien, evenals de schrijver zyn figuren moet zien. 't Spreekt wel van zelf dat de tooneelspeler beperkter is in de keuze zijner figuren dan de schry ver, want de door hem te scheppen figuren moet hij middels eigen lichaam, ge voel, geest en energie kunnen weergeven. Hy zal dus geleidelijk zyn kracht en breedte van kunnen zuiver moeten leeren kennen, opdat bij naar het uiterlijk geen figuren scheppe die hij innerlijk niet bezielen kan. Dit komt nog al eens voor en wordt door ongeoefende schouwburgbezoekers minder makkelijk op gemerkt; het spel over het geheel genomen moge hen al onbevredigd laten, zy zien niet dat de fout dikwijls schuilt in zoo'n naar 't uiterlyk levende, innerlijk doode figuur, want die figuur heeft immers toch altijd als leefkracht de gewone vitale kracht van den speler plus de suggestie die zijn plaats als figuur in het ensemble hem geeft. Hier is de vraag gewettigd, van waar ko men wy aan de noodzakelijke techniek die deze innerlijke en uiterlijke transformatie eischt? Het tegenwoordige moderne spel geeft helaas maar al te weinig gelegenheid die techniek in bare volle breedte te ont wikkelen. Wy zullen m. i. daartoe ter schole moeten gaan by de z.g. romantiescheschool, de school van de oude draken", de school waarin al deze uiterlyken in scherpe contrasten zoo veelvuldig voorkwamen, 't Recept kan dan blijven: de tooneelspeler kruipe in de huid van een ander, doch met dit beding: hij kruipe tevens in de ziel van een ander. Techniek en innerlijke visie beïnvloeden elkaar. Verfijndere techniek schept de moge lijkheid tot verfijndere typiek en verfijndere Wolter, die ik onlangs besprak met hun af zonderlijke expoeitie's, en waar zy gunstiger en vollediger zich deden kennen dan hier. Van Van Beek schijnen juist de beste dingen niet aangenomen; hy is hier het meest te waardeeren in het stilleven met het ronde broodje op het bord en de goudsche pijp. Stilleven-werk van ongeveer ge'yken aard als van dezen, met hartelijke meening en innigheid, doch schier nuchter-eenvoudig, is dat van J. v. d. Berg. 't Heeft iet? 18e eeuwsch Hollandsen, gezellig. Een weer origineeler opvatting van stil le ?en heeft Hulshoff Pol gegeven met Keuken, en dat van mej. Jaarsma is tusschen zooveel andere nog al delicaat. Krabbégaf eenige proeven van een nieuw procédé, unicum-drukproeven, door hem aan geduid als monotypen; aanlokkecder tot be zichtiging in ieder geval dan zijn tamme groote schilderij, met levensgroote figuren. Ik wil echter nu niet verder gaan met visschen naar noemenswaardigheden uit deze honderdtallen van schilderijen en teekeningen. Vermeld moet rog even worden de nog al ruime serie etsen van Graadt van Eoggen en een paar straffe teekeningen, al is 't hier vooral om de betoonde energieke werkkracht, van T. de Jong. In 't algemeen zij geconstateerd, dat de inhoud er niet zooveel beter op is dan ge woonlijk met de veeltalligheid van deze expositie. Zij is echter nogal curieus om een meer dan gewone verscheidenheid van op vattingen (of probeersels), maar de ruime inzending van T oorop zet aan deze 18e van de Lucasvereenigirg toch het meest belang rijkheid bij. W. STEEXHOFF. Erratum. In het vorige artikel werden door drukfouten eenige namen verkeerd ge speld : de Mooi moet zijn de Moor en Weinz moet zijn Weyns. Bij van Gogh is een tentoonstelling van Mevr Terpstra?Reerink, en in de Larensehe Kunsthandel een Groepen-tentoonsteHjng, waarop ik volgende week nader terug'.kjjwa. uitbeelding, dus geeft gelegenheid tot ver fijnder visie, maar omgekeert dringt verfijn der visie naar het zoeken van de daaraan passende techniek. Zoo ga 't ook bier: de fabuleuze techniek der Romantische School van vroeger smy'te men niet achteloos over den muur, doch men verfijne ze en passéze aan by de fijnere visie en levens-aanvoeling van nu. In het kader van deze beschouwing past ook een opmerking over z. g. naturalistisch spel. Boven heb ik gezegd dat bet spel der Hagespelers vry was van burgerlijk- en poenigheden; het was gelukkig ook vrij van over dreven naturalistische uitbeelding. Over de quaestie hoever de realiteit-nabootsing op het tooneel niet mag gaan, waar bare artistiek-aesthetische grenzen zijn, zal ik 't nn niet hebben; doch ik geloof dat we het er nu wel over eens zullen zyn, dat, evenmin als in de litteratuur het goed is, als 't ware photografisch een gesprek weer te geven, het evenmin deugt een figuur op het tooneel te brengen precies zooals men die beeft gezien en te doen spreken, precies zooals men die heeft hooren praten in het leven. Voor beiden geldt dat juist de visie van den kunstenaar de keuze bepaalt van wat niet, wat wél geheeld moet worden. Hieruit volgt eenigszins dat men op 't tooneel dient te trachten naar een neutrale wijze van spreken, vrij van alle dialecten en locale invloeden, het ronde vloeiende Hollandsen zooals Louis Bouwmeester het zoo mooi spreekt, waarin elke vocaal en consonnant zyn volle waarde kry'gt, waarin elk woord wel een levend symbool lijkt van wat 't .aanduidt. Zoo'n taal heeft voor, dat men, indien de artistieke beelding het eischt, met eene kleine wijziging, een boer", een heer", een jood" enz. in den mond kan geven, zonder dat de spraak te veel afwijkt van de grond-taal, die zich tot het zeggen van alle genres leent. In het bovenstaande heb ik getracht, voor zoover de beperkte ruimte 't my mogelijk maakte, 2) eenige op ervaring en practy'k gegronde principieele beschouwingen te geven die ik van groot belas g acht voor de goede ontwikkeling der tooneelspeelkunst inHolland. Ik heb dat gedaan naar aanleiding der voor stelling van de Hagespelers, omdat dit jonge, hoofdzakelijk uit jongeren bestaande gezel schap naar mijn innige overtuiging in alle oprechtheid de knust wil dienen en ik voor dit ensemble veel sympathie gevoel. Kritiek in den engen zin van het woord heb ik dns niet bedoeld te geven, mij was 't alleen te doen om principieele beschouwingen die ona wat nader kunnen brengen tot de zoo nood zakelijke eenheid van begrip, omtrent het wezen der tooneelspeelknnst. Amsterdam, Mei '08. COEN HISSINK. 2) Ik hoop binnenkort elders een uit voeriger bespreking der tooneelspeelknnst te geven. C. H. MIIIMIIIMIIItlllllMIHIIIIIIMItlMIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIUHIIIIImilll Gedenkteeken in het P. W. Janssenpark op het Bellamyplein te Amsterdam, voor den philantroop P. W. JANSSEN, stichter van Ons Huis". iiiinimimiMmiMMHiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiji iiiimiiiiiiiniimm Piütsterfeest. Toen de Christenen dit feest ontmoetten en aan zijn naam de meest spontane uiting van blijdschap en levensdttrf verbonden, was het Pinksterfeest al volwassen en had het reeds alle lief en leed gedeeld met het Israëlitische Volk. Naar luid der overlevering had het dit volk vijftig dagen na den uit tocht uit Egypte ontmoet aan den voet van

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl