De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 14 juni pagina 2

14 juni 1908 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1616 of vergaderingen. En toch is die vereeniging alles behalve tevreden met de tegenwoordige toestanden, gelijk ten over vloede kan blijken uit het laatste nummer van haar orgaan van 30 Mei j.l., w<aar in het artikel: Voorwaarts, het groot kapitaal, dat in de spoorwegen is vast gesteld in zijn vrees voor derving van winst en dividend wordt verantwoordelijk .gesteld, dat de arme slaven (zooals zij zich zelve noemen) niet kregen meer loon, korter arbeidstijd en beter regeling van rechtspositie. Meer effect dan zulk een in hoogdravenden stijl geschreven artikel, zou zeker gemaakt hebben een steunen der motie, samengaande met een bezadigde blootlegging van grieven, en een aan sluiten bij de taktiek van Schaper, die zeide: liever het halve ei dan de leegedop. Schampere en grievende opmerkingen als van den heer Lohman waren aan de arbeiders dan zeker gespaard. Dus algemeene onverschilligheid en apathie zelfs bij de meest geïnteresseerden. Wel belegde de maatschappij van Nijver heid enkele vergaderingen ter bespreking van het vraagstuk en wel werden eenige brochures, tijdschrift- en couranten-arti kels daaraan gewijd, maar wordt tegen woordig niet over alles in Nederland geschreven en vergaderd? In die enkele, zelfs niet tot eene con clusie komende, vergaderingen evenmin als in de brochures en artikelen van enkele vakmannen, ligt dan ook aller minst het bewijs van publiek leven en van krachtige overtuiging. Die ontbraken hier geheel. Op den algemeenen regel van onver schilligheid valt slechts ne uitzondering te constateeren. Alleen de Nederlandsche Vereeniging van Werkgevers, pleitte bij monde van haren secretaris Jhr. Mr. Smissaert vóór de tegenwoordige regeling. Nieuwe argumenten tegen Staatsex ploitatie werden door haar niet bijge bracht alleen de oude herhaald, her kauwd, en nog eens herkauwd. Dat al die argumenten: gebrek aan concurrentie, fonctionarisme, corruptie, te groote invloed van het parlement, onstandvastigheid van het beheer, enz. enz. evenveel overwonnen standpunten zijn is uit de discussie duidelijk gebleken, evenals dit, dat staatsexploitatie zooals die in vele landen bestaat geen afschrik wekkend voorbeeld voor onze kamer leden meer is. Men kan dan ook veilig zeggen, dat in onze Tweede Kamer principieele tegen standers van Staatsexploitatie bijna niet meer te vinden zijn. De geheele breede rij van af den ultraconservatieven heer Van Dedem tot aan Schaper toe, via Bos en Treub, Aalberse en Lely heeft geen argumenten meer tegen het beginsel van Staatsexploitatie. Liberalen, democraten, anti-revolutionairen en katholieken zijn het hierover eens, behalve enkele weinigen bij wien de conservatieve natuur sterker is dan de leer. Maar het nut der gehouden discussies is hiermede niet ten einde. Yoor ieder duidelijk en krachtig is door den oud-minister Lely, uit zijn ervaring aangetoond, dat staatscontrole op spoorwegmaatschappijen, die verder gaat dan toezicht op de veiligheid, die ook toezicht wil oefenen op het beheer, eene onmogelijkheid is en waar zelfs de grootste voorstanders van het particuDe Terlossini yan Gerald Roseurt. Naar het Engelsch, van BARRIB PAIN. I. Juni 13. Ik wil niet ziekelijk en bespie gelend zyn; maar ik moet myn verhaal geschreven vóór mij zien, want misschien kan dit een middel zijn om mij te toonen wat ik doen moet. En daarom ga ik een volkomen waar dagboek beginnen, dat ik zorgvuldig acht ar slot en grendel zal honden en ik zal beginnen met een korte schet» van myn leven tot nu toe en mijzelven hierbij geheel onpartijdig beschouwen, als ware ik een derde. Een jonge man, een drankzuchtige, doorliep een studietijd van drie jaren te Cambridge, zonder dat men zyn zwakheid ontdekte of dat hij zich de gerin?ate schande op den hals haalde. Integendeel was zijn loopbaan aan de Universiteit tot op zekere hoogte eervol, daar hy zich een muzikalen graad verwierf en een getuigschrift van bekwaam heid ontving van den grooten Geddes en een tweede, omtrent zijn persoon, van zijn pro fessor, die niets van hem afwist. Na zijn graad behaald te hebben, keerde hy' terug naar zyn vaders huis en begon uit te zien naar een werkkring. Zyn vader was een advocaat met groote praktijk en bovendien geheelonthouder; zijn tweelingzusters Jane en Juliet, die een jaar jonger waren dan hijzelf, waren eveneens geheelonthoudsters. Veertien jaar lang waren er in dat huis geen alcoholische dranken toegelaten en de jonge man wist de reden hiervan. Veertien jaar geleden, op den dag van zijn moeder's plotselinsjen dood, was zijn vader de kamer ingekomen, waar hij, toen een knaap van acfat jaar, en zijn beide zusjes zaten, bij tusschenpoozen angstig met elkaar fluisterend. Hunne vader zei op een eigenaardigen, nadrukkelyken loon : kinderen, ik kom jelui iets verzoeken wat ik zelf al lang geleden gedaan heb. Ik wilde graag dat jelui een gelofte teekende een eed zwoert dat jelui nooit alcoholische dranken zult aanroeren. Jullie hebt die nog nooit geproefd en je moet me zweren, dat je dat nooit zult ook. Je gestorven moeder zou dit zeker ook zoo gewenscht hebben!" Zij teekenden liere bedrijf zulk een toezicht op het beheer onmisbaar achten is hiermede wel het doodvonnis over die particuliere exploitatie geveld. En waar nu zoowel door de hoeren Treub en Bos, als door Lely, Schaper en anderen is aangetoond, dat de tegen woordige spoorweg-overeenkomsten niet de noodige elasticiteit bezitten om zich aan de sedert 1890 gewijzigde verkeerseischen aan te passen, de reorganisatie te geven die noodig is, zal het zeker niet meer bevreemden, dat de Ministers van Waterstaat en Financiën, zich even min principieele tegenstanders van Staatsexploitatie toonden, terwijl de laatste zelfs geen bezwaar zag in de finantieele maatregelen, die daarvoor ge vorderd zullen worden. De heer Van Citters heeft het zeer juist uitgedrukt; de vraag hoe lang Staatsexploitatie nog kan worden ver schoven hangt alleen hiervan af: hoe lang de maatschappijen het onder de tegenwoordige overeenkomst zullen kunnen volhouden aan hun verplichtingen te voldoen. En zooals uit het vroeger door mij geschrevene duidelijk moet zijn, zouden wij nu reeds over die grens henen zijn, wanneer de maatschappijen in November niet hadden gevonden, een nieuw middel tot vermeerdering hunner inkomsten in de verhooging der Stationsgelden. Dat het gemakkelijk of mogelijk zou zijn meerdere zulke middelen te ont dekken om het dreigende bankroet te ontgaan, zonder het publiek te veel te ontstemmen is n. i. m- aan gerechten twijfel onderhevig. Alles wijst er op, dat ook de voor standers van het tegenwoordige stelsel hierin zien de Achilles-pees van hun bestaan en daardoor is ook verklaard het aannemen der motie Nolens met 72 tegen 13 stemmen van een motie die ons inplaats van Staatsexploitatie geeft een staatscommissie, uitgaande van de volgende considerans: Gebleken is, zooals de heer Nolens «egt: 1. dat het stelsel van de bestaande spoorwegovereenkomsten-' concentratie en concurrentie niet in alle opzichten voldaan heeft, terwijl degenen, die dit het beste stelsel vinden, toch gedeeltelijk toegeren, dat daarin verbetering moet tcorden gebracht; 2. dat, naar het oordeel van zeer velen, en van personen die mei die zaken goed bekend zijn. bij de bestaande overeenkomsten op den duur niet kan worden gedacht aan de noodzakelijke ontwikkeling der verkeersmiddelen; 3. dat de finantieele zijde 'van het vraagstuk, die namelijk, of uitstel van naasting millioenen zal kosten, tot op dit oogenblih voor velen nog niet tot klaarheid is gekomen; 4. dat het, ivat het personeel aangaat, toch niet wel voor tegenspraak vatbaar is, dat het met de verhouding van den Staat en de Maatschappijen niet geheel en al in den haak is." En de aangenomen motie luidt: De Kamer, van oordeel dat de vraag, of voortzetting van het thans gevolgd beleid, betreffende de spoorwegen wenschelijk is, dringend overweging verdient, noodigt de Begcering uit door een i» te stellen Staatscommissie te doen onderzoeken of, en zoo ja, op welke wijze in dat beleid verandering ware ain te brengen." De N. Rott. Courant is van meening, dat deze Staatscommissie onvruchtbaar zal zijn, evenals zoo vele andere harer voorgangsters. alle drie eerst de knaap en toen zijn beide zusjes met een ronde kinderhand. Doch toen de vader zich omwendde om heen te gaan, zei de knaap, die niet zooals zijn zusjes, bang was: Vader, mag ik haar nog eens zien?" De man sloot de oogen een secondelang, alsof hem iets pijn geiaan had. Neen," zei hjj vastberaden. De moeder van den knaap was voor dezen iets geheimzinnigs geweest. Soms had zij maandenlang buitenshuis vertoefd; en soms, als ze thuis was, werd ze in haar kamer opgesloten gehouden, met niemand anders bij zich dan een lange, zwijgzame vrouw in 't gry's, die de kinderen zuster" moesten noemen. Hij wist dat zij daar tegen haar wil opgesloten gehouden werd, want eens had hij haar op de deur hooren bonzen en roepen. Hij had veel van haar gehouden, want zij was een liefhebbende vrouw en ze was altijd opgeruimd en vi-oolijk tegen hem geweest als hy' haar had mogen zien. En hij was nu vast besloten haar nog eens te zien haar vaarwel te zeggen vóór zjj begraven werd. Hij wachtte dien avond tot alles stil in huis was. Toen kleedde hij zich aan en sloop met een kaars in de hand, zachtjes de trap af naar haar kamer. De trappen kraakten, maar de wind maakte buiten zulk een gedruisch, dat hij niet bang was gehoord te worden. Hij deed de deur open en liep recht op het hoofdeneind van het bed toe, het licht met de hand beschuttend, want de vensters waren open. En daar op bed lag zijn doode moeder. Hy sloeg zachtjes het laken yan over haar hoofd weg. Wat was haar haar zwart heel zwart tegen de bleeke verwrongen trekken l Hij wist niet waardoor 't kwam, maar zj zag er niet uit als gewoonlijk. De oogen en lippen waren strak gesloten. Hij boog zich over haar heen om hare lippen te kussen en terwijl hy dit deed, sloeg hy het overige gedeelte van het laken op. Hij schrikte; de kaars beefde in zijn hand.' hij haalde diep adem en een oogenblik lang was hij niet bij machte zijne oogen af te wenden van een diepe Bnede die zich tusschen de plooien van het kussen vertoonde. Toen bewoog zich iets aan het voeteneinde. Hij wendde zich plotseling daarheen en zag zijn vader daar geknield liggen. Hij had dezen niet opgemerkt toen hy de kamer binnen getreden was. Zijn vader staarde hem aan van tasschen zyne vingers, met vreesaan jagende oogen wier blik zich voor altijd in het geheugen van den knaap grifte. Hy kon zich niet bewegen. In zijn hoofd begon het langzaam en luid te kloppen. Toen hunne Hoewel in het algemeen evenmin een vriend van Staatscommissies, geloof ik toch, dat in het onderhporige geval eene uitzondering te maken is. Staats^pmmissies worden gewoonlijk in het leven geroepen waar de betrokken regeeringen over netelige kwesties geen eigen overtuiging hebben. De Staatscommissies doen dan dienst als' kapstokken waaraan de kwestie wordt opgehangen tot gunstiger tijd. Ook hier heerscht bij regeering en volk absoluut gemis aan overtuiging of Staatsexploitatie op algemeene gronden boven particuliere te verkiezen is. Maar de commissie heeft hier eene andere taak dan- de beantwoording dezer vraag. Zij zal, blijkens de considerans van den voorsteller der motie, de kwestie op ander gebied, op dat der technische eco nomie moeten overbrengen. Zij zal een zeer moeielijk, technischfinantieel probleem hebben op te lossen, dat buiten het dagelijksche arbeidsveld van staatsambtenaren gelegen is. Eeden waarom juist hier van het werk eener commissie wel nut is te verwachten. Zij zal de volgende vragen te beant woorden hebben: Welke wijzigingen moeten in ons spoorwegnet worden aangebracht om het verkeer in de naaste toekomst te doen beantwoorden aan redelijk te stellen eisenen ? Welke zullen de kosten van aanleg zijn der voorgestelde wijzigingen en uit breidingen ? Welke invloed is daarvan te wachten op de exploitatie-kosten? Kan particuliere exploitatie hieraan voldoen en op welke voorwaarden? Is aan staatsexploitatie onder deze omstandigheden de voorkeur te geven? Door deze vragen duidelijk en ge motiveerd te beantwoorden zal de com missie licht doen schijnen waar de Kamer nu nog in duister moest rondtasten, zal zij de kwestie, die tot heden in meer of mindere mate eene algemeene was herleiden tot een concreet geval, waar over een ieder, afgescheiden van theore tische beschouwingen, zich eene meening zal kunnen vormen. Natuurlijk is het mogelijk, zelfs waarschijnlijk, dat de commissie niet tot overeenstemming zal komen op alle punten, dat er eene meer derheid en minderheden zullen zijn met afzonderlijke conclusies. Maar dat behoeft hier geen nadeel te zijn. Wanneer de conclusies goed gemoti veerd zijn, wat verwacht mag worden, zal de veelzijdigheid der beschouwingen, mits voet bij stuk gehouden wordt, aan de duidelijkheid van het geheel niet schaden. De publieke belangstelling zal door zulk een rapport zeker gewekt worden en de Kamer zal met kennis van zaken kunnen oordeelen en, goed voorgelicht, eene keuze kunnen doen. Amersf. Mei 1908. T. SANDERS. De journalistiek en de beschaving Het is niet zoo zeer om Dm Prins onaan genaam te zijn (wie zou ooit graag een prins onaangenaam zijn! Zijn ze trouwenïook niet allen hetzelfde?) als wel, omdat het weer zulk een treffende bijdrage geeft tot hetgeen ik hier onlangs mocht beweren over verderfelijke, en al verderfelijker, journalistiek, dat ik even wijs op die, helaas wat vage, maar toch zoo blikken elkaar ontmoetten, rees de man van zijne knieën op. Gerald l Gerald!" hijgde hy. Doch de kaars ontviel de hand van den knaap en Gerald viel op den grond in zwijm. Daarna was hij geruimen tijd ziek. Er volgden vreeselijke nachten waarin hij gillend wakker kwam. Hij vond dan altijd een licht en een ziekenverpleegster in zijn kamer. Als hij aldus wakker werd, placht hij haar hand krampachtig vast te houden, want hij voelde zich veiliger als hy' de aanraking van een levend wezen voelde. Zij las hem dan voor tot hij weder in slaap viel. Ze'fa na meer dan veertien jaar kon hij zich zonder moeite weder voor den geest brengen het ritselen der bladzijden, het zachte, ernstige gezicht, welks aanblik iemand rustig stemde, en zelft eenige der woorden die zy las: Gij zult niet vreezen voor eenige ver schrikking des nachts. .... Geen kwaad zal u genaken.... Want Hij zil Zijne engelen van u bevelen, dat zij u bewaren op al uwe wegen." Mijn Vrede geef Ik u.... L lat uwe harten niet ontroerd worden." Soms bad ze ook, stil naast hem zittend en zijn hand vasthoudend. Zy wist, dat hij het gezicht nog niet verdragen kon van iemand die voor een bed knielde. Alles werd heel stil gehoulen in huis. Nu en dan kwamen zijne zusters even naar hemkyken, en soms ook hoorde hij zijns vader's stem buiten de kamer, maar eerst veel later kwam ook zyn vadsr binnen. Hy was toen niet in den rouw, doch droeg een licht-grys pak en hij leek erg opgeruimd en hartelijk. Er werd door niemand een woord gerept over dien vreeselijken avond. Eenige weken daarna werd Gerald mee naar beneden genomen en in een rijtuig gezet. Op weg naar beneden merkte hij op dat er ander behangsel aan de muren der trap was en de deur van zijn moeder's kamer was dichtgetimmerd en eveneens bedekt met be hang. Het ry'tuig voerde hem naar het station en hij reisde naar een dorp dat aan zee ge legen was. Daar bleef hy een maand by' de rustige, bedaarde vrouw die hem opgepast had. In de woonkamer stond een piano en de vrouw gaf hem zjjn eerste muziek-lessen. De knaap leerde graag en gemakkelijk; de maand leek hem erg gauw om te gam Hij had voor zijn jonge zieke-zuster de sentimenteele genegenheid van een zieken jongen opgevat en hij huilde toen zij hem verliet. interessante plaatjes van de Belgische jongste spoorwegramp in het nr. van 30 Kei 1.1. Dat is weer van de bovenste plank en echt np-to-date-werk. Behalve dan wat de vaag heid aanbelangt, die aan zekere nog te overwinnen emotie of zelfs bescheidenheid bij den reporter te wijten kon zyn. Misschien ook enkel aan 't weer, dat niet mee werkte" ... In dut geval zou een oaderwetsch romantisch dichter gezegd hebben: 't was of natuur verbood den toeleg door te dry'ven". Maar wij zijn tegenwoordig wijzer en laten het lot niet meer zoo over ons bazen". Die plaatjes dan geven eerst de vernielde treinen te zien. Maar dat is nauwelijks inte ressant. Het echte" staat onder aan de pagina: vier lieve stukjes in n lijstje, zijnde: het vervoer van gewonden", een zwaar gewonde na het aanbrengen van de eerste hulp", het verbinden", en voorbereiding tot het vervoer". De prentjes zijn werkelijk alles behalve mooi, fragmentarisch, scheef en onduidelijk. Maar juist daardoor zoo echt, zoo naar 't leven", naar 't nog luiende vleescb, kan men zien. En daar zijn dan toch nog wel een paar doodsgezichten, waar aan men smullen kan vanwege de doffe expressie van uitzinnige angst en lijden, die er in vastgelegd is. Sommigen houden wel van zulke voorstellingen, en het zijn vooral deze sommigen, wien men dat niet moest laten zien ... Maar de groote meerderheid beziet vluchtig deze wan-dingetjes, vaag-nieuwsgierig, maar meer nog onverschillig of zelfs flauw-weerzinnig. Zy bezien ze echter en verontwaar digen zich niet, protesteeren niet, terwijl het hun toch ook niet smaken zou, als een zeer beleefde fotograaf nog even een kiekje wilde nemen van hun jongste, teringzieke dochter in haar uiterste oogenblikken of van een echtgenoot, die met een denkelijk laatste hartbenauwdheid worstelde, en wel op grond dat het publiek recht had snel en volledig ingelicht te zyn.... Doch dat zijn ook particuliere gebeurte nissen, die het groote publiek niet aangaan, zegt mea. Waarom eigenlijk niet ook deze? En wat ter wereld gaan ons toch die groote rampen" aan, als wy er geen verwanten by hebben, noch aandeelen in de betreffende maatschappy' ? Of assuradeurs zyn of be trokken autoriteiten" ? Nog eens: waarom moeten wij die nare bizonderheden hooren en die afschuwelijke plaatjes zien ? Een advertentie van zeker bekend weekblad geeft een ongezocht en afdoend antwoord. De directie van dat waardige familieblad verkoopt nl. liever in eens aan eiken abonn een nr. dan dat velen tezamen n nr. in een leesportefeuille nemen. Dat is begry'pely'k en haar recht, ofschoon zij volstrekt geen gevoel blijkt te hebben voor het feit, dat men dan elk jaar met een nuttelooze papierballast mér in huis zit, die geen sterveling meer inkijkt, omdat er sinds reeds bergen nieuw papier verschenen. Zy noemt zulk een jaarlijksch en lastig dik boekdeel" zelfs een zaak van blijvende waarde". Maar ik vrees dat dit zeggen pure hypocrisie is, tenzy zij blijvende waarde" van oud papier bedeelt, welke waarde dan toch nog van de markt afhangt. Maar over dit verschil van opinie met die geachte directie, wil ik het thans niet hebben. Zy zei$t evenwel en dit is bizonder treflend even tevoren in haar kiescher aanmoe diging om liever een hél abonnement dan b.v. een 25e te nemen: En bovendien krijgt ge op tijd interessante afbeeldingen van actueele gebeurtenissen, die in het binnen- en buitenland geschieden en waarvan men tegenwoordig, in ontw.ikkeld gezelschap, op de hoogte moet zijn". Daar is 't I We moeten van die horreurs tegenwoordig op de hoogte zijn. In ontwikkeld gezelschap. Kon men nu nog maar gelooven, dat de gemoedelijke directie ook hier, gelijk in haar phrase over het al te dikke boek deel", een schertsend spel met ons dreef. Maar zij meent het oprecht, helaas! In ernst noemt zy de kennis van zulke dingen ont wikkeling", en ontwikkelde gezelschappen" zyn zulke kringen waar men vooral met Toen volgde er een korte periode op een instituut en een wat langeren tijd op een openbare school. Hy maakte snelle vorde ringen in de muziek. Hij had een werkelijk goede tenor en zong mee in het echool-koor. Hij was een tamelyk knappe jongen met een knap uiterlijk, en een van de leeraren die muzikaal was, interesseerde zich nogal voor hem en speelde dus met hem. op echoolconcerten. Dit was de gelukkigste tijd uit zijn leven van dsn jongen, en duurde tot aan het einde van den cursus toen hy in zijn vijftiende jaar was. Hy was op weg naar huis; een jongen uit de zesde klaase die een studiebeurs voor Queen's College, Oxford, gekregen had, ver gezelde hem. Het was een eigenaardige jongen, ?groot en los gebouwd met een lang voorhoofd, verward haar en leely'k. Hy heette George Eemyer en werd doorgaans Kemie genoemd. Men achtte hem algemeen knap en hij schreef verzen in het schoolblad. Hij was bezig de Amouri d'un Interne te lezeu en nam niet veel notitie van Gerald. De trein stopte eenige minuten aan een der grootere stations, niet ver van het einde hunner reis en Gerald volgde Remyer in de restauratie-zaal. Eemyer dronk uit een lang glas iets dat er koel en lekker uitzag. Er dreven stukjes ijs in, die een tinkelend geluid maakten tegen de wanden va a het glas. Je kondt er ook wel eens zoo een voor mij bestellen" zei Gerald. Remyer deed dit op achtelooze wijze en betaalde tevens voor beiden. Toen Remyer naar zijn comparlement terugkeerde, bleef Gerald, die de bestelling verstaan had, nog even acuter. Er stonden eenige glazen flacons met namen erop op het buffet; hij koos er een uit en betaalde. De trein vertrok weder. Terwijl Remyer den roman dien hij las, neerlegde, bemerkte hy, dat Gerald de flesch in de hand hield en reeds een derde van den inhoud had leeggedronken. Bedaard nam Remyer hem de flesch af en wierp haar uit het raampje. Hierby' werd er een beetje van de cognac over Gerald's kleêren gemorst. Zot die je bent", zei Gerald, bleek van woede. Waarom doe je dat ?" Tot zijn groote verwondering toonde Remyer zich niet beleedigd o ver zijne woorden. Ja", zei hij, ik vind ook dat ik dwaas was; maar niét omdat ik je dat heb afgeno men. Je kunt geen klare cognac drinken, weet je. Je vindt 't bovendien niet eens lekker". die soort gebeurtenissen conversatie drijft... Ongeveer zoo. Wat een vreesselyk ongeluk toch weer daar in Con Constin... of hoe heet 't ? O... daar in België? ... Ja, vreesselijk! zeventig dooien en gekwetsten l Nee... dertig... dertig dooien en veertig.... Nee... zeventig!... 't Staat in de krant, hier in 't avondblad, lees 't maar zelf. Zoo... ik weet toch stellig... nou... we zullen d'r niet om vechten... 't is al erg genoeg... heb je daar de krant? lees 't dan tante 's voor. Die weet 't nog niet.... Moet u 's hooren, tante, wat een vrees selijk ongeluk... Got weet n daar nog niets van ? ,.. Enz. enz enz. In ontwikkeld gezelschap" Op de hoogte". En om die hooge hoogte te bereiken graait een ijverige redactie" links en rechts naar eerste-steen-leggingen, van-stapel-loop-in?en, zee-spoor-myn-rampen, passioneele moorden, opzienbarende" processen, luchtphenomenen, wetenschappely'ke ontdekkingen, groote bankroeten, sportoverwinningen, vorsten-intochten en wat dies meer zy.... En kan daarby niet even kieschkeurig te werk gaan. Zoo kregen van hetzelfde ehrentfeste weekblad eenigen tyd geleden de lezers het gelijkend portret voor oogen van een prachtman, die volgens het geestdriftig bijschrift, de stichter en beheerder van wel varende café-chantants bleek te zijn, energiek, humaan enz. enz., tevens bestierder van een café(minder of tenminste anders chantant), ?waar... 't is eenigszins moeieljjk zulks deli caat uit te drukken... hm.... des avonds, of eigenlyk des nachts, de Beurs is, waar... huwelijkszaken op korten termy'n worden afgehan leid. Dit laatste stond er niet bij. Maar waarom zou men het verzwy'gen, als men overigens al iemands deugden en daden opsomt? Toch, ik erken 't, meende ik zoo op 't eerste gezicht, dat de oud eerwaardige redactie hier toch wel inéns een heel verren sprong op den weg van up-to-datejournalisme gedaan had. Later echter werd my duidelijk dat misschien een vaag ge voel van jaloezie my parten speelde, terwijl toch inderdaad de ontwikkelde" lezers ook van deze figuren en instellingen op dehoogte," moeten zyn. Op de Hoogte is zelfs de sierly ke en smaakvolle naam geworden van een tijdschrift, dat het zelfde bovenomschreven doel hartstochtelijk najaagt en van het Belgisch spoor ongeluk allicht duidelijker en akeliger plaatjes heeft gehad. Daarom had ik evengoed, als ik ze gezien had, dit maandschrift als De Prins ter illustratie van myn beweren kunnen aanhalen. Zij zijn alle n pot nat... van ontwik keling" op de hoogte" onzer beschaving. F. C. 3 csyw ,>: v .* Lcf Een nieuw loefc o?er fle GescnMenis onzer LetterMe,KALFP (Prof. Dr. G.), Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde. Eerste deel. Groningen, J. B. Wolters, 1906. 80. 't Is reeds eenigen tijd geleden, dat dit werk, waaraan onze tijd zoo dringend be hoefte heeft, is verschenen. Maar voor eene aankondiging is het nog niet te laat, daar deze uitgave een ruim aantal deelen zal beslaan en het nog wel eenige jaren zal ?«luren eer Prof. Kalff's Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde compleet van de pers is gekomen. In eene Voorrede" geeft Prof. Kalff zijn lezers rekenschap van de motieven, die hem tot het samenstellen van zijn werk bewogen, De smaak vind ik ook niet lekker, maar van de cognac zélf houd ik. 't Is heerlijk. 't Maakt alles anders. Er zit vuur in, Aan 't volgende station koop ik nog wat". Ie boezent me belang in, zei Remyer, je interesseert me werkelijk een beetje". Toen ging hij door met zyn roman. Maar hij liet Gerald er niet uitgaan aan het volgende station. Twintig minuten daarna bereikte Gerald de plaats zijner bestemming waar zijn vader hem opwachtte. Op de rit naar huis werd er bijna niet gesproken. De knaap die in een vreemden, droomerigen toestand verkeerde, was zich enkel bewust, dat zijn vader hem gtrak aan keek. Toen het ry'tuig voor de deur stilhield, zeide zijn vader: Ga naar je kamer, Gerald, en trek andere kleêren aan; en kom dan dadelyk bij me in myn studeerkamer". Op dien warmen zomeravond vernam de knaap in zijn vadera studeerkamer veel dat hy nog niet wist. Zijn vader sprak langzaam, als iemand die moe is: Op den avond na je moeders sterven, Gerald, was je mij ongehoorzaam. Ik had 't beter gevonden je geen uitleg te geven van mijn redenen voor mijn bevel, en daarom werd je er ongehoorzaam aan. Herinner je je dat?" Toen hij dit zeide, vestigde hy zij u. blik vast op Gerald. Deze blik leek vreemd, veel op dien, welke de jongen dien avond in zijns vaders oogen gezien had. Hij huiverde lichtelijk, het draaide hem voor de oogen en hij voelde zich niet wel; hij gaf geen antwoord en zijn vader ging voort : 't Is gemakkelijk te zien d&t je je het herinnert. Je was me ongehoorzaam, en het gevolg was, dat je bijna je verstand verloor. En nu ben je me opnieuw ongehoorzaam geweest en heb je je gelofte gebroken. Ik geloof niet dat je het gewicht er van vol komen begrepen hebt, anders hadt je me nu niet onder de oogen durven komen, ruikend naar dat goei als je doet. Maar ik zal het je nu doen begrypen. Ik zal je straks vragen den eed opnieuw af te leggen, doch nu zal ik je mijn beweegredenen hiertoe zeggen. Ik zal je de geschiedenis vertellen van den zelfmoord van je moeder ea" hier ging zyn stem over tot fluisteren van den vloek die op je rust, zoo je in de toekomst, den eed niet houdt, dien je nu verbroken hebt." (Wordt vervolgd).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl