Historisch Archief 1877-1940
r.
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOE NEDEELAND
recLaotLe
TVTr. S.
Dit nummer beyat een
Uitgeven: VAN HOLEEMA ft WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht yoor den inhoud van dit Blad wordt venekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staateblad JJo. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post ? 1.65
Toor fattl per jaar, bg Tooruitbetalinf, . mail . 10.
Afconderijjke Nummen aan de Kiosken Terkrfobwur . . . . . , 0.131/»
Zondag 5 Juli
Advertentiën van l?5 regels / 1.25, elke regel meer f 0.25
Reclames per regel 0.40
Annonce» uit Duiteehland, Ooitenrijk en ZwiUerland worden uitsluitend «ogenomen door de firma
RUDOI.K MOSSK U Kenle» en door alln filialen dezer firma. De priji per nnl U 40 Pfranig.
INHOUD:
VAN VERRE EV VANNABIJ: Politieke
zeden, door T. Sanders Een interriew,
door d K. De ve>jon?ing8kuur, door mr.
H. Louis Israël?. l e deelneming van
nietjuristen aan de burgerlijke rechtspraak door
S. J. -Visser. Onderzoek naar de krotwo
ningen te B»tferdam, door S. FEUILLE
TON: De rer'ossiog van Gerald Roseconrl, IV.
Naar bet Engeli-ch, van Barrie Pain.
KUNST EN LETTEREN: Zilveren Jubileum
der Wagner- Vereeniging, II, door Ant.
Averkamp.?Jezu* Christus-?an onzen tyd, door
prof. dr. J M. S. Ba'jon, beoor.l. door P. H.
Ilugenholtz Jr. VOOR DAMES: Om en bg
het Internationaal Gongrej voor Vrouwen
kiesrecht, III, door Jobanna W. A. Naber.
Allerlei, door Caprice. --UIT DE NATUUR,
door E. Ueiman». Het Mimenspel"te Delfc,
metafo , door Frans Mgnssen.'
Amsterdamsche Kwakers, I, met afb, door S. Ka'ff. -
Tentoonstelling Laren'che kunsthandel, door
W. Steenhoff Aquarellen van dr. Deeby.
Voaknyl op het Spui, door W. S. He' graf
van Balthaear Bekker. dof>r Joh. C. Breen.
De herkomst van den ua'tn Blauwkous',
door M. C. Besliste volzinnen, door Jacob
Israël de Haan. FINAN. EN OECONOM
KRONIEK, door v. d. M en v. d S. - Nop
eens over de zieke lief>le, door Frits van
Raalte. Dierenhegdierming, door E. van
Gendt. Herinneringen aan koning
Alexander van Serviëd.ior L OAMRUBRIEK.
SCHAAKSPEL. ADVERTENTIES.
iitiiiiniiiiiiiiiiiiiHiiMimiiii
Politieke zeden.
De Nederlandache Vereeniging van
Werkgevers (N. V. v. W.), is t ene
vakvereeniging" waarvan lid zijn uitsluitend
groot-industrieelen, o. m. de beide groote
spoorweg-maatschappijen.
In die vereenigiag is plaats voor werk
gevers van elke politieke kleur,
antirevolutionairen, katholieken, liberalen en
verder voor allen, die voorstanders zijn
van het particulier initiatief en dus voor
stander-i van het behoud der tegenwoor
dige kapitalistische productiewijze.
De naam duidt het reeds aan, dat deze
industrieelen zich niet in de eeréite plaats
verbonden hebben als industrieelen,
daarvoor loopen hunne belangen, betrok
ken bij de meest verschillende soorten
van nijverheid, ook te zeer uiteen.
Zij nebben slechts n groot belang
dat hen vereenigt: het belang van werk
gevers tegenover de werknemers.
De vereeniging staat, als zoodanig, niet
vijandig tegenover de werklieden of
werknemers.
Allerminst.
Maar waar de werklieden zich tegen
woordig meer en meer vereenigen tot
verdediging hunner belangen is het niet
meer dan rationeel, dat ook de werkgevers,
ook de groot-industrieelen, zich vereenigen.
Het is eene kwestie van organisatie,
waarbij harmonie van belangen, tot op
zekere hoogte, tusschen patroons en werk
lieden niet behoeft te zijn buitengesloten,
behalve natuurlijk in het eene, reeds ge
noemde, geval, dat de arbeiders zich prin
cipieel gesteld hebben tegenover het
particulier initiatief, dat zij zich hebben
aangesloten bij de socialistische staats
partij.
De N. V. v. W. heeft dus alleszins
reden van bestaan, zij heefteen duilelijk
omschreven doel,verdediging der
patroonsbelangen in het algemeen en tegenover de
sociaal-democraten in het bizonder.
De vraag, die door de kwestie
Plempreub aan de orde is gesteld is nu deze.
Welke is de verhouding tusschen eene
vakvereeniging, waarin op ne na alle
politieke partijen vertegenwoordigd zijn
of kunnen zijn en eene oud-liberale cou
rant, die door haar zoodanig geregeld
gesteund wordt (?8000 per jaar) dat het
al of niet bestaan dezer courant daarvan
afhangt of kan afhangen?
Het antwoord kan kort zijn.
De vereeniging en de courant worden
samengebonden door het zuiver werkge
versbelang. Ze worden gescheiden door
de politiek. De verhouding is per se"
onjuist en immoreel, in meer of mindere
mate. In hoeverre is alleen eene kwestie
van verhoudingen.
De leden der vereeniging behartigen,
door dien steun aan de courant allen hun
vakbelang, maar de niet oud-liberalen
onder hen steunen tegelijk politieke
tegenstanders en de courant, van
deze laatsten dien steun aannemend,
geeft daarmede in meer of mindere in,ate
hare politieke onafhankelijkheid prijs.
Zij verkoopt die onafhankelijkheid in
meerdere of mindere mate voor den ge
geven geldelijken steun.
In tijden als den ónzen, dat het klasse
belang zich mengt met het vak'oelang
en dat dit eerste belang verre overweegt het
meer ideëele politieke partij-belang
zullen velen dit prijsgeven der politieke
onafhankelijkheid nit t afkeuren, zooals
wij thans ook zagen gebeuren.
De handelwijze der Nieuwe Courant
werd door velen goedgepraat. En niet
geheel ten onrechte, wanneer men aan
neemt, dat naast het groote
politiekeconomische verschil tusschen de socia
listen en de andere partijen, alle andere
politieke partij verschillen zoo klein zijn,
dat zij nagenoeg verdwijnen.
Niet alzoo staat de zaak voor hen, voor
wie het hoofdverschil op politiek gebied
ook nu nog is liberaal of clericaal, voor
Kuyper en zijn medestanders de antithese.
voor hen kaïhet oordeel over de N.
V. v. W. en over de Nieuwe Courant niet
zacht zijn, voor hen zijn de hooge eischen
der politiek verraden ten bate van zuiver
ecmomisch en finantieel belang.
De heeren Plemp en Treab mogen nu,
in verband met deze ontleding van het
ziekte-verschijnsel, zelve hun standpunt
kiezen of herzien, wat voor beide alsnog
wel noodig is.
Want de samengesteldheid van het
geval: de kruising van direct finantieele
met economische en politieke belangen
heeft, met hen, velen niet dadelijk helder
doen zien.
Maar op den duur ontkomt men niet
aan de logica der feiten.
De geschiedenis vaa dit politieke
viezigheirije, evenals de verkiezing vanden
antirevolutionairen mr. De Vries te
Amsterdam, tot wethouder van het
openbaar onderwijs, met de hulp van
liberale raadsleden en de houding van
het Handelsblad bij de keuze tusschen
Bijleveld en Troelstra in 1895, toonen
aan hoe dringend noolig het is, de par
tijverhoudingen te herzien, zoodat er
plaats komt voor het vormen eener groote
conservatieve partij, naast dameer voor
uitstrevende groepen, in het belang onzer
politieke z?den.
De vorming van het ministerie Heems
kerk is een stap in deze richting, die in
1909 bij de dan noodige verkiezingen
door meerdere m >ge gevolgd worden.
Amersf., 29 Juni '08. T.SANDERS.
Een interview.
Jan Feith heefc in het Handelsblad
enkelen patiënten van Prof. Pel het woord
gegeven, om ze te laten vertellen van
de eenvoudige, hartelijke wijze, waarop
de hoogleeraar met de zieken omgaat.
Men zal dat met genoegea hebben
gelezen; sommige collegaas misschien
ook met een soort van jaloerschheid, wijl
zij den aanleg en de gemoedsgesteldheid
missen, o a op gelijke wijze fen zonnetje
in de ziekenkamer te zijn. Het zich, ook
geeste'ijk, te kunnen verplaatsen in den
toestand van de lij lenden, is een groote
gave, door velen, niet alleen door dokters
vaak, gemist.
Het heeft ons echter bijzonder getroffen,
dat Jan Feith, die, om hetgeen de pa
tiënten aangaande Pr.jf. Pel getuigden.
den goeden, gevoeligen, hoogen mensch"
in dezen had gevonden, zelf, onder den
indruk zoo pus ontvangen, zich hield,
alsof die zieken gewoon journalisten
materiaal waren, waarmee hij het publiek
wel zoo'n beetje vermaken mocht. Zoo
lezen wij omtrent eene dergenen, die
hem te woord hebben gestaan: en (zij)
keek wel vergenoegd, telkens haar oogen
toegeknepen als een snorrende poes in
de zon." 't Is niet zoo heel erg, maar
wij vermoeden toch, dat, als iemand dit
omtrent zijn nog levende moeder of zuster
kreeg te genieten, hij vragen zou: waartoe
moest dat nu in de krant ?
Verder stuiten wij op het volgende:
Juffrouw Arendje aan de overzij en
ik zijn z'n lievelingen!
een beetje behaagziek zei ze het wel, en met
'n zwak lachje onderstreepte ?e telkens, dat
wat ze me dan nu wel vertellen wilde van
professor Pel iets bizon lers waa, wat ik ?an
de anderen niet zou te hooren kiijgen"
Met andere woorden wil dit zeggen :
dat juffertje liet er zich erg op voorstaan.
Geheel de met kleinere letter gedrukte
zin was hier overbodig.
Immers de hem begeleidende dokter
bedoelde niet, dat hij /war, de]>atiënte,zou
beschrijven, maar alleen de woorden op
vangen omtrent Prof. Pdl's uitnemenden
omgang met de z;eken. Waartoe nu het
duidelijk pogen om deze spreekster, in
haar behaagziekte en zwak lachje, een
zekere ijdelheid toe te dichten?
Maar wat was dit nog, bij hetgeen
we nopens een andere zieke lezen, die,
alsmede op des heeren Feith's verzoek,
zoo vriendelijk was hem in te lichten?
Deze", zoo schrijft,hij, was een wat
preutsche juffrouw, die een beetje ver
legen lag te wachten tot we bij haar
zouden komen; ze werd er ook al jaren
verpleegd op de zaal 't waren immers
alleen de patiënten, die er langer dan
vandaag of gisteren lagen, bij wie mijn
geleidende dokter me bracht maar ze
gedroeg zich ietwat stug; toen zei ze
snibbig tegen mij" enzv
Het spreekt van zelf, het Handelsblad,
waarvoor deze patiënten mede de stof
geleverd hadden, nnet door haar in de
grootste spanning zijn afgewacht. Nu
was het haar deel geweest, den professor,
dien zij zoo hoogschatten en wien zij
zoo dankbaar waren, ook eens een harte
lijk woord toe te voegen, wijl de heer
Feith haar daartoe in de gelegenheid
stelde, door haar te doen getuigen ten
aanhoore van het publiek. Maar als zij
dat nummer van het blad te lezen
krijgen, of het hun wordt voorgelezen,
moet de een vernemen, dat zij telkens
haar oogen toekneep, als een snorrende
poes in de zon ; de ander dat zij met
de noodige ijdelheid haar vertelseltje
heeft gedaan; de derde dat zij een preut
sche juffrouw, ietwat stug was en snibbig
iets zeide; terwijl de vierde op haar
komen uit Pel's geboorteplaats zich niet
zoo'n klein beetje liet voorstaan." Al
temaal zaken, waarmee het publiek abso
luut niets te maken heeft; die vo)r het
viertal min of meer kwetsend kunnen
zijn, en waarvan dus de mededeeling
eerst geoorloofd zou wezen, indien de
personen niet meer leefden, of wannesr
men zeker wist, dat deze fraaie qualificaties
niet ter harer kennisse zouden worden
gebracht; of ook nog mogelijk zoo
men kon meenen door zul k e beschrijvin
gen een groot algemeen belang te dienen.
Hoe was het toch mogelijk, dat de
Heer Feith zoo onhartelijk kon zijn
voor die welwillende ongelukkigen, en
dat bij een gelegenheid als deze, nu hij
feiten zocht om de teergevoeligheid, de
kieechheid en de hartelijkheid door een
hoogleeraar aan dezelfde zieken betoond,
zoo helder als 't maar kon te doen uit
blinken?
't Heeft iets van een raadsel.
Voor een goed deel zal de oplossing
daarvan wel liggen in den aard van het
metier door den Heer Feith uitgeoefend.
De hedendaagscbe reporter heeft ook
voor niet-onaandoenlijke gemoederen, als
hoedanig wij dat van den Heer Feith
gaarne erkennen, de neiging, om de
persoon van den reporter te hoog te
doen stijgen, en de hem omringende
wereld iets te zeer te doen dalen; gevolg
hiervan is, dat de lezers boe langer hoe
meer aangaande den interviewer te hooren
krijgen, die zich onwillekeurig bijna even
be'angrijk acht als het te interviewen
slachtoffer zelf; en ook dat hij de heele
wereld, die daar beneden hem ligt, als
buit beschouwt, voor zijn nieuwtjes-jacht
en quasi-letterkundig bedrijf. Over het
eerste punt willen wij thans niet spreken ;
maar over het tw< ede nog een woord.
Terwijl, volgens de getuigenis zijner
patiënten, de hoozleeraar zoo dicht bij
zijn zieken staat, hij z't soms op den
rand van het bed ziet Feith op die
zelfde zieken uit de hoogte neer, en in
zijn reporters-manieren zal hij met dat
goedje doen wat hij wil. Hij kan hun
personen gebruiken, waarom zou hij het
laten ? /ij dienen hem voor zijn
krantenschrijverij.
Dat de reportage, zooals deze zich in
on/e dagen ontwikkelt, geenszins een
leerschool is in bescheidenheid,in
gevoelsteerheid, in het zoeken naar de kern wat
het wezen, en naar den eenvoud wat den
vorm betreft, ziedaar allerminst een ont
dekking, waarop wij ons kunnen
verhoovaardigen.
Wij meenden echter, dat het hier be
sproken geval bijzonder karakteristiek
was, nu een van de beste reporters, een
voudig door gewoonte verleid, zich in
zijn daden vierkant tegenover den man
stelde, dien hij, terecht, als een zeldzaam
voorbeeld wilde prijzen.
D. K.
Pe verjongingskuur.
Toen l S Juni het Voorloopig Verslag,
de Memorie van Antwoord, het Monde
ling Overleg en de Gewijzigde Wetsont
werpen betreffende den achterstand bij
de rechterlijke macht tegelijk verschenen,
kwam daarbij, als geheel nieuw, eene
Slotbepaling", waarvan het nog onzeker
was aan welk ontwerp het zou worden
gehecht. In de zitting van 25 Juni reeds
werden de ontwerpen behandeld en de
Slotbepaling vastgeknoopt aan voorstel
no. 2, de eigenlijke kern dezer regelen.
Er was dus wel spoed gezet achter
deze voorstellen ter onveniijlde bestrij
ding van den achterstand bij sommige
gerechten, en dit is uitnemend gezien
door minister Nelissen. Hij kan nu, wij
zende op den buitengewoon vluggen
legislatieven arbeid, met nog meer klem
rechtbank en balie vragen in denzelfden
geest door de praktijk der nieuwe rege
ling ten spoedigste den achterstand op
te ruimen. Voor die snelle afdoening en
het gemeen overleg dat discussie buiten
sloot, moest echter veel geofftrd worden.
De minister had drie hulpmiddelen
voorgesteld : uitbreiding van het perso
neel aan eeni^e rechtbanken, stichting
der enkelvoudige kamers en feitelijke
afschaffing der conclusies van het O. M.
in burgerlijke zaken. Dit laatste middel
werd niet met instemming ontvangen en
terecht beschouwd als van gering belang
bij het inhalen van achterstand en als
een niet onbeteekenend ingrijpen in ons
procesrecht. De minister gaf toe, liet het
middel varen en nam er voor in de plaats
het verjongingselixir der magistratuur,
dat hem van uit de Kamer was
toegereikt.
Dat middel, de Slotbepaling, is in de
afdeelingen niet onderzocht, en bij de
eerste lezing had men blijkbaar zijne
werking nog niet overzien, maar toen
1.1. Dinsdag bij de tweede lezing Mr. de
Savornin Lohman op eenige der gevolgen
wees, en op dien grond tegen voorstel
no. 2 stemde, gingen niet minder dan 20
leden uit alle politieke groepen, behalve
alleen de vrijzinnig-democraten en de
socialisten, met hem mede.
Het zou mij niet verwonderen indien
het nagaan der gevolgen bij de Eerste
Kamer 'nog meer indruk maakte.
Mr. de Savornin Lohman wees er op
dat de Slotbepaling zal bewerken, dat
de thans zittende Tweede Kamer nog
vóór de verkiezingen van 1909 vermoede
lijk niet minder dan 8 voordrachten voor
den Hoogen Raad aan de Koningin zal
hebben aan te bieden, daar binnen een
half jaar 8 der 14 leden van ons hoog
ste rechtscollege hun ont-lag wel zullen
nemen. Hij noemde dit grondig ver
nieuwen van den H. R. door
tusschenkomst van een en dezelfde politieke
vergadering, te ver gaand", en als men
in het oog houdt tot welke onderlinge
regeling tusschen de politieke groepen
deze voorwetenschap leiden kan, dan zal
men dit woord niet te kras vinden.
Mr. Coninck Westen berg, wees even
eens bij zijne installatie als president
der Amsterdamsche Rechtbank, op de
zeer groote en buitengewone veran
deringen in het personeel onzer magi
stratuur, die in het eerstvolgend
rechtsjaar te wachten zijn en eene zeer
moeielijke overgangsperio Ie zullen schep
pen. Het elixir door de Kamer aan de
hand gedaan, doet meer en meer denken
aan het bekende gedicht waarin Annet
zoo sterk verjongd werd dat zij als
minnekindje in de wieg werd gevonden.
De bepaling door den minister bij het
mondeling overleg overgenomen, ziet er
onschuldig genoeg uit. Zij houdt in, dat
de leden der rechterlijke macht die 05
jaar of ouder zijn, en binnen 6 maanden
na het in werking treden der wet hun
ontslag vragen, dit binnen 6 maanden
na de aanvraag zullen verkrijgea, en
wel met de gunstige uitzonderingsbepaling
dat zij hun vol tractement als pensioen
zullen behouden.
Het groote bezwaar tegen deze be
paling ligt hierin dat zij het hooge pen
sioen verbirdt aan ontslagaanvrage in
eene zeer beperkte periode, n.l. binnen
de 6 maanden na de in werking treding
der wet.
Magistraten, die na dat half jaar, ook
al zijn zij ouder dan 65 jaren, hun
ontsla? vragen, verkrijgen een pensioen
volgens de gewone regelen der burger
lijke pensioenen, dus van ten hoogste
23 van hun tractemect, en tot een
maximum van ?3000. Voor hen, die
een tractement hebben van f 4500 en
hooger, is dus een zeer aanmerkelijk
jaarlijksch voordeel verbonden aan het
heengaai binnen het half jaar. Gevoelen
zij zich nog in staat goed werk te leveren
en meenen zij, door ambtsijver vervuld,
nog twee of drie jaar hunne taak te
moeten waarnemen, dan komt die werk
lust hen in de welverdiende rustperiode
op duizende guldens per jaar te staan.
Daar nu een man boven 65 jaar, hoe
gezond en krachtig ook, niet weet of
hij niet binnen betrekkelijk korten tijd
zal gevoelen dat het tijdstip om te
rusten voor hem is aangebroken, zal hij
het zekere voor het onzekere nemend,
heengaan, en zal het gevolg der Slot
bepaling zijn, dat binnen een jaar geen
rechterlijk ambtenaar ouder dan 64 jaar
nog werkzaam wordt gevonden, maar
daarna gaat het weer zooals vroeger.
Wel is er een voorstel aanhangig om
voor rechterlijke ambtenaren een leeftijds
grens te bepalen waarop zij, evenals
hoogleeraren en andere ambtenaren ge
pensioneerd worden, maar die blijvende
bepaling is er nog niet door. Ik weet
wel dat het in den geest van den tijd
ligt, en ook uitnemend .past bij zekere
politieke praktijken, om te pensipneeren
op bepaalde leeftijdsgrenzen, en die grens
steeds vroeger te stellen ten einde vluggere
promotie te kunnen verzekeren. Onder
de schoone leus dat op deze wijze men
lichamelijk beter geschikte en mejr
werklustige ambtenaren verkrijgt, wordt die
praktijk in meer dan n land als politiek
hulpmidlel gebezigd. Ik geloof niet dat
deze vorm van ontaarding van het par
lementair stelsel desbewust zich hier te
lande doet gelden, maar, al is het onbe
wust, geheel afwe«ig is dit nnt. Toch
ontmoet het bepaal del ij k b ij de rechterlijke
macht meerdere bezwarea, die dan ook
tegen het voorstel van leeftijdsgrens,
zoodra het werd ingediend, zijn te berde
gebracht.
Wanneer men als eersten eisch voor
een goeden rechter vraagt bezadigdheid,
ervaring en menschenkennis, dan zal
men iemand boven de 70 jaren, die nog
lichamelijk kras en gezond van geest is,
geenszins ongeschikt achten ter vervul
ling van een rechtersambt. Zou men
meenen dat mannen als Mr. van Houten,
Mr. Asser, Dr. Kuyper, Prof. van der
Waals, indien zij magistraten waren, op
grond van hun leeftijd, thans ongeschikt
zouden zijn om hun ambt te vervullen ?
Is vlugge promotie bij de rechterlijke
macht bovendien eene zaak welke
gewenscht is, en zou zij op den duur geen
afbreuk doen aan de onafhankelijkheid
der magistraten tegenover de Regeering?
Het hoofdbezwaar echter is het grond
wettig vo rschrift dat de rechters voor
het leven worden aangesteld, en dit sluit
m. i. de mogelijkheid uit een rechter,
wanneer hij althans niet door den H. R.
ongeschikt is verklaard, op eenigen an
deren grond te pensioneeren dan op eigen
verzoek. Het schijnt dat de Kamer dit
ook erkent en daarom dusdatige verzoe
ken in de hand wil werken.
Het hiervoor gebezigd middel doet ons
eenigszins denken aan hetgeen dit jaar
als tijdelijke maatregel bij het blijvend
gedeelte is aangewend. Om de soldaten
die men volgens de wet niet langer mocht
houden, te doen blijven, heeft men hen
eene premie van ? 120 toegelegd. Men
looft thans geld uit in den vorm van
een buitengewoon hoog pensioen om de
rechter, dien men niet mag wegzenden, tot
vrijwillig heengaan te nepen. Het ver
schil is dat het blijvend gedeelte van
het volgend jaar zonder toeslag gehou
den zal worden en dat de rechters, die
men na het eerste half jaar gaarne heen
zou zien gaan, niet weggezonden kunnen
worden.
Hoe men ook denke over deze methode
met geld te koopen wat anders niet ver
kregen wordt, dit is zeker dat de door
de Tweede Kamer aangenomen bepaling
de pensioneering in eens van alle oudere
rechters nagenoeg zeker maakt. Moet
daarom de Eerste Kamer ontwerp no. 2
afstemmen ?
Stond de bepaling bij ontwerp no. 3,
de finantieele regeling, dan kon er geen
twijfel zijn, want dan was, 01 k 'na die
afstemming, het doel der aanvankelijke
wetsvoorstellen uitnemend te bereiken.
Nu echter zal men of over het bezwaar
moeten heenstappen of het hulpmiddel
moeten gebruiken dat bij de wet op de
arbeidsovereenkomst reeds goede diensten
heeft bewezen.
De Eerste Kamer z m van den Minister
de toezegging kunnen vragen, dat ten
spoedigste door hem als blijvende rege
ling eene wijziging wordt voorgesteld
der wet op de burgerlijke pensioenen,
inhoudende, dat bij alle voor het leven
aangestelde ambtenaren, die 70 jaar of
ouder zijn, het pensioen hen op hun
verzoek verleend, gelijk zal wezen aan
hun vol tractement. Zulk eene wijziging
past geheel bij het stelsel der aanstelling
voor het leven, want zij waarborgt dat
de rechter, die zelf gevoelt dat de fijne
puntjes er afgaan, onafhankelijk van de
finantieele vraag, zal kunnen beslissen
wanneer voor hem de rusttijd is aan
gebroken.
Komt eene dusdanige wijziging tot
stand binnen het halve jaar na de in
voering der achterstandsontwerpen, dan
zou de bedoelde Slotbepaling feitelijk
worden teruggebracht tot eene tijdelijke
regeling voor de rechters die thans tus
schen de 65 en 70 jaar oud zijn en zich
niet meer geheel krachtig gevoelen. Aan
alle magistraten, die zich nog sterk ge
voelen voor hun werk en de redelijke
verwachting mogou hebben dit tot hun