Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1616
of vergaderingen. En toch is die
vereeniging alles behalve tevreden met de
tegenwoordige toestanden, gelijk ten over
vloede kan blijken uit het laatste nummer
van haar orgaan van 30 Mei j.l., w<aar
in het artikel: Voorwaarts, het groot
kapitaal, dat in de spoorwegen is vast
gesteld in zijn vrees voor derving van
winst en dividend wordt verantwoordelijk
.gesteld, dat de arme slaven (zooals zij
zich zelve noemen) niet kregen meer
loon, korter arbeidstijd en beter regeling
van rechtspositie.
Meer effect dan zulk een in
hoogdravenden stijl geschreven artikel, zou
zeker gemaakt hebben een steunen der
motie, samengaande met een bezadigde
blootlegging van grieven, en een aan
sluiten bij de taktiek van Schaper, die
zeide: liever het halve ei dan de leegedop.
Schampere en grievende opmerkingen
als van den heer Lohman waren aan de
arbeiders dan zeker gespaard.
Dus algemeene onverschilligheid en
apathie zelfs bij de meest geïnteresseerden.
Wel belegde de maatschappij van Nijver
heid enkele vergaderingen ter bespreking
van het vraagstuk en wel werden eenige
brochures, tijdschrift- en couranten-arti
kels daaraan gewijd, maar wordt tegen
woordig niet over alles in Nederland
geschreven en vergaderd?
In die enkele, zelfs niet tot eene con
clusie komende, vergaderingen evenmin
als in de brochures en artikelen van
enkele vakmannen, ligt dan ook aller
minst het bewijs van publiek leven en
van krachtige overtuiging.
Die ontbraken hier geheel.
Op den algemeenen regel van onver
schilligheid valt slechts ne uitzondering
te constateeren.
Alleen de Nederlandsche Vereeniging
van Werkgevers, pleitte bij monde van
haren secretaris Jhr. Mr. Smissaert vóór
de tegenwoordige regeling.
Nieuwe argumenten tegen Staatsex
ploitatie werden door haar niet bijge
bracht alleen de oude herhaald, her
kauwd, en nog eens herkauwd.
Dat al die argumenten: gebrek aan
concurrentie, fonctionarisme, corruptie,
te groote invloed van het parlement,
onstandvastigheid van het beheer, enz.
enz. evenveel overwonnen standpunten
zijn is uit de discussie duidelijk gebleken,
evenals dit, dat staatsexploitatie zooals
die in vele landen bestaat geen afschrik
wekkend voorbeeld voor onze kamer
leden meer is.
Men kan dan ook veilig zeggen, dat
in onze Tweede Kamer principieele tegen
standers van Staatsexploitatie bijna niet
meer te vinden zijn.
De geheele breede rij van af den
ultraconservatieven heer Van Dedem tot aan
Schaper toe, via Bos en Treub, Aalberse
en Lely heeft geen argumenten meer
tegen het beginsel van Staatsexploitatie.
Liberalen, democraten,
anti-revolutionairen en katholieken zijn het hierover
eens, behalve enkele weinigen bij wien
de conservatieve natuur sterker is dan
de leer.
Maar het nut der gehouden discussies
is hiermede niet ten einde.
Yoor ieder duidelijk en krachtig is
door den oud-minister Lely, uit zijn
ervaring aangetoond, dat staatscontrole
op spoorwegmaatschappijen, die verder
gaat dan toezicht op de veiligheid, die
ook toezicht wil oefenen op het beheer,
eene onmogelijkheid is en waar zelfs
de grootste voorstanders van het
particuDe Terlossini yan Gerald Roseurt.
Naar het Engelsch, van BARRIB PAIN.
I.
Juni 13. Ik wil niet ziekelijk en bespie
gelend zyn; maar ik moet myn verhaal
geschreven vóór mij zien, want misschien
kan dit een middel zijn om mij te toonen
wat ik doen moet. En daarom ga ik een
volkomen waar dagboek beginnen, dat ik
zorgvuldig acht ar slot en grendel zal honden
en ik zal beginnen met een korte schet» van
myn leven tot nu toe en mijzelven hierbij
geheel onpartijdig beschouwen, als ware ik
een derde.
Een jonge man, een drankzuchtige, doorliep
een studietijd van drie jaren te Cambridge,
zonder dat men zyn zwakheid ontdekte of
dat hij zich de gerin?ate schande op den
hals haalde. Integendeel was zijn loopbaan
aan de Universiteit tot op zekere hoogte
eervol, daar hy zich een muzikalen graad
verwierf en een getuigschrift van bekwaam
heid ontving van den grooten Geddes en een
tweede, omtrent zijn persoon, van zijn pro
fessor, die niets van hem afwist. Na zijn
graad behaald te hebben, keerde hy' terug
naar zyn vaders huis en begon uit te zien
naar een werkkring. Zyn vader was een
advocaat met groote praktijk en bovendien
geheelonthouder; zijn tweelingzusters Jane
en Juliet, die een jaar jonger waren dan
hijzelf, waren eveneens geheelonthoudsters.
Veertien jaar lang waren er in dat huis geen
alcoholische dranken toegelaten en de jonge
man wist de reden hiervan.
Veertien jaar geleden, op den dag van zijn
moeder's plotselinsjen dood, was zijn vader
de kamer ingekomen, waar hij, toen een
knaap van acfat jaar, en zijn beide zusjes
zaten, bij tusschenpoozen angstig met elkaar
fluisterend. Hunne vader zei op een
eigenaardigen, nadrukkelyken loon : kinderen, ik
kom jelui iets verzoeken wat ik zelf al lang
geleden gedaan heb. Ik wilde graag dat jelui
een gelofte teekende een eed zwoert
dat jelui nooit alcoholische dranken zult
aanroeren. Jullie hebt die nog nooit geproefd
en je moet me zweren, dat je dat nooit zult
ook. Je gestorven moeder zou dit zeker
ook zoo gewenscht hebben!" Zij teekenden
liere bedrijf zulk een toezicht op het
beheer onmisbaar achten is hiermede
wel het doodvonnis over die particuliere
exploitatie geveld.
En waar nu zoowel door de hoeren
Treub en Bos, als door Lely, Schaper
en anderen is aangetoond, dat de tegen
woordige spoorweg-overeenkomsten niet
de noodige elasticiteit bezitten om zich
aan de sedert 1890 gewijzigde
verkeerseischen aan te passen, de reorganisatie
te geven die noodig is, zal het zeker
niet meer bevreemden, dat de Ministers
van Waterstaat en Financiën, zich even
min principieele tegenstanders van
Staatsexploitatie toonden, terwijl de
laatste zelfs geen bezwaar zag in de
finantieele maatregelen, die daarvoor ge
vorderd zullen worden.
De heer Van Citters heeft het zeer
juist uitgedrukt; de vraag hoe lang
Staatsexploitatie nog kan worden ver
schoven hangt alleen hiervan af: hoe
lang de maatschappijen het onder de
tegenwoordige overeenkomst zullen kunnen
volhouden aan hun verplichtingen te
voldoen.
En zooals uit het vroeger door mij
geschrevene duidelijk moet zijn, zouden
wij nu reeds over die grens henen zijn,
wanneer de maatschappijen in November
niet hadden gevonden, een nieuw middel
tot vermeerdering hunner inkomsten in
de verhooging der Stationsgelden.
Dat het gemakkelijk of mogelijk zou
zijn meerdere zulke middelen te ont
dekken om het dreigende bankroet te
ontgaan, zonder het publiek te veel te
ontstemmen is n. i. m- aan gerechten
twijfel onderhevig.
Alles wijst er op, dat ook de voor
standers van het tegenwoordige stelsel
hierin zien de Achilles-pees van hun
bestaan en daardoor is ook verklaard
het aannemen der motie Nolens met 72
tegen 13 stemmen van een motie
die ons inplaats van Staatsexploitatie
geeft een staatscommissie, uitgaande van
de volgende considerans:
Gebleken is, zooals de heer Nolens
«egt: 1. dat het stelsel van de bestaande
spoorwegovereenkomsten-' concentratie en
concurrentie niet in alle opzichten
voldaan heeft, terwijl degenen, die dit het
beste stelsel vinden, toch gedeeltelijk
toegeren, dat daarin verbetering moet tcorden
gebracht; 2. dat, naar het oordeel van
zeer velen, en van personen die mei die
zaken goed bekend zijn. bij de bestaande
overeenkomsten op den duur niet kan
worden gedacht aan de noodzakelijke
ontwikkeling der verkeersmiddelen; 3. dat
de finantieele zijde 'van het vraagstuk,
die namelijk, of uitstel van naasting
millioenen zal kosten, tot op dit
oogenblih voor velen nog niet tot klaarheid is
gekomen; 4. dat het, ivat het personeel
aangaat, toch niet wel voor tegenspraak
vatbaar is, dat het met de verhouding
van den Staat en de Maatschappijen
niet geheel en al in den haak is."
En de aangenomen motie luidt:
De Kamer, van oordeel dat de vraag,
of voortzetting van het thans gevolgd
beleid, betreffende de spoorwegen
wenschelijk is, dringend overweging verdient,
noodigt de Begcering uit door een i» te
stellen Staatscommissie te doen
onderzoeken of, en zoo ja, op welke wijze in dat
beleid verandering ware ain te brengen."
De N. Rott. Courant is van meening,
dat deze Staatscommissie onvruchtbaar
zal zijn, evenals zoo vele andere harer
voorgangsters.
alle drie eerst de knaap en toen zijn beide
zusjes met een ronde kinderhand. Doch
toen de vader zich omwendde om heen te
gaan, zei de knaap, die niet zooals zijn zusjes,
bang was: Vader, mag ik haar nog eens zien?"
De man sloot de oogen een secondelang,
alsof hem iets pijn geiaan had. Neen," zei
hjj vastberaden.
De moeder van den knaap was voor dezen
iets geheimzinnigs geweest. Soms had zij
maandenlang buitenshuis vertoefd; en soms,
als ze thuis was, werd ze in haar kamer
opgesloten gehouden, met niemand anders
bij zich dan een lange, zwijgzame vrouw in
't gry's, die de kinderen zuster" moesten
noemen. Hij wist dat zij daar tegen haar wil
opgesloten gehouden werd, want eens had hij
haar op de deur hooren bonzen en roepen.
Hij had veel van haar gehouden, want zij
was een liefhebbende vrouw en ze was altijd
opgeruimd en vi-oolijk tegen hem geweest als
hy' haar had mogen zien. En hij was nu vast
besloten haar nog eens te zien haar vaarwel
te zeggen vóór zjj begraven werd. Hij wachtte
dien avond tot alles stil in huis was. Toen
kleedde hij zich aan en sloop met een kaars
in de hand, zachtjes de trap af naar haar
kamer. De trappen kraakten, maar de wind
maakte buiten zulk een gedruisch, dat hij
niet bang was gehoord te worden. Hij deed
de deur open en liep recht op het hoofdeneind
van het bed toe, het licht met de hand
beschuttend, want de vensters waren open.
En daar op bed lag zijn doode moeder. Hy
sloeg zachtjes het laken yan over haar hoofd
weg. Wat was haar haar zwart heel zwart
tegen de bleeke verwrongen trekken l Hij wist
niet waardoor 't kwam, maar zj zag er niet
uit als gewoonlijk. De oogen en lippen waren
strak gesloten. Hij boog zich over haar heen
om hare lippen te kussen en terwijl hy dit
deed, sloeg hy het overige gedeelte van het
laken op. Hij schrikte; de kaars beefde in
zijn hand.' hij haalde diep adem en een
oogenblik lang was hij niet bij machte zijne oogen
af te wenden van een diepe Bnede die zich
tusschen de plooien van het kussen vertoonde.
Toen bewoog zich iets aan het voeteneinde.
Hij wendde zich plotseling daarheen en zag
zijn vader daar geknield liggen. Hij had dezen
niet opgemerkt toen hy de kamer binnen
getreden was. Zijn vader staarde hem aan
van tasschen zyne vingers, met vreesaan
jagende oogen wier blik zich voor altijd in
het geheugen van den knaap grifte. Hy kon
zich niet bewegen. In zijn hoofd begon het
langzaam en luid te kloppen. Toen hunne
Hoewel in het algemeen evenmin een
vriend van Staatscommissies, geloof ik
toch, dat in het onderhporige geval eene
uitzondering te maken is.
Staats^pmmissies worden gewoonlijk
in het leven geroepen waar de betrokken
regeeringen over netelige kwesties geen
eigen overtuiging hebben.
De Staatscommissies doen dan dienst
als' kapstokken waaraan de kwestie wordt
opgehangen tot gunstiger tijd.
Ook hier heerscht bij regeering en
volk absoluut gemis aan overtuiging of
Staatsexploitatie op algemeene gronden
boven particuliere te verkiezen is.
Maar de commissie heeft hier eene
andere taak dan- de beantwoording dezer
vraag.
Zij zal, blijkens de considerans van
den voorsteller der motie, de kwestie op
ander gebied, op dat der technische eco
nomie moeten overbrengen.
Zij zal een zeer moeielijk,
technischfinantieel probleem hebben op te lossen,
dat buiten het dagelijksche arbeidsveld
van staatsambtenaren gelegen is.
Eeden waarom juist hier van het werk
eener commissie wel nut is te verwachten.
Zij zal de volgende vragen te beant
woorden hebben:
Welke wijzigingen moeten in ons
spoorwegnet worden aangebracht om het
verkeer in de naaste toekomst te doen
beantwoorden aan redelijk te stellen
eisenen ?
Welke zullen de kosten van aanleg
zijn der voorgestelde wijzigingen en uit
breidingen ?
Welke invloed is daarvan te wachten
op de exploitatie-kosten?
Kan particuliere exploitatie hieraan
voldoen en op welke voorwaarden?
Is aan staatsexploitatie onder deze
omstandigheden de voorkeur te geven?
Door deze vragen duidelijk en ge
motiveerd te beantwoorden zal de com
missie licht doen schijnen waar de Kamer
nu nog in duister moest rondtasten, zal
zij de kwestie, die tot heden in meer
of mindere mate eene algemeene was
herleiden tot een concreet geval, waar
over een ieder, afgescheiden van theore
tische beschouwingen, zich eene meening
zal kunnen vormen. Natuurlijk is het
mogelijk, zelfs waarschijnlijk, dat de
commissie niet tot overeenstemming zal
komen op alle punten, dat er eene meer
derheid en minderheden zullen zijn met
afzonderlijke conclusies.
Maar dat behoeft hier geen nadeel
te zijn.
Wanneer de conclusies goed gemoti
veerd zijn, wat verwacht mag worden,
zal de veelzijdigheid der beschouwingen,
mits voet bij stuk gehouden wordt, aan
de duidelijkheid van het geheel niet
schaden.
De publieke belangstelling zal door
zulk een rapport zeker gewekt worden
en de Kamer zal met kennis van zaken
kunnen oordeelen en, goed voorgelicht,
eene keuze kunnen doen.
Amersf. Mei 1908. T. SANDERS.
De journalistiek en de beschaving
Het is niet zoo zeer om Dm Prins onaan
genaam te zijn (wie zou ooit graag een prins
onaangenaam zijn! Zijn ze trouwenïook niet
allen hetzelfde?) als wel, omdat het weer zulk
een treffende bijdrage geeft tot hetgeen ik hier
onlangs mocht beweren over verderfelijke,
en al verderfelijker, journalistiek, dat ik even
wijs op die, helaas wat vage, maar toch zoo
blikken elkaar ontmoetten, rees de man van
zijne knieën op.
Gerald l Gerald!" hijgde hy.
Doch de kaars ontviel de hand van den
knaap en Gerald viel op den grond in zwijm.
Daarna was hij geruimen tijd ziek. Er
volgden vreeselijke nachten waarin hij gillend
wakker kwam. Hij vond dan altijd een licht
en een ziekenverpleegster in zijn kamer.
Als hij aldus wakker werd, placht hij haar
hand krampachtig vast te houden, want hij
voelde zich veiliger als hy' de aanraking van
een levend wezen voelde. Zij las hem dan
voor tot hij weder in slaap viel. Ze'fa na
meer dan veertien jaar kon hij zich zonder
moeite weder voor den geest brengen het
ritselen der bladzijden, het zachte, ernstige
gezicht, welks aanblik iemand rustig stemde,
en zelft eenige der woorden die zy las:
Gij zult niet vreezen voor eenige ver
schrikking des nachts.
.... Geen kwaad zal u genaken.... Want
Hij zil Zijne engelen van u bevelen, dat zij
u bewaren op al uwe wegen."
Mijn Vrede geef Ik u.... L lat uwe harten
niet ontroerd worden."
Soms bad ze ook, stil naast hem zittend
en zijn hand vasthoudend. Zy wist, dat hij
het gezicht nog niet verdragen kon van
iemand die voor een bed knielde. Alles
werd heel stil gehoulen in huis. Nu en dan
kwamen zijne zusters even naar hemkyken,
en soms ook hoorde hij zijns vader's stem
buiten de kamer, maar eerst veel later kwam
ook zyn vadsr binnen. Hy was toen niet
in den rouw, doch droeg een licht-grys pak
en hij leek erg opgeruimd en hartelijk. Er
werd door niemand een woord gerept over
dien vreeselijken avond.
Eenige weken daarna werd Gerald mee
naar beneden genomen en in een rijtuig
gezet. Op weg naar beneden merkte hij op
dat er ander behangsel aan de muren der trap
was en de deur van zijn moeder's kamer was
dichtgetimmerd en eveneens bedekt met be
hang. Het ry'tuig voerde hem naar het station
en hij reisde naar een dorp dat aan zee ge
legen was. Daar bleef hy een maand by' de
rustige, bedaarde vrouw die hem opgepast
had. In de woonkamer stond een piano en de
vrouw gaf hem zjjn eerste muziek-lessen. De
knaap leerde graag en gemakkelijk; de
maand leek hem erg gauw om te gam
Hij had voor zijn jonge zieke-zuster de
sentimenteele genegenheid van een zieken
jongen opgevat en hij huilde toen zij hem
verliet.
interessante plaatjes van de Belgische jongste
spoorwegramp in het nr. van 30 Kei 1.1.
Dat is weer van de bovenste plank en echt
np-to-date-werk. Behalve dan wat de vaag
heid aanbelangt, die aan zekere nog te
overwinnen emotie of zelfs bescheidenheid
bij den reporter te wijten kon zyn. Misschien
ook enkel aan 't weer, dat niet mee
werkte" ... In dut geval zou een oaderwetsch
romantisch dichter gezegd hebben: 't was
of natuur verbood den toeleg door te dry'ven".
Maar wij zijn tegenwoordig wijzer en laten
het lot niet meer zoo over ons bazen".
Die plaatjes dan geven eerst de vernielde
treinen te zien. Maar dat is nauwelijks inte
ressant. Het echte" staat onder aan de
pagina: vier lieve stukjes in n lijstje, zijnde:
het vervoer van gewonden", een zwaar
gewonde na het aanbrengen van de eerste
hulp", het verbinden", en voorbereiding
tot het vervoer". De prentjes zijn werkelijk
alles behalve mooi, fragmentarisch, scheef
en onduidelijk. Maar juist daardoor zoo echt,
zoo naar 't leven", naar 't nog luiende
vleescb, kan men zien. En daar zijn dan
toch nog wel een paar doodsgezichten, waar
aan men smullen kan vanwege de doffe
expressie van uitzinnige angst en lijden, die
er in vastgelegd is. Sommigen houden wel
van zulke voorstellingen, en het zijn vooral
deze sommigen, wien men dat niet moest
laten zien ...
Maar de groote meerderheid beziet vluchtig
deze wan-dingetjes, vaag-nieuwsgierig, maar
meer nog onverschillig of zelfs
flauw-weerzinnig. Zy bezien ze echter en verontwaar
digen zich niet, protesteeren niet, terwijl het
hun toch ook niet smaken zou, als een zeer
beleefde fotograaf nog even een kiekje wilde
nemen van hun jongste, teringzieke dochter
in haar uiterste oogenblikken of van een
echtgenoot, die met een denkelijk laatste
hartbenauwdheid worstelde, en wel op grond
dat het publiek recht had snel en volledig
ingelicht te zyn....
Doch dat zijn ook particuliere gebeurte
nissen, die het groote publiek niet aangaan,
zegt mea. Waarom eigenlijk niet ook deze?
En wat ter wereld gaan ons toch die groote
rampen" aan, als wy er geen verwanten by
hebben, noch aandeelen in de betreffende
maatschappy' ? Of assuradeurs zyn of be
trokken autoriteiten" ?
Nog eens: waarom moeten wij die nare
bizonderheden hooren en die afschuwelijke
plaatjes zien ? Een advertentie van zeker
bekend weekblad geeft een ongezocht en
afdoend antwoord.
De directie van dat waardige familieblad
verkoopt nl. liever in eens aan eiken abonn
een nr. dan dat velen tezamen n nr. in
een leesportefeuille nemen. Dat is begry'pely'k
en haar recht, ofschoon zij volstrekt geen
gevoel blijkt te hebben voor het feit, dat
men dan elk jaar met een nuttelooze
papierballast mér in huis zit, die geen sterveling
meer inkijkt, omdat er sinds reeds bergen
nieuw papier verschenen. Zy noemt zulk
een jaarlijksch en lastig dik boekdeel" zelfs
een zaak van blijvende waarde". Maar ik
vrees dat dit zeggen pure hypocrisie is,
tenzy zij blijvende waarde" van oud papier
bedeelt, welke waarde dan toch nog van de
markt afhangt.
Maar over dit verschil van opinie met die
geachte directie, wil ik het thans niet hebben.
Zy zei$t evenwel en dit is bizonder treflend
even tevoren in haar kiescher aanmoe
diging om liever een hél abonnement dan
b.v. een 25e te nemen:
En bovendien krijgt ge op tijd interessante
afbeeldingen van actueele gebeurtenissen,
die in het binnen- en buitenland geschieden
en waarvan men tegenwoordig, in
ontw.ikkeld gezelschap, op de hoogte moet zijn".
Daar is 't I We moeten van die horreurs
tegenwoordig op de hoogte zijn. In ontwikkeld
gezelschap. Kon men nu nog maar gelooven,
dat de gemoedelijke directie ook hier, gelijk
in haar phrase over het al te dikke boek
deel", een schertsend spel met ons dreef.
Maar zij meent het oprecht, helaas! In ernst
noemt zy de kennis van zulke dingen ont
wikkeling", en ontwikkelde gezelschappen"
zyn zulke kringen waar men vooral met
Toen volgde er een korte periode op een
instituut en een wat langeren tijd op een
openbare school. Hy maakte snelle vorde
ringen in de muziek. Hij had een werkelijk
goede tenor en zong mee in het echool-koor.
Hij was een tamelyk knappe jongen met een
knap uiterlijk, en een van de leeraren die
muzikaal was, interesseerde zich nogal voor
hem en speelde dus met hem. op
echoolconcerten. Dit was de gelukkigste tijd uit
zijn leven van dsn jongen, en duurde tot
aan het einde van den cursus toen hy in
zijn vijftiende jaar was.
Hy was op weg naar huis; een jongen uit
de zesde klaase die een studiebeurs voor
Queen's College, Oxford, gekregen had, ver
gezelde hem. Het was een eigenaardige jongen,
?groot en los gebouwd met een lang voorhoofd,
verward haar en leely'k. Hy heette George
Eemyer en werd doorgaans Kemie genoemd.
Men achtte hem algemeen knap en hij schreef
verzen in het schoolblad. Hij was bezig de
Amouri d'un Interne te lezeu en nam niet
veel notitie van Gerald. De trein stopte eenige
minuten aan een der grootere stations, niet
ver van het einde hunner reis en Gerald
volgde Remyer in de restauratie-zaal. Eemyer
dronk uit een lang glas iets dat er koel en
lekker uitzag. Er dreven stukjes ijs in, die
een tinkelend geluid maakten tegen de wanden
va a het glas.
Je kondt er ook wel eens zoo een voor
mij bestellen" zei Gerald.
Remyer deed dit op achtelooze wijze en
betaalde tevens voor beiden. Toen Remyer
naar zijn comparlement terugkeerde, bleef
Gerald, die de bestelling verstaan had, nog
even acuter.
Er stonden eenige glazen flacons met namen
erop op het buffet; hij koos er een uit en
betaalde.
De trein vertrok weder. Terwijl Remyer
den roman dien hij las, neerlegde, bemerkte
hy, dat Gerald de flesch in de hand hield
en reeds een derde van den inhoud had
leeggedronken. Bedaard nam Remyer hem
de flesch af en wierp haar uit het raampje.
Hierby' werd er een beetje van de cognac
over Gerald's kleêren gemorst.
Zot die je bent", zei Gerald, bleek van
woede. Waarom doe je dat ?"
Tot zijn groote verwondering toonde
Remyer zich niet beleedigd o ver zijne woorden.
Ja", zei hij, ik vind ook dat ik dwaas
was; maar niét omdat ik je dat heb afgeno
men. Je kunt geen klare cognac drinken, weet
je. Je vindt 't bovendien niet eens lekker".
die soort gebeurtenissen conversatie drijft...
Ongeveer zoo.
Wat een vreesselyk ongeluk toch weer
daar in Con Constin... of hoe heet 't ?
O... daar in België? ... Ja, vreesselijk!
zeventig dooien en gekwetsten l
Nee... dertig... dertig dooien en
veertig....
Nee... zeventig!... 't Staat in de krant,
hier in 't avondblad, lees 't maar zelf.
Zoo... ik weet toch stellig... nou...
we zullen d'r niet om vechten... 't is al erg
genoeg... heb je daar de krant? lees 't dan
tante 's voor. Die weet 't nog niet....
Moet u 's hooren, tante, wat een vrees
selijk ongeluk... Got weet n daar nog niets
van ? ,.. Enz. enz enz.
In ontwikkeld gezelschap" Op de hoogte".
En om die hooge hoogte te bereiken graait
een ijverige redactie" links en rechts naar
eerste-steen-leggingen, van-stapel-loop-in?en,
zee-spoor-myn-rampen, passioneele moorden,
opzienbarende" processen,
luchtphenomenen, wetenschappely'ke ontdekkingen, groote
bankroeten, sportoverwinningen,
vorsten-intochten en wat dies meer zy....
En kan daarby niet even kieschkeurig te
werk gaan.
Zoo kregen van hetzelfde ehrentfeste
weekblad eenigen tyd geleden de lezers
het gelijkend portret voor oogen van een
prachtman, die volgens het geestdriftig
bijschrift, de stichter en beheerder van wel
varende café-chantants bleek te zijn, energiek,
humaan enz. enz., tevens bestierder van een
café(minder of tenminste anders chantant),
?waar... 't is eenigszins moeieljjk zulks deli
caat uit te drukken... hm.... des avonds, of
eigenlyk des nachts, de Beurs is, waar...
huwelijkszaken op korten termy'n worden
afgehan leid.
Dit laatste stond er niet bij. Maar waarom
zou men het verzwy'gen, als men overigens
al iemands deugden en daden opsomt?
Toch, ik erken 't, meende ik zoo op 't
eerste gezicht, dat de oud eerwaardige
redactie hier toch wel inéns een heel
verren sprong op den weg van
up-to-datejournalisme gedaan had. Later echter werd
my duidelijk dat misschien een vaag ge
voel van jaloezie my parten speelde, terwijl
toch inderdaad de ontwikkelde" lezers ook
van deze figuren en instellingen op dehoogte,"
moeten zyn.
Op de Hoogte is zelfs de sierly ke en smaakvolle
naam geworden van een tijdschrift, dat het
zelfde bovenomschreven doel hartstochtelijk
najaagt en van het Belgisch spoor ongeluk
allicht duidelijker en akeliger plaatjes heeft
gehad. Daarom had ik evengoed, als ik
ze gezien had, dit maandschrift als De Prins
ter illustratie van myn beweren kunnen
aanhalen.
Zij zijn alle n pot nat... van ontwik
keling" op de hoogte" onzer beschaving.
F. C.
3 csyw ,>: v .* Lcf
Een nieuw loefc o?er fle GescnMenis onzer
LetterMe,KALFP (Prof. Dr. G.), Geschiedenis der
Nederlandsche Letterkunde. Eerste deel.
Groningen, J. B. Wolters, 1906. 80.
't Is reeds eenigen tijd geleden, dat dit
werk, waaraan onze tijd zoo dringend be
hoefte heeft, is verschenen. Maar voor eene
aankondiging is het nog niet te laat, daar
deze uitgave een ruim aantal deelen zal
beslaan en het nog wel eenige jaren zal
?«luren eer Prof. Kalff's Geschiedenis der
Nederlandsche Letterkunde compleet van de
pers is gekomen.
In eene Voorrede" geeft Prof. Kalff zijn
lezers rekenschap van de motieven, die hem
tot het samenstellen van zijn werk bewogen,
De smaak vind ik ook niet lekker, maar
van de cognac zélf houd ik. 't Is heerlijk.
't Maakt alles anders. Er zit vuur in, Aan
't volgende station koop ik nog wat".
Ie boezent me belang in, zei Remyer,
je interesseert me werkelijk een beetje".
Toen ging hij door met zyn roman. Maar hij
liet Gerald er niet uitgaan aan het volgende
station. Twintig minuten daarna bereikte
Gerald de plaats zijner bestemming waar
zijn vader hem opwachtte.
Op de rit naar huis werd er bijna niet
gesproken. De knaap die in een vreemden,
droomerigen toestand verkeerde, was zich
enkel bewust, dat zijn vader hem gtrak aan
keek. Toen het ry'tuig voor de deur stilhield,
zeide zijn vader: Ga naar je kamer, Gerald,
en trek andere kleêren aan; en kom dan
dadelyk bij me in myn studeerkamer".
Op dien warmen zomeravond vernam de
knaap in zijn vadera studeerkamer veel dat
hy nog niet wist. Zijn vader sprak langzaam,
als iemand die moe is:
Op den avond na je moeders sterven,
Gerald, was je mij ongehoorzaam. Ik had
't beter gevonden je geen uitleg te geven
van mijn redenen voor mijn bevel, en daarom
werd je er ongehoorzaam aan. Herinner je
je dat?"
Toen hij dit zeide, vestigde hy zij u. blik
vast op Gerald.
Deze blik leek vreemd, veel op dien, welke
de jongen dien avond in zijns vaders oogen
gezien had. Hij huiverde lichtelijk, het
draaide hem voor de oogen en hij voelde
zich niet wel; hij gaf geen antwoord en zijn
vader ging voort :
't Is gemakkelijk te zien d&t je je het
herinnert. Je was me ongehoorzaam, en het
gevolg was, dat je bijna je verstand verloor.
En nu ben je me opnieuw ongehoorzaam
geweest en heb je je gelofte gebroken. Ik
geloof niet dat je het gewicht er van vol
komen begrepen hebt, anders hadt je me
nu niet onder de oogen durven komen,
ruikend naar dat goei als je doet. Maar ik
zal het je nu doen begrypen. Ik zal je straks
vragen den eed opnieuw af te leggen, doch
nu zal ik je mijn beweegredenen hiertoe
zeggen. Ik zal je de geschiedenis vertellen
van den zelfmoord van je moeder ea"
hier ging zyn stem over tot fluisteren
van den vloek die op je rust, zoo je in de
toekomst, den eed niet houdt, dien je nu
verbroken hebt."
(Wordt vervolgd).