Historisch Archief 1877-1940
N°. 1621
DE AMSTEEDAMMER
A°. 1908
WEEKBLAD VOOE NEDEKLAND
Onder redactie Van.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
EL IF. L.
Uitgevers: VAN HOLZEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad So. 124).
Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post / 1.65
Voor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling, ..... mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2
Zondag 19 Juli
Advertentiën van l?5 regels / 1.25, elke regel meer f 0.25
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostem-ïjk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firm»
RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen clex.er firma. De prijs per regel i: 40 Pfennig.
INHOUD:
VAN VEERE EN VAN NABIJ: Paris vaut
bien une messe. Toekomstplannen voor
de gemeenten, nitgedacbt door de Staats
commissie voor gemeente-financiën, II, door
F. Raedt. Het huiswerk en de hervorming
van het middelbaar onderwy?, door F. H.
Fischer. SOCIALE AANGELEGENHE
DEN: Onderwijzerf-ealariesen en volkswel
vaart in Nederland en Sakeen, door J. W.
Gerhard. FEUILLETON: Het luchtgchip,
II, door Peet Boetser. KUNST EN LET
TEREN: Dr. Elisa Laiwiliard, door P. H.
Bitter. Een kritiek? door Plasschaert.
Historische schets van de Nederlandsche
Letterknnde, door dr. C. G. N. de Vooys, beoor
deeld door E. Rijpma. Berichten. VOOR
DAMES: Voor een klein kindje, door Jeanne
Hack. Een school voor moedeis, door
M. K. Allerlei, door Caprice.- UIT
DE NATUUR, door E. Heimane.
OudDordrecht, met afb., door Hr. Portret
van prof. Naber. Karoliugeche verhalen,
door Jos. A. Alberdingk Thym, beoordeeld
door Henri H. van Calker. Jonas Lie,
met portret, door Margaretha Meijboom.
Het Gulden Boek, met afb., door v. d. E.
AmBterdamsche Kwakers, II, door S. Kalff.
Reproductie, door R. W. P. de Vries. Jr,
Besliste volzinnen, door Jacob Israël de
Haan. FINANCIEELE EN
OECONOMISCHE KRONIEK, door v. d. M. en v. d. S.
De nieuwe kleeren van den keizer, II, door
K. Hoogland. De vettingwerken van
Parjjg, door L. p. T. INGEZONDEN
DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL.
ADVERTENTIEN.
MHMMHHIHMMIIIIIIIIIKIIIIIMIIIIIIIIHIIIHIIIIIIfl III1IIIIIIIIII lim
Paris vaat bien une messe.
Mr. de Savornin Lohman hoort onder
de fijnste geesten, die door het lot aan
ons kleine Nederland zijn geschonken.
Als hij spreekt of schrijft is het niet voor
de vlugoordeelende massa, dat hij zich
uit, maar voor de goede verstaanders,
op wie een Hollandsch spreekwoord be
trekking heeft. Mr. de Savornin Lohman
moest daarom nooit spreken, als hij tot
heel het land het woord wil richten. Hij
moest dan alleen schrijven. Men kan,
men mag zelfs niet verlangen van ver
slaggevers, dat zij zulke verstaanders zijn,
die mér op papier zullen stellen dan
de spreker hoorbaar vermeld heeft. En,
dat zulke toch noodig zijn voor het goed
verslaan" van Mr. Lohman is dezer
dagen gebleken!
Mr. de Savornin Lohman had in zijn
groote rede, bij gelegenheid der Chr.
Historische fusie n.l. zeer vél te ver
staan gegeven. Hij had met scherpzinnige
verleiding den conservatieven van alle
gading het beeld voor oogen gebracht
van den chmtelijk-liberalen Staat, zooals
Engeland, waar alle regeeringspartijen,
of ze geloovig zijn of ongeloovig, het
bewind helpen voeren in christelijken
zin". Hij bracht wel hoofsche groeten
aan de kerkelijke coalitie, maar hij gaf
meteen te kennen, dat eene andere coa
litie ... beter was. Hij beet, en bits
genoeg, naar de antithese. En als slot
tirade uitroepend, met blijkbare geest
drift Tegen de Revolutie het Evangelfe",
liet hij toch bij den aandachtigen toe
hoorder als voornaamsten indruk achter:
nieuwe groepeering van het behoud.
Maar de verslaggevers waren niet
allemaal voldoende aandachtig"! En de
redacties, op die verslagen afgaande,
bouwden op gegevens, die heel en al
verkeerd waren!
Men kan aan den kortaffen toon van
een nieuw artikel in de Nederlander ge
waar worden, hoe Mr. Lohman er ver
stoord over was! Nota bene zoo droevig
te worden misverstaan door de lieden,
waar men eigenlijk speciaal voor gespro
ken heeft! Oud-liberale heeren zeiden:
Jhr. Lohman is nu voor goed in de christe
lijke coalitie"! Katholieke conservatieven
pruttelden, alsof dat nu de kern was van de
quaestie, over een wat erg protestantsch
woord... De pers" heeft haast met haar
oordeel", meende knorrig de leider der
Chr. Hist. Unie. En het was zeker
menschelijk, dat hij een beetje bromde...
Zijn rede, in de vergadering der nieuwe
Unie" gehouden, thans duidelijker weer
gegeven, nl. in de Nederlander van 13
Juli, hield, zeer in 't kort, dit in:
Groen van Prinsterer heeft ten onzent
het scherpst de grondfout doorzien der
Revolutie, nl. de leer van het atheïsme van
den Staat; de losmaking van den band
tusschen God en den Staat. Dit moet
op den duur leiden tot ondergang van
den Staat." (Hoort, heeren bezitters!)
Mr. Lohman laat hier dan direct op vol
gen : Met Groen waren niet alle Chris
tenen-; ie el allen, die dit verband tuss dun
godsdienst" (let wel, niet meer God"
maar godsdienst") en Staat erkenden
en de noodzakelijkheid ervan inzagen."
Volgen eenige uitweidingen over de
anti-revolutionaire partij, zooals ze was
en had moeten blijven; over de verande
ringen, veroorzaakt door de al te persoon
lijke en demagogische leiding van Dr.
Kuyper, alsmede over het feit, dat deze
opvolger van Groen van de anti-revo
lutionaire partij had gemaakt een kerke
lijke partij, een bij uitstek Calvinistische.
Het. grondbeginsel van alle staatkunde
hoort men, dunkt ons, Mr. Lohman hier
duidelijk ze?gen, is niet de propaganda
voor een apart kerkgeloof, 't is de
bestiering van een volk op de basis van
's volks historisch geloof, bij ons op die
van het Christelijke. En hij licht toe :
De antithese, die er nu eenmaal is, stond
op 't punt tot duurzamen of normalen
grondslag gemaakt te worden van de
partijen." Het land verdeelde men in
twee tegenovergestelde kampen, waar
naar verschillende beginselen moest wor
den bestuurd, naar gelang de meerder
heid is."
Zoodoende", vervolgt Mr. Lohman,
verdwijnt het denkbeeld dat,-?evenals
bv. in Engeland of in Duitschland
elke regeering, onverschillig wat men
persoonlijk gelooft, in Christelijken geest
moet besturen, omdat onze Staat een
Christelijke is.
Dit nu (nl. om dat denkbeeld te doen
verdwijnen) wil ons program niet.
Er kan slechts ne basis zijn, en wel
de Christelijke.
Daar het in ons land nog altijd
hierom gaat, behooren van nature alle
Christenen saam...."
Juist: daar het in ons land nog altijd"
hierom gaat, d.w.z. nog steeds niet die
goede Engelsche opvatting ingang heeft
gevonden, daarom ALLEEN hooren alle
christenen saam" van nature", zegt
spreker, maar dat is een natuur", die
verdwijnt, zoodra er genoeg mannen,
ook buiten de eigenlijke Christenen"
kunnen gevonden worden, die onver
schillig wat zij persoonlijk gelooven"
het Christelijk Nederland willen helpen
besturen in Christelijken geest"... (Hoort
de uitnoodiging, heeren behouders!)
En Mr. Lohman vervolgt.
Hij tracht deRoomschen, waar zooveel
goede, degelijke conservatieven onder zijn,
duidelijk te maken, dat zij reeds vrijwel
in zijn schuitje varen, omdat ze, hoewel
van andere beginselen dan die vervat
zijn in de Grondwet, Nederland sedert
jaren grondwettelijk helpen regeeren
Hij werpt een lonk naar de
antirevolutionairen van de Fabius-soort
(Eotterdammer), en hij schijnt in het slot zijner
rede aan geen conservatieve liberalen
meer te denken....
Hij schijnt! De rede is echter van hen
vol!
Heeft men 't niet gezien, telkens
tusEchen de regels?
De N. Ct. die op de gewone versla
gen meende te kunnen bouwen, had het
niet gezien. Zij schreef' over het
,,theocratisch beginsel" van 's heeren
Lohman's staatkundige program en zeide:
Wat de partijgroepeering betreft wijst
deze rede beslist in de richting van
handhavirg der Christelijke coalitie."
De heer Lohman, zooals wij reeds
gezegd hebben, toonde zich wrevelig om
al die misvatting. En in de Nederlander
vond men een commentaar" op zijn.eigen
rede, waarvan de tweede alinea luidt:
De nadiuk (iii de rede) is gelegd op het
?eigenlijke doel der Christ.-Hist. Unie, n.l.
het doen ingang vinden van
hetantirevolutionair beginsel, dat de Christelijke
godsdienst de grondslag is en blijven moet
van onze staatsinstellingen en onze politieke
gedragingen. De N. Ct. moge dat noemen
,,het theocratisch beginsel"; daartegen
bestaat bij ons geen bezwaar, mits dan
ook Engeland, ook Dmtscbland, om van
andere landen niet te sprtken, als
theocratieën -worden aangeduid, of het artikel
van het Indisch Reg. Reglement waarin
den rechter gelast wordt de godsdienstige
wetten, instellingen en gebruiken der
inlanders toe te paeeen, een theccratigch
voorschrift genoemd \toide.
Zie, hier wordt het den conservatieven
dan toch wel met lepeltjes ingegeven!
Maar, heeren", hoort men Mr. Lohman
zeggen, waarom nu zoo halstarrig op 't
stuk van uwe neutrale" beginselen? Wij
vragen immers niet, dat gij zelf naar do
kerk gaat! Wij vragen niet, dat gij uw
kinderen stuurt naar de school met den
Bijbel! Erkent slechts, dat Nederland
als geheel is: eene Christelijke natie.
Bedenkt toch, hoe gij D aar allerlei ((dut*,
die verre staan van uwe persoonlijke op
vattingen, de inlandsche volkstammen
regeert en over hen recht spreekt,
en behandel Nederland desgelijks!"
Wij zouden zeggen, hoeveel
verleidelijks ligt hierin voor de conservatieven
van alle gading! Komt heeren! de pud
ding van het behoud is aan u, slechts
een beetje inschikkelijkheid! Ge hebt een
antirevolutionair aangesteld over uw Am
sterdamsen openbaar onderwijs, ga nog
n kleine schrede verder! Hendrik IV
was een groot vorst en een edelman, gij
ontkent het niet. En van hem is het
woord Paris vaut bien une messe....
AVelnu, aan u vraagt men geen gang
naar een mis, geen abonnement op
kerkebanken: een christelijk tintjen slechts!
en dat nog alleen voor Nederland als
natie, niet voor uzelf....
Mr. Lohman werd niet begrepen. Maar
wij gelooven vast, dat er zooveel tijd
niet meer over heen zal gaan, of hij is
begrepen ... en, wie weet, gerolgd!
Toekomstplannen voor de ge
meenten, uitgedacht door de
Staatscommissie voor de
gemeente-flnanciën.
II. De gemeentelijke patentwet.
Zij, die dertig a veertig jaren geleden,
eene studie moesten maken van de toen
geldende patentwet, deden dit, alhoewel zij
overtuigd waren, dat haar einde nabij was
en die wet eigenlijk niet meer, zelfs tot dien
tijd behoorde. In tijdschrift of dagblad trof
men slechts afbrekende beschouwingen aan,
over de toen reeds als verouderd be
schouwde wet.
Ook toen hadden knappe koppen menig
vernuftig werktuig en ingewikkelde machi
nerie uitgevonden, waarvan de wetgever in
het begin der vorige eeuw, zelfs niet had
durven droomen en die hij dan ook niet
als object van helling in de belasting had
kunnen betrekken.
De belastingadministratie wist evenwel
raad en zij noemde die nieuwe machinerie
of dat nieuwe werktuig een molm; daar
mede werden zij althans geassimileerd en
als zoodanig in het patentrecht aangeslagen.
Of ten slotte de aanslag werd betaald,
hing af van het inzicht van Gedeputeerde
Staten in de provinciën.
Het eene college handhaafde den aanslag
der niet bepaald genoemde molens het
andere vernietigde dien. Ook de drukpers
molens geraakten daardoor in de knel en
menige procedure is er over gevoerd.
Er verscheen destijds zelfs een landkaart
in verschillende kleuren, om aan te geven,
hoe de wet in de elf provinciën werd toe
gepast.
In elk opzicht was de wet eene groote
belemmering van beweging, zoowel in de
verschillende bedrijven, als in den handel
en men stond ieder oogenblik aan
beboetirg bloot.
Had b.v. een timmerman een patent, als
werkende met beneden (i werklieden en
hij zou, door overloop van werk, tijdelijk
een Gen man of jongen in dienst nemen,
dan moest zijn eerste daad zijn, zijn werk
te verzuimen en naar den rijksontvanger
te gaan, om verandering van zijn patent
aan te vragen, op straffe van boete.
De wet hield verbeteringen en uitvindin
gen tegen, omdat ieder nieuw werktuig
ongeacht de uitkomsten dadelijk
medebracht eene verhoogde belasting.
Zij nam maatstaven voor winst of ver
dienste aan, die in den loop der jaren niet
meer als zoodanig konden worden aange
merkt ja, zij nam eigenlijk aan, dat er
nooit slechte jaren waren, want altijd
moest worden betaald.
Kwamen er crisissen op een of ander
gebied, zoodat b.v. een werklooze in eenig
vak, zijn heil ging zoeken in het venten
met koopwaar, dan eischte de wet eerst
een kramerspatent en dit was niet geldig,
indien het recht niet vooraf was betaald.
Kn als de kramer dan gerechtigd was te
venten in gemeenten van bijvoorbeeld den
Gen rang, dan moest hij goed op zijn tellen
passen, dat hij niet toevallig in eene na
burige gemeente van hoogeren rang zijn
zaken ging uitoefenen.
De winkeliers werden aangeslagen naar
het bedrag van hun debiet, zonder er reke
ning mede te houden, dat op het céne arti
kel 50 en op het andere soms maar 10 per
cent wordt verdiend en dat zelfs in winkels
met dezelfde waren, het winstcijfer bij den
n 20 en bij den ander maar 10 percent
is. Alleen werd het debiet van tabak en
snuif en van alle waren of goederen van
vreemden oorsprong of arbeid en uit de
koloniën herkomstig, met de helft verhoogd.
Logement houders werd en aangeslagen naar
het aantal kamers, welke hun logement be
vatte, onverschillig, of het bestemd was voor
gasten van hoogen of lagen rang.
Een houder van een bedelaarslogement
of een slaapsteehouder, stond in aanslag
gelijk met den houder van een Ie
rangshótel, indien het aantal kamers gelijk
mocht /ijn.
Kr waren krasse maatregelen voor hen,
die de wet niet in acht namen.
Zij, die zich niet behoorlijk van hunne
verplichtingen ten aanzien der aangifte
hadden gekweten, vervielen telken reize,
dat hun ver/uim of overtreding werd ont
dekt, in eene boete van niet minder dan
25 en niet meerder dan 400 gulden.
Jaarlijks, binnen 2 maanden na afloop der
algemeene beschrijving en vervolgens in de
laatste helft van de maand Uovember werd
daarenboven aan al de huizen, door daartoe
gemachtigde beëedigdopersonen opgenomen,
welke patentplicbtigen aldaar woonachtig
waren en of dezelve van behoorlijk patent
waren voorzien.
Zelfs voor hen, die alhoewel er persoonlijk
buiten staande, niet medewerkten om tot
eene goede uitvoering van de wet te geraken,
was straf bedreigd.
Wij worden daarbij herinnerd aan de
maatregelen der Engelsche regeering in
den ransvaalschen oorlog.
Art. 29 der wet luidde:
Niemand zal gedoogen, dat door eenigen
kramer of anderen, bij hem verblijf houdende,
bij tabel .Xo. 7 vermeld persoon, welke niet
van patent daartoe is voorzien, te zijnent
eenige koopwaar worde uitgestald of ver
kocht.
Degene, welke strijdig met deze bepaling
handelt, vervalt in eene boete van 25 gulden,
telken reize, dat hij hieraan schuldig be
vonden wordt."
Art. 30 zeide, dat geen marktpachter,
marktmeester of andere met het opzicht
over de markten belaste persoon zal ver
mogen op dezelve eenen patentpliehtige, ter
uitoefening van deszelf's handel of bedrijf,
hetzij met of zonder loodsen, tenten, kramen
of stallen toe te laten, tenzij hem gebleken
zij, dat deze daartoe van een patent is voor
zien; en zal de gebrekige in dezen worden
gestraft met eene boete van 25 gulden,"
telken reize, dat zijn verzuim wordt ontdekt."
Voorts moest volgens de wet, in alle
openbare stukken, melding worden gemaakt
van het verkregen patent en moest bij de
in rechten over te leggen stukken het patent
worden gevoegd.
Hoe Minister Fierson over de patentwet
dacht, kan blijken uit de navolgende inlei
ding van de memorie van toelichting,
behoorende bij het ontwerp van wet tot heffing
eener bedrijfs- en beroepsbelasting:
De noodzakelijkheid om de wet op het
recht van patent, de reeds dikwijls gewij
zigde, doch nooit algemeen herziene wet
van 21 Mei 1819 (Staatsblad Xo. 34), door
een betere wetgeving te vervangen, wordt
sedert lang door iedereen erkend.
Dat recht werd hier te lande ingevoerd.
onder het bestuur van den raadpensionaris
Schimmelpenninck, bij ordonnantie van 2
December 1*05.
Tijdens de Fransche overheersching werd
deze ordonnantie tijdelijk vervangen door
de wet van l Brumaire Vilde jaar,
die echter, wat het vast recht betreft, reeds
bij besluit van den Souvereinen Vorst van
23 December 1813 (Staatsblad Xo. 17, en
voor het overige bij de wet van 9 Maart
1815 (Staatsblad Xo. 22) buiten werking
gesteld en achtereenvolgens door de ordon
nantie van 11 Februari 1*16 i Staatsblad
Xo. 13) en door de reeds genoemde wet
van 1819 vervangen werd.
Omtrent do wijzigingen, welka deze wet
reeds onderging, is het evenmin noodig,
hier in bijzonderheden te treden als omtrent
hare deugden en gebreken.
Deze laatste gaven herhaaldelijk aanlei
ding tot pogingen om haar te vervangen:
in 1870 door den minister Van Bosse.
.. 1871 .. Blussé.
18*;> .. .. Grobbee.
188s de heeren Goeman
Borgesius, Hartogh, Kerdijk. Schepel en Zaaijer.
Doch geen dier ontwerpen werd tot wet
verheven, niet echter, omdat men de
patentwet wenschte te behouden, maar
omdat nopens de richting, waarin verbete
ring gezocht moest worden, tot dusver geen
eenstemmigheid heerschte."
Het voorloopig verslag op het genoemde
ontwerp van minister Pierson kon in zijne
beoordeeling niet scherper zijn, als het zegt:
Vele leden achtten deze belastingher
vorming een goed werk, waarmede beoogd
wordt, aan vele misstanden een einde te
maken en waarvoor mitsdien het vroegste
oogenblik het beste is. In het bijzonder
werd eene goede zijde van den ondernomen
arbeid algemeen erkend, namelijk het be
graven der patentwet, die niettegenstaande
haren hoogen ouderdom en van alle zijden
veroordeelde talrijke gebreken, bijkans de
onsterfelijkheid scheen deelachtig te worden.
Zelfs d'e vader dier wet. Gogel, verklaarde
van zijn kind te gruwen, als straffende den
arbeid en sparende de leegloopers en dit
kind wies op en sleepte zijn bestaan voort
onder steeds klimmende impopulariteit.
Met haar onbillijk beginsel van belasting,
ook daar, waar geen winst, maar zelfs ver
lies is en hare talrijke het bedrijf belem
merende voorschriften, zou de patentwet.
eenmaal afgeschaft, zeker door niemand
worden betreurd.
Hoe moot men het nu verklaren, dat de
leden der staatscommissie
voordeGerneentefinanciën, die dat alles op een enkele uit
zondering wellicht na hebben meegeleefd, j
thans pogingen in het werk stellen, om de i
patentwet voor de gemeenten weor in eere
te herstellen, al is het dan ook onder den
eenigszins anderen titel van .eene zakelijke
belasting op het bedrijf".
De belastingwetten zijn toch geen objecten
die aan mode onderhevig zijn en die b.v. na
vijftien jaren weer voor den dag gehaald
worden.
Hoort, hoe de vogelaar ::uit! In liet rap
port der Staatscommissie lezen wij daarom
trent als volgt:
Billijk zou het zijn, dat, evenals van het
vaste goed, ook van het bedrijf eenige ver
goeding kon worden gevorderd voor de
diensten, waardoor het wordt gebaat, of
voor de lasten, die het voor de gemeente
medebrengt.
In eene fabrieksplaats zullen de kosten
van onderwijs, met name van het ambachts
onder wijs, de politie, de armenzorg, de brand
weer belangrijker zijn dan in eene gemeente,
waar weinig nijverheids-ondernetningen ge
vestigd zijn, en wél-ingerichte gemeente
diensten werpen, zoo niet onmiddellijk,
althans indirect voor het bedrijf voordeel
af, waarvoor de gemeente, onder de be
staande wetgeving, geene aanspraak op
eenige vergoeding van kosten heeft.
Men zegge niet, dat de winsten uit het
bedrijf in de inkomstenbelasting bijdragen.
Daargelaten, dat zij dit slechts doen
vóórzoover de winsten ten goede komen aan
personen, die in de gemeente verblijf heb
ben, is deze heffing geene vergoeding voor
de bijzondere voordeelen, die het bedrijf
van de gemeentezorg ontvangt, voor de
lasten die het voor de gemeente medebrengt.
leder ingezetene is daarin cijnsplichtig
voor zijn deel in de algemeene kosten, al
werkt de gemeente ook in geen enkel opzicht
tot het ontstaan van zijn inkomen mede. De
Gemeentewet erkent in art. 238, dat het ge
bruik of genot van openbare gemeente
werken, bezittingen of inrichtingen en van
door of vanwege het gemeentebestuur ver
strekte diensten aanspraak geeft op eene
vergoeding.
Zij verleent die echter slechts in bepaalde
gevallen ; doch op denzelfden grond, waarop
art. 238 gebouwd is, kan men eene bijzondere
bijdrage rechtvaardigen, waar de gemeente
in het algemeen diensten aan handel en
nijverheid bewijst, tot de voortbrenging
medewerkt.
Omdat dus voor enkele bedrijven de bil
lijkheid kan worden verdedigd, van hen
eene bijzondere bijdrage te heffen, zouden
al de bedrijven, die in eene gemeente worden
uitgeoefend, aan banden moeten worden
gelegd, met al de nadeelen, die, zooals wij
weten, eene dergelijke belasting aankleven.
Dat zoude toch al te lichtvaardig zijn!
Zelfs in den oorlog sshiet men niet h'eele
dorpen plat, omdat in enkele huizen
kwaadwilligen wonen.
Men schatte de nadeelen van zulk eene
zakelijke bedrijfsbelasting niet zoo gering.
Een sprekend voorbeeld van de ontwik
keling van een bedrijf, na afschaffing der
patentwet, volge hieronder.
De algemeene dag- en weekmarkten te
Amsterdam, die aldaar worden gehouden
op het Amstelveld, het Waterlooplein, de
Xieuwmarkt, de Xoordermarkt en de Wes
terstraat, brachten in de jaren 1887, 18*8,
lss9, 1890, 1891, 1892,. 1893 en 1894 succes
sievelijk aan marktgeld op ? 10635.16,
? 10715.41, ? 10914.44, ? 10953.55, /10784 s
? 103S9.4S, / 10440.05 en ? 10261.64.
De opbrengst bleef in die jaren dus vrij
constant. Xa de afschaffing der patentwet
werd de opbrengst in de jaren 1895, 1896,
1897, 1898. 1899 en 1907 successievelijk
? 1(1660.95, ? 11580.85, ? 11G89.35, ? 12818.45,
> 13313.10 en f 15815.4(1.
De markthandel nam dus in 12 jaren niet
EU pC't. toe.
Men overwege dus wel, wat men doe!
"NV i j staan hier voor eene verandering in ons
gemeentelijk belastingstelsel, waardoor de
nijveren in de gemeente de winkelstand
en al wie eenig bedrijf uitoefent het
gelag zullen betalen.
1-1 ven zoovele rijkswetten schrijven de
inrichting der werkplaatsen voor (vrije
luchtruimte, luchtverversching. verlichting,
kleedkamers, schaftlokalen enz.) gelasten
de wettelijke verzekering van werklieden
tegen geldelijke gevolgen van ongevallen
in bepaalde bedrij yen verbieden o
vermatigen en gevaarlijken arbeid van jeugdige
personen en van vrouwen en zullen spoedig
het arbeidscontract regelen.
Moet nu nog eene gemeentelijke bedrijfs
belasting en de geweldige nasleep daarvan
den druk komen verzwaren ? Men mag zich
dan toch eindelijk wel eens afvragen, of er
maar steeds menschen zullen te vinden zijn,
die met al die beperkingenen bepalingen nog
den moed zullen hebben, wat nieuws te
ondernemen!
De patroons moeten, als zij het hart op
de goede plaats hebben, de noodzakelijkheid
erkennen van de sociale wetten der latere
tijden, maar zij zullen eene gemeentelijke
patentwet slechts als een onnoodig kwaad
beschouwen, slechts geschikt om verbitte
ring te kweeken.
Uok mag niet uit het oog worden ver
loren, dat tal van bedrijven reeds op indi
recte wijze ten bate der gemeente worden
getroffen.
Om voor een oogenblik bij de gemeente
Amsterdam te blijven; de winkelstand in
het algemeen betaalt opcenten op de
personeele belasting, waardoor ook het bedrijf
wordt getroffen, en, in verband met de hooge
huurwaarde, een hoog straatgeld. Voorts be
voordeelt hij de gemeente ah grootgebruiker
van gas en electriciteit. Ditzelfde geldt voor
hen, die het koffiehuishouders- en het
vleesehhouwersbedrijf uitoefenen. In tal van fabrie
ken, in het bijzonder hij de diamantindus
trie, wordt evenzeer veel gas of electrici
teit verbruikt en dragen die fabrieken in
veel ^'rooter mate dan andere ingezetenen