Historisch Archief 1877-1940
BY 1618
DE AMSTEEDAMMEE
A". 19Ü8,
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
O:n.cLer r©cLa.atL
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
. IF, L. "W l MSSHTGK
uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad jffo. 124).
Abonnement p«r 3 monden 1 1.50, fr. p. post f £65
Voor ladil p«r jaar, b$ vooruitbetaling . , mail » 10.
A£nadirl$w NamnMn aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Zondag 28 Juni
Advertentiën. van 1?5 regels / 1.25, elke regel meer f 0.25
Reclames per regel 0.40
Annonce* uit Duit»chland, Oostenrijk en Zwitoerland worden uitsluitend aangenomen door d* firma
RUDO1.F MOSSE te Kenlei en door alle filinlcn dezer firma. De prij» per regel i' 40 Pfennig.
INHOUD:
VAN VEREE EN VAN NABIJ : Potgieters
Eeuwfeest, door Albert Verwey. De leu
gen" van den Pang. Bloedige consequentie.
door C. van der Pol. Mannen van Eer,
door F. van der Goes. FEUIL
LETON : De verloving van Gerold Rosecourt>
III, naar het Engelsen van Barrie Pain.
KUNST EN LETTEREN: Iets over Potgie
ters Landjonkers, door G. Busken H net.
VOOR DAMES: Congresiniruk, door W.
Wgnaendts Francken-Dyserinck. Allerlei,
door Caprice. Ulf DE NATUUR, door
E. Heimans. Indische figuren, III, met
portr., door IJ. Zilveren Jubileum der
Wagner-Vereeniging, met portr., door Ant.
Averkamp. E. J. Potgieter, met afb., door
J. H. R. Potgieter op Sorgh vliet, door
J. H. R. Portret van prof. dr. G. Kalff.
Les Maltres humoristes, door Cornelis Veth.
De Warenar-voorstelling, door L. Simons.
Portret van Grover Cleveland f.
FINANCIEELE OECONOMISCHE KRONIEK, door
v. d. M. en v. d. 8. Lectuur over de
perverse, hartat/mh^ door jgcob Igraël de
Haan. Laeker. Meeninkjes, door Daan
van der Zee. Het Conservatieve Wien
Neêrlands Bloed. DAMRUBRIEK.
SCHAAKSPEL. ADVERTENTIËN.
Potgieters Eeuwfeest.
Nu op dezen 27sten Juni de geboorte
een eeuw geleden van den dichter
Potgieter herdacht wordt, zal zich menig
een afvragen: wie hij is geweest, en wat
we in hem vieren.
Everhardus Johannes Potgieter was
de zoon van een Zwolsch lakenkooper.
Dertien jaar oud ging hij naar Amsterdam,
in den lederhandel van mejuffrouw Van
Hengel met wie zijn moeders zuster,
tante Van Ulsen, geassocieerd was.
Tegen 1827 werd die zaak aan kant
gedaan en verhuisde hij mat de dames
naar Antwerpen, om er den suikerhandel
van de firma Van Hengel & Van der
Muelen te vertegenwoordigen.
Van hier zond hij gedichten aan
noordnederlandsche tijdschriften, maakte ken
nis met de werken van fransche en
engelsche romantische dichters
duitsche kende hij van vroeger al en bezat
in Jan Francies Willems, den vader van
de Vlaamsche Beweging, een ouderen
vriend, aan wien hij zijn geestes-, zoowel
als zijn gezellige eigenschappen ontwik
kelde.
Toen al leerde Potgieter het kleine
Nederland zien in het groote Europa,
de kleine verschillen van protestant en
katholiek in de groote christenheid,
en begon hjj ernaar te streven niet de
dichter te zijn van een partij, maar van
heel Nederland.
Einde 1830 moest hij wegens den Op
stand uitwijken en bewoog zich dien
winter in Amsterdam temidden van een
letterkundige bedrijvigheid die juist toen
door de buitenlandsche literaturen begon
te worden aangezet. Daar waren Van
Lennep en Van der Hoop, die het blad
Apollo" uitgaven en de Romantiek over
de grenzen brachten, daar was Da Costa,
onze eerste christelijke romanticus, daar
waren van het oudere geslacht Jeronimo
ie Vries, de vriend van Bilderdijk, en
Einker, de apostel van het Kantianisme.
Tal van anderen waren er en voor het
eerst kon Potgieter voelen dat er ook
voor een nederlandsch vertegenwoordiger
van de europeesche letterkunde een toe
komst was weggelegd.
Dat hij die vertegenwoordiger zijn zou,
kon hu moeielijfc denken, hij die zelfs
nog een vestiging voor zijn levensonder
houd behoefde, en nu door zijn chef, Van
der Muelen, met een opdracht naar Zwe
den gezonden werd. Weer maakte hij
kennis met een gezellige wereld, ditmaal
een veel weidschere dan de antwerpsche,
een e waarin de hoofsche vormen en de
fransche belezenheid van een oude aristo
cratie de omwentelingen overleefd had
den. En tegelijk ging hem in de
skandinavische geschiedenis en letteren een
wereld open, waaraan hij stof kon
ontleenen voor zijn eigen letterkundigen
arbeid. Opnieuw zag hij nu Nederland
op een afstand en hij voelde al hoe hij,
met zijn buitenlandsche ervaring, erop
zou kunnen inwerken.
Toen hij, na een verbljjf van anderhalf
jaar, terugkwam, leerde hij Aernout Drost
kennen, en Heije, en Bakhuizen: drie
dichterlijke en kritische talenten die met
hem n van zin waren. Terwijl hij nu
in Amsterdam als agent van buiten
landsche huizen gevestigd bleef, gaf hij
eerst met hen het tijdschrift De Muzen
uit, dat toen Drost inmiddels gestor
ven was na een half jaar ophield te
verschenen, en begon in 1837, door
zyn vrienden als medewerkers onder
steund, de uitgave van De Gids.
In bondgenootschap met die vrienden
had hij ingezien dat, wanneer "de euro
peesche romantiek Nederlanders bezielen
zou, haar stof nederlandsch moest zijn.
Nederlandsche geschiedenis en letteren
werden hun studie, nederlandsch leven
uit het roemrijkst verleden werd het
ideaal waarheen ze verwezgn. Niet na
volging, maar vernieuwing wenschten
ze, en op deze
oorspronkelijk-vaderlandsche wijze europeesch te zijn, dat was
het doel dat, volgens hen, De Gids moest
nastreven.
Zóó was Potgieter, en om nu te ant
woorden op de vraag wat we in hem
vieren, komt het er op aan, goed te doen
uitkomen, dat niet wij ons hem maar
zoo voorstellen, of dat hij alleen maar
in een zeker deel van zijn jonge jaren
zoo geweest is, maar dat hij wezenlijk
altijd zoo geweest en levenslang zoo
gebleven is.
Ik zal daartoe niet wat makkelijk
te doen zou zijn uit zijn werken het
bewijs bijbrengen, want ook dan kon
mij worden toegevoegd dat ik de gege
vens naar mijn voorstelling saam voegde.
Maar een getuigenis zal ik aanvoeren,
zoo onverdacht en zoo onomwonden dat
niemand eraan zal kunnen twijfelen.
Haast dertig jaar lang is Potgieter
redacteur van De Gids geweest. Toen
hij haar verliet was het omdat de andere
redacteuren meendea dat de vernieu
wingspogingen konden ophouden, dat er
vaderlandsche grootheden waren, aan
wier roem men nu niet meer tornen
mocht, en dat een europeesch talent,
indien het vaderlandsche heilige huisjes
bombardeerde, moest worden geweerd.
Het talent was Busken Huet, de persoon.
die hij niet mocht aanvallen was
Thorbecke, en datgene wat niet vernieuwd
mocht worden was het met zichzelf
voldane liberalisme.
En wat zeide nu, na Potgieters dood,
in 1875, in De Gids zelf, een van die
zelfde redacteuren aan wie hij het tijd
schrift overgelaten had? Wat zei Joh.
C. Zimmerman?
Potgieter schreef hij was de
vertegenwoordiger vast schreef ik:
de incarnatie van dat echte, poëtische,
hervormende en scheppende jonge Hol
land van 1830, groeiend in den strijd,
met opgeheven standert het gebied onzer
letterkunde veroverend en omtooverend
tot nieuwen geest en nieuwen frisschen
vorm". Wie het platgetreden spoor
verliet en met fierheid zijn eigen weg
bewandelde, kon zeker zijn van zijn hulp
en zijn voorkeur". Zijn zangen (hebben)
een historisch belang, bovenal ten op
zichte van de beweging en gisting der
denkbeelden tusschen 1830 en 1848, het
tijdvak waarin de satisfaits" nog niet
hunne maatschappelijke plaatsen hadden
ingenomen. Tot die satisfaits" heeft
Potgieter zeker nooit behoord, en het
was hem een grieve en ergernis, dat
zoovele zijner vrienden en krijgsmakkers
des strijdens moede, of voldaan met
de verkregen stelling zich aansloten
bij die breede partij, bij de schare der
rustigen en rustenden, terwijl hij ruste
loos bleef werken, steeds jagende naar
het betere, geen eindpaal kennend voor
menschelijken arbeid en wetenschap,
huiverende dat rusten in roesten mocht
overgaan".
Joh. C. Zimmerman heeft door deze
woorden voor zichzelf en voor De Gids
boete gedaan. Hij meende ze: zijn goede
hart en zijn dankbare vriendschap dron
gen hem, in een plechtig oogenblik, tot
het uitspreken van wat hij de waarheid
vond.
En deze waarheid is het, die we in
het oog houden als we antwoorden op de
vraag wat we in Potgieter vieren.
Wij hebben de laatste vertegenwoor
digers gekend van het geslacht van 1848.
Wij hebben hun talenten gewaardeerd,
hun arbeid 'op prijs gesteld, de vruchten
van hun leven niet geminacht, maar ze
meegesmaakt. Doch van den beginne af
voelden we dat hun voldaanheid alleen
berusten kon op de onvoldane bezieling
van een grooteren. Toen wij jong waren
Potgieter was sints enkele jaren ge
storven toen was niet hij maar Beets
de gevierde dichter. De jongeren van
1880 hebben toen zonder aarzelen Pot
gieter vooraan gesteld. De revolutionnair
van 1830 was hun meer waard dan alles
wat zich na '48 in het gestoelte der
eere" had neergelaten. Deze waardeschat
ting, wanneer zij eenmaal ingang vond,
moest vanzelf een wijziging teweegbren
gen in tal van reputaties. Gemeten aan
dien Doode bleek de kleinheid van tal
van levenden.
De meerdere belangstelling nu, die in
de laatste jaren voor den man van '30
gevoeld wordt, heeft, naar mijn meening,
voor oorzaak dat de verwantschap die
wij ons in 1880 bewust werden, sints dien
tijd velen heeft aangegrepen. Velen voelen
nu meer voor de incarnatie" zooals
Zimmerman hem wenschte te noemen
van dat echte, poëtische, hervormende
en scheppende jonge Holland van 1830"
dan voor de satisfaits" van na 1848.
En als ons nu gevraagd wordt: wat vieren
we in Potgieter op zijn eerste Eeuw
feest? dan is ons antwoord: die in
carnatie.
Het spreekt vanzelf dat niet allen die
zich op dezen 27sten Juni ter Potgieter
huldiging opmaken zich bewust zijn van
deze drijfveer. Sommigen zijn zich van
niets bewust: zij volbrengen de bedoeling
van den tijd zonder te weten wie hen ge
zonden heeft. Anderen, en wij met hen,
eeren hem als Dichter, als de grootste
dichter van zijn eeuw in Nederland.
Weer anderen zien in hem den tijdge
noot van Thorbecke, den Vaderlander,
den Vriend, den man die óók door zijn
wetenschap en óók door zijn kritiek,
vooraan gestaan heeft o ader de zijnen.
En allen hebben recht hem, elk op zijne
wijze, te huldigen; want zijn grootheid
had vele zijden, en den roem van een
man van beteekenis monopoliseert men
niet.
Het is dan ook geenszins om op hem
beslag te leggen dat ik die vragen be
treffende hem en zijn eeuwfeest zoo scherp
gesteld en beantwoord heb. Hebbe hij,
zooals hij zou gewenscht hebben, de hulde
van het heele Nederland, waar hij van
het heele Nederland de dichter is. Maar
de tijd heeft óók zijn eisch. En waar wij
nu ieder die hem oprecht vereert den
toegang tot zijn beeld van harte vrij
laten, zouden wij niet kunnen dulden
dat aan zijn gelaat die ne trek ont
breken ging, waardoor hij met ons
verwantschap toont. ^
De onvoldaanheid. Onvoldaan heeft hij
levenslang zijn oogen opengehouden om
te zien of er niet nog iets naderde. Een ne
derlandsche grootheid, een nederlandsche
heerlijkheid. Zuster Anna, ziet ge nog
niets komen?" was, volgens Huet,
zijn grondstemming. Stellen we ons
daarom niet al te tevreden rondom het
beeld, dat we, in gedachten of in mar
mer, vandaag voor hem oprichten. Daar
voor is te zeer de onvoldaanheid met het
heden, de verwachting van een gehoonere
toekomst, een grondtrek van ons allen
geworden. De tijd die hem nu huldigt
ziet even hartstochtelijk als hij het levens
lang gedaan heeft, naar vernieuwing, naar
herschepping uit.
Niet alsof onze idealen dezelfde zijn
als de zijne. Integendeel: de nieuwe
mensch, dien wij begeeren, is niet de
verheerlijkte Burger van de Zeven Pro
vinciën, maar de bezielde Deelgenoot in
een nieuwe Samenleving. Het onderscheid
is groot, maar toch zal het nooit kunnen
verhinderen dat wij in hem den Dichter
bewonderen die naar de woorden
alweer van Joh. C. Zimmerman in dat
eigenste Gids-artikel voortstuwend
en prikkelend (was) door voorbeeld en
terechtwijzing, bezielend door zijn genie
en zijn oorspronkelijkheid, door de vast
heid zijner overtuiging en zijn onver
moeide werkzaamheid, door zijn geestdrift
voor (zijn) ideaal en zijne verpletterende
minachting voor lauwheid, halfheid en
middelmaat".
Geen wonder was het dat hij weinig gele
zen werd. Geen enkelgeslacht be mint onder
zijn tijdgenooten zulk een tuchtmeester.
Maar des te meer is het onze plicht nu de
tijd zich gebeterd heeft en wij hem huldi
gen, onze motieven daarvoor zwaar te
doen wegen. En die zijn niet in de eerste
plaats dat hij een groot liberaal was, of
een oprecht vaderlander, of een trouw
vriend, of een scherpzinnig schrijver. Als
belangrijkste motief noemen wij zelfs
niet zonder meer dat hij een dichter
was. Maar hij was de dichter van de
toekomstverwachting. Hij was de dichter
die den scheppenden, hervormenden,
europeeschen geest van 1830 in zich droeg,
die, hoezeer hijzelf zich verbizonderde
en vervaderlandschte, hoezeer in 1848,
ook onder zijn toejuiching, de nederland
sche Staat een eigenaardige a vorm aan
nam, dien geest werkzaam hield en
op alle mogelijkheden bleef voorbereid.
Hij was de dichter die dieper dan
anderen betreurde dat in April van het
jaar 1853 de protestantsche bevolking
werd opgezweept tegen de roomsche,
die niet opgehouden heeft het liberalisme
te verwijten dat het Da Costa een pro
fessoraat onthield, die bij iedere gelegen
heid den bluf en den schijn van zijn
tijdgenooten geeselde en van kunst en
wetenschap de rechten bleef handhaven.
Hij was de dichter die, tot zijn laatsten
adem, de aspiratie naar het betere de
ziel van het leven prees.
Dien dichter vieren we. En als anderen
zijn beeld opstellen met de gedachte dat
door hen de laatste schuld aan den ver
tegenwoordiger van een gestorven ge
slacht betaald wordt, dan zien wij het
aan met de overtuiging dat door ons de
eerste hulde aan den voorspeller van het
levende wordt gebracht.
Juni 1908, ALBERT VERWEY.
Noordwijk-aan-Zee.
De leugen" van den Fans.
Het dagblad De Morgenpost heeft
nogmaals eenige artikels gewijd aan de
reeds oude quaestie, of het hoofd van de
Roomsche Kerk in zijn zendbrief aan de
bisschoppen van Frankrijk den brief
Gravissimo offtcüvan 10 Aug. 1906
gelogen zou hebben of de waarheid ge
sproken.
Als wij zeggen oude quaestie", willen
wij slechts in 't licht stellen, dat door al
het geschrijf in de kranten van die ver
meende leugen een quaestie gemaakt is.
De oude, stijve en rijke juffrouw Le
Temps heeft biologische macht, en als
zij een jokkentje, dat in haar kraam te
pas komt, de wijde wereld instuurt, zal
er zeker wat van blijven hangen, zoo
niet in Frankrijk dan toch elders.
Daar wij de argumentatie van De
Morgenpost niet zeer overtuigend moesten
achten, maar vooral daar wjj sommige
dingen, die, meenen wij, niet gezegd
zijn, te berde kunnen brengen, zullen wij
trachten om waarheidswil tot op
lossing van dit vraagstuk mee te werken.
Le Temps had den Paus beschuldigd
van een leugen, omdat deze decultueele
vereenigingen zei te verwerpen in over
eenstemming" met de bisschoppen. Dit
was onwaar, zei Le Temps. Het bleek
integendeel zér waar. Nu ja, maar iets
verder op in 's Pausen brief aan de bis
schoppen wordt gesproken van de cano
nieke vereenigingen óók. En op deze
canonieke vereenigingen, door de bis
schoppen feitelijk wel gewild, slaat dus
óók de instemming, die de Paus betuigt
met de délibération unanime van de ver
gadering Daar is dan toch gelogen!
Nemen wij de z.g. encycliek ter hand,
en lezen wij.
De Paus uit daar, om te beginnen,
zyn genegenheid voor Frankrijk, dat
onvergetelijke diensten heeft bewezen
aan de katholieke Kerk". Hij verklaart
met de grootste zorg te hebben onder
zocht of de artikels van de scheidingswet
aan de Kerk tenminste eenig middel
zouden laten tot organisatie van het gods
dienstig leven in Frankrijk op eene wijze,
die de heilige beginselen, waarop de Kerk
rust, buiten gevaar stelt". Hij herinnert
er aan, hoe hij deswege den raad heeft
ingewonnen van het Fransche episcopaat,
waaraan hij eenige punten heeft opge
geven,
welke het voornaamste voorwerp moesten
uitmaken uwer beraadslagingen (de vos d
libérationt). En thans, uw inzicht kennende
alsmede dat van verscheidene kardinalen,
na rijpelijk te hebben nagedacht en door
de vurigste gebeden den bijstand te hebben
afgesmeekt van den Vader van alle licht,
zien wij, dat wij volkomen moeten beves
tigen met ons apostolisch gezag de bijna
eenstemmige beraadslaging uwer vergade
ring", (la délibération presque unanime de
votre assemblee}.
De aandachtige lezer merkt hier reeds
op, dat de Paus eerst spreekt over be
raadslagingen om daarna op déze plaats
te gewagen van een bijna eenstemmige
beraadslaging". Handelt de Paus hier
dus over een deel slechts van 't geen
ter vergadering besproken is?
Het is zeer wel. mogelijk. En dan,
vraagt ieder die goed toekijkt zich af,
die woordkoppeling eenstemmige be
raadslaging" ... is dat nog wel een be
raadslaging" in den eigenlijken zin?
Neen, ook wij zouden meenen van niet!
't Woord délibération" heeft een ietsje
ruimer beteekenie dan ons Nederlandsch
beraadslaging." Het neigt soms lichtelijk
naar 't begrip besluit". En verbonden
met 't adjectief unanime" is het reeds na
aan die beteekenis toe. Het zinsdeel une
délibération presque unanime" is slechts,
naar ons dunkt, heelemaal zuiver te ver
talen door eene omschrijving als deze:
een beraadslaging, die zich oplost in
een met bijna algemeene stemmen ge
nomen besluit."
Daar de bisschoppen verscheidene van
die in besluiten zich oplossende beraad
slagingen" hadden te houden (de Paus
sprak van eenige punten"), is het dus zér
mogelijk, zachtst gezegd, dat de Paus
hier zijn instemming slechts met n van
die besluiten te kennen gaf.
Neen, het is niet enkel zeer mogelijk,
het is zeker. Om die zekerheid te hebben
hoeft men slechts te lezen wat er pal
op volgt:
Daarom bepalen wjj, wat betrrft de cultueele
vereenigingen, zooals de (seheidings)wet ze
instelt, dat deze absoluut niet kunnen
worden gevormd, zonder de heilige rechten
te schenden, die n zijn met het leven
zelf van de Kerk.
Ten opzichte dus van de cultueele ver
eenigingen (de onderstreepingen in het
citaat zijn van ons) verklaart de Paus
het oordeel der bisschoppen volkomen te
bevestigen. Hij zegt: Ik ben het met
uw eenstemmigheid eens... daarom ver
werpen wij de cultueele vereenigingen...."
Goed", zegt een ongeloovige Thomas,
maar de Paus verwerpt een eindje
verder óók de canonieke vereenigingen,
waarvan het bekend is, dat de meerder
heid der bisschoppen wél weten wilde".
Inderdaad. Maar zonder ze nigszins,
gelijk wél geschiedde met de cultueele, aan
die délibération unanime" te koppelen
door een daarom" of een dus" of welk
koppelwoord ook; integendeel aanvan
gende op een wijze, die zeer duidelijk
een nieuwen gedachtengang inleidt. Men
leze slechts:
Deze (culi ueele) vereenigingen bggevolg
terzijde stellend, welke het bewustzijn van
onzen' plicht ons verbiedt goed te keuren,
zou het nuttig kunnen tchijnen na te gaan of
in haar plaats eenige andersoortige
vereeniging" ... enz.
Wie voelt en tast niet, dat we hier
aan een geheel nieuwen gedachtengang be
ginnen ?
Wij achten dus met den tekst allén
vóór ons, en zonder overwegingen van
anderen dan taalkundigen aard, de zaak
beslist: de Paus heeft niet gelogen".
Maar waarom dan, kan iemand vragen,
die bijna lyrische, blijde toon in de alinea,
waar de Paus zegt met zijn apostolisch
gezag de bijna eenstemmige beraadsla
ging te bevestigen", indien die blijdschap
slechts de cultueele vereenigingen geldt,
niet de canonieke, waar het feitelijk om
ging"?
Zacht wat'. Stelt men zich hier wel
genoegzaam, zooals in deze toch behoort,
op het standpunt der Kerk? Verwart
men hier niet het belang, dat de massa
en de actualiteit in die canonieke ver
eenigingen stellen, met het belang, door
een instelling van eeuwen daaraan nood
zakelijk gehecht ? De cultueele ver
eenigingen", maar dat was voor de Kerk
de goddelooze" wet! dat was de ver
nedering haar door Frankrijk aangedaan;
het aanbod zelf van dit
vereenigingsreoht was haar reeds een bloedende wonde
men vergete dit niet! De door bisschop
Fulbert-Petit ontworpen canonieke rege
ling was daarentegen, gezien in 't licht
van de Kerk, slechts een hulpmiddel, men
kan wel zeggen al ging het dan ook om
millioenen: een doekje voor 't bloeden.
Geen wonder, dat de Paus die regeling
in de z.g. encycliek geheel apart be
handelde en achteraf....
* *
*
Maar er is nog een kant aan de quaestie.
Er is nog een reden, waarom de Paus
zoo jlyrisch" sprak over de eenstem
migheid der bisschoppen. Een bijna
gewoon-menschelijke kant, een reden van
zeer natuurlijke hoffelijkheid. Namelijk
deze.
Toen de Paus den kardinaal-aarts
bisschoppen van Frankrijk verzocht in
eene geheime vergadering met al hun
bisschoppen eenige door hem gestelde
vraagstukken te beantwoorden, was dit
verzoek, wij mogen dit niet vergeten,
iets exceptioneels. Hoewel in de katho
lieke Kerk de Paus absoluut monarch
is, werd hier bij uitzondering om het
buitengewoon groote belang, dat voor
de Fransche geloovigen op het spel
stond, aan de Fransche Kerk" zelve
wel geen beslissing, maar dan toch haar
officieele meening gevraagd. Aan een
zestigtal bejaarde mannen, voorgangers
van de katholieken van hun land,
doorkneed in de kennis der deugden... en
der gebreken van hun volk, die men
nooit, sedert meer dan een eeuw niet,
had laten vergaderen tot het geven van