Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTkBB'AMMEJl W E E K B E A I> VOOR MEDERLASD.
ld2.0
47 tegen 39 is dit wetsontwerp door de
Tweed* Kamer verworpen.
De'heer Oppenheim zegt daaromtrent op
blz. 512:
Aan da enkele schaduwzijden, die het
voorgestelde aankleefden, had eene ver
betering in het plaatselijk belastingstelsel,
die even wezenlijk zoude zijn geweest als
z\j noodzakelijk is, niet mogen worden op
geofferd.
Het is niet te verdedigen/dat de kapita
list van buiten, die eenvoudig land koopt
als geldbelegging, in de persoonlijke lasten
in de gemeente, waar zijn goed gelegen is,
niet wordt betrokken."
Iet» verder lezen wij :
Het onveranderd behoud tegen den
zin der regeering van artikel 242 der
gemeentewet, heeft de beteekenis der, in
1897 tot stand gebrachte, wettelijke her
ziening van de regels, omtrent de plaatse
lijke belastingen, niet onaanzienlijk ver
minderd.
Want tegen de verzwakking van het
steeven* het zakelijk element in de ge
meente-belastingen te versterken, gelegen
ia- de weigering, aan de geldende bepalingen
over de opcenten, op de grondbelasting te
raken, biedt het voordeel van de afzon
derlijke belastingen waardoor voortaan de
gcond* meer eynsiplichtig kan worden
gemaakt aan de gemeente, niet een voldoend
tegenwicht."
Waar- DU de plattelandsgemeenten te
heipen; z\jn door heffing van meerdere
oooenten pp da grondbelasting op da
ongebóirwde eigendommen en andere gemeenten
daardoor niet in hare belangen worden
gese&aad waar voorts dit middel door eene
autoritei^ als prof. Oppenheim wordt
gpacht, ook in de- theoretische lijn te liggen
en doeltreffend te zijn, daar mag wel zeer
ernstig worden overwogen en. onderzocht,
of dit! middel door zijn eenvoud niet de
voorkeur verdient, boven eene verdeeling
dep inkomsten tusschen de belanghebbende
gemeenten, zooals de- Staatscommissie
voorstelt.
De Minister» van Binnenlandsche Zaken en
van Financiën zijn thans in de gelegenheid,
tal van gemeenten aan zich. te verplichten.
A m s i, 22 Juni 1908. F. KAEDT.
" Beginselen?
Ta de Maartdagen ontvingen wij ter
opname een. door den uitgever van de
Opwekte Huarlemsche Courant geweigerd
i n ge Konden stuk, waarvan de heeren
Q-: H; Breitner en Ed. Karsen de
onderteekenaars waren. Het ingezonden stuk
was, of wilde tenminste zijn een antwoord
in protestvorm op 't geen de heer Frans
Cóenen had te berde gebracht in dit
Haarlemsche dagblad over een
Artitentoonstelling. Het bevatte verder in 't
voorbijgaan; een insinueeread woordje,
o.''ai.-1 bestemd (naar thans openbaar is
geworden) voor onzen-medewerker, den
heer Steenhoff.
'Hér het 'document aandachtig te hebben
gelezen, hebben wij ons gehaast den
opstellers ervan mede te deelen, dat wij
mei genoegen een ingezonden stuk van
henzouden plaatsen tegen den heer Coenen
of- wie" ook gericht", mits, wat den eerste
betrof; de lezers van ons Weekblad
eeaigermate in kennis' werden gesteld
mét" de geuite meeningen, die werden
aangevallen, en mits, wat den niet ge
naamde (den heer Steenhoff) betrof, de
aanval; openlijk was.
Deze eisohen,. meenden wij, waren
alleszins* gewettigd. Het "Weekblad is
geen' pspiermand voor met het oog op
HET LUCHTSCHIP
? DOOK
PEET BOETSER.
llet~ was een mooie zomeravond in het jaar
2050. Het- was; warm geweest overdag en^er
hing, nog een zwoele hitte over da aarde,
waatin.de groote vleugels d-ervliegcnachines,
die onophoudelijk af-en aan vlogen, nog maar
nauwelijks eenige verfrissching. brachten. De.
zon was reeds ondergegaan en aan den
donkerblauwan avondhemel schitterden
tallooze groote en kleine lichten, die in ylende
vaart naar: alle richtingen voortschoten en
tuascben deze wriemelende massa vati op
en neerstijgende, kronkelende en elkaar
kruisende vurige, lijnen,, voeten de groote
zoeklichten der massale groote Itichtschepea
als- statige kometen majestueus af en aan.
Ik doolde dien avond in myn eigen sjofel
schuitje een derdehands-Bc'ieepje, waarvan
de schoroet verbogen was en dat dienten
gevolge steeds. de neiging had om als een
kat die zyn staart wil pakken, om zijn eigen
as ia het rond te draaien wat doelloos
rond; ea genoot vam den. vrijen avond dien
de directie der Luchtbode, voor welk blad ik
een rnbriekje Langs de Wolken" schreef,
mij goedgunstiglyk had willen toestaan. Ik
was de sfeer dar stad met haar dicht bevolkte
luchtiag«H; ontvlucht en, steeds zorg dragend
op een goeden, afstand van haar te blijven,
genoot ik intens van de frisscbe lucht, de
vrjjheid van beweging en het schoone uit
zicht, dat ik nu had. Hier geen omkykende
boodsehapjongeos bljjvend berucht type
die het er op, toelegden, de vleugels van ds
vliegmachines hunner patroons aan de booten
van; rustige» voorbijgangers te baderven ! Hier
geen gonzende; snorrende lacht-motoren
volgens- sommige dichters herinnerend aan
het gezoem van de door de luchtacheepvaart
verdreven diersoort: de insecten , die de
gehoorvliezen vermoeiden en de hersenen
verdoofden I Hier ook geen scherp-ziende,
snelle scheepjes bevarende politie-mannen,
die zorgden dat de voorgeschreven snelheid
van een sneltrein in matige vaart niet over
schreden werd! Niets van dit alles, maar
louter rnst, kalmte, vrijheid]
En daarvan genoot ik l- Met onbekookte
vaart, mijn steeds tot tollen neigend scheepje
andere kranten geschreven protesten, die
?alleen voor de lezers van die kranten
geheel z\jn te begrijpei. "Wij wenschten
verder niet een onzer meest gewaardeerde
medewerkers te zien aangevallen bij wijze
van insinuatie zonder naamsvermelding.
Op dit schrijven ontvingen wij geen
antwoord.
Totdat wij thans, maanden nadien, in
een tijdschrift, dat een roemrijk verleden
heeft, dit oorspronkelijk voor de Oprechte
H. Ct. geschreven stukje terugvinden,
vergezeld van mededeelingen, die den
schijn wekken, of wij (en niet alleen
wij maar pok de heeren Coenen en
Steenhoff, die nota bene eerst later van ie
geschiedenis hoorden) met voordacht den
heeren Karsen en Breitner de gelegenheid
van protest onthouden.
Is dit schrijf-maar-toe-lichtzinnigheid
of is dit soms nog erger ?
In hun gevoel van veiligheid", aldus
de heeren, wetende, dat tegenspraak
niet wordt opgenomen...." Men moet
maar durven! Het spijt ons nu geen
copie te hebben van onzen brief. Maar
wij vragen den tot verweer uitgenoodigden
schilders dien brief van ons te publiceeren.
Zij mogen dit doen.
Waarom publiceerden ze immers wél
de weigering van de uitgevers der Op
rechte H. Ct., en waarom niet onze
weigering" ? ?
Wij zetten twee vraas;teekens, en wij
herhalen: Is dit
schrijf-maar-toe-lichtzinnigheid of is dit erger?
De heer Steenhoff zal zeker, wanneer
hij dit de moeite waard vindt (wij ver
wijzen den lezer naar het lange en vol
komen onsamenhangende opstel der
heeren G. H. Breitner en Ed. Karsen
in de jongetverschenen Nieuwe Gids)
ter gelegenertijd op deze theorieën"
antwoorden.
Wij willen slechts tegenover het in
leidend woord van den leider van dit
maandschrift, die de strijd van kunst en
critiek een puzzle" noemt, waarin de
geharnaste troepen van logische rede
neering" de partijen vormen, de opmer
king makea, dat dit... belegeriagspel van
den kant van de Nieuire Oids
anders dan in de traditie ligt niet
fraai en niet juist met logica" gespeeld
wordt
Tegenover het artikel van den heer
Steenhoff, dat wij de groote eer hadden
in het Weekblad van 12 April jl. een
plaats te geven, een artikel, dat een
toonbeeld was van niets dan waarheid
zoekende oprechtheid en dat men in zijn
slot een credo van de critiek kon noemen,
zoo hoog was het gestemd, daar
tegenover vinden wij in deze J ui i-afleve
ring van het maandschrift met zijn
schoonen naam een waar abracadabra
van benedeöpeilsche beweringen en
hatelijlfheid.
De heer Kloos spreekt van begin
selen", die hij er zou hebben gezien.
Wij hebben in de zes of zeven bladzijden
vlijtig gezocht. vn wij moeten hem nu in
alle bescheidenheid vragen: Welke
zijn zij ?
Vrouwen-Kamer.
Afgezonderd van de woelingen
deinieuwe eeuw, rustig, verloren in het
alom bedrij\ig, koortsig leven van den
imiiiiiimimmmiiiimtiiiiiimimimiiiiiiumiMüumiiiiiitmiiiitinm
kundig leidend, suisde ik achter de meeuwen
aan die boven de Noordzee zweefden. En
daarna, als de hartstocht der snelheid plaats
maakte voor kalmere, meer poëtische ge
voelens, zwierf ik licht zwevend, zacht deinend
over d« trillend bewogen lachtgolven boven
het sappige groen der Scheveningsche
Boscbjes dit alles speelt in Den'Haag
me vermeiend in bet spel van kleuren dat
mijn goed onderhouden zoeklicht daar in die
diepten^ en afgronden van groen te voorschijn
tooverde, zorg dragend evenwel dat felle licht
bescheidenlijk te dooven of af te wenden, als
twee kleine, naast elkaar aan een boomtak
gemeerde bootjes verrieden, dat daar in den
verhullenden blaierdos derboomkruinentwee
menschenzielen elkaar gevonden hadden.
En- dan weer, genietend van het grootsche
schouwspel dat de stad van uit de verte
gezien bood, dobberde ik achteloos rond,
trachtend alleen op de best mogelijke manier
te genieten van dat schitterende vuurwerk
van groote em kleine lichten, dien draaienden
klomp van dikke en dunne vuur-slingers die
vlak boven de huizen der stad hing ea waar
naast de sterren des hemels zulk een
krenteiig-povere figuur maakten. Wat was dat
vroeger toch armelijk, dacht ik dan, in die
tijden dat de menschen nog als dieren over
de aarde rondkropen en de dichters geen
hooger glans-espressie kenden dan die paar
gloeiende sigaar-punten daar boven in de
lucht, die bovendien nog zelfs stil stonden
en waarvan w\j, menschen van 2050, nog
maar nauwelijks het bestaan meer kenden.
Maar midden in deze en dergelijke over
peinzingen werd mijn aandacht plotseling
van dit alles afgeleid door een zeer opvallend
verschijnsel. Er waa n.l. een groote verandering
gekomen in het uiterlijk van het vurige
kluwen, dat, zooals ik reeds zeide, de lucht
boven de stad vulde. Deze gloeiende lynen,
die zoo straks nog zoo kris en kras door elkaar
schoten, waren nu van richting veranderd
en koersten met breede bogen naar omlaag,
zoodat het van mijn standpunt gezien leek
alsof een gouden regen in dichte stralen op de
stad neerdaalde.
Dit nieuwe vuurwerk was het echter in
het allerminst niet dat mijn aandacht gaande
maakte 'k had dat dan ook reeds al te
dikwijls gezien maar wat iny wél bezig
hield was de vraag, wat wel de oorzaak wezen
mocht die zooveel sensatie verwekte. Een
ongeluk kon het niet wezen, want in dat
geval, zoo redeneerde ik zaakkundig, zouden
de nieuwsgierige toeschouwers zich van de
stad weg spoeden, inplaats van haar te naderen
en zou het dus meer een groote korenschoof
van sprankelend licht, wier gloeiende halmen
modernen tijd, bevindt zich aan den zee
kant, niet ver van Hollands duinen, het
lieflijk stadje Haarlem. Het biedt zij a
bewoners huisvesting tuaschen tulpen
velden en sierlijke bossehen en schijnt
een oase. Het ademt rust. De singels,
waar deze onze medemenschen wonen,
hooren nooit iets luiders dan het getingel
van de fiets. Hunne sigaren, gelijk ook
de schoorsteenpij pen der vlijtige fabrie
ken, puffen harmonisch kalm hun
rookwolkjes in de lucht. Men leeft hier in
deugd, in eere en in kalmte.
De Haarlemmers hebben een ouden oom,
dien men hun kan benijden, 't Is niet
Laurens Janszoon, die op de markt staat
en den letterdruk uitvond (zonderwelke de
Oprechte Kaadeimche Courant nooit had
bestaan), maar een naneef van hem,
hoofdartikehchrij eer van dat oude, oudere
en oudste blad. Geen goedooom Jodocus
dus, die een enkel maal langs zijn neus
weg dingen zegt, die hij o, zonde
zóó precies niet schijnt te meenen, neen
een hoog-serieuse oom, een leider en
wegbereider van nieuwe gedachten in
dit rustige milieu, een vader voor zijn
kinderen voor zijn jongens EX voor
zijn meisjes, dat zullen we zien.
Want die oom, die woordvoerder, heeft
de rust van een welvarend stadje
leidt tot philosopbie de twee-deeligheid
van het menschdom duidelijk voor zich.
gezien. Door een wereld-congres van
vrouwenkiesrecht zijn hem de schellen
van de oogen gevallen: Ziet, er zijn niet
alleen mannen en vrouwen" heeft hij
gezegd, Q: zijn ^menschen, waarvan een
deel mannen en eea deel vrouwen is."
De vrouwen zijn dus menschen, met
menschelijke begeerten. Bijaldien nu de
inanne-menschen een maatschappelijke
rol vervullen, wenschen de vrouwen
desgelijk*: Het verstand, ze*t de^e oom uit
Haarlem (hiermee doelende op zijn
philosophie) eiscbt vervulling van de onvrou
welijke wenschen dezer vrouwen. Dat
ze onvrouwelijk zijn zegt het gevoel.
Laat ons gaan spelevaren op de klare'
beek van deze ideeën. ?
AVat is de man, vraagt de Oprechte,
en wat" is de maatschappij ?
De man is de sterkere. Hem schijnt
dus de taak opgelegd van de bescherming
van zichzelf, zijn vrouw en zijn kroost.
In overeenstemming daarmede neemt de
man zijn maatregelen en iraar hij als
enkeling te kort schiet, treedt hij in overleg
met de anderen tot het gezamenlijk nemen
van maatregelen.''1 Aldus ontstaat dan
de maatschappij.
Welk een vriendelijke opvatting.
Benijdenswaard! Het schijnt een
Duitschromantisch binnenhuisje. Onze oprechte
Haarlemschg oom ziet den man aan 't
werk voor vrouw en kinderen. Hij heeft
de aardappelen gerooid voor het sober
middagmaal en kersen van den boom
geschud. Maar zijn geest wil verder.
Hoe onderricht hij zijn kleine Grietje in
de beginselen der algebra? Kooit leerde
hij algebra Wacht, zegt de man, laat
mij afspreken met buurman, en met die
verderop wonen, kortom met al die
algebra-begeerige huisvaders, een samen
leving te vormen. Wij treffen dan geza
menlijk maatregelen...."
En ziedaar het gansche staatsbe.iïier
in handen uitsluitend van den man."
Daartegen komt ooms verstand in
verzet." Niet zijn gevoel." Zijn gevoel
De Oprechte is zoo oud! wendt hem
miiiummimiuuiiiimmmmmiiinmimmtiiimmiimmmtiimiimt
naar alle kanten ombogen, zijn dia boven d
stad zweefde, dan de gouden regen die er
nu op neerdaalde. En aan het aanvangen
van een tooneeluitvoering of opera was al
evenmin te denken, daar zulke gebeurtenissen
slechts zwakke, nauwelijks waarneembare
stroomingen boven het tooneel- of opera
gebouw zelf wisten te verwekken, terwijl
ook de cinematograaf- en variétévoorstel
lingen, hoewel ze het licht-kluwen boven
de stad met duidelijk waarneembare beekjes
en riviertjes van in een richting voortgaande
bezoskers-lichten vermochten te dooraderen,
voor een licht-betooging als deze toch nog
niet als oorzaak in tel konden komen.
Inmiddels hield hefc neerdalen van
helverlichte scheepjes boven de stad nog maar
steeds aan en gaf ik door nieuwsgierigheid
gedreven mijn eigen schuitje reeds grooter
spoed, toen een schitterende bliksemstraal,
gevolg! door eenzwarendonderslag,plotseling
den hemel aan den my tegenovergestelden
kant der stad doorkliefde en mij tevens de
oorzaak voor deze overhaaste vlucht uit de
lucht deed begrijpen. Aha, eendonderbuitje,
dacht ik vergenoegd, want de hitte was zelfs
hier buiten op den duur zeer drukkend en
had een opfrissching mér dan noodig. En,
minder bang uitgevallen dan de meeste stads
mensehen, wendde ik tegelijkertijd mijn bort
en zette koers naar de hoogere luchtlagen,
om vandaar het prachtige gezicht dat een
opkomend onweer bood nog een oogenblik
te genieten.
Dit laatste was mij echter niet vergund,
want nauwelijks was ik eenige tientallen
meters hooger gestegen, of de eerste druppels
kondigden een op handen zijnde stortbui
reeds aan, terwijl een twesde bliksemstraal,
veel dichterbij dan de eerste, mij waarschuwde
dat het ook voor mij tijd werd om een goed
heenkomen te zoeken.
Een oogeublik bleef ik nog met mij zelf
in beraad, waar ik mij heen zou begeven om
de bui af te wachten. Zou ik, evenals alle
anderen, beneden in de stad een schuilplaats
zoeken, of zon ik my' naar een der hoog
gelegen lucht-café'a begeven? Dit laatste leek
mij wél zoo aangenaam als het eerste en
bovendien was het weer eens wat anders als
het alledaagsche, en trillend en schokkend
stoof ik dus spoedig met groote vaart omhoog,
in de vaste overtuiging Halfweg da Maan",
De gezellige Meteoor", Het nieuwe
Hemelruim", of een der andere drijvende uitspan
ningen nog wel bijtijds te zullen bereiken.
Dit mocht mij echter, ondanks myn grooten
spoed, helaas niet gelukken. Want nauwelijks
had ik zoo ongeveer de helft van den weg
die voor mij lag afgelegd, of een felle
blikjuist van de vrouwen af. En ziedaar oom
door 't Verstand bij het rechtsche pand
van zijn jas naar rechts getrokken, en
door het Grevoel bq 't linksche pand naar
links. Jas- en hartverscheurend.
Hij slaakt nu de verzuchting: Isinder~
daad geen vergelijk mogelijk ?
Ligt da oplossing niet voor de hand,
waarbij met volkomen eerbiediging van het
gevoel, dat aan den man en aan de vrouw
ieder een eigen taak en bestemming aan
wijst, aan den eisch voldaan wordt, dat ook
aan de vrouw gelegenheid gegeven worde
haar rechtmatigen invloed op het staats
bestuur uit te oefenen?
En al ligt zij niet voor da hand,
immers ware zij dan voor lang reeds be
grepen is zij dan toch niet te voorschijn
te halen, zoodat hare juistheid althans een
onderwerp van overweging kunnen worden?
Wij willen daartoe een poging doen.
En nu komt het.
Ons voorstel dan is: men ge re aan de
vrouTV in ruime mate het kiesrecht. Men
stelle haar dus gelijk aan den man, doch
nu ook in dit opzicht, dat zij baars gelyke
kieze als afgevaardigde in da VROUWEN
KAMER.
Ziedaar wal naar ons voorkomt de moei
lijkheid volkomen opgelost; zoowel ons
gevoel, dat scheiding wil, als ons veratandi
dat gelijkstelling wil, zullen gelijkelijk be
vredigd zijn.
Neen, neen, duizendmaal neen.' Tot
hiertoe gingen wij vol instemming mee.
Maar wij willen ook verder l De moeilijk
heid i i niet opgelost. Wij zijn niet ge
heel bevredigd!
Hoe stelt immers onze Haarlemsche
suiker-oom den nieuwen, door hem ge
schapen toestand voor?
Houden wij goed vast.
Er zou zijn een TweedeMannen-Kamer,
een Tweede Vrouwen-Kamer, een Eerste
Mannen-Kamer, een Eerste
VrouwenKamer. ...
Is dit voldoende ? Ziet de Oprechte hier
ver genoeg?
Wij hebben den naam van radicaal.
Wij willen jlien naam waardig zijn. Wij
willen de volle consequenties van het
revolutionaire idee van de Oprechte, H. Ct.
Men leze n.l. dit.
Het staatshuishouden zal in het groot
de afspiegeling zijn van het huwelijk, en
gelijk daar door een gepaste afbikecing
van de bevoegdheden der beide
echtgenooten naar het juiste evenwicht gestreefd
wordt, zoo zal de Grondwet de macht der
Vrouwenkamer hebben te regelen.
Hoe nu! Is het huwelijk, is bet huis
gezin, waarop de Oprechte II. Ct. doelt,
slechts een £w«e-ledigheid? Zijneralleen
de rechten in afgebakend van man en
vrouw? Ea de kinderen dan, hebbsn die
geen rechten ? De dienstmeisjes? Delpgé's
zelfs? Wij beweren, dat in het gezin een
com plex zit van alle deze rechten. Niemand
spreekt dit tegen. En de consequentie
ervan zal zijn, dat onze al te gematigd
revolutionaire oom van de Oprechte zal
moeten, komen tot het helpen instellen,
naast de vier genoemde Kamers, van
primo: twee Kinder-Kamers, een Eerste
Kinder-Kamer en een Tweede
KinderKamer, secundo daar m«n de vrouwen
moet onderverdeelen in mevrouwen en
dienstmeisjes ;?twee Meiden-Kamers,
iiimillMimiiimiiiliiiiiiiiiimiitiumitMiiiiiiiutiiiiiiHitiiiliiiitllliitltlf
semstraal schoot recht bo?en mijn hoofd
door de wolken en overtuigde mij er van,
dat ik met de-.en tocht allesbehalve voor
zichtig te werk gegaan was. Een oogenblik
overwoog ik of ik het stuur nog zou kunnen
wenden, want mijn uitstapje begon nu niet
zonder gevaar te worden, maar een enkele
blik op de stad beneden my deed mij zien
dat ik reeds veel te ver vaa haar verwijderd
was, zoodat mij geen andere keus overbleef,
dan mijn reis te vervolgen zooals ik haar
begonnen was.
Ik was dus nu genoodzaakt, om dwars door
de donderwolken heen het vrije luchtruim
te zoeken, iera wat mij met het oog op my'n
schuitje, dat uitsluitend uit metaal bestond,
nu juist niet zoo hél aantrekkelijk leek.
Maar er bleef mij geen andere keus over en,
hoe gevaarlijk deze tocht ook was, diende
ik dus wel te overwegen, op welke wijze ik
dit het best kon doen en het minste gevaar
kon loopen.
IQ dezen nood bedacht ik nu een list. De
donderbui bevond zich, zoo had ik bij het
licht van den bliksem geschat, ongeveer drie
honderd meter boven mijn hoofd. Deze drie
honderd meter legde mijn bootje, als ik het
zijn grootste vaart gaf, in den tyd van dertig
seconden af, welk tijdsverloop er tusschen
twee bliksemstralen in den regel ook wel
verliep. Als ik dus onmiddellijk na het licht
naar boven schoot, kon ik juist in deze halve
minuut buiten bereik van den tweeden straal
wezen, maar dan diende ik dit oogenblik in
horizontale houding- met mijn schuitje af te
wachten, want opstijgen gedurende het lichten
zelf was natuurlyk door de by'na loodrechte
richting welke de boot dan kreeg van te
veel gevaar.
Aldus bleef ik op dezelfde hoogte, waarop
ik was, rondkruisen en wachten totdat ik
aan mijn plan uitvoering kon geven, wat
gelukkig, zooals mij achteraf bleek! nogal
een tijdje duurde, gedurende het welk ik toch
nog een vijftig a zestig meter in de hoogte
steeg. Gelukkig, zeide ik, duurde dat nog
wel een poosje en dat zeide ik met recht.
Want toen ik vlak na den bliksemstraal, die
alles in het rond verlichtte en onder een
ontzettend gedreun naar boven was gestormd,
bemerkte ik, aan de grens der donderwolken
gekomen, dat mijn voorraad electriciteit bij
kans was uitgeput en mijn snelheid zicht
baar begon te verminderen. Ik verwenschte
natuurly'k mijn onvoorzichtigheid om mij
daar van te voren niet van te vergewissen,
maar daarmee was ik op dit oogenblik niet
meer geholpen, vooruit moest ik, dat was
het eenige wat er op zat en met mijn laatste
vaart echoot ik dus de duistere hemelruimte,
een Eerste Meiden-Kamer, en een Tweede
Meiden-Kamer.
Om te beginnen! Maar hebben ook,
vragen wij, doortrekkende vreemdelingen
geen rechten? Indien in n enkel stel
Kamers de vrouwen- en mannenrechten,
men zou willen zeggen: niet tot hun
recht kunnen komen, hoe moet het er
dan het vreemdenrecht ? Of wenscht
de Oprechte den Sultan van Assahan,
pêle mêle met Yvette Guilbert en ge
kroonde hoofden in de Kinder-Kamer
te stoppen? Wij houden onzen ouden
confrère voor te loyalistisch! Voor de
zulken houdt men zijn beste vertrekken
gereed. Tweede Logeer-Kamer en Eerste
Logeer-Kamer dus.
Maar nu het ministerie Moeten
we niet ook minstens twee Kabinetten
hebben ?
Voorzeker!
Wij hopen, dat de Oprechte H. Ct. ook
aan deze hervorming wil meewerken.
Wat ons bedroeft, en waar we geens
zins de opinie deelen van den ouden oom
uit Haarlem, dat is de weinige fiducie,
die hij heeft in den on verlei dbaren ernst
onzer Hoogmogenden. Geen co-educatie,
geen co-codificatie.
In de volksvertegenwoordiging (volgens
het Haariemsche plan) zal geen plaats zy'n
voor de vrees, dat de politiek, die toch
reeds niet altijd vrij is van onzuivere in
vloeden, nog bovendien beheerscht kan
worden door de gevoelens, die over en
weder tusBchen mannen en vrouwen nu een
maal niet tot de onmogelijkheden behooren.
Zie, dat is slecht gedacht!
Nu eenmaal niet tot de onmogelijk
heden behooren" is ook Haarlem
reeds zoo diep gezonken ?
Wij voor ons gelooven, dat de
StatenGeneraal, al zetelen ze in den Haag, hier
in een valsch licht worden gesteld!
Hoe is het mogelijk, dat in een stad,
waar alles pais en ziele-vree ademt, zulk
heel leelijk wantrouwen geboren werd !
Onzinnig.
Volgens een verslag in Het Centrum
moet mr. Aalberse op den Frieschen
Landdag, op 2!» Juni, ook ongeveer het
volgende hebben gezegd:
Men vergelijkt onze Katholieke party' wel
eens met de Duitsche Centrums-partij. Die
vergelijking gaat echter mank.
Het Duitsche Centrum had zich reeds meer
dan 20 jaren een krachtige partij getoond,
toen de Kulturkampf uitbrak. Zoodra deze
strijd dan ook luwde, kon men daar het werk
weer opvat*en, waaraan men vóór den
Kulturkampf had gearbeid, nl. sociale
wetgeving.
Dit kan mr. Aalberse zoo niet ?ezegd
hebben. De bewering dat het Dtütsche
Centrum reeds 20 jaar zou bestaan heb
ben, vóór het Duitsche Rijk bestond, is
natuurlijk de grootst mogelijke onzin.
De zaak staat zoo.
Pruisen heeft na '48 een tijdlang een
katholieke partij gehad, die tusscben de
liberale en conservatieve partijen het
midden wist te houden, maar zich later
toch in deze partijen oploste. Eerst bij het
dreigen van den Kulturkampf kwam men
weer bijeen. Dus juist andersom als mr.
Aalberse zou hebben beweerd. In ons
land vormden de katholieken vanaf 1848
mimmimmitimnmmiiittiimnimmmimnuntmnminmminnuH
waar dikke regenwolken mij alle uitzicht
benamen, nóg dieper in, zonder echter
voldbende middelen te bezitten, mijn weg daar
veilig te kannen voortzetten.
Mijn ongerustheid was ra deze ontdekking,
zooals men begrepen zal,, niet gering en zij..
steeg zelfs by'na tot angst, toen ik bemerkte,
dat ook.mijn zoeklicht bij gebrek aan stroom
begon te verflauwen. Weliswaar had ik in
mijn boot nog een kleine reserve-batterij,
maar die diende alleen om in geval van
nood een veilige nederdaling te verzekeren
en kon mij du i op dit oogenblik niet van
het minste nut wezen en terwijl vlak. onder
mij de bliksem de wolken over huo geheele
lengte in vuur en vlam zette en mijn reutelend
bootje, dat zonder die gelukkige toevallige
styging zich op dit oogenblik ongetwijfeld
midden tusschsn de electrische vonken be
vonden zou hebben, wankelend vooruit
sukkelde, verwachtte ik in doodsangst het
oogenblik waarop mijn laatste voorraad
electriciteit uitgeput zou wezen en ik machte
loos in het my omringende duister zou
terugzinken en verdwijnen.
Gelukkig echter bleek die angst orerbodig
te zijn geweest. Nog enkele tientallen meters
ging ik kreuaend en zuchtend omhoog
tusschen grauwe nevel-massa's aan welke
geen eind scheen te komen en juist was ik
van plan om my'n kleine reserve-batterij in te
schakelen, teneinde dezen wanhopigen tocht
zoo lang mogelijk te kunnen voortzetten, toen
plotseling de waterdampen dunner werden,
de sterren weer zichtbaar begonnen te worden
en het bewoonde, verlichte luchtruim zich
vriendelijk en gezellig weer aan my'ne oogen
voordeed. Ik slaakte een verzuchting: god
dal k! dat was alweer geleden I Ik kon nu
weer rondom mij zien, bevond mij weer op
een plaats waar menschen woonden en waar
dus hulp te krijgen was en daarmee wai my'n
angst verdwenen. Ik wierp een dankbaren
blik in het rond, waarmee ik al de schitte
rende lichten om mij heen in nen overzag
en ik herinner mij niet, de groote lampen
van het sanatorium voor longlijders, die hoog
in de hoogte als zonnen schitterden, of die
van De drie Planeten", een kroeg waar het
soms zeer luidruchtig toeging en die, daar
ze rood waren, schitterden als groote drop
pelen lichtend bloed, of de giorno-verlichting
van De Ster," het woonschip van een
veelbereisd, populair ingezetene, waar ieder
steeds welkom was, en al die andere
uitnoodigende lichten ooit met zooveel oprecht
enthousiasme te hebben begroet als juist op
dien avond, toen ik op het punt had gestaan,
op zoo ellendige wijze om te komen.
(Slot volgt.)