Historisch Archief 1877-1940
Ho. 1619
DÉAMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
AMtertamscne Kwalen
door 8. KALFF.
I.
Amsterdamsche kwaker.
(Na&r 'een prent in 't bezit van den heer S. Kalff).
Wanneer de bekende figuur der romancières
Wolff en Deken, nl. Abraham Blankaart, op
zjjne wandeling langs de kerken van Amster
dam die van de Mennonieten, de Tooren en
het Lam, voorbij ie, dan verhaalt hij verder
aan den predikant Er ei ai d Redelyk :
Toen drentelde ik op myn gemak, want
ik heb het wel aan den tyd, de Lelystraat
o ver, de Lelygragt langs, tot aan de overzyde
van de Heeregragt; daar zag ik een buts
waarvoor een driehoek geplaatst was; die
toonde my dat ik by deKwaakersche kerk stond.
My herinnerende dat hier maar,een klein
zaaltje was om te vergaderen, vermids. de
vrienden weinig in getal zya, vielen my deeze
voorden van den Zaligmaker in: Vreest
Biet, gükleine kudde, want het is uws Vaders
welbehaagen n het Koningryk te gevent" ?
Inderdaad was 't steeds een van de kleinste
Amsterdamsche kerkgenootschappen, 't welk
in dat huis met den symbolischen driehoek
in den gevel zijne bijeenkomsten hield.
Kwakers noemde hen de buitenwereld, zy
zelve noemden «ich bij den naam door den
vroeden Abraham Blankaart reeds aangegeven,
nl. vrienden. Het woord Quaker (Kwaker)
was afgeleid van het Engelsche werkwoord
<o quake, d. i. beren of sidderen. Er bestond
te Amsterdam een klein getal Beevende
Broeders" of Beerers", die in een perceel
op den Overtoomschen weg vergaderden,
doch zij behoorden niet tot de Kwakers, en
hielden nog eerder op te bestaan dan gene.
Volgens sommigen was de naam Quaker
niet zoozeer te wijten aan de convulsieve
bewegingen waardoor de broeders zich onder
scheidden zoodra de geest vaardig over hen
werd, als wel aan de gedurige herhaling van
?dat quake in hunu e prediiatiën. Sidder voor
?de gerechtigheid des Heeren l" galmde de
broeder, die op stoel" stond, de schare toe.
In de Nederlandsche taal van een e vroegere
periode werd dit quake teruggevon ien in het
woord quackelen", in de beteekenis van
beven, bewegen, schudden. In Bredero's
Rodd'rick rn.de dlphontui b.v. vindt men
den regel:
Hoe quackelde myn borst als ick dit treur-spel s«gb.
Behalve vrienden noemden ze zich ook
Zonen dea Lichts, Evangelischen of
Apostolischen. Stichter der secte was de schoen
maker George Fox, die in 1624 in hetEngelsche
graafschap Leicestersbire geboren werd. Er
werd van hem getuigd dat hij onwetend en
onopgevoed was, zwaar ter tale, zonder de minste
wetenschap, tevens droefgeestig van aard en
steeds verdiept in heilige overdenkingen. In
de gnipperuren, die hem van zijn handwerk
?overschoten, bestudeerde hij de H. Schrift,
en had om zich die lectuur te verklaren geen
Andere hulp dan zyne eigen fantasiën. Hij
kende den bijbel zoo goed en KOO letterlijk
dat tijdgenoot en plachten te zeggen: indien
de H. Schrift verloren ware gegaan, dan had
men die in het geheugen van Fox kunnen
terugvinden. Eens op eene wandeling buiten
de stad meende bij eene goddelijke stem te
hooren, en gevoelde in zijn lichaam die
schielijke bewegingen, welke volgens de
Kwakers de uitwerkselen zijn van den H.
Geest. Die stem hield hem voor oogen de
groote verdorvenheid van den mengch, wiens
natuur uit den booze is en beval hem zich af te
scheiden van de samenleving. Later kreeg
hy visioenen en inspiratiën, die hem ver
sterkten in de meening dat hij was aangewezen
tot hervormer des geloofs en stichter van
een nieuwen godsdienst. In zijne geschiedenis
der godsdiensten segt Picard van hem:
De man trok de menschen tot zich door
eyne uiterlyke zedigheit en soberheit, hy
was van het hoofd tot de voeten met leder
bekleed en in dat gewaad liep hy van plaats
tot plaats uitvaren tégen de Kerk en
deGeestelijken, geholpen van andere d weepers
die zijne zendelingen of medemakkers waren.
Zy spraken nergens anders van dan van het
invoeren van een gantsch nieuw opstel van
Godsdienst en van het stichten van een geheel
nieuwe Kerk. Fox wierdt als een oproermaker
gevangen gezet te Nottingham in 't jaar 16 i9,
. toen hij 25 jaren toereikt hadt en dit is het
tydbegin ven het Quakerdom; tydbegin 't
welk bekend staat door de genezing van een
Trouw welke men meende van den Duikel
bezeten te zyn en door eenige andere mira
kelen van dezelve soort, die de partij der
dweepers deden, aangroeien en, zegt men ons,
Teele eerlylte tuiden, die niterlyk hetearacter
van dwepery niet hadden, in den dot hielpen
brengen"
Herhaaldelijk moest Fox gevangenis- en
lyfstraSen ondergaan, herhaaldelijk zag hij
het grauw tegen zich en de zijnen opgerold,
waartoe de onverdraagzaamheid der Kwakers
tegenover andere godsdiensten zeker veel
bydroeg. Doch hy kwam alle vervolging te
boven; het mocht gezegd worden dat zrjne
secte groeide tegen de verdrukking in. Zelf
was' hij de ijverigste propagandist voor zijn
leer. Hij maakte daarvoor onderscheidene
reizen, hjj schreef apostolische brieven aan
den paus van Rome en den sultan van
Turkije, aan de vorsten van Afrika en de
joden van Amsterdam, teneinde hen tot zijne
leer te bekeeren. Hy zond ook, om die leer
ingang, te doen vinden, zyne apostelen naar
het buitenland; in 1655 kwamen de eerste
zendelingen der Kwakers naar Nederland.
Wagenaar noemt een drietal hunner, die
zich te Amsterdam eenigen aanhang maakten,
n.l. William Ames, John Stubs en William
Katon. Maar de stedelijke regeering zag
deze nieuwe.secte (er waren voorwaar reeds
secten genoeg in die dagen van kerk sly ken
twist) met geen goede oogea aan, en gelastte
in 1657 aan Ames om de stad te verlaten.
Dewjjl hy zwarigheid maakte werd hy, te
samen met zekeren Thatcher, aan de Reguliers
poort de hoofdstad .uitgeleid. Toch, den
volgenden dag was hij er alweer in, en hield
zich toen nog geruimen tyd binnen de maren
op, waar hy onder Doopsgezinden en
Collegianten vrjj, wat ingang vond.
In den aanvang hielden zy heimelijke
bijeenkomsten in een gang by de
Begnlierspoort, de Engelsche Gang genaamd, en die
nog in Wagenaars tijd in den z. o. hoek der
Botermarkt te vinden was. (De Engelsche
Steeg bestaat nog, als een der zy s tegen van
den Nieuwendyk), 't Was een nauw en krom
steegje, gelegen aan den stadswal. De
Vrienden" vergaderden ook in particuliere
buizen in de stad, zeer in 't heimelijk",
.zegt Wagenaar; later in een looiery op 't
Verwerspad. Na het jaar 1663 kwam de
kleine gemeente samen in een buis in de
Driehoekstraat, maar kocht in 1675 een
?aanzienlijker perceel op de Keizersgracht
tnsschen Leliegracht en Prinsenstraat, ken
baar aaneen gelykzydigen driehoek die boven
de deur geschilderd was en eene symbolische
beteekenis had. Blijkbaar was dit het huis
door den eerzamen Abiaham Blankaart be
doeld, ofschoon deze gewaagde van de over
zyde van de Heeregragt."
De gemeente kwam hier bijeen in een ruim
binnenvertrek, dat dikwijls vervuld was van
nieuwsgierigen, vooral op Zondag maar
een Kwaker sprak niet van Zondag. Hij kende
slechts den eersten dag der week". Er werd
hier noch in 't openbaar noch in 't bijzonder
(d. i. een ieder voor zich) gebeden dan alleen
wanneer een der aanwezigen gevoelde dat
hy door den inwendigen geest daartoe ver
maand werd. Indien die geest bleef zwijgen,
dan vergenoegde die Kwaker zich met denken.
(Hij dacht er het zijne van). Geordende
predikanten waren hun ook onbekend. En
de ontstentenis van zulke voorgangers der
gemeente werd door hen verklaard met de
beeldspraak:
Waarom zouden wy onze kinderen aan
gehuurde minnen overgeven, wanneer wij
zelve.zogs genoeg voor hen hebben? Die
huurlingen zouden welhaast den baas spelen
in het huis, en de moeder en het kind
beide onderdrukken. God heeft gezegd: gij
hebt om niet ontvangen, geef ook om niet.
Zullen wij na zulk een bevel handel gaan
drijven met het Evangelie, den Heiligen
Geest verkoopèn en van eene christelijke
vergadering een koopmanswinkel maken?
Wij geven geen geld aan mannen die in
't zwart gekleed zijn om onze armen by te
staan, om onze dooden te begraven en om
te prediken voor de geloovigen. Die heilige
bedieningen zijn ons al te lief om ze aan
anderen op te dragen."
Hierin kwamen de Kwakers derhalve over
een met de Mennonieten, die in den aan
vang evenmin geordende en gesalarieerde
leeraars hadden. Het kerkelijk beheer was
opgedragen aan vier of vijf oudsten der ge
meente, of opzieners; eenige bedaagde vrou
wen vervulden de functie van diaconessen. De
huishoudelijke en kerkelijke aangelegenheden
werden op gezette tijden besproken, volgens
de kerkordening door den stichter der secte
den vrienden in Holland ten jare 1668 aan
bevolen. Er werd in de kerkelyke verga
dering in alle stilte gewacht op de
hemelsche verlichting". Degene die zich geïllumi
neerd gevoelde, zoodat de geest vaardig over
hem werd, begon te spreken en hield de verga
dering met zijne religiense beschouwingen
een wijle bezig, ofschoon de toespraak aan
klaarheid van voorstelling vaak veel te
wenschen overliet. Iemand, die zoo'n vergadering
eens bijwoonde, verhaalde daarvan:
Destilzwijgendheid duurde een vierendeel uurs.
Eindelijk stond er een op, nam zijn hoed af,
en na het maken van eenige grimaces en
het loozen van eenige zuchten sprak hy ten
deele met den mond, ten deele met den
neus, een mengelmoes van woorden, getrok
ken zoo hij meende uit het Evangelie en
waarvan noch hij, noch iemand anders iets
verstond. Toen die misselijke gebaardemaker
zijn fraaie alleenspraak geëindigd had, en de
vergadering gangen gesticht en echter gangen
dom gescheiden was, vroeg ik myn leidsman
waarom de verstandigst en onder hen zulke
zotheden verdroegen? Wij zijn verplicht die
te verdragen, zeide hij, omdat wij niet kunnen
weten of een man die opstaat om te spreken,
zal geïnspireerd zijn van den Geest of van
de zotheid.
Waren er echter mannen of vrouwen, in
welke men de gave tot leeren en prediken
bespeurde, zoo werden ze wel opgewekt om
hun licht niet onder een korenmaat te zetten.
Want vrouwen werden evenzeer als mannen
tot het spreekgestoelte toegelaten. De leer
der Kwakers was: in Jezus Christus is geen
onderscheid van sekse, en de profeet Joel
heeft voorzegd dat onder het Evangelie de
vrouwen evenals de mannen zouden
profeteeren.
Zoo er schurfte schapen onder de kudde
waren, dan werden die vermaand en bestraf t;
en wanneer dit vruchtploos bleek, dan werden
ze ontkend", d. i. van de gemeente uitge
sloten.
In 1735 bezocht mr. Pieter de la R ie,
rekenmeester van Zeeland, bij zijn komst te
Amsterdam ook de Kwakerskerk op de Kei
zersgracht, en hoorde er eene bedaagde vjou w
en een man spreken. De oratie der vrouw -j
vond hij tamelijk wel," doch die van den
man erbarmelijk slecht, vol van walchelyke
herhalingen, ' zonder slot of zin". Blijkbaar
was er toen weer een aan 't woord, die van
oY:i geest der zotheid was aangeblazen. De
zelfde bezoeker vermeldde ook dat beider
gpreektoon meer naar zingen dan naar een
?duidelijke spraak aardde. Deze wyze van
zingend spreken was trouwens eene bijzon
derheid van de Kwakers; 't had meer van
een mobamedaansehe singsacg" dan van
eene christelijke redevoering. Het droeg er
toe hy de Kwakerskerk voor vreemdelingen
tot een van de tights van Amsterdam te
maken. Zoo leest men in de (onuitgegeven)
Mfmoiret van Francois de Jancourt:
Je virus en carosse (van Medembliek) tous
pres d'Amsterdam, oül'onjfoual'opérad'Atya
(van Quinault) et oüj'eus la cnriositéd'aller
dans l'Eglise des Coaqures (Kwakers).
In Nederland vervielen de Vrienden al
spoedig in de font (maar die zy zelve zich
als een eer aanrekenden) waarin de stichter
der secte zelf hun was voorgegaan, nl. anders
denkenden zich tot vijand te maken. Hun
verkeerde ijver ging somtijds zoover, dat zij
de godsdienstoefeningen in andere kerke a
dan de hunne met woord en daad verstoor
den. Wilde men hen gelooven, dan hadden
alleen zij den hemel in pacht. Inzonderheid
de katholieke eeredienst stond by hen slecht
aangeschreven, maar. hun fanatisme in dit
opzicht bracht dan ook wel eens de satire
van den dichter te voorschijn. Zoo vindt
men onder de Puntdichten" van Jan Vos
dit eene:
De duivel komt, zegt g;, de paapsche huizen quellea;
Maar uwe huizen durft hy zich niet teegen stellen.
't la wis dat Satan niet in quaakers huizen waart.
De duivel maakte nooit zyn eigen volk vervaart.
In een ander quatrain dreef-dezelfde den
spot met hun exclusivigme, dat hen er toe
bracht om hunne kerk als de alleenzalig
makende te beschouwen. Het luidde aldus:
De Pans boopt door zyn werk hy Godes zoon te gaan.
Kalvinus ziet zyn stoel heel in de bemel staan.
Deez' ziet zyn stoel vergeefs; die is zyn werk verlooren.
Waarom ? de quaaker is, zeidt hy, alleen verkooren.
Doch zoo ze al onverdraagzaam en zelf
genoegzaam waren, zelve gaven zy ook het
voorbeeld van strenge zeden en opréchten
levenswandel. Reeds in hun uiterlijk voor
komen betoonden zy zich ware van allen
opschik. Hunne kleeding was gemeenlijk
effen zwart en eenvo'udig van snit; ze bestond
uit een soort van kamizool zonder mouwen,
zonder plooien aan de zijden en zonder
knoopen aan de zakken; daarbij een
breedgerande hoed en een korte, zwartlakensche
pantalon. In een Samenspraak tusschen een
Kwaker en den aanhanger eener andere
secte kwam o. m. voor: Wij verschillen
ook eenigszins in gewaad van de andere
menschen, om telkens gedachtig te zijn dat
wij bun niet gelijken". Hunne leefwijze was
ingetogen en matig; van daar wellicht de
hooge ouderdom doordeze moderne Spartanen
dikwijls bereikt. In de sterflyslen van The
Friend Magazine van 1860 worden vieren
twintig gevallen vermeld van personen, wier
leeftijd, by elkaar geteld, de som van 2128
jaren aantoonde, d i. 88>i jaar in doorsnee.
De gemiddelde leeftijd van al de sterfgevallen
in 1860 was 58 jaar en 6 maanden; en daar
onder waren begrepen 18 kinderen die beneden
het jaar waren gestorven.
Zy hadden ook dit met de Mennonieten
gemeen, dat hun geloof hun verbood «en eed
te zweeren of oorlog te voeren (d. i. doodslag
te begaan). Hun afkeer van de vormen der
samenleving, van standsverschil en titulatuur
rechtvaardigden zy mét een beroep op den
romeinschen keizer Augustus, die niet wilde
dat men hem den naam van Dominuêof Heer
gaf. En verder :' 't was eerst zeer lang daarna
dat de menschen begonnen zich te laten
aanspreken in den meervoudsvorm, even
alsof zij dubbel waren, en zich aanmatigden
de onbehoorlijke titels van Grootheid (Votre
Altesse), Uitstekendheid (uwe Eminentie),
Heiligheid (de Paus) die de eene aardworm
aan de andere geeft; met verzekering dat zij
in een diepen eerbied (doorgaans valschelijk
liegende) elkanders zeer onderdanige en
gehoorzame dienaren zijn. Om dan te waken
tegen dien goddeloozen handel van leugenen
en vleierijen is het, dat wij de koningen
zoowel als de kooldragers met jy' en jou
aanspreken, en niemand op de gewone wijze
groeten, hebbende voor de menschen nietg
anders overig dan ware liefde, en voor de
wetten den behoorlijken eerbied.
De rechtzinnige Kwaker hield zich stipt
aan dat gebruik van niemand op de gewone
wy'ze te groeten en van niet in de hand te
dragen hetgeen gemaakt is om het hoofd te
dekken". Hy hield zijn hoed op het hoofd waar
hy zich ook bevinden mocht; al moest hu er
mol est om lijden. De amsterdamsche schepen
Hans Bontemantel verhaalt in zijne gedenk
schriften dat er in het jaar 1669 drie man
nen in de Nieuwe Kerk kwamen, terwy'l
ds. Schaeck daar de preekbeurt vervulde,
die onder het gebed en het gezang den hoed
op het hoofd hielden dat groote omsicht
onder de gemeente gaf, niet sonder ontstel
tenis". Na het einde van de godsdienst
oefening werden zy vervolgd en uitgejouwd
door het volk op straat, dat ^Kwakers!" kleef
roepen, totdat eenige schepenen, die mede
uit de kerk kwamen, er een pa^r
schoutendienaars op afzonden. Deze arresteerden een
van het drie'.al, en brachten hem naar 't
stadhuis; de beide anderen zagen kans zich
uit de voeten te maken. Voor den president
van de bank van schepenen (Bontemantel)
gebracht, verklaarde de gevangene dat hij op
dien Zondagmorgen door den geest naar de
Nieuwe Kerk gedreven was en dat hij in 't
gemoet niet conde vinden syn hoed af te
nemen, met een beylige meening, door een
drift als voren''. H.H. schepenen waren echter
ook bijbelvast, en toonden met verschillende
plaatsen-uit de H. Schrift aan dat het geven
van aanstoot vermeden moet worden. De
Kwaker persisteerde dat het hem eene
gewetenszaak was den hoed op het hoofd te
houden. Had men hem dien afgenomen, hij
had 't moeten aanzien, daar hunne leer mee
bracht om geduldig te verdragen hetgeen
men hun aandeed. Zy duldden het immers
ook wel dat er in de Kwakerskerk soms
bandelooze lieden kwamen, die er tabak rook
ten en zich gedroegen alsof zy in de komedie
waren.
Schepenen vermaanden hem daarop om
voortaan geen ergernis te geven en gelastten
zijne loslating, mits hij de kosten van zijne
gevangenhouding betaalde. De Kwaker zond
daarop den cipier naar sjjne vrouw om het
geld te halen. Maar deze was al even vast
houdend als haar echtgenoot; had deie geen
vrijheid gevonden zijn; hoed in de Nieuwe
Kerk af te nemen, zjj van hiar kant weigerde
zulk geld te betalen,-?als wesende teegen
haer gemoet". "'.? ~'. ,
Niettemin kwam de Kwaker vrij; de rechter
oordeelde dat men die kosten nog wel zou
Reconstructie m lei ttplolocus-Caraeüe.
Reconstructie van den diplodocns, het reusachtig voorwereldlijk reptiel, waarva i
een compleet skelet (25 meter lang) in het Carnegie-mnsenm te Pitsbarg berust.
Afgietsels van dit skelet werden door Carnegie aan de natuur-historische musea
van Londen, Parus en Berly'n geschonken. Carnegie (gerekend op l Meter 70,
gemidd. lengte) staat op dit prentje bij zijn eigendom afgebeeld.
iitiiltiuinttiiuiiiiiuttiiiiliiiiuiiiiitttiuufutuuiHiiiiiiiuiuiiiiiitiiiiiiiiiiuiiiiiitiiiiiiiiiiiHitiiiniuiuiitiuiiiiiiiuiiiiiiuiiitiiiiiiiiiitiiiiiuiuiiuiltuit
nat bUJven, de schilder is gedwongen zyn
werk fiks aan te pakken en fluks tot het
einde tévoeren. Dit is zeker een lichtkantje,
maar het heeft zeker een langen schaduw
achter zich. Het zal den schilder verlokken,
zoo hij door ervaring Steeds meer vertrouwd
gaat raken met de kansrekening van dit
artistieke hasardspel, wat al te roekeloos te
worden met zyn inzet. Zyn hoofdstreven zal
bovenal gericht zyn op het uitvinden en
juist te pas brengen van allerlei foefjes en
trukjes om sneller doel te treffen naar het
bejaagde effect. Eigenlijk geschiedt toch dezen
omslag opdat toeval aan het werk verleene wat
de hand van den schilder zelf er niet vermocht
in te brengen Welke academie-kwaliteiten
de heer Krabbéhierbij nu ook in exploitatie
brengt, met zijn teekening of schilderwijze,
voor de kunstontwikkeling zullen er door
dit nieuwe bedrijf zeker geen nieuwe uitzichten
geopend worden. Het heil ervan zal vooral
door de beur3 van den ondernemer gemerkt
moeten worden; want we hebben hier toch
maar een reclame-artikel bij de overvloedige
schilderijen-productie van tegenwoordig.
kunnen invorderen. Eenige schepenen, die
afwezig waren geweest, namen het Bonte
mantel intnsschen zeer kwalijk dat hy met
den patiënt" zoo haastig was geweest; vol
gens hen had deze perturbateur van de ge
meen e ruste" tot eene geldboete verwezen
moeten worden. Maar Bontemantel verdedigde
den man met te zeggen dat er geen
boosaerdicheyt in 't werck was geweest, maer
alleen een drift gedreeven uyt godsdienst,
soo sy, qnaeckers, het noemen; en dat men
niet gewoon is alhier te lande, ende
voornamentlyck in deese stadt, ymant in syn
conscientie lastich te vallen; dat da France
predicanten preecken met de boet op, en in
de Duy tsche kerck met de hoet af ofte
blootshoofa; dat geen wetten syn gemaeckt hoe
men Godt bidden sal, of gedeckt ofte
ongedeckt, soodat de ergernisse wel het swaerste
scheen te weesen daerin (de Kwaker) misdaen
had, doch niet waerdich om ymant daerover
te straften".
Hij berUp zich ook op het precedent van
Jan Knol. den beruchtsten der amsterdam
sche Socinianen,die hetzelfde als deze Kwaker,
maar in de kerk der Remonstranten gedaan
had, en die er ook met eene scherpe ver
maning afgekomen was. Daarbij, deze Knol
stond nog wel bekend als een quaetaerdich
man", de Kwaker als een stil eerlyck borger".
Zoo stonden trouwens in 't algemeen de
Vrienden" bekend; maar zoo züzich rustig
gedroegen, zij begeerden ook met rust gelaten
te worden, inzonderheid wat de verplichting
tot den krijgsdienst betrof. Hunne geest
verwanten de Doopsgezinden hadden sr wel
eens dezen modut vivendi met de overheid
op gevonden, dat zij b. v. in oorlogstijd zich
er van onthielden de wapenen te dragen,
maar toch zulke militaire diensten als
schansw<rken, ziekenverpleging, treindienst en der
gelijke corveëen verrichtten. De leer der
Kwakers was in dit opzicht meer absoluut;
zelfs het betalen van oorlogsbelasting was
strijdig daarmee. Dewy'l onwil ten de^en hen
echter in botsing met de overheid gebracht
zou hebben, zoo betaalden zy' die gelden
zonder te willen weten of te vernemen tot
wat gebruik men ze heeft". Het was eene
bijzondere toepassing van het gebod: laat
de linkerhand niet weten wat de rechter doet.
(Slot volgt).
IIIIIIIIMItllllllHIIIIIIMIIMlIlllllllllllltl
Tentoonstelling Lncne Kunsthandel.
Landschappen van Xeno Münninghoff. Het
is dikwijls moeielvjk onder zooveel werk met
matige en locale verdienstelijkheden de ken
merken te vinden van deugdelijkheid en zui
verheid. Daar is zooveel dat door uiterlijke
welbedrevenheid den schijn aanneemt van
innerlijke waarde. Het werk van Münninghoff
heeft het vermogen de aandacht te raken en
dan, die er met ingenomenheid op gevestigd
te houden. Lang niet bij alles echter, en aller
minst wanneer hij tracht iets belangrijkers
te maken door breeder conceptie dan die
eener gewone studie, als by Opkomende
Sneeuwbui." Overigens is er uit deze expo
sitie een en ander, dat bij dezen schilder een
vruchtbare vatbaarheid voor indrukken doet
blijken. Hij kan dan een geval, dat hem
impressionneerde, overzetten in behagelijke
kleurschikking, soms in een gevoelig doorwerkt
grijs ga-nina, dan warmer en kloeker van
aanslag. Maar dikwijls is hy ook te zwaar, te
vervig, en over 't algemeen heeft hij zich te
hoeden voor het experimenteeren met glacis.
Zoo bereikt hij het bijv. wel, in zijn winter
gezichten de witte verf te doen verworden
tot een mail-achtige laag, maar schiet yoorby
waar het eigenlijk op aan komt: stofuit
drukking. Het aanlokkelijkste uit zijn 26 wer
ken, zoo in 't ruwe opgenoem l, zijn de num
mers 4, 5, 8, 14, 15, 16.
De heer Krabbéexposeert eea aantal
proeven van een weinig bekend procédé, aan
geduid als monotypen of eendmkken. De aar
digheid daarvan ig, dat de oorspronkelijk in
olieverf uitgevoerde dingen, ten slotte meer
het aanzien hebben van aquarellen. De
manoeuvre geschiedt aldus: er wordt inén
tint, of wel in volledig kleurenstel, geschilderd
op een zinken plaat en deze dan weer afge
drukt op een vel papier. Die afdrukken, of
liever afvlaksels, zyn natuurlijk unicums.
Welken zin deze dubbelslachtigheid van
werken eigenlijk heeft, is mij niet recht
duidely'k. Gaat het o ga de attractie van een
technische curiositeit, een escapade van de
praktijk l Het kan echter twee voordeelen
opleveren, direkt en indirekt. Het eerste
(wel bedenkelijk) isspekuleeren op het gewin
vau onvoorziene leukigheden, gelijk een
doodgewerkte aquarel door afsponzen weer
wat fleur en fijnheid kan aanwinnen Dat
afdrukken zal de partyen effener en grooter
maken, door uitvloeien der lijnen kan de
teekening minder schraal lijken, en het geheel
harmonieuzer van werking worden. Het
(reëeler) tweede voordeel is, dat deze methode
kan strekken tot opwekking
vandenarbeidsgeest, als by iedere nieuwe onderneming. De
verf moet onder de heele operatie natuurlijk
Het illustratieve werk van Leo Gestel ziet
er zoo naar het uiterlijk, tusschen soortelijke
preastatie's van hollandsche teekenaars, wel
naar uit wat merkwaardigs te wezen, 't Is
echter niet zooveel als het ly'kt al zou men,
de pogingen van dezen teekenaar w aai d eerend,
kunnen zeggen: hy doet het al haast net zoo
goed ala zoo menig buitenlandsche
prentkunstenaar. Het werk van Gestel is te veel
aangestreefd op de houding van een
illustratief-karakteristieke teekenwy'ze. Het heeft
een zekere emancipatie in die richting, maar
ik wenschte wat meer linksheid in manieren
en meer meening of innerlijke doeling. Een
teekenaar van typen" moet natuurlijk een
vlugge en vaardige hand hebben in het vlot
kenschetsen van een teekenachtige gedaante
(een mensch, een dier of een boom) een
actie, een expressie; «pms ook zet hu zijn
teekening schrap, definieert met strakke Iqnen
het karakter van een houding, het eigen
aardige van kop, de essentie van een ge
baar ; zóó, als hy zijn werk meer in den stijl
wil brengen van graphisch werk. Leo Gestel
wendt wel een zekere koenheid aan in zijn
teekenen naar illustratieven trant, maar die
koenheid is niet geëvenredigd naar zijn wer
kelijke kunde en zooals gezegd, te weinig
steunend op persoonlijk inzicht of scherpe
waarneming (al of niet humoristisch gezind.)
Een enkelen keer is hu meer hollandsch,
werkt op kleur in zijn teekeningen; dan ook
is het resultaat maar middelmatig. (Zie de
teekening met de paarden). Zijn schetsen naar
de natuur van teekenachtige scènes, als
kermiswagens met hun volkje staan zeker
nog wel achter bij soortelijk werk van andere
Hollanders, bijv. van Looy met zijn krabbels
uit Afrika.
Met al dexe aanmerkingen wil ik echter
Leo Gestel niet zonder eenige beduidendheid
geacht hebben. Ik wou vooral wijzen pp
de echynbaarheid van kernachtige hoedanig
heden, welke deze teekenwijze in het oog van
velen zullen hebben. Want werkelijk is
daarin de expressieve kracht nog maar zeer
matig, en de snedigheid, van typeeren, veelal
van ongenoegzame innerlijke waarde.
Buiten het werk der drie genoemden is
er nog tentoonstelling van een gemengd aantal
schilderijen, waaronder een en ander aan
trekkelijks. Van Wolter zag ik er een pano
rama landschap, met partijen erin, vooral
in de diepte, die gunstige ontwikkeling van
dezen schilder kunnen doen verhopen.
W. STEENHOFF.
m flr DceöuMüyl op tiet Spui,
Ik zag eens bloemen van Cézanne, geschil
derd naar een papieren bonket. Op het schil
derij echter leefden ze, de bloemen. Dit leek
me wel een aanschouwelijk getuigenis van het
wonder der herschepping in kunst voltrokken,
waar deze uiterlijk toch doelende schijnt, om
in de natuur waargenomen gedaanten naar
hun vorm en kleur af te beelden. De visie
van den schilder, de verbeelding van den
kunstenaar wordt hier de scheppende macht.
't Komt slechts aan op het verrukt zien en
eigenlijk is alle kunstdaad tot zekere hoogte
dan Donquichotterie.
Het werk van dr. Dee is viach noch vleesch.
Het is hoogstens merkwaardig om de bekwaam
heid die een ijverig dilettant zich kan eigen
maken. Dr. Dee teekent bloemen in waterverf,
en hij doet dit maar niet zoo eenvoudig weg,
hij maakt bloemstukken met een bijzonder
cachet.
De bloem is hem meer het motief voor
een decoratief gedachte vlak vulling, een
tafereel gecomponeerd uit klenrenweelde en
vormsierlijkheid. Doch het styMstisch element
ligt er dun op, want nad«*"'beschouwd is
het een: angstvallig betrachte natuurgetrouw
heid, die geen détail'etje ongemoeid kan laten.
En waar deze kant dan weer te onsoliede is,
en van het wezen der realiteit, in zgn
coml