De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 12 juli pagina 2

12 juli 1908 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTkBB'AMMEJl W E E K B E A I> VOOR MEDERLASD. ld2.0 47 tegen 39 is dit wetsontwerp door de Tweed* Kamer verworpen. De'heer Oppenheim zegt daaromtrent op blz. 512: Aan da enkele schaduwzijden, die het voorgestelde aankleefden, had eene ver betering in het plaatselijk belastingstelsel, die even wezenlijk zoude zijn geweest als z\j noodzakelijk is, niet mogen worden op geofferd. Het is niet te verdedigen/dat de kapita list van buiten, die eenvoudig land koopt als geldbelegging, in de persoonlijke lasten in de gemeente, waar zijn goed gelegen is, niet wordt betrokken." Iet» verder lezen wij : Het onveranderd behoud tegen den zin der regeering van artikel 242 der gemeentewet, heeft de beteekenis der, in 1897 tot stand gebrachte, wettelijke her ziening van de regels, omtrent de plaatse lijke belastingen, niet onaanzienlijk ver minderd. Want tegen de verzwakking van het steeven* het zakelijk element in de ge meente-belastingen te versterken, gelegen ia- de weigering, aan de geldende bepalingen over de opcenten, op de grondbelasting te raken, biedt het voordeel van de afzon derlijke belastingen waardoor voortaan de gcond* meer eynsiplichtig kan worden gemaakt aan de gemeente, niet een voldoend tegenwicht." Waar- DU de plattelandsgemeenten te heipen; z\jn door heffing van meerdere oooenten pp da grondbelasting op da ongebóirwde eigendommen en andere gemeenten daardoor niet in hare belangen worden gese&aad waar voorts dit middel door eene autoritei^ als prof. Oppenheim wordt gpacht, ook in de- theoretische lijn te liggen en doeltreffend te zijn, daar mag wel zeer ernstig worden overwogen en. onderzocht, of dit! middel door zijn eenvoud niet de voorkeur verdient, boven eene verdeeling dep inkomsten tusschen de belanghebbende gemeenten, zooals de- Staatscommissie voorstelt. De Minister» van Binnenlandsche Zaken en van Financiën zijn thans in de gelegenheid, tal van gemeenten aan zich. te verplichten. A m s i, 22 Juni 1908. F. KAEDT. " Beginselen? Ta de Maartdagen ontvingen wij ter opname een. door den uitgever van de Opwekte Huarlemsche Courant geweigerd i n ge Konden stuk, waarvan de heeren Q-: H; Breitner en Ed. Karsen de onderteekenaars waren. Het ingezonden stuk was, of wilde tenminste zijn een antwoord in protestvorm op 't geen de heer Frans Cóenen had te berde gebracht in dit Haarlemsche dagblad over een Artitentoonstelling. Het bevatte verder in 't voorbijgaan; een insinueeread woordje, o.''ai.-1 bestemd (naar thans openbaar is geworden) voor onzen-medewerker, den heer Steenhoff. 'Hér het 'document aandachtig te hebben gelezen, hebben wij ons gehaast den opstellers ervan mede te deelen, dat wij mei genoegen een ingezonden stuk van henzouden plaatsen tegen den heer Coenen of- wie" ook gericht", mits, wat den eerste betrof; de lezers van ons Weekblad eeaigermate in kennis' werden gesteld mét" de geuite meeningen, die werden aangevallen, en mits, wat den niet ge naamde (den heer Steenhoff) betrof, de aanval; openlijk was. Deze eisohen,. meenden wij, waren alleszins* gewettigd. Het "Weekblad is geen' pspiermand voor met het oog op HET LUCHTSCHIP ? DOOK PEET BOETSER. llet~ was een mooie zomeravond in het jaar 2050. Het- was; warm geweest overdag en^er hing, nog een zwoele hitte over da aarde, waatin.de groote vleugels d-ervliegcnachines, die onophoudelijk af-en aan vlogen, nog maar nauwelijks eenige verfrissching. brachten. De. zon was reeds ondergegaan en aan den donkerblauwan avondhemel schitterden tallooze groote en kleine lichten, die in ylende vaart naar: alle richtingen voortschoten en tuascben deze wriemelende massa vati op en neerstijgende, kronkelende en elkaar kruisende vurige, lijnen,, voeten de groote zoeklichten der massale groote Itichtschepea als- statige kometen majestueus af en aan. Ik doolde dien avond in myn eigen sjofel schuitje een derdehands-Bc'ieepje, waarvan de schoroet verbogen was en dat dienten gevolge steeds. de neiging had om als een kat die zyn staart wil pakken, om zijn eigen as ia het rond te draaien wat doelloos rond; ea genoot vam den. vrijen avond dien de directie der Luchtbode, voor welk blad ik een rnbriekje Langs de Wolken" schreef, mij goedgunstiglyk had willen toestaan. Ik was de sfeer dar stad met haar dicht bevolkte luchtiag«H; ontvlucht en, steeds zorg dragend op een goeden, afstand van haar te blijven, genoot ik intens van de frisscbe lucht, de vrjjheid van beweging en het schoone uit zicht, dat ik nu had. Hier geen omkykende boodsehapjongeos bljjvend berucht type die het er op, toelegden, de vleugels van ds vliegmachines hunner patroons aan de booten van; rustige» voorbijgangers te baderven ! Hier geen gonzende; snorrende lacht-motoren volgens- sommige dichters herinnerend aan het gezoem van de door de luchtacheepvaart verdreven diersoort: de insecten , die de gehoorvliezen vermoeiden en de hersenen verdoofden I Hier ook geen scherp-ziende, snelle scheepjes bevarende politie-mannen, die zorgden dat de voorgeschreven snelheid van een sneltrein in matige vaart niet over schreden werd! Niets van dit alles, maar louter rnst, kalmte, vrijheid] En daarvan genoot ik l- Met onbekookte vaart, mijn steeds tot tollen neigend scheepje andere kranten geschreven protesten, die ?alleen voor de lezers van die kranten geheel z\jn te begrijpei. "Wij wenschten verder niet een onzer meest gewaardeerde medewerkers te zien aangevallen bij wijze van insinuatie zonder naamsvermelding. Op dit schrijven ontvingen wij geen antwoord. Totdat wij thans, maanden nadien, in een tijdschrift, dat een roemrijk verleden heeft, dit oorspronkelijk voor de Oprechte H. Ct. geschreven stukje terugvinden, vergezeld van mededeelingen, die den schijn wekken, of wij (en niet alleen wij maar pok de heeren Coenen en Steenhoff, die nota bene eerst later van ie geschiedenis hoorden) met voordacht den heeren Karsen en Breitner de gelegenheid van protest onthouden. Is dit schrijf-maar-toe-lichtzinnigheid of is dit soms nog erger ? In hun gevoel van veiligheid", aldus de heeren, wetende, dat tegenspraak niet wordt opgenomen...." Men moet maar durven! Het spijt ons nu geen copie te hebben van onzen brief. Maar wij vragen den tot verweer uitgenoodigden schilders dien brief van ons te publiceeren. Zij mogen dit doen. Waarom publiceerden ze immers wél de weigering van de uitgevers der Op rechte H. Ct., en waarom niet onze weigering" ? ? Wij zetten twee vraas;teekens, en wij herhalen: Is dit schrijf-maar-toe-lichtzinnigheid of is dit erger? De heer Steenhoff zal zeker, wanneer hij dit de moeite waard vindt (wij ver wijzen den lezer naar het lange en vol komen onsamenhangende opstel der heeren G. H. Breitner en Ed. Karsen in de jongetverschenen Nieuwe Gids) ter gelegenertijd op deze theorieën" antwoorden. Wij willen slechts tegenover het in leidend woord van den leider van dit maandschrift, die de strijd van kunst en critiek een puzzle" noemt, waarin de geharnaste troepen van logische rede neering" de partijen vormen, de opmer king makea, dat dit... belegeriagspel van den kant van de Nieuire Oids anders dan in de traditie ligt niet fraai en niet juist met logica" gespeeld wordt Tegenover het artikel van den heer Steenhoff, dat wij de groote eer hadden in het Weekblad van 12 April jl. een plaats te geven, een artikel, dat een toonbeeld was van niets dan waarheid zoekende oprechtheid en dat men in zijn slot een credo van de critiek kon noemen, zoo hoog was het gestemd, daar tegenover vinden wij in deze J ui i-afleve ring van het maandschrift met zijn schoonen naam een waar abracadabra van benedeöpeilsche beweringen en hatelijlfheid. De heer Kloos spreekt van begin selen", die hij er zou hebben gezien. Wij hebben in de zes of zeven bladzijden vlijtig gezocht. vn wij moeten hem nu in alle bescheidenheid vragen: Welke zijn zij ? Vrouwen-Kamer. Afgezonderd van de woelingen deinieuwe eeuw, rustig, verloren in het alom bedrij\ig, koortsig leven van den imiiiiiimimmmiiiimtiiiiiimimimiiiiiiumiMüumiiiiiitmiiiitinm kundig leidend, suisde ik achter de meeuwen aan die boven de Noordzee zweefden. En daarna, als de hartstocht der snelheid plaats maakte voor kalmere, meer poëtische ge voelens, zwierf ik licht zwevend, zacht deinend over d« trillend bewogen lachtgolven boven het sappige groen der Scheveningsche Boscbjes dit alles speelt in Den'Haag me vermeiend in bet spel van kleuren dat mijn goed onderhouden zoeklicht daar in die diepten^ en afgronden van groen te voorschijn tooverde, zorg dragend evenwel dat felle licht bescheidenlijk te dooven of af te wenden, als twee kleine, naast elkaar aan een boomtak gemeerde bootjes verrieden, dat daar in den verhullenden blaierdos derboomkruinentwee menschenzielen elkaar gevonden hadden. En- dan weer, genietend van het grootsche schouwspel dat de stad van uit de verte gezien bood, dobberde ik achteloos rond, trachtend alleen op de best mogelijke manier te genieten van dat schitterende vuurwerk van groote em kleine lichten, dien draaienden klomp van dikke en dunne vuur-slingers die vlak boven de huizen der stad hing ea waar naast de sterren des hemels zulk een krenteiig-povere figuur maakten. Wat was dat vroeger toch armelijk, dacht ik dan, in die tijden dat de menschen nog als dieren over de aarde rondkropen en de dichters geen hooger glans-espressie kenden dan die paar gloeiende sigaar-punten daar boven in de lucht, die bovendien nog zelfs stil stonden en waarvan w\j, menschen van 2050, nog maar nauwelijks het bestaan meer kenden. Maar midden in deze en dergelijke over peinzingen werd mijn aandacht plotseling van dit alles afgeleid door een zeer opvallend verschijnsel. Er waa n.l. een groote verandering gekomen in het uiterlijk van het vurige kluwen, dat, zooals ik reeds zeide, de lucht boven de stad vulde. Deze gloeiende lynen, die zoo straks nog zoo kris en kras door elkaar schoten, waren nu van richting veranderd en koersten met breede bogen naar omlaag, zoodat het van mijn standpunt gezien leek alsof een gouden regen in dichte stralen op de stad neerdaalde. Dit nieuwe vuurwerk was het echter in het allerminst niet dat mijn aandacht gaande maakte 'k had dat dan ook reeds al te dikwijls gezien maar wat iny wél bezig hield was de vraag, wat wel de oorzaak wezen mocht die zooveel sensatie verwekte. Een ongeluk kon het niet wezen, want in dat geval, zoo redeneerde ik zaakkundig, zouden de nieuwsgierige toeschouwers zich van de stad weg spoeden, inplaats van haar te naderen en zou het dus meer een groote korenschoof van sprankelend licht, wier gloeiende halmen modernen tijd, bevindt zich aan den zee kant, niet ver van Hollands duinen, het lieflijk stadje Haarlem. Het biedt zij a bewoners huisvesting tuaschen tulpen velden en sierlijke bossehen en schijnt een oase. Het ademt rust. De singels, waar deze onze medemenschen wonen, hooren nooit iets luiders dan het getingel van de fiets. Hunne sigaren, gelijk ook de schoorsteenpij pen der vlijtige fabrie ken, puffen harmonisch kalm hun rookwolkjes in de lucht. Men leeft hier in deugd, in eere en in kalmte. De Haarlemmers hebben een ouden oom, dien men hun kan benijden, 't Is niet Laurens Janszoon, die op de markt staat en den letterdruk uitvond (zonderwelke de Oprechte Kaadeimche Courant nooit had bestaan), maar een naneef van hem, hoofdartikehchrij eer van dat oude, oudere en oudste blad. Geen goedooom Jodocus dus, die een enkel maal langs zijn neus weg dingen zegt, die hij o, zonde zóó precies niet schijnt te meenen, neen een hoog-serieuse oom, een leider en wegbereider van nieuwe gedachten in dit rustige milieu, een vader voor zijn kinderen voor zijn jongens EX voor zijn meisjes, dat zullen we zien. Want die oom, die woordvoerder, heeft de rust van een welvarend stadje leidt tot philosopbie de twee-deeligheid van het menschdom duidelijk voor zich. gezien. Door een wereld-congres van vrouwenkiesrecht zijn hem de schellen van de oogen gevallen: Ziet, er zijn niet alleen mannen en vrouwen" heeft hij gezegd, Q: zijn ^menschen, waarvan een deel mannen en eea deel vrouwen is." De vrouwen zijn dus menschen, met menschelijke begeerten. Bijaldien nu de inanne-menschen een maatschappelijke rol vervullen, wenschen de vrouwen desgelijk*: Het verstand, ze*t de^e oom uit Haarlem (hiermee doelende op zijn philosophie) eiscbt vervulling van de onvrou welijke wenschen dezer vrouwen. Dat ze onvrouwelijk zijn zegt het gevoel. Laat ons gaan spelevaren op de klare' beek van deze ideeën. ? AVat is de man, vraagt de Oprechte, en wat" is de maatschappij ? De man is de sterkere. Hem schijnt dus de taak opgelegd van de bescherming van zichzelf, zijn vrouw en zijn kroost. In overeenstemming daarmede neemt de man zijn maatregelen en iraar hij als enkeling te kort schiet, treedt hij in overleg met de anderen tot het gezamenlijk nemen van maatregelen.''1 Aldus ontstaat dan de maatschappij. Welk een vriendelijke opvatting. Benijdenswaard! Het schijnt een Duitschromantisch binnenhuisje. Onze oprechte Haarlemschg oom ziet den man aan 't werk voor vrouw en kinderen. Hij heeft de aardappelen gerooid voor het sober middagmaal en kersen van den boom geschud. Maar zijn geest wil verder. Hoe onderricht hij zijn kleine Grietje in de beginselen der algebra? Kooit leerde hij algebra Wacht, zegt de man, laat mij afspreken met buurman, en met die verderop wonen, kortom met al die algebra-begeerige huisvaders, een samen leving te vormen. Wij treffen dan geza menlijk maatregelen...." En ziedaar het gansche staatsbe.iïier in handen uitsluitend van den man." Daartegen komt ooms verstand in verzet." Niet zijn gevoel." Zijn gevoel De Oprechte is zoo oud! wendt hem miiiummimiuuiiiimmmmmiiinmimmtiiimmiimmmtiimiimt naar alle kanten ombogen, zijn dia boven d stad zweefde, dan de gouden regen die er nu op neerdaalde. En aan het aanvangen van een tooneeluitvoering of opera was al evenmin te denken, daar zulke gebeurtenissen slechts zwakke, nauwelijks waarneembare stroomingen boven het tooneel- of opera gebouw zelf wisten te verwekken, terwijl ook de cinematograaf- en variétévoorstel lingen, hoewel ze het licht-kluwen boven de stad met duidelijk waarneembare beekjes en riviertjes van in een richting voortgaande bezoskers-lichten vermochten te dooraderen, voor een licht-betooging als deze toch nog niet als oorzaak in tel konden komen. Inmiddels hield hefc neerdalen van helverlichte scheepjes boven de stad nog maar steeds aan en gaf ik door nieuwsgierigheid gedreven mijn eigen schuitje reeds grooter spoed, toen een schitterende bliksemstraal, gevolg! door eenzwarendonderslag,plotseling den hemel aan den my tegenovergestelden kant der stad doorkliefde en mij tevens de oorzaak voor deze overhaaste vlucht uit de lucht deed begrijpen. Aha, eendonderbuitje, dacht ik vergenoegd, want de hitte was zelfs hier buiten op den duur zeer drukkend en had een opfrissching mér dan noodig. En, minder bang uitgevallen dan de meeste stads mensehen, wendde ik tegelijkertijd mijn bort en zette koers naar de hoogere luchtlagen, om vandaar het prachtige gezicht dat een opkomend onweer bood nog een oogenblik te genieten. Dit laatste was mij echter niet vergund, want nauwelijks was ik eenige tientallen meters hooger gestegen, of de eerste druppels kondigden een op handen zijnde stortbui reeds aan, terwijl een twesde bliksemstraal, veel dichterbij dan de eerste, mij waarschuwde dat het ook voor mij tijd werd om een goed heenkomen te zoeken. Een oogeublik bleef ik nog met mij zelf in beraad, waar ik mij heen zou begeven om de bui af te wachten. Zou ik, evenals alle anderen, beneden in de stad een schuilplaats zoeken, of zon ik my' naar een der hoog gelegen lucht-café'a begeven? Dit laatste leek mij wél zoo aangenaam als het eerste en bovendien was het weer eens wat anders als het alledaagsche, en trillend en schokkend stoof ik dus spoedig met groote vaart omhoog, in de vaste overtuiging Halfweg da Maan", De gezellige Meteoor", Het nieuwe Hemelruim", of een der andere drijvende uitspan ningen nog wel bijtijds te zullen bereiken. Dit mocht mij echter, ondanks myn grooten spoed, helaas niet gelukken. Want nauwelijks had ik zoo ongeveer de helft van den weg die voor mij lag afgelegd, of een felle blikjuist van de vrouwen af. En ziedaar oom door 't Verstand bij het rechtsche pand van zijn jas naar rechts getrokken, en door het Grevoel bq 't linksche pand naar links. Jas- en hartverscheurend. Hij slaakt nu de verzuchting: Isinder~ daad geen vergelijk mogelijk ? Ligt da oplossing niet voor de hand, waarbij met volkomen eerbiediging van het gevoel, dat aan den man en aan de vrouw ieder een eigen taak en bestemming aan wijst, aan den eisch voldaan wordt, dat ook aan de vrouw gelegenheid gegeven worde haar rechtmatigen invloed op het staats bestuur uit te oefenen? En al ligt zij niet voor da hand, immers ware zij dan voor lang reeds be grepen is zij dan toch niet te voorschijn te halen, zoodat hare juistheid althans een onderwerp van overweging kunnen worden? Wij willen daartoe een poging doen. En nu komt het. Ons voorstel dan is: men ge re aan de vrouTV in ruime mate het kiesrecht. Men stelle haar dus gelijk aan den man, doch nu ook in dit opzicht, dat zij baars gelyke kieze als afgevaardigde in da VROUWEN KAMER. Ziedaar wal naar ons voorkomt de moei lijkheid volkomen opgelost; zoowel ons gevoel, dat scheiding wil, als ons veratandi dat gelijkstelling wil, zullen gelijkelijk be vredigd zijn. Neen, neen, duizendmaal neen.' Tot hiertoe gingen wij vol instemming mee. Maar wij willen ook verder l De moeilijk heid i i niet opgelost. Wij zijn niet ge heel bevredigd! Hoe stelt immers onze Haarlemsche suiker-oom den nieuwen, door hem ge schapen toestand voor? Houden wij goed vast. Er zou zijn een TweedeMannen-Kamer, een Tweede Vrouwen-Kamer, een Eerste Mannen-Kamer, een Eerste VrouwenKamer. ... Is dit voldoende ? Ziet de Oprechte hier ver genoeg? Wij hebben den naam van radicaal. Wij willen jlien naam waardig zijn. Wij willen de volle consequenties van het revolutionaire idee van de Oprechte, H. Ct. Men leze n.l. dit. Het staatshuishouden zal in het groot de afspiegeling zijn van het huwelijk, en gelijk daar door een gepaste afbikecing van de bevoegdheden der beide echtgenooten naar het juiste evenwicht gestreefd wordt, zoo zal de Grondwet de macht der Vrouwenkamer hebben te regelen. Hoe nu! Is het huwelijk, is bet huis gezin, waarop de Oprechte II. Ct. doelt, slechts een £w«e-ledigheid? Zijneralleen de rechten in afgebakend van man en vrouw? Ea de kinderen dan, hebbsn die geen rechten ? De dienstmeisjes? Delpgé's zelfs? Wij beweren, dat in het gezin een com plex zit van alle deze rechten. Niemand spreekt dit tegen. En de consequentie ervan zal zijn, dat onze al te gematigd revolutionaire oom van de Oprechte zal moeten, komen tot het helpen instellen, naast de vier genoemde Kamers, van primo: twee Kinder-Kamers, een Eerste Kinder-Kamer en een Tweede KinderKamer, secundo daar m«n de vrouwen moet onderverdeelen in mevrouwen en dienstmeisjes ;?twee Meiden-Kamers, iiimillMimiiimiiiliiiiiiiiiimiitiumitMiiiiiiiutiiiiiiHitiiiliiiitllliitltlf semstraal schoot recht bo?en mijn hoofd door de wolken en overtuigde mij er van, dat ik met de-.en tocht allesbehalve voor zichtig te werk gegaan was. Een oogenblik overwoog ik of ik het stuur nog zou kunnen wenden, want mijn uitstapje begon nu niet zonder gevaar te worden, maar een enkele blik op de stad beneden my deed mij zien dat ik reeds veel te ver vaa haar verwijderd was, zoodat mij geen andere keus overbleef, dan mijn reis te vervolgen zooals ik haar begonnen was. Ik was dus nu genoodzaakt, om dwars door de donderwolken heen het vrije luchtruim te zoeken, iera wat mij met het oog op my'n schuitje, dat uitsluitend uit metaal bestond, nu juist niet zoo hél aantrekkelijk leek. Maar er bleef mij geen andere keus over en, hoe gevaarlijk deze tocht ook was, diende ik dus wel te overwegen, op welke wijze ik dit het best kon doen en het minste gevaar kon loopen. IQ dezen nood bedacht ik nu een list. De donderbui bevond zich, zoo had ik bij het licht van den bliksem geschat, ongeveer drie honderd meter boven mijn hoofd. Deze drie honderd meter legde mijn bootje, als ik het zijn grootste vaart gaf, in den tyd van dertig seconden af, welk tijdsverloop er tusschen twee bliksemstralen in den regel ook wel verliep. Als ik dus onmiddellijk na het licht naar boven schoot, kon ik juist in deze halve minuut buiten bereik van den tweeden straal wezen, maar dan diende ik dit oogenblik in horizontale houding- met mijn schuitje af te wachten, want opstijgen gedurende het lichten zelf was natuurlyk door de by'na loodrechte richting welke de boot dan kreeg van te veel gevaar. Aldus bleef ik op dezelfde hoogte, waarop ik was, rondkruisen en wachten totdat ik aan mijn plan uitvoering kon geven, wat gelukkig, zooals mij achteraf bleek! nogal een tijdje duurde, gedurende het welk ik toch nog een vijftig a zestig meter in de hoogte steeg. Gelukkig, zeide ik, duurde dat nog wel een poosje en dat zeide ik met recht. Want toen ik vlak na den bliksemstraal, die alles in het rond verlichtte en onder een ontzettend gedreun naar boven was gestormd, bemerkte ik, aan de grens der donderwolken gekomen, dat mijn voorraad electriciteit bij kans was uitgeput en mijn snelheid zicht baar begon te verminderen. Ik verwenschte natuurly'k mijn onvoorzichtigheid om mij daar van te voren niet van te vergewissen, maar daarmee was ik op dit oogenblik niet meer geholpen, vooruit moest ik, dat was het eenige wat er op zat en met mijn laatste vaart echoot ik dus de duistere hemelruimte, een Eerste Meiden-Kamer, en een Tweede Meiden-Kamer. Om te beginnen! Maar hebben ook, vragen wij, doortrekkende vreemdelingen geen rechten? Indien in n enkel stel Kamers de vrouwen- en mannenrechten, men zou willen zeggen: niet tot hun recht kunnen komen, hoe moet het er dan het vreemdenrecht ? Of wenscht de Oprechte den Sultan van Assahan, pêle mêle met Yvette Guilbert en ge kroonde hoofden in de Kinder-Kamer te stoppen? Wij houden onzen ouden confrère voor te loyalistisch! Voor de zulken houdt men zijn beste vertrekken gereed. Tweede Logeer-Kamer en Eerste Logeer-Kamer dus. Maar nu het ministerie Moeten we niet ook minstens twee Kabinetten hebben ? Voorzeker! Wij hopen, dat de Oprechte H. Ct. ook aan deze hervorming wil meewerken. Wat ons bedroeft, en waar we geens zins de opinie deelen van den ouden oom uit Haarlem, dat is de weinige fiducie, die hij heeft in den on verlei dbaren ernst onzer Hoogmogenden. Geen co-educatie, geen co-codificatie. In de volksvertegenwoordiging (volgens het Haariemsche plan) zal geen plaats zy'n voor de vrees, dat de politiek, die toch reeds niet altijd vrij is van onzuivere in vloeden, nog bovendien beheerscht kan worden door de gevoelens, die over en weder tusBchen mannen en vrouwen nu een maal niet tot de onmogelijkheden behooren. Zie, dat is slecht gedacht! Nu eenmaal niet tot de onmogelijk heden behooren" is ook Haarlem reeds zoo diep gezonken ? Wij voor ons gelooven, dat de StatenGeneraal, al zetelen ze in den Haag, hier in een valsch licht worden gesteld! Hoe is het mogelijk, dat in een stad, waar alles pais en ziele-vree ademt, zulk heel leelijk wantrouwen geboren werd ! Onzinnig. Volgens een verslag in Het Centrum moet mr. Aalberse op den Frieschen Landdag, op 2!» Juni, ook ongeveer het volgende hebben gezegd: Men vergelijkt onze Katholieke party' wel eens met de Duitsche Centrums-partij. Die vergelijking gaat echter mank. Het Duitsche Centrum had zich reeds meer dan 20 jaren een krachtige partij getoond, toen de Kulturkampf uitbrak. Zoodra deze strijd dan ook luwde, kon men daar het werk weer opvat*en, waaraan men vóór den Kulturkampf had gearbeid, nl. sociale wetgeving. Dit kan mr. Aalberse zoo niet ?ezegd hebben. De bewering dat het Dtütsche Centrum reeds 20 jaar zou bestaan heb ben, vóór het Duitsche Rijk bestond, is natuurlijk de grootst mogelijke onzin. De zaak staat zoo. Pruisen heeft na '48 een tijdlang een katholieke partij gehad, die tusscben de liberale en conservatieve partijen het midden wist te houden, maar zich later toch in deze partijen oploste. Eerst bij het dreigen van den Kulturkampf kwam men weer bijeen. Dus juist andersom als mr. Aalberse zou hebben beweerd. In ons land vormden de katholieken vanaf 1848 mimmimmitimnmmiiittiimnimmmimnuntmnminmminnuH waar dikke regenwolken mij alle uitzicht benamen, nóg dieper in, zonder echter voldbende middelen te bezitten, mijn weg daar veilig te kannen voortzetten. Mijn ongerustheid was ra deze ontdekking, zooals men begrepen zal,, niet gering en zij.. steeg zelfs by'na tot angst, toen ik bemerkte, dat ook.mijn zoeklicht bij gebrek aan stroom begon te verflauwen. Weliswaar had ik in mijn boot nog een kleine reserve-batterij, maar die diende alleen om in geval van nood een veilige nederdaling te verzekeren en kon mij du i op dit oogenblik niet van het minste nut wezen en terwijl vlak. onder mij de bliksem de wolken over huo geheele lengte in vuur en vlam zette en mijn reutelend bootje, dat zonder die gelukkige toevallige styging zich op dit oogenblik ongetwijfeld midden tusschsn de electrische vonken be vonden zou hebben, wankelend vooruit sukkelde, verwachtte ik in doodsangst het oogenblik waarop mijn laatste voorraad electriciteit uitgeput zou wezen en ik machte loos in het my omringende duister zou terugzinken en verdwijnen. Gelukkig echter bleek die angst orerbodig te zijn geweest. Nog enkele tientallen meters ging ik kreuaend en zuchtend omhoog tusschen grauwe nevel-massa's aan welke geen eind scheen te komen en juist was ik van plan om my'n kleine reserve-batterij in te schakelen, teneinde dezen wanhopigen tocht zoo lang mogelijk te kunnen voortzetten, toen plotseling de waterdampen dunner werden, de sterren weer zichtbaar begonnen te worden en het bewoonde, verlichte luchtruim zich vriendelijk en gezellig weer aan my'ne oogen voordeed. Ik slaakte een verzuchting: god dal k! dat was alweer geleden I Ik kon nu weer rondom mij zien, bevond mij weer op een plaats waar menschen woonden en waar dus hulp te krijgen was en daarmee wai my'n angst verdwenen. Ik wierp een dankbaren blik in het rond, waarmee ik al de schitte rende lichten om mij heen in nen overzag en ik herinner mij niet, de groote lampen van het sanatorium voor longlijders, die hoog in de hoogte als zonnen schitterden, of die van De drie Planeten", een kroeg waar het soms zeer luidruchtig toeging en die, daar ze rood waren, schitterden als groote drop pelen lichtend bloed, of de giorno-verlichting van De Ster," het woonschip van een veelbereisd, populair ingezetene, waar ieder steeds welkom was, en al die andere uitnoodigende lichten ooit met zooveel oprecht enthousiasme te hebben begroet als juist op dien avond, toen ik op het punt had gestaan, op zoo ellendige wijze om te komen. (Slot volgt.)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl