De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 5 juli pagina 7

5 juli 1908 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Ho. 1619 DÉAMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. AMtertamscne Kwalen door 8. KALFF. I. Amsterdamsche kwaker. (Na&r 'een prent in 't bezit van den heer S. Kalff). Wanneer de bekende figuur der romancières Wolff en Deken, nl. Abraham Blankaart, op zjjne wandeling langs de kerken van Amster dam die van de Mennonieten, de Tooren en het Lam, voorbij ie, dan verhaalt hij verder aan den predikant Er ei ai d Redelyk : Toen drentelde ik op myn gemak, want ik heb het wel aan den tyd, de Lelystraat o ver, de Lelygragt langs, tot aan de overzyde van de Heeregragt; daar zag ik een buts waarvoor een driehoek geplaatst was; die toonde my dat ik by deKwaakersche kerk stond. My herinnerende dat hier maar,een klein zaaltje was om te vergaderen, vermids. de vrienden weinig in getal zya, vielen my deeze voorden van den Zaligmaker in: Vreest Biet, gükleine kudde, want het is uws Vaders welbehaagen n het Koningryk te gevent" ? Inderdaad was 't steeds een van de kleinste Amsterdamsche kerkgenootschappen, 't welk in dat huis met den symbolischen driehoek in den gevel zijne bijeenkomsten hield. Kwakers noemde hen de buitenwereld, zy zelve noemden «ich bij den naam door den vroeden Abraham Blankaart reeds aangegeven, nl. vrienden. Het woord Quaker (Kwaker) was afgeleid van het Engelsche werkwoord <o quake, d. i. beren of sidderen. Er bestond te Amsterdam een klein getal Beevende Broeders" of Beerers", die in een perceel op den Overtoomschen weg vergaderden, doch zij behoorden niet tot de Kwakers, en hielden nog eerder op te bestaan dan gene. Volgens sommigen was de naam Quaker niet zoozeer te wijten aan de convulsieve bewegingen waardoor de broeders zich onder scheidden zoodra de geest vaardig over hen werd, als wel aan de gedurige herhaling van ?dat quake in hunu e prediiatiën. Sidder voor ?de gerechtigheid des Heeren l" galmde de broeder, die op stoel" stond, de schare toe. In de Nederlandsche taal van een e vroegere periode werd dit quake teruggevon ien in het woord quackelen", in de beteekenis van beven, bewegen, schudden. In Bredero's Rodd'rick rn.de dlphontui b.v. vindt men den regel: Hoe quackelde myn borst als ick dit treur-spel s«gb. Behalve vrienden noemden ze zich ook Zonen dea Lichts, Evangelischen of Apostolischen. Stichter der secte was de schoen maker George Fox, die in 1624 in hetEngelsche graafschap Leicestersbire geboren werd. Er werd van hem getuigd dat hij onwetend en onopgevoed was, zwaar ter tale, zonder de minste wetenschap, tevens droefgeestig van aard en steeds verdiept in heilige overdenkingen. In de gnipperuren, die hem van zijn handwerk ?overschoten, bestudeerde hij de H. Schrift, en had om zich die lectuur te verklaren geen Andere hulp dan zyne eigen fantasiën. Hij kende den bijbel zoo goed en KOO letterlijk dat tijdgenoot en plachten te zeggen: indien de H. Schrift verloren ware gegaan, dan had men die in het geheugen van Fox kunnen terugvinden. Eens op eene wandeling buiten de stad meende bij eene goddelijke stem te hooren, en gevoelde in zijn lichaam die schielijke bewegingen, welke volgens de Kwakers de uitwerkselen zijn van den H. Geest. Die stem hield hem voor oogen de groote verdorvenheid van den mengch, wiens natuur uit den booze is en beval hem zich af te scheiden van de samenleving. Later kreeg hy visioenen en inspiratiën, die hem ver sterkten in de meening dat hij was aangewezen tot hervormer des geloofs en stichter van een nieuwen godsdienst. In zijne geschiedenis der godsdiensten segt Picard van hem: De man trok de menschen tot zich door eyne uiterlyke zedigheit en soberheit, hy was van het hoofd tot de voeten met leder bekleed en in dat gewaad liep hy van plaats tot plaats uitvaren tégen de Kerk en deGeestelijken, geholpen van andere d weepers die zijne zendelingen of medemakkers waren. Zy spraken nergens anders van dan van het invoeren van een gantsch nieuw opstel van Godsdienst en van het stichten van een geheel nieuwe Kerk. Fox wierdt als een oproermaker gevangen gezet te Nottingham in 't jaar 16 i9, . toen hij 25 jaren toereikt hadt en dit is het tydbegin ven het Quakerdom; tydbegin 't welk bekend staat door de genezing van een Trouw welke men meende van den Duikel bezeten te zyn en door eenige andere mira kelen van dezelve soort, die de partij der dweepers deden, aangroeien en, zegt men ons, Teele eerlylte tuiden, die niterlyk hetearacter van dwepery niet hadden, in den dot hielpen brengen" Herhaaldelijk moest Fox gevangenis- en lyfstraSen ondergaan, herhaaldelijk zag hij het grauw tegen zich en de zijnen opgerold, waartoe de onverdraagzaamheid der Kwakers tegenover andere godsdiensten zeker veel bydroeg. Doch hy kwam alle vervolging te boven; het mocht gezegd worden dat zrjne secte groeide tegen de verdrukking in. Zelf was' hij de ijverigste propagandist voor zijn leer. Hij maakte daarvoor onderscheidene reizen, hjj schreef apostolische brieven aan den paus van Rome en den sultan van Turkije, aan de vorsten van Afrika en de joden van Amsterdam, teneinde hen tot zijne leer te bekeeren. Hy zond ook, om die leer ingang, te doen vinden, zyne apostelen naar het buitenland; in 1655 kwamen de eerste zendelingen der Kwakers naar Nederland. Wagenaar noemt een drietal hunner, die zich te Amsterdam eenigen aanhang maakten, n.l. William Ames, John Stubs en William Katon. Maar de stedelijke regeering zag deze nieuwe.secte (er waren voorwaar reeds secten genoeg in die dagen van kerk sly ken twist) met geen goede oogea aan, en gelastte in 1657 aan Ames om de stad te verlaten. Dewjjl hy zwarigheid maakte werd hy, te samen met zekeren Thatcher, aan de Reguliers poort de hoofdstad .uitgeleid. Toch, den volgenden dag was hij er alweer in, en hield zich toen nog geruimen tyd binnen de maren op, waar hy onder Doopsgezinden en Collegianten vrjj, wat ingang vond. In den aanvang hielden zy heimelijke bijeenkomsten in een gang by de Begnlierspoort, de Engelsche Gang genaamd, en die nog in Wagenaars tijd in den z. o. hoek der Botermarkt te vinden was. (De Engelsche Steeg bestaat nog, als een der zy s tegen van den Nieuwendyk), 't Was een nauw en krom steegje, gelegen aan den stadswal. De Vrienden" vergaderden ook in particuliere buizen in de stad, zeer in 't heimelijk", .zegt Wagenaar; later in een looiery op 't Verwerspad. Na het jaar 1663 kwam de kleine gemeente samen in een buis in de Driehoekstraat, maar kocht in 1675 een ?aanzienlijker perceel op de Keizersgracht tnsschen Leliegracht en Prinsenstraat, ken baar aaneen gelykzydigen driehoek die boven de deur geschilderd was en eene symbolische beteekenis had. Blijkbaar was dit het huis door den eerzamen Abiaham Blankaart be doeld, ofschoon deze gewaagde van de over zyde van de Heeregragt." De gemeente kwam hier bijeen in een ruim binnenvertrek, dat dikwijls vervuld was van nieuwsgierigen, vooral op Zondag maar een Kwaker sprak niet van Zondag. Hij kende slechts den eersten dag der week". Er werd hier noch in 't openbaar noch in 't bijzonder (d. i. een ieder voor zich) gebeden dan alleen wanneer een der aanwezigen gevoelde dat hy door den inwendigen geest daartoe ver maand werd. Indien die geest bleef zwijgen, dan vergenoegde die Kwaker zich met denken. (Hij dacht er het zijne van). Geordende predikanten waren hun ook onbekend. En de ontstentenis van zulke voorgangers der gemeente werd door hen verklaard met de beeldspraak: Waarom zouden wy onze kinderen aan gehuurde minnen overgeven, wanneer wij zelve.zogs genoeg voor hen hebben? Die huurlingen zouden welhaast den baas spelen in het huis, en de moeder en het kind beide onderdrukken. God heeft gezegd: gij hebt om niet ontvangen, geef ook om niet. Zullen wij na zulk een bevel handel gaan drijven met het Evangelie, den Heiligen Geest verkoopèn en van eene christelijke vergadering een koopmanswinkel maken? Wij geven geen geld aan mannen die in 't zwart gekleed zijn om onze armen by te staan, om onze dooden te begraven en om te prediken voor de geloovigen. Die heilige bedieningen zijn ons al te lief om ze aan anderen op te dragen." Hierin kwamen de Kwakers derhalve over een met de Mennonieten, die in den aan vang evenmin geordende en gesalarieerde leeraars hadden. Het kerkelijk beheer was opgedragen aan vier of vijf oudsten der ge meente, of opzieners; eenige bedaagde vrou wen vervulden de functie van diaconessen. De huishoudelijke en kerkelijke aangelegenheden werden op gezette tijden besproken, volgens de kerkordening door den stichter der secte den vrienden in Holland ten jare 1668 aan bevolen. Er werd in de kerkelyke verga dering in alle stilte gewacht op de hemelsche verlichting". Degene die zich geïllumi neerd gevoelde, zoodat de geest vaardig over hem werd, begon te spreken en hield de verga dering met zijne religiense beschouwingen een wijle bezig, ofschoon de toespraak aan klaarheid van voorstelling vaak veel te wenschen overliet. Iemand, die zoo'n vergadering eens bijwoonde, verhaalde daarvan: Destilzwijgendheid duurde een vierendeel uurs. Eindelijk stond er een op, nam zijn hoed af, en na het maken van eenige grimaces en het loozen van eenige zuchten sprak hy ten deele met den mond, ten deele met den neus, een mengelmoes van woorden, getrok ken zoo hij meende uit het Evangelie en waarvan noch hij, noch iemand anders iets verstond. Toen die misselijke gebaardemaker zijn fraaie alleenspraak geëindigd had, en de vergadering gangen gesticht en echter gangen dom gescheiden was, vroeg ik myn leidsman waarom de verstandigst en onder hen zulke zotheden verdroegen? Wij zijn verplicht die te verdragen, zeide hij, omdat wij niet kunnen weten of een man die opstaat om te spreken, zal geïnspireerd zijn van den Geest of van de zotheid. Waren er echter mannen of vrouwen, in welke men de gave tot leeren en prediken bespeurde, zoo werden ze wel opgewekt om hun licht niet onder een korenmaat te zetten. Want vrouwen werden evenzeer als mannen tot het spreekgestoelte toegelaten. De leer der Kwakers was: in Jezus Christus is geen onderscheid van sekse, en de profeet Joel heeft voorzegd dat onder het Evangelie de vrouwen evenals de mannen zouden profeteeren. Zoo er schurfte schapen onder de kudde waren, dan werden die vermaand en bestraf t; en wanneer dit vruchtploos bleek, dan werden ze ontkend", d. i. van de gemeente uitge sloten. In 1735 bezocht mr. Pieter de la R ie, rekenmeester van Zeeland, bij zijn komst te Amsterdam ook de Kwakerskerk op de Kei zersgracht, en hoorde er eene bedaagde vjou w en een man spreken. De oratie der vrouw -j vond hij tamelijk wel," doch die van den man erbarmelijk slecht, vol van walchelyke herhalingen, ' zonder slot of zin". Blijkbaar was er toen weer een aan 't woord, die van oY:i geest der zotheid was aangeblazen. De zelfde bezoeker vermeldde ook dat beider gpreektoon meer naar zingen dan naar een ?duidelijke spraak aardde. Deze wyze van zingend spreken was trouwens eene bijzon derheid van de Kwakers; 't had meer van een mobamedaansehe singsacg" dan van eene christelijke redevoering. Het droeg er toe hy de Kwakerskerk voor vreemdelingen tot een van de tights van Amsterdam te maken. Zoo leest men in de (onuitgegeven) Mfmoiret van Francois de Jancourt: Je virus en carosse (van Medembliek) tous pres d'Amsterdam, oül'onjfoual'opérad'Atya (van Quinault) et oüj'eus la cnriositéd'aller dans l'Eglise des Coaqures (Kwakers). In Nederland vervielen de Vrienden al spoedig in de font (maar die zy zelve zich als een eer aanrekenden) waarin de stichter der secte zelf hun was voorgegaan, nl. anders denkenden zich tot vijand te maken. Hun verkeerde ijver ging somtijds zoover, dat zij de godsdienstoefeningen in andere kerke a dan de hunne met woord en daad verstoor den. Wilde men hen gelooven, dan hadden alleen zij den hemel in pacht. Inzonderheid de katholieke eeredienst stond by hen slecht aangeschreven, maar. hun fanatisme in dit opzicht bracht dan ook wel eens de satire van den dichter te voorschijn. Zoo vindt men onder de Puntdichten" van Jan Vos dit eene: De duivel komt, zegt g;, de paapsche huizen quellea; Maar uwe huizen durft hy zich niet teegen stellen. 't la wis dat Satan niet in quaakers huizen waart. De duivel maakte nooit zyn eigen volk vervaart. In een ander quatrain dreef-dezelfde den spot met hun exclusivigme, dat hen er toe bracht om hunne kerk als de alleenzalig makende te beschouwen. Het luidde aldus: De Pans boopt door zyn werk hy Godes zoon te gaan. Kalvinus ziet zyn stoel heel in de bemel staan. Deez' ziet zyn stoel vergeefs; die is zyn werk verlooren. Waarom ? de quaaker is, zeidt hy, alleen verkooren. Doch zoo ze al onverdraagzaam en zelf genoegzaam waren, zelve gaven zy ook het voorbeeld van strenge zeden en opréchten levenswandel. Reeds in hun uiterlijk voor komen betoonden zy zich ware van allen opschik. Hunne kleeding was gemeenlijk effen zwart en eenvo'udig van snit; ze bestond uit een soort van kamizool zonder mouwen, zonder plooien aan de zijden en zonder knoopen aan de zakken; daarbij een breedgerande hoed en een korte, zwartlakensche pantalon. In een Samenspraak tusschen een Kwaker en den aanhanger eener andere secte kwam o. m. voor: Wij verschillen ook eenigszins in gewaad van de andere menschen, om telkens gedachtig te zijn dat wij bun niet gelijken". Hunne leefwijze was ingetogen en matig; van daar wellicht de hooge ouderdom doordeze moderne Spartanen dikwijls bereikt. In de sterflyslen van The Friend Magazine van 1860 worden vieren twintig gevallen vermeld van personen, wier leeftijd, by elkaar geteld, de som van 2128 jaren aantoonde, d i. 88>i jaar in doorsnee. De gemiddelde leeftijd van al de sterfgevallen in 1860 was 58 jaar en 6 maanden; en daar onder waren begrepen 18 kinderen die beneden het jaar waren gestorven. Zy hadden ook dit met de Mennonieten gemeen, dat hun geloof hun verbood «en eed te zweeren of oorlog te voeren (d. i. doodslag te begaan). Hun afkeer van de vormen der samenleving, van standsverschil en titulatuur rechtvaardigden zy mét een beroep op den romeinschen keizer Augustus, die niet wilde dat men hem den naam van Dominuêof Heer gaf. En verder :' 't was eerst zeer lang daarna dat de menschen begonnen zich te laten aanspreken in den meervoudsvorm, even alsof zij dubbel waren, en zich aanmatigden de onbehoorlijke titels van Grootheid (Votre Altesse), Uitstekendheid (uwe Eminentie), Heiligheid (de Paus) die de eene aardworm aan de andere geeft; met verzekering dat zij in een diepen eerbied (doorgaans valschelijk liegende) elkanders zeer onderdanige en gehoorzame dienaren zijn. Om dan te waken tegen dien goddeloozen handel van leugenen en vleierijen is het, dat wij de koningen zoowel als de kooldragers met jy' en jou aanspreken, en niemand op de gewone wijze groeten, hebbende voor de menschen nietg anders overig dan ware liefde, en voor de wetten den behoorlijken eerbied. De rechtzinnige Kwaker hield zich stipt aan dat gebruik van niemand op de gewone wy'ze te groeten en van niet in de hand te dragen hetgeen gemaakt is om het hoofd te dekken". Hy hield zijn hoed op het hoofd waar hy zich ook bevinden mocht; al moest hu er mol est om lijden. De amsterdamsche schepen Hans Bontemantel verhaalt in zijne gedenk schriften dat er in het jaar 1669 drie man nen in de Nieuwe Kerk kwamen, terwy'l ds. Schaeck daar de preekbeurt vervulde, die onder het gebed en het gezang den hoed op het hoofd hielden dat groote omsicht onder de gemeente gaf, niet sonder ontstel tenis". Na het einde van de godsdienst oefening werden zy vervolgd en uitgejouwd door het volk op straat, dat ^Kwakers!" kleef roepen, totdat eenige schepenen, die mede uit de kerk kwamen, er een pa^r schoutendienaars op afzonden. Deze arresteerden een van het drie'.al, en brachten hem naar 't stadhuis; de beide anderen zagen kans zich uit de voeten te maken. Voor den president van de bank van schepenen (Bontemantel) gebracht, verklaarde de gevangene dat hij op dien Zondagmorgen door den geest naar de Nieuwe Kerk gedreven was en dat hij in 't gemoet niet conde vinden syn hoed af te nemen, met een beylige meening, door een drift als voren''. H.H. schepenen waren echter ook bijbelvast, en toonden met verschillende plaatsen-uit de H. Schrift aan dat het geven van aanstoot vermeden moet worden. De Kwaker persisteerde dat het hem eene gewetenszaak was den hoed op het hoofd te houden. Had men hem dien afgenomen, hij had 't moeten aanzien, daar hunne leer mee bracht om geduldig te verdragen hetgeen men hun aandeed. Zy duldden het immers ook wel dat er in de Kwakerskerk soms bandelooze lieden kwamen, die er tabak rook ten en zich gedroegen alsof zy in de komedie waren. Schepenen vermaanden hem daarop om voortaan geen ergernis te geven en gelastten zijne loslating, mits hij de kosten van zijne gevangenhouding betaalde. De Kwaker zond daarop den cipier naar sjjne vrouw om het geld te halen. Maar deze was al even vast houdend als haar echtgenoot; had deie geen vrijheid gevonden zijn; hoed in de Nieuwe Kerk af te nemen, zjj van hiar kant weigerde zulk geld te betalen,-?als wesende teegen haer gemoet". "'.? ~'. , Niettemin kwam de Kwaker vrij; de rechter oordeelde dat men die kosten nog wel zou Reconstructie m lei ttplolocus-Caraeüe. Reconstructie van den diplodocns, het reusachtig voorwereldlijk reptiel, waarva i een compleet skelet (25 meter lang) in het Carnegie-mnsenm te Pitsbarg berust. Afgietsels van dit skelet werden door Carnegie aan de natuur-historische musea van Londen, Parus en Berly'n geschonken. Carnegie (gerekend op l Meter 70, gemidd. lengte) staat op dit prentje bij zijn eigendom afgebeeld. iitiiltiuinttiiuiiiiiuttiiiiliiiiuiiiiitttiuufutuuiHiiiiiiiuiuiiiiiitiiiiiiiiiiuiiiiiitiiiiiiiiiiiHitiiiniuiuiitiuiiiiiiiuiiiiiiuiiitiiiiiiiiiitiiiiiuiuiiuiltuit nat bUJven, de schilder is gedwongen zyn werk fiks aan te pakken en fluks tot het einde tévoeren. Dit is zeker een lichtkantje, maar het heeft zeker een langen schaduw achter zich. Het zal den schilder verlokken, zoo hij door ervaring Steeds meer vertrouwd gaat raken met de kansrekening van dit artistieke hasardspel, wat al te roekeloos te worden met zyn inzet. Zyn hoofdstreven zal bovenal gericht zyn op het uitvinden en juist te pas brengen van allerlei foefjes en trukjes om sneller doel te treffen naar het bejaagde effect. Eigenlijk geschiedt toch dezen omslag opdat toeval aan het werk verleene wat de hand van den schilder zelf er niet vermocht in te brengen Welke academie-kwaliteiten de heer Krabbéhierbij nu ook in exploitatie brengt, met zijn teekening of schilderwijze, voor de kunstontwikkeling zullen er door dit nieuwe bedrijf zeker geen nieuwe uitzichten geopend worden. Het heil ervan zal vooral door de beur3 van den ondernemer gemerkt moeten worden; want we hebben hier toch maar een reclame-artikel bij de overvloedige schilderijen-productie van tegenwoordig. kunnen invorderen. Eenige schepenen, die afwezig waren geweest, namen het Bonte mantel intnsschen zeer kwalijk dat hy met den patiënt" zoo haastig was geweest; vol gens hen had deze perturbateur van de ge meen e ruste" tot eene geldboete verwezen moeten worden. Maar Bontemantel verdedigde den man met te zeggen dat er geen boosaerdicheyt in 't werck was geweest, maer alleen een drift gedreeven uyt godsdienst, soo sy, qnaeckers, het noemen; en dat men niet gewoon is alhier te lande, ende voornamentlyck in deese stadt, ymant in syn conscientie lastich te vallen; dat da France predicanten preecken met de boet op, en in de Duy tsche kerck met de hoet af ofte blootshoofa; dat geen wetten syn gemaeckt hoe men Godt bidden sal, of gedeckt ofte ongedeckt, soodat de ergernisse wel het swaerste scheen te weesen daerin (de Kwaker) misdaen had, doch niet waerdich om ymant daerover te straften". Hij berUp zich ook op het precedent van Jan Knol. den beruchtsten der amsterdam sche Socinianen,die hetzelfde als deze Kwaker, maar in de kerk der Remonstranten gedaan had, en die er ook met eene scherpe ver maning afgekomen was. Daarbij, deze Knol stond nog wel bekend als een quaetaerdich man", de Kwaker als een stil eerlyck borger". Zoo stonden trouwens in 't algemeen de Vrienden" bekend; maar zoo züzich rustig gedroegen, zij begeerden ook met rust gelaten te worden, inzonderheid wat de verplichting tot den krijgsdienst betrof. Hunne geest verwanten de Doopsgezinden hadden sr wel eens dezen modut vivendi met de overheid op gevonden, dat zij b. v. in oorlogstijd zich er van onthielden de wapenen te dragen, maar toch zulke militaire diensten als schansw<rken, ziekenverpleging, treindienst en der gelijke corveëen verrichtten. De leer der Kwakers was in dit opzicht meer absoluut; zelfs het betalen van oorlogsbelasting was strijdig daarmee. Dewy'l onwil ten de^en hen echter in botsing met de overheid gebracht zou hebben, zoo betaalden zy' die gelden zonder te willen weten of te vernemen tot wat gebruik men ze heeft". Het was eene bijzondere toepassing van het gebod: laat de linkerhand niet weten wat de rechter doet. (Slot volgt). IIIIIIIIMItllllllHIIIIIIMIIMlIlllllllllllltl Tentoonstelling Lncne Kunsthandel. Landschappen van Xeno Münninghoff. Het is dikwijls moeielvjk onder zooveel werk met matige en locale verdienstelijkheden de ken merken te vinden van deugdelijkheid en zui verheid. Daar is zooveel dat door uiterlijke welbedrevenheid den schijn aanneemt van innerlijke waarde. Het werk van Münninghoff heeft het vermogen de aandacht te raken en dan, die er met ingenomenheid op gevestigd te houden. Lang niet bij alles echter, en aller minst wanneer hij tracht iets belangrijkers te maken door breeder conceptie dan die eener gewone studie, als by Opkomende Sneeuwbui." Overigens is er uit deze expo sitie een en ander, dat bij dezen schilder een vruchtbare vatbaarheid voor indrukken doet blijken. Hij kan dan een geval, dat hem impressionneerde, overzetten in behagelijke kleurschikking, soms in een gevoelig doorwerkt grijs ga-nina, dan warmer en kloeker van aanslag. Maar dikwijls is hy ook te zwaar, te vervig, en over 't algemeen heeft hij zich te hoeden voor het experimenteeren met glacis. Zoo bereikt hij het bijv. wel, in zijn winter gezichten de witte verf te doen verworden tot een mail-achtige laag, maar schiet yoorby waar het eigenlijk op aan komt: stofuit drukking. Het aanlokkelijkste uit zijn 26 wer ken, zoo in 't ruwe opgenoem l, zijn de num mers 4, 5, 8, 14, 15, 16. De heer Krabbéexposeert eea aantal proeven van een weinig bekend procédé, aan geduid als monotypen of eendmkken. De aar digheid daarvan ig, dat de oorspronkelijk in olieverf uitgevoerde dingen, ten slotte meer het aanzien hebben van aquarellen. De manoeuvre geschiedt aldus: er wordt inén tint, of wel in volledig kleurenstel, geschilderd op een zinken plaat en deze dan weer afge drukt op een vel papier. Die afdrukken, of liever afvlaksels, zyn natuurlijk unicums. Welken zin deze dubbelslachtigheid van werken eigenlijk heeft, is mij niet recht duidely'k. Gaat het o ga de attractie van een technische curiositeit, een escapade van de praktijk l Het kan echter twee voordeelen opleveren, direkt en indirekt. Het eerste (wel bedenkelijk) isspekuleeren op het gewin vau onvoorziene leukigheden, gelijk een doodgewerkte aquarel door afsponzen weer wat fleur en fijnheid kan aanwinnen Dat afdrukken zal de partyen effener en grooter maken, door uitvloeien der lijnen kan de teekening minder schraal lijken, en het geheel harmonieuzer van werking worden. Het (reëeler) tweede voordeel is, dat deze methode kan strekken tot opwekking vandenarbeidsgeest, als by iedere nieuwe onderneming. De verf moet onder de heele operatie natuurlijk Het illustratieve werk van Leo Gestel ziet er zoo naar het uiterlijk, tusschen soortelijke preastatie's van hollandsche teekenaars, wel naar uit wat merkwaardigs te wezen, 't Is echter niet zooveel als het ly'kt al zou men, de pogingen van dezen teekenaar w aai d eerend, kunnen zeggen: hy doet het al haast net zoo goed ala zoo menig buitenlandsche prentkunstenaar. Het werk van Gestel is te veel aangestreefd op de houding van een illustratief-karakteristieke teekenwy'ze. Het heeft een zekere emancipatie in die richting, maar ik wenschte wat meer linksheid in manieren en meer meening of innerlijke doeling. Een teekenaar van typen" moet natuurlijk een vlugge en vaardige hand hebben in het vlot kenschetsen van een teekenachtige gedaante (een mensch, een dier of een boom) een actie, een expressie; «pms ook zet hu zijn teekening schrap, definieert met strakke Iqnen het karakter van een houding, het eigen aardige van kop, de essentie van een ge baar ; zóó, als hy zijn werk meer in den stijl wil brengen van graphisch werk. Leo Gestel wendt wel een zekere koenheid aan in zijn teekenen naar illustratieven trant, maar die koenheid is niet geëvenredigd naar zijn wer kelijke kunde en zooals gezegd, te weinig steunend op persoonlijk inzicht of scherpe waarneming (al of niet humoristisch gezind.) Een enkelen keer is hu meer hollandsch, werkt op kleur in zijn teekeningen; dan ook is het resultaat maar middelmatig. (Zie de teekening met de paarden). Zijn schetsen naar de natuur van teekenachtige scènes, als kermiswagens met hun volkje staan zeker nog wel achter bij soortelijk werk van andere Hollanders, bijv. van Looy met zijn krabbels uit Afrika. Met al dexe aanmerkingen wil ik echter Leo Gestel niet zonder eenige beduidendheid geacht hebben. Ik wou vooral wijzen pp de echynbaarheid van kernachtige hoedanig heden, welke deze teekenwijze in het oog van velen zullen hebben. Want werkelijk is daarin de expressieve kracht nog maar zeer matig, en de snedigheid, van typeeren, veelal van ongenoegzame innerlijke waarde. Buiten het werk der drie genoemden is er nog tentoonstelling van een gemengd aantal schilderijen, waaronder een en ander aan trekkelijks. Van Wolter zag ik er een pano rama landschap, met partijen erin, vooral in de diepte, die gunstige ontwikkeling van dezen schilder kunnen doen verhopen. W. STEENHOFF. m flr DceöuMüyl op tiet Spui, Ik zag eens bloemen van Cézanne, geschil derd naar een papieren bonket. Op het schil derij echter leefden ze, de bloemen. Dit leek me wel een aanschouwelijk getuigenis van het wonder der herschepping in kunst voltrokken, waar deze uiterlijk toch doelende schijnt, om in de natuur waargenomen gedaanten naar hun vorm en kleur af te beelden. De visie van den schilder, de verbeelding van den kunstenaar wordt hier de scheppende macht. 't Komt slechts aan op het verrukt zien en eigenlijk is alle kunstdaad tot zekere hoogte dan Donquichotterie. Het werk van dr. Dee is viach noch vleesch. Het is hoogstens merkwaardig om de bekwaam heid die een ijverig dilettant zich kan eigen maken. Dr. Dee teekent bloemen in waterverf, en hij doet dit maar niet zoo eenvoudig weg, hij maakt bloemstukken met een bijzonder cachet. De bloem is hem meer het motief voor een decoratief gedachte vlak vulling, een tafereel gecomponeerd uit klenrenweelde en vormsierlijkheid. Doch het styMstisch element ligt er dun op, want nad«*"'beschouwd is het een: angstvallig betrachte natuurgetrouw heid, die geen détail'etje ongemoeid kan laten. En waar deze kant dan weer te onsoliede is, en van het wezen der realiteit, in zgn coml

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl