De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 19 juli pagina 1

19 juli 1908 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 1621 DE AMSTEEDAMMER A°. 1908 WEEKBLAD VOOE NEDEKLAND Onder redactie Van. Dit nummer bevat een bijvoegsel. EL IF. L. Uitgevers: VAN HOLZEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad So. 124). Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post / 1.65 Voor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling, ..... mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2 Zondag 19 Juli Advertentiën van l?5 regels / 1.25, elke regel meer f 0.25 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostem-ïjk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firm» RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen clex.er firma. De prijs per regel i: 40 Pfennig. INHOUD: VAN VEERE EN VAN NABIJ: Paris vaut bien une messe. Toekomstplannen voor de gemeenten, nitgedacbt door de Staats commissie voor gemeente-financiën, II, door F. Raedt. Het huiswerk en de hervorming van het middelbaar onderwy?, door F. H. Fischer. SOCIALE AANGELEGENHE DEN: Onderwijzerf-ealariesen en volkswel vaart in Nederland en Sakeen, door J. W. Gerhard. FEUILLETON: Het luchtgchip, II, door Peet Boetser. KUNST EN LET TEREN: Dr. Elisa Laiwiliard, door P. H. Bitter. Een kritiek? door Plasschaert. Historische schets van de Nederlandsche Letterknnde, door dr. C. G. N. de Vooys, beoor deeld door E. Rijpma. Berichten. VOOR DAMES: Voor een klein kindje, door Jeanne Hack. Een school voor moedeis, door M. K. Allerlei, door Caprice.- UIT DE NATUUR, door E. Heimane. OudDordrecht, met afb., door Hr. Portret van prof. Naber. Karoliugeche verhalen, door Jos. A. Alberdingk Thym, beoordeeld door Henri H. van Calker. Jonas Lie, met portret, door Margaretha Meijboom. Het Gulden Boek, met afb., door v. d. E. AmBterdamsche Kwakers, II, door S. Kalff. Reproductie, door R. W. P. de Vries. Jr, Besliste volzinnen, door Jacob Israël de Haan. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door v. d. M. en v. d. S. De nieuwe kleeren van den keizer, II, door K. Hoogland. De vettingwerken van Parjjg, door L. p. T. INGEZONDEN DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL. ADVERTENTIEN. MHMMHHIHMMIIIIIIIIIKIIIIIMIIIIIIIIHIIIHIIIIIIfl III1IIIIIIIIII lim Paris vaat bien une messe. Mr. de Savornin Lohman hoort onder de fijnste geesten, die door het lot aan ons kleine Nederland zijn geschonken. Als hij spreekt of schrijft is het niet voor de vlugoordeelende massa, dat hij zich uit, maar voor de goede verstaanders, op wie een Hollandsch spreekwoord be trekking heeft. Mr. de Savornin Lohman moest daarom nooit spreken, als hij tot heel het land het woord wil richten. Hij moest dan alleen schrijven. Men kan, men mag zelfs niet verlangen van ver slaggevers, dat zij zulke verstaanders zijn, die mér op papier zullen stellen dan de spreker hoorbaar vermeld heeft. En, dat zulke toch noodig zijn voor het goed verslaan" van Mr. Lohman is dezer dagen gebleken! Mr. de Savornin Lohman had in zijn groote rede, bij gelegenheid der Chr. Historische fusie n.l. zeer vél te ver staan gegeven. Hij had met scherpzinnige verleiding den conservatieven van alle gading het beeld voor oogen gebracht van den chmtelijk-liberalen Staat, zooals Engeland, waar alle regeeringspartijen, of ze geloovig zijn of ongeloovig, het bewind helpen voeren in christelijken zin". Hij bracht wel hoofsche groeten aan de kerkelijke coalitie, maar hij gaf meteen te kennen, dat eene andere coa litie ... beter was. Hij beet, en bits genoeg, naar de antithese. En als slot tirade uitroepend, met blijkbare geest drift Tegen de Revolutie het Evangelfe", liet hij toch bij den aandachtigen toe hoorder als voornaamsten indruk achter: nieuwe groepeering van het behoud. Maar de verslaggevers waren niet allemaal voldoende aandachtig"! En de redacties, op die verslagen afgaande, bouwden op gegevens, die heel en al verkeerd waren! Men kan aan den kortaffen toon van een nieuw artikel in de Nederlander ge waar worden, hoe Mr. Lohman er ver stoord over was! Nota bene zoo droevig te worden misverstaan door de lieden, waar men eigenlijk speciaal voor gespro ken heeft! Oud-liberale heeren zeiden: Jhr. Lohman is nu voor goed in de christe lijke coalitie"! Katholieke conservatieven pruttelden, alsof dat nu de kern was van de quaestie, over een wat erg protestantsch woord... De pers" heeft haast met haar oordeel", meende knorrig de leider der Chr. Hist. Unie. En het was zeker menschelijk, dat hij een beetje bromde... Zijn rede, in de vergadering der nieuwe Unie" gehouden, thans duidelijker weer gegeven, nl. in de Nederlander van 13 Juli, hield, zeer in 't kort, dit in: Groen van Prinsterer heeft ten onzent het scherpst de grondfout doorzien der Revolutie, nl. de leer van het atheïsme van den Staat; de losmaking van den band tusschen God en den Staat. Dit moet op den duur leiden tot ondergang van den Staat." (Hoort, heeren bezitters!) Mr. Lohman laat hier dan direct op vol gen : Met Groen waren niet alle Chris tenen-; ie el allen, die dit verband tuss dun godsdienst" (let wel, niet meer God" maar godsdienst") en Staat erkenden en de noodzakelijkheid ervan inzagen." Volgen eenige uitweidingen over de anti-revolutionaire partij, zooals ze was en had moeten blijven; over de verande ringen, veroorzaakt door de al te persoon lijke en demagogische leiding van Dr. Kuyper, alsmede over het feit, dat deze opvolger van Groen van de anti-revo lutionaire partij had gemaakt een kerke lijke partij, een bij uitstek Calvinistische. Het. grondbeginsel van alle staatkunde hoort men, dunkt ons, Mr. Lohman hier duidelijk ze?gen, is niet de propaganda voor een apart kerkgeloof, 't is de bestiering van een volk op de basis van 's volks historisch geloof, bij ons op die van het Christelijke. En hij licht toe : De antithese, die er nu eenmaal is, stond op 't punt tot duurzamen of normalen grondslag gemaakt te worden van de partijen." Het land verdeelde men in twee tegenovergestelde kampen, waar naar verschillende beginselen moest wor den bestuurd, naar gelang de meerder heid is." Zoodoende", vervolgt Mr. Lohman, verdwijnt het denkbeeld dat,-?evenals bv. in Engeland of in Duitschland elke regeering, onverschillig wat men persoonlijk gelooft, in Christelijken geest moet besturen, omdat onze Staat een Christelijke is. Dit nu (nl. om dat denkbeeld te doen verdwijnen) wil ons program niet. Er kan slechts ne basis zijn, en wel de Christelijke. Daar het in ons land nog altijd hierom gaat, behooren van nature alle Christenen saam...." Juist: daar het in ons land nog altijd" hierom gaat, d.w.z. nog steeds niet die goede Engelsche opvatting ingang heeft gevonden, daarom ALLEEN hooren alle christenen saam" van nature", zegt spreker, maar dat is een natuur", die verdwijnt, zoodra er genoeg mannen, ook buiten de eigenlijke Christenen" kunnen gevonden worden, die onver schillig wat zij persoonlijk gelooven" het Christelijk Nederland willen helpen besturen in Christelijken geest"... (Hoort de uitnoodiging, heeren behouders!) En Mr. Lohman vervolgt. Hij tracht deRoomschen, waar zooveel goede, degelijke conservatieven onder zijn, duidelijk te maken, dat zij reeds vrijwel in zijn schuitje varen, omdat ze, hoewel van andere beginselen dan die vervat zijn in de Grondwet, Nederland sedert jaren grondwettelijk helpen regeeren Hij werpt een lonk naar de antirevolutionairen van de Fabius-soort (Eotterdammer), en hij schijnt in het slot zijner rede aan geen conservatieve liberalen meer te denken.... Hij schijnt! De rede is echter van hen vol! Heeft men 't niet gezien, telkens tusEchen de regels? De N. Ct. die op de gewone versla gen meende te kunnen bouwen, had het niet gezien. Zij schreef' over het ,,theocratisch beginsel" van 's heeren Lohman's staatkundige program en zeide: Wat de partijgroepeering betreft wijst deze rede beslist in de richting van handhavirg der Christelijke coalitie." De heer Lohman, zooals wij reeds gezegd hebben, toonde zich wrevelig om al die misvatting. En in de Nederlander vond men een commentaar" op zijn.eigen rede, waarvan de tweede alinea luidt: De nadiuk (iii de rede) is gelegd op het ?eigenlijke doel der Christ.-Hist. Unie, n.l. het doen ingang vinden van hetantirevolutionair beginsel, dat de Christelijke godsdienst de grondslag is en blijven moet van onze staatsinstellingen en onze politieke gedragingen. De N. Ct. moge dat noemen ,,het theocratisch beginsel"; daartegen bestaat bij ons geen bezwaar, mits dan ook Engeland, ook Dmtscbland, om van andere landen niet te sprtken, als theocratieën -worden aangeduid, of het artikel van het Indisch Reg. Reglement waarin den rechter gelast wordt de godsdienstige wetten, instellingen en gebruiken der inlanders toe te paeeen, een theccratigch voorschrift genoemd \toide. Zie, hier wordt het den conservatieven dan toch wel met lepeltjes ingegeven! Maar, heeren", hoort men Mr. Lohman zeggen, waarom nu zoo halstarrig op 't stuk van uwe neutrale" beginselen? Wij vragen immers niet, dat gij zelf naar do kerk gaat! Wij vragen niet, dat gij uw kinderen stuurt naar de school met den Bijbel! Erkent slechts, dat Nederland als geheel is: eene Christelijke natie. Bedenkt toch, hoe gij D aar allerlei ((dut*, die verre staan van uwe persoonlijke op vattingen, de inlandsche volkstammen regeert en over hen recht spreekt, en behandel Nederland desgelijks!" Wij zouden zeggen, hoeveel verleidelijks ligt hierin voor de conservatieven van alle gading! Komt heeren! de pud ding van het behoud is aan u, slechts een beetje inschikkelijkheid! Ge hebt een antirevolutionair aangesteld over uw Am sterdamsen openbaar onderwijs, ga nog n kleine schrede verder! Hendrik IV was een groot vorst en een edelman, gij ontkent het niet. En van hem is het woord Paris vaut bien une messe.... AVelnu, aan u vraagt men geen gang naar een mis, geen abonnement op kerkebanken: een christelijk tintjen slechts! en dat nog alleen voor Nederland als natie, niet voor uzelf.... Mr. Lohman werd niet begrepen. Maar wij gelooven vast, dat er zooveel tijd niet meer over heen zal gaan, of hij is begrepen ... en, wie weet, gerolgd! Toekomstplannen voor de ge meenten, uitgedacht door de Staatscommissie voor de gemeente-flnanciën. II. De gemeentelijke patentwet. Zij, die dertig a veertig jaren geleden, eene studie moesten maken van de toen geldende patentwet, deden dit, alhoewel zij overtuigd waren, dat haar einde nabij was en die wet eigenlijk niet meer, zelfs tot dien tijd behoorde. In tijdschrift of dagblad trof men slechts afbrekende beschouwingen aan, over de toen reeds als verouderd be schouwde wet. Ook toen hadden knappe koppen menig vernuftig werktuig en ingewikkelde machi nerie uitgevonden, waarvan de wetgever in het begin der vorige eeuw, zelfs niet had durven droomen en die hij dan ook niet als object van helling in de belasting had kunnen betrekken. De belastingadministratie wist evenwel raad en zij noemde die nieuwe machinerie of dat nieuwe werktuig een molm; daar mede werden zij althans geassimileerd en als zoodanig in het patentrecht aangeslagen. Of ten slotte de aanslag werd betaald, hing af van het inzicht van Gedeputeerde Staten in de provinciën. Het eene college handhaafde den aanslag der niet bepaald genoemde molens het andere vernietigde dien. Ook de drukpers molens geraakten daardoor in de knel en menige procedure is er over gevoerd. Er verscheen destijds zelfs een landkaart in verschillende kleuren, om aan te geven, hoe de wet in de elf provinciën werd toe gepast. In elk opzicht was de wet eene groote belemmering van beweging, zoowel in de verschillende bedrijven, als in den handel en men stond ieder oogenblik aan beboetirg bloot. Had b.v. een timmerman een patent, als werkende met beneden (i werklieden en hij zou, door overloop van werk, tijdelijk een Gen man of jongen in dienst nemen, dan moest zijn eerste daad zijn, zijn werk te verzuimen en naar den rijksontvanger te gaan, om verandering van zijn patent aan te vragen, op straffe van boete. De wet hield verbeteringen en uitvindin gen tegen, omdat ieder nieuw werktuig ongeacht de uitkomsten dadelijk medebracht eene verhoogde belasting. Zij nam maatstaven voor winst of ver dienste aan, die in den loop der jaren niet meer als zoodanig konden worden aange merkt ja, zij nam eigenlijk aan, dat er nooit slechte jaren waren, want altijd moest worden betaald. Kwamen er crisissen op een of ander gebied, zoodat b.v. een werklooze in eenig vak, zijn heil ging zoeken in het venten met koopwaar, dan eischte de wet eerst een kramerspatent en dit was niet geldig, indien het recht niet vooraf was betaald. Kn als de kramer dan gerechtigd was te venten in gemeenten van bijvoorbeeld den Gen rang, dan moest hij goed op zijn tellen passen, dat hij niet toevallig in eene na burige gemeente van hoogeren rang zijn zaken ging uitoefenen. De winkeliers werden aangeslagen naar het bedrag van hun debiet, zonder er reke ning mede te houden, dat op het céne arti kel 50 en op het andere soms maar 10 per cent wordt verdiend en dat zelfs in winkels met dezelfde waren, het winstcijfer bij den n 20 en bij den ander maar 10 percent is. Alleen werd het debiet van tabak en snuif en van alle waren of goederen van vreemden oorsprong of arbeid en uit de koloniën herkomstig, met de helft verhoogd. Logement houders werd en aangeslagen naar het aantal kamers, welke hun logement be vatte, onverschillig, of het bestemd was voor gasten van hoogen of lagen rang. Een houder van een bedelaarslogement of een slaapsteehouder, stond in aanslag gelijk met den houder van een Ie rangshótel, indien het aantal kamers gelijk mocht /ijn. Kr waren krasse maatregelen voor hen, die de wet niet in acht namen. Zij, die zich niet behoorlijk van hunne verplichtingen ten aanzien der aangifte hadden gekweten, vervielen telken reize, dat hun ver/uim of overtreding werd ont dekt, in eene boete van niet minder dan 25 en niet meerder dan 400 gulden. Jaarlijks, binnen 2 maanden na afloop der algemeene beschrijving en vervolgens in de laatste helft van de maand Uovember werd daarenboven aan al de huizen, door daartoe gemachtigde beëedigdopersonen opgenomen, welke patentplicbtigen aldaar woonachtig waren en of dezelve van behoorlijk patent waren voorzien. Zelfs voor hen, die alhoewel er persoonlijk buiten staande, niet medewerkten om tot eene goede uitvoering van de wet te geraken, was straf bedreigd. Wij worden daarbij herinnerd aan de maatregelen der Engelsche regeering in den ransvaalschen oorlog. Art. 29 der wet luidde: Niemand zal gedoogen, dat door eenigen kramer of anderen, bij hem verblijf houdende, bij tabel .Xo. 7 vermeld persoon, welke niet van patent daartoe is voorzien, te zijnent eenige koopwaar worde uitgestald of ver kocht. Degene, welke strijdig met deze bepaling handelt, vervalt in eene boete van 25 gulden, telken reize, dat hij hieraan schuldig be vonden wordt." Art. 30 zeide, dat geen marktpachter, marktmeester of andere met het opzicht over de markten belaste persoon zal ver mogen op dezelve eenen patentpliehtige, ter uitoefening van deszelf's handel of bedrijf, hetzij met of zonder loodsen, tenten, kramen of stallen toe te laten, tenzij hem gebleken zij, dat deze daartoe van een patent is voor zien; en zal de gebrekige in dezen worden gestraft met eene boete van 25 gulden," telken reize, dat zijn verzuim wordt ontdekt." Voorts moest volgens de wet, in alle openbare stukken, melding worden gemaakt van het verkregen patent en moest bij de in rechten over te leggen stukken het patent worden gevoegd. Hoe Minister Fierson over de patentwet dacht, kan blijken uit de navolgende inlei ding van de memorie van toelichting, behoorende bij het ontwerp van wet tot heffing eener bedrijfs- en beroepsbelasting: De noodzakelijkheid om de wet op het recht van patent, de reeds dikwijls gewij zigde, doch nooit algemeen herziene wet van 21 Mei 1819 (Staatsblad Xo. 34), door een betere wetgeving te vervangen, wordt sedert lang door iedereen erkend. Dat recht werd hier te lande ingevoerd. onder het bestuur van den raadpensionaris Schimmelpenninck, bij ordonnantie van 2 December 1*05. Tijdens de Fransche overheersching werd deze ordonnantie tijdelijk vervangen door de wet van l Brumaire Vilde jaar, die echter, wat het vast recht betreft, reeds bij besluit van den Souvereinen Vorst van 23 December 1813 (Staatsblad Xo. 17, en voor het overige bij de wet van 9 Maart 1815 (Staatsblad Xo. 22) buiten werking gesteld en achtereenvolgens door de ordon nantie van 11 Februari 1*16 i Staatsblad Xo. 13) en door de reeds genoemde wet van 1819 vervangen werd. Omtrent do wijzigingen, welka deze wet reeds onderging, is het evenmin noodig, hier in bijzonderheden te treden als omtrent hare deugden en gebreken. Deze laatste gaven herhaaldelijk aanlei ding tot pogingen om haar te vervangen: in 1870 door den minister Van Bosse. .. 1871 .. Blussé. 18*;> .. .. Grobbee. 188s de heeren Goeman Borgesius, Hartogh, Kerdijk. Schepel en Zaaijer. Doch geen dier ontwerpen werd tot wet verheven, niet echter, omdat men de patentwet wenschte te behouden, maar omdat nopens de richting, waarin verbete ring gezocht moest worden, tot dusver geen eenstemmigheid heerschte." Het voorloopig verslag op het genoemde ontwerp van minister Pierson kon in zijne beoordeeling niet scherper zijn, als het zegt: Vele leden achtten deze belastingher vorming een goed werk, waarmede beoogd wordt, aan vele misstanden een einde te maken en waarvoor mitsdien het vroegste oogenblik het beste is. In het bijzonder werd eene goede zijde van den ondernomen arbeid algemeen erkend, namelijk het be graven der patentwet, die niettegenstaande haren hoogen ouderdom en van alle zijden veroordeelde talrijke gebreken, bijkans de onsterfelijkheid scheen deelachtig te worden. Zelfs d'e vader dier wet. Gogel, verklaarde van zijn kind te gruwen, als straffende den arbeid en sparende de leegloopers en dit kind wies op en sleepte zijn bestaan voort onder steeds klimmende impopulariteit. Met haar onbillijk beginsel van belasting, ook daar, waar geen winst, maar zelfs ver lies is en hare talrijke het bedrijf belem merende voorschriften, zou de patentwet. eenmaal afgeschaft, zeker door niemand worden betreurd. Hoe moot men het nu verklaren, dat de leden der staatscommissie voordeGerneentefinanciën, die dat alles op een enkele uit zondering wellicht na hebben meegeleefd, j thans pogingen in het werk stellen, om de i patentwet voor de gemeenten weor in eere te herstellen, al is het dan ook onder den eenigszins anderen titel van .eene zakelijke belasting op het bedrijf". De belastingwetten zijn toch geen objecten die aan mode onderhevig zijn en die b.v. na vijftien jaren weer voor den dag gehaald worden. Hoort, hoe de vogelaar ::uit! In liet rap port der Staatscommissie lezen wij daarom trent als volgt: Billijk zou het zijn, dat, evenals van het vaste goed, ook van het bedrijf eenige ver goeding kon worden gevorderd voor de diensten, waardoor het wordt gebaat, of voor de lasten, die het voor de gemeente medebrengt. In eene fabrieksplaats zullen de kosten van onderwijs, met name van het ambachts onder wijs, de politie, de armenzorg, de brand weer belangrijker zijn dan in eene gemeente, waar weinig nijverheids-ondernetningen ge vestigd zijn, en wél-ingerichte gemeente diensten werpen, zoo niet onmiddellijk, althans indirect voor het bedrijf voordeel af, waarvoor de gemeente, onder de be staande wetgeving, geene aanspraak op eenige vergoeding van kosten heeft. Men zegge niet, dat de winsten uit het bedrijf in de inkomstenbelasting bijdragen. Daargelaten, dat zij dit slechts doen vóórzoover de winsten ten goede komen aan personen, die in de gemeente verblijf heb ben, is deze heffing geene vergoeding voor de bijzondere voordeelen, die het bedrijf van de gemeentezorg ontvangt, voor de lasten die het voor de gemeente medebrengt. leder ingezetene is daarin cijnsplichtig voor zijn deel in de algemeene kosten, al werkt de gemeente ook in geen enkel opzicht tot het ontstaan van zijn inkomen mede. De Gemeentewet erkent in art. 238, dat het ge bruik of genot van openbare gemeente werken, bezittingen of inrichtingen en van door of vanwege het gemeentebestuur ver strekte diensten aanspraak geeft op eene vergoeding. Zij verleent die echter slechts in bepaalde gevallen ; doch op denzelfden grond, waarop art. 238 gebouwd is, kan men eene bijzondere bijdrage rechtvaardigen, waar de gemeente in het algemeen diensten aan handel en nijverheid bewijst, tot de voortbrenging medewerkt. Omdat dus voor enkele bedrijven de bil lijkheid kan worden verdedigd, van hen eene bijzondere bijdrage te heffen, zouden al de bedrijven, die in eene gemeente worden uitgeoefend, aan banden moeten worden gelegd, met al de nadeelen, die, zooals wij weten, eene dergelijke belasting aankleven. Dat zoude toch al te lichtvaardig zijn! Zelfs in den oorlog sshiet men niet h'eele dorpen plat, omdat in enkele huizen kwaadwilligen wonen. Men schatte de nadeelen van zulk eene zakelijke bedrijfsbelasting niet zoo gering. Een sprekend voorbeeld van de ontwik keling van een bedrijf, na afschaffing der patentwet, volge hieronder. De algemeene dag- en weekmarkten te Amsterdam, die aldaar worden gehouden op het Amstelveld, het Waterlooplein, de Xieuwmarkt, de Xoordermarkt en de Wes terstraat, brachten in de jaren 1887, 18*8, lss9, 1890, 1891, 1892,. 1893 en 1894 succes sievelijk aan marktgeld op ? 10635.16, ? 10715.41, ? 10914.44, ? 10953.55, /10784 s ? 103S9.4S, / 10440.05 en ? 10261.64. De opbrengst bleef in die jaren dus vrij constant. Xa de afschaffing der patentwet werd de opbrengst in de jaren 1895, 1896, 1897, 1898. 1899 en 1907 successievelijk ? 1(1660.95, ? 11580.85, ? 11G89.35, ? 12818.45, > 13313.10 en f 15815.4(1. De markthandel nam dus in 12 jaren niet EU pC't. toe. Men overwege dus wel, wat men doe! "NV i j staan hier voor eene verandering in ons gemeentelijk belastingstelsel, waardoor de nijveren in de gemeente de winkelstand en al wie eenig bedrijf uitoefent het gelag zullen betalen. 1-1 ven zoovele rijkswetten schrijven de inrichting der werkplaatsen voor (vrije luchtruimte, luchtverversching. verlichting, kleedkamers, schaftlokalen enz.) gelasten de wettelijke verzekering van werklieden tegen geldelijke gevolgen van ongevallen in bepaalde bedrij yen verbieden o vermatigen en gevaarlijken arbeid van jeugdige personen en van vrouwen en zullen spoedig het arbeidscontract regelen. Moet nu nog eene gemeentelijke bedrijfs belasting en de geweldige nasleep daarvan den druk komen verzwaren ? Men mag zich dan toch eindelijk wel eens afvragen, of er maar steeds menschen zullen te vinden zijn, die met al die beperkingenen bepalingen nog den moed zullen hebben, wat nieuws te ondernemen! De patroons moeten, als zij het hart op de goede plaats hebben, de noodzakelijkheid erkennen van de sociale wetten der latere tijden, maar zij zullen eene gemeentelijke patentwet slechts als een onnoodig kwaad beschouwen, slechts geschikt om verbitte ring te kweeken. Uok mag niet uit het oog worden ver loren, dat tal van bedrijven reeds op indi recte wijze ten bate der gemeente worden getroffen. Om voor een oogenblik bij de gemeente Amsterdam te blijven; de winkelstand in het algemeen betaalt opcenten op de personeele belasting, waardoor ook het bedrijf wordt getroffen, en, in verband met de hooge huurwaarde, een hoog straatgeld. Voorts be voordeelt hij de gemeente ah grootgebruiker van gas en electriciteit. Ditzelfde geldt voor hen, die het koffiehuishouders- en het vleesehhouwersbedrijf uitoefenen. In tal van fabrie ken, in het bijzonder hij de diamantindus trie, wordt evenzeer veel gas of electrici teit verbruikt en dragen die fabrieken in veel ^'rooter mate dan andere ingezetenen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl