Historisch Archief 1877-1940
No. 1621
DE AM STE RD AMM t: R WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
vermeld hoeveel personen op eigen verzoek
ontslag aangevraagd hebben. Om welke reden
en op welken leeftijd wordt echter niet op
gegeven. We moeten on* dus vergenoegen
met het totaal. En dit totaal it tchrikbarend
hoog.' Van 1895 tot 1905, dus in 10 jaar tijds,
hebben niet minder dan 9880 personen, d.i.
bijna 1000 per jaar, het onderwijs vrijwillig
verlaten. In datzelfde tijdperk werden er maar
ca. 1250 of 125 per jaar gepensioneerd. Wan
neer men nu weet dat in die 10 jaar van
1895?1905 het onderwijzend personeel der
openbare scholen met ca. 3400 personen
vermeerderd is, daarentegen 14,556 de hulp
akte verkregen hebben, dan hai men thans
een kolosale overvloed van leerkrachten
moeten hebben. Dat dit feitelijk niet het
geval is, wordt verklaard door de kolossale
vlucht van vele duizenden uit den onder
wijzersstand (afgezien van de onderwijzeressen
die ontslag vragen wegens huwelijk). Maar
waarvan is dit een bewijs? Van niets anders,
dan van de enorme ellende, die in de
onder wijzers wereld geleden wordt. Het is
toch duidelijk, dat iemand een vast beroep,
waarin hij 7 a 8 weken vacantie per jaar,
en 26?30 arbeidsuren per week heeft (behalve
zijn studietijd buiten de school), niet vaarwel
zal zeggen, als hij niet door tloffelijken nood
gedwongen wordt. En makkelijk zal het velen
niet vallen een goede levenspositie te ver
overen. Maar de gedachte: slechter dan als
onderwijzer is haait niet mogelijk, zal hen wel
voorwaarts drijven.
Is het bevorderlijk voor een gezonde ont
wikkeling onzer school als er jaarlijks vele
honderden ervaren leerkrachten weggaan en
vervangen moeten worden door evenzoovele
nieuwelingen?
In hoeverre nu vroegtijdige sterfte de ran
gen der onderwijzers dunt kan- ik niet met
statistieke gegevens aantoonen. Dat er zoo
bitter weinig oude onderwijzers in Nederland
gevonden worden, zegt m. i. dat in 't alge
meen ook een groote sterfte moet heerschen
op vry jongen leeftijd n.l. voor 't 40ste jaar.
Dat de onderwijzers ouder worden waar de
salarissen veel hooger zijn dan hier, is zeer
wel te berédeneeren, en wordt bovendien
duidelijk genoeg aangetoond door de volgende
statistiek van de leeftijden der onder wij :ers
in Berlijn en Amsterdam in 1907.
Men weet, dat de salarissen in Berlijn veel
hooger zijn dan in Amsterdam. En Berlijn,
nog meer dan Amsterdam, breidt zich sterk
uit, jaarlijks wordt de behoefte aan onder
wijzers aanzienlijk grooterS), zoodat daar
evenals in Amsterdam het personeel jaarlijks
met tal van jongere krachten vermeerderd
wordt.
De leeftijd der klasse-onderwijzers (in 1907):
in
Ber
lijn.
Am
ster
t-i
'
a>
o
g
615
: ^i {
i ^
"S
<B
a
21
.
O
CO
0
o
CO
1102
dam 259 26 401
.
n
o
o
o,
S
37
40
^ : : ^
cd : : c3
.£ ; ^ ; .£ ^J
"* '( o : iS o
^s :' (M : -M
«3 i 8.IS i S,
l .s ; s |.s
692
235
23|
23
416^14
93 9
h
al
cS
"~»
CD
a
O)
*
_^
P
OJ
O
1
-S
133: 4^
5"
CS
'S
H
2958
21: 2 1009
Leeftijd der klasse-onderwijzeressen in 1907:
: ^
i *
: C»
i (N
: O
: O
in ' i N
Berlijn. :578
I
U
S
c.
c
36
Amster- ;
dam. :41149
U
i
CO
-g
**
o
CO
533
"S
v
0>
o.
fl
33
25130
_i _
t-t : i *w i
S j^.i S
?^ : u
-M i n
-*j : OH
sla
38324
14217
'óT
>o
?g
-M
o
1O
109
35
g
(-1
04
.S
7
4
? ? ]
^
o
CO
d
>
o
6
3
.
"ëS
-S
0
H
1609
842
j
In Zürich, waar de stoffelijke positie der
onderwijzers nog beter was dan in Berlijn (tot
1907 aanvangsalaris: 2800 frs. en eindsalaris
3800 frs.) waren in 1895 van 187 onder
wijzers 33 1734 pCt. 51 jaar en ouder. 4)
Wanneer zal de Nederlandsche regeering,
zal de Tweede Kamer gaan inzien, dat ons
volksbestaan tennauwste samenhangt met de
positie van de onderwijzers?
Zonder opheffing van den
onderwijzersstand uit nood en druk geen hoogere volks
ontwikkeling, geen grootere volkswelvaart.
Amster dam, j w GEEHARD.
December 1901.
l) Zie Leipziger Lehrer Zeitung van 23
October 1907.
2) Dit zijn n.l. de wenschen van den
Saksischen onderwijzersbond.
3) l Nov. 1906 waren er 5003 klassen: l
Nov. 1905: 4870. In n jaar dus 133 klassen
meer.
4) En halen we nog 'n paar gegevens uit
minister Rink's Schoolverslag van 1905: van
3208 hoofden van scholen waren 97 d. i. 3 pCt.
boven 65 jaar; van 12432 klasse-onderwijzers
slechts 28 d.i. 0.23 pCt,
Dr, Elisa Lanrillaii
Geboren te I'ottcrdam, '2~> Maart l*!}»,
??verleden te Santpoort, JO Juli J'.'iO*.
.Mijne Heeren!" zoo sprak Ernest
Kenan den löen Mei 1886 eene vergadering
van studenten toe, Mijne Heeren! Ons
is een schoon woord bewaard van een oud
Rabbijn uit de eerste eeuw onzer jaartelling.
Berispt, wijl hij de vaas der wet deed
pverloopen door overvloed van voorschriften,
antwoorde hij, dat in een vat, gevuld met
noten, altijd nog eenige maten sesam-olie
kunnen worden bijgeschonken."
En dan gaat Eenan voort: Wat is dat
goed gezegd! Inderdaad kan een mensch
verschillende dingen te gelijk verrichten,
mits hij ze slechts schikt in de ruimten,
tusschen andere werkzaamheden open ge
bleven. De tijd, aan den arbeid te geven,
is niet enkel de tijd, dien men vóór schrijf
tafel en inktkoker doorbrengt. Men moet
leeren altijd te arbeiden, of liever: men
heeft het leven dus in te richten, dat de
tijden van arbeid en van rust niet van
elkander onderscheiden zijn."
In die woorden van Benan vinden wij de
methode beschreven, door Laurillard ge
trouw toegepast. Laurillard nam altijd den
kortsten weg: regelde zijn dag, gel\jk een
verstandig man zijn tpdget opmaakt: vooraf;
schikte zijn werkzaamheden dus, dat hij
korter bezigheden kon voegen in de
tusschenruimten, open gelaten door de langere;
bedacht wat hij kon verrichten in het
voorbijgaan; deed het eerst, en liefst dade
lijk, net onaangename; stelde niet uit tot
morgen, wat nog kon worden verricht in
het heden; was, in het kort, een levens
kunstenaar, die over geen seconde de be
schikking had of vooruit overlegde hij met
welken droppel sesam-olie zij ware te vullen.
Eens heeft een zijner vrienden, in het gezin
Laurillard gehuisvest, gezeten op de studeer
kamer van den gastheer, zich verdiept in
de wereldbekende geschiedenis van de wijze,
waarop eenmaal Immanuel Kant zijn leven
inrichtte. Het was mij toen" zoo getuigt
hij of ik de beschrijving las, niet van
een ander, maar van den man, in wiens
woning en op wiens studeerkamer ik mij
op dat oogeablik bevond. Gelijk Kant des
morgens op dezelfde minuut was opgestaan,
zoo begon ook Laurillard zijn dag steeds
op hetzelfde tijdstip. Veertien jaren oud
moest hij eiken morgen ten zeven uur zich
bevinden ten huize van zijn latijnschen
leeraar. Van dien tijd af, tot vóór nu weinig
weken, dus yier-en-zestig jaar lang, heeft
hij zonder uitzondering des morgens ten
half zeven het bed verlaten en was precies
ten zeven uur voor zijn schrijftafel gezeten.
Eiken dag was verder juist ingedeeld en
elke da? van de week kreeg het zijne te
dragen. Nooit heeft Laurillard iemand laten
wachten. Nooit heeft Laurillard behoeven te
zoeken. In zijn woning had ieder voorwerp
zijn plaats, en was ieder voorwerp op zijn
plaats. Het geheel liep als een volkomen
werktuig, waarvan de raderen zich
geruischloos bewogen, geruischloos, wijl geolied
door een aan het handelen voorafgegaan
denken ? de sesam uit de parabel van den
Kabbijn.
Die tot in kleine onderdeelen betrachte
orde, orde, door Laurillard verheven tot
voorwerp eener culte, kon hij niet ontberen,
wilde hij trouw blijven aan het beginsel,
meermalen door hem als het zijne beleden.
Dat beginsel immers eischte, dat hij voort
durend den meest mogelijken arbeid zou
verrichten in den minst mogelijken tijd,
want dat beginsel, reeds door een der
Ouden uitgesproken, bestond hierin, dat
een verstandig man behalve aan dien voor
zijn dagelijksch brood zich ook nog wijdt
aan een arbeid aan een doel van eigen vrije
keuze. Alleen een kortzichtig en bekrom
pen chef, zoo meende Laurillard, ziet niet
in, dat wie zich alleen wijdt aan den arbeid
voor zijn brood, dien arbeid minder goed
verricht, dan wanneer hij zich daarnaast
nog toelegt op iets anders. Vrije arbeid
geeft aan het leven kleur, verruimt den
gezichtskring, verhoogt den levenslust, ver
meerdert de geschiktheid ook voor den
arbeid, als dienstarbeid te verrichten, maakt
den mensch nauwgezet ten opzichte van
dien dienst-arbeid, reeds wijl hij weet,
door dien vrijen arbeid te prikkelen tot wan
trouwende controle op zijn dienst-arbeid.
Den raad van den Oude te behartigen,
achtte Laurillard verstandig, meer nog:
plicht, voor ieder man, in welke betrekking
ook geplaatst, maar vooral voorden predikant.
Evenmin als een geneesheer, een docent,
een journalist, het hoogst in zijn ambt kan
bereiken, is hij niet meer dan journalist,
docent of geneesheer, maar gebaar loopt
de lenigheid van geest te verliezen, zoo
noodig om het werkt te verrichten, waar
voor hij wordt bezoldigd, evenmin kan
een predikant nieuw blijven en jong, be
volkt hij zijn geest niet met nog-andere
dingen, dan de voorzeker hooge dingen van
zijn ambt. Gelijk dit het hoogste huwelijk
is, waarin de eerste huwelijksdag vereeuwigd
wordt, waarin m. a. w. geen dag in
inaigheid beneden dien eerste daalt, zoo is hij
de ware geneesheer, die geen operatie ver
richt dan met de innerlijke ontroering
waarmede hij zich voorbereidde tot de
eerste; hij de ware docent, die geen les
heeft dan met de frischheid van de
eerste; hij de ware journalist, die geen
artikel schrijft, dan met de heilige hui
vering, waarmede hij het eerste com
poneerde en zoo is hij de ware prediker,
die nooit anders den kansel bestijgt dan
gelijk hij dien beklom dien eersten keer,
toen in zijn ziel al die actie was, waarvoor
zijn ziel de vatbaarheid in zich draagt.
Welnu: die vereeuwiging van den eersten
arbeid in dienst van anderen voor die
anderen het allerhoogste, dat zij van de
hen dienenden kunnen hopen is niet te
bereiken, zoo meende Laurillard, wanneer
men zich uitsluitend aan dien dienstarbeid
wijdt. Daartoe is mér noodig, daartoe
is onafwijsbaar noodig: toewijding óók aan
een doel, een belang, een kunst, een weten
schap, met den dienst-arbeid niet ie
voorde-hand-liggend verband. En daarmede
sprak Laurillard, misschien des onbewust,
een waarheid uit, in de psychologie van
onzen tijd bekend als een wet.
Dat beginsel nu is de hoogere eenheid
geweest, van de twee deelen, uit welke
Laurillard's arbeid heeft bestaan. Want die
bestond uit twee deelen. Hij was predikant,
en als zoodanig stond hij in dienst van de
kerk. Daarnevens heeft bij zijn toewijding
geschonken ook nog aan iets anders.
Ook nog aan iets anders.
Laurillard heeft zich aangetrokken de
zedelijke verbetering van de gevangenen;
heeft deelgenomen aan den arbeid van het
Roode Kruis; was commissaris-president van
Nederlandsen Mettray; verleende bijstand
aan het AVoordenboek der Nederlandsche
Taal, beheerde studiebeurzen; heeft met
woord en pen deel genomen aan de publieke
zaak, en was in al die kringen en werk
zaamheden een man, met wien men verder j
kwam. een man van practische kennis en
scherpzinnig oordeel, een man van doel
treffende adviezen.
Laurillard beoefende de letteren. Ala
auteur hebben onverstandige bewonderaars
hem overschat hij heeft het met een
glimlach gedragen; hebben onnadenkende
critici hem .gehoond hij heeft het rnet
een glimlach gedragen. De waarheid is:
dat Laurillard zijn krachten heeft gekend.
Maar wat hij kón geven, dat hóeft hij ge
geven, zonder het te willen doen gelden
voor meer dan het was, eenvoudige woorden
voor eenvoudigen van hart, waaronder n
meesterstuk: ..Geen dag zonder God", waar
aan duizenden en nog eens duizenden leeken
hun stichting, en honderden predikanten
de stof voor hun prediking hebben ontleend.
Hoofdzaak was voor Laurillard wat hoofd
zaak behoorde te zijn: zijn predikambt.
Toen Conrad Busken Huet in 1877 uit Indi
terug was gekeerd, gaf hij een beschrijving
van den indruk, door het weder betreden
Nederland op hem gemaakt, en in die be
schrijving komt deze volzin voor:
De kansel welsprekendheid is in Neder
land zoek." Had Huet in ne zaak recht
van spreken, dan zeker in deze, hij, de
auteur dier Kanselredenen", wier proza door
generlei Nederlandsch proza overtroffen is.
Toch was zijn uitspraak voor toen te absoluut.
In 1877 waren er wel in Nederland een twintig
namen die de eer der Nederlandsche
kanselwelsprekendheid ophielden. En als een van
die twintig mocht de naam gelden van
Laurillard. Aan den zwaren eisch ten
opzichte waarvan Huet's eigen Kanselre
denen" te kort schoten van belangrijk
te zijn voor de hoogst- en verstaanbaar
voor de minst-ontwikkelden, heeft Lauril
lard meermalen voldaan. Op den kansel
heeft hij steeds vermeden: onderwerpen
van actueele politiek, vertaon van geleerd
heid, eenzijdig sociale en staat huishoud
kundige quaesties, strijd over dogmatisch
onderwerpen, eenzijdig gemoraliseer, spre
ken over zichzelf. Maar van wat hij zeide,
nam ieder iets mee naar huis. Daar op den
kansel, kwam ten bate van de hoofdzaak
zijns levens, zijn predikambt wat hij won
door den arbeid, aan nevenszraken besteed.
Wie hem hoorde, gevoelde, dat een man
aan het woord was van rijke ondervinding,
van diepe kennis van het leven, een man,
in de verborgenste schuilhoeken van het
menschelijk hart geen vreemdeling.
Laurillard, de vriend van orde en maat
in alle dingen, was geen man van uitersten.
Tot de zoogenaamde baanbrekers" heeft
hij niet behoord. In het algemeen hield hij
niet van breken. Hij meende, dat men maar
moet verbreiden wat goed is; wat niet goed
is, zal dan zijn eigen dood wel sterven.
Van afwezigen sprak hij nooit dan ten goede.
Moest hij berispen, hij zocht nog naar de
mogelijke redenen van verontschuldiging.
Hij was in alle kringen te huis; bij ge
leerden en ongeleerden, bij armen en rijken,
bij gezonden en kranken, bij allen was hij
dezelfde, eenvoudig, onopgesmukt, een woord
sprekend met zout besprengd en in over
eenstemming met de bevatting en den toe
stand van den hoorder. In Nederland is er
in onze dagen geen man geweest, meer
algemeen geacht en bemind dan hij.
Rotterdam heeft aan de Nederlandsche
Hervormde Kerk twee E lisa's geschonken:
Cornelis Elisa van Koetsveld en Elisa Lau
rillard, die haar beiden ten sieraad hebben
gestrekt en wier namen, die van den een
in de Residentie, die van den ander in de
Hoofdstad, nog bij vele geslachten zullen
leven. En nu is de plaats, Laurillard toe
komend, o.i. niet beter aan te duiden, dan
door hem te stellen juist naast zijn beroem
den stadgenoot. Van Koetsveld en Lauril
lard beiden hebben hun leven lang den
Bijbel bestudeerd, doorploegd, uit do oude
bladen nieuwe schatten te voorschijn ge
bracht. Van Koetsveld en Laurillard beiden
hebben de pen gevoerd, in bescheiden bij
dragen de menschen trachten te stemmen
beurtelings voor ernst en voor luim.
Van Koetsveld en Laurillard hadden
hetzelfde talent: Laurillard had de Pastorie
van Mastland, Van Koetsveld Geen dag
zonder God" en De Zeven Hoofdzonden"
geschreven kunnen hebben. Van Koetsveld
en Laurillard beiden zijn ten zegen geweest
voor misdeelde kinderen: Van Koetsveld
voor idioten, Laurillard voor verwaarloos
den. Van Koetsveld en Laurillard beiden
kenden geen geestdrijverij, behoorden tot
gansch het volk, hebben de kunst verstaan
te spreken voor allen. Beider woord is be
geerd door het Vorstenhuis, beider woord
is begeerd door die wonen in een stulp.
En wat beiden gedurende de lange jaar
reeks hunner werkzaamheid hebben gezegd
met het gesproken of het geschreven woord,
het Nederlandsche volk heeft n van Van
Koetsveld n vanLaurillard dit gevoeld: nooit
hebben zij iets gezegd, dat hun door een
ander was voorgezegd.
L'trecht, 16Julil90s. P. H. RIT TUK.
Eentriliek?
(Zie Nieuwe Gids: Breitner, Kanen.)
Een aanval als deze door den schilder
Breitner en door den heer Karsen werd ver
wacht kwam niet onvermoed maar ik
had hem belangrijker gewenacht, en van dieper
geaardheid. Deze aanval is een bewijs dat
een zekere uiting zich nist meer vol van
den bloesem der jonkheid gevoelt noch vol
van de kracht die na den bloesem komt.
ledere vorm die zich tot dogmata zet bewijst
haar verval. ledere uiting die tegen de kri
tische bespreking optrekt bewijst een aan
staande versteening. Deze aanval bewijst dat
wat wij in Holland het impressionisme noem
den, en wat een schoone roes was van kleur,
dien roes mist, en verarmt. Het is de fout
dier impressionisten geweest die, zonder tucht
in hun jeugd, zich voluit, hartstochtelijk,
uitten, te meenen dat die wildheid, die
hartstocht voor hun Zelf, hun gansche leven
door, een blijvende zou zijn. Ze hebben ge
meend dat deze dronkenschap,van de jonkheid
alleen, niet zou wijken. Ze hebben hun' aard
niet trachten te bepalen, te kenmerken. Ze
hebben de gaven, die ze verholen hadden,
niet ontwikkeld ze hebben gedacht altijd
jonge goden te zullen zijn en te blijven en
ze zijn menschen gebleken. Deze vergissing
vertoont zich duidelijk op iedere tentoon
stelling. Het vormelooze landschap hangt
langs iederen wand. Ze heeten dit met een
den Hollanders zoeten naam natuurlijkheid"
en ze vergeten dat het een ongebondenheid
is. Ze vergeten dat wat vorm heet, is, dat
de voorstelling, als kristal zoo zuiver, in Jen
geest ligt, voor dat hij neergezet wordt, dat
het niet is een ,,luk-raak" maar een iets vol
schoone bezonnenheid. Want deze bezonnen
heid viidt ge in ieder werk dat belangrijk bleef,
na jaren beataans. Deze bezonnenheid ont
kent den hartstocht niet, ze eert hem
maar ze maakt tot kristal, tot levende rust,
wat woeste warreling is. De ontkenning van
deze waarheid heeft het impressionisme scha
gedaan. De ontkenning van deze waarheid
heeft een vroegere verarming bewerkt dan
verwacht werd. Ze heeft een innerlijken on
rust meegebracht. Zij heeft den schilders een
l
angst gebracht inwendig die ze uitwendig,
met lippen, mogen ontkennen, maar die (ik
weet het) bestaat en bestaat en bestaat in
hun diepste zijn, en hen soms werkloos
maakt, moedeloos, op een leeftijd dat anders
de rijkste vrucht natuurlijker wijze aan de
takken bloost. Dit is de werklijke reden van
het optrekken tegen kritiek in het alge
meen: de schilder zelf voelt zich onveilig,
niet voor zich zelven verantwoord, en tracht
met slagen naar buiten te weren, wat in
wendig, verdorrend verteert.
2o. Er is iele pijnlijke in dezen aanval, door
verscheidene oppervlakkigheden, gebrek aan
inzichten, en door een gebrek aan wellevend
heid. Ge kunt om het schoone vechten, op
een dartele wijze. Een ijl dansen om een prul
is geoorloofd. Het is een uiting van vreugde
zooals vele anderen. Een aanval op een werk
kan zijn rechtaf, koud, en verachtend. Hij kan
dit zijn zoo in den kritikus de zucht naar het
schoone zeer sterk is, en zoo in hem een
mathematische neiging is, die gaarne zich
stellig uit maar een aanval op den naam"
zelven van den persoon zooals hij in den bur
gerlijken stand bekend staat, een grap daarop
neergeschreven, is iets wat ik niet van Breitner
verwacht had. Het klasseert hem voor mij, wat
zijne wellevendheid aangaat en het dunkt
mij hem ieder recht te ontnemen tegen per
soonlijkheden zooals de aangevallen kritikus
schijnt te begaan. Ik ken het werk van dezen
kritikus niet maar dit is hier niet in
besprek: het feit van een grapje op iemands
naam is een aardigheid aan de bittertafel,
meer niet. Het is burgerlijk, en schriel van
geest.
3o. Van iemand die een kritiek schrijft, is
te wachten dat hij zelf zich kritisch toont.
In allerlei opzicht is "deze aanval onkritisch.
Ze verwart scheppen met kritiek ; twee din
gen die naast elkaar zeer wel en zeer veel
voorkomen. Dit gebrek aan kritische geest
is niet iets dat verwondering wekt. De heer
Karsen, een der onderteekenaars, is voor mij
altijd het type geweest van gebrek aan kritiek.
Naast zijn persoonlijke waardebepalingen, is
zijn werk een voor de hand liggend mate
riaal.- Het is gekenmerkt door iets typisch.
Het is werk dat afzonderlijk ietwat lijkt te
staan. Maar ik heb al meer geschreven dat
een type" zijn, niet is: een belangrijkheid
zijn. ledere dorpstype ware van algemeen
belang, zoo dit aan te nemen zou zijn. De
heer Karsen, een maker van een eigenaardig
soort stemming, is juist zonder die vastheid
van g'oei die hem recht zou geven op het
beoordeelen van anderen. Zijn werk bevat de
eenvoudigste fouten, op kleine wijze: een
sloot die bijna loodrecht den hemel, de
lucht inschiet, een perspectistische onder
grond, die nergens op lijkt, een aantal koeien
en een aantal kippen die zeker typisch zijn,
maar tevens zeker onbelangrijk, tevens zeker
vol fouten. Het werk van den heer Karsen
wordt op zijn juiste waarde geschat wanneer
men zegt dat wanneer allerlei toevalligs
samenkomt het niet onaardig is. Het heeft
dan voor de mensehen de gewone soort
poëzie, veeltijds, van het avond-uur. Den heer
Karsen is toe te wenschen, voor hij zyn naam
zette onder een soort aanval dat hij zich
zelf meer kritiseere en zijn eigen plaats in
de schilderkunst nauwkeurig wete.
Breitner daarentegen is een ras-schilder;
een die behagen heeft in verf, een die sterk
getroll'en wierd door het veel beweeglijke
leven.
Breitner is een dier schilders vol van den
roes, die, te lang gedacht hebben dat die
roes eeuwig zou duren. Ook hij heeft zich
zelven niet gekritiseerd, niet gezocht, niet
kristalklaar gevonlen. Zijn kritiek is dus in
dit opzicht niet van belang. Toch had ik ze
belangrijker verwacht. Het is een bewijs te
meer van hoe onbewust veel talenten zijn en
hoe daardoor eeu ongelijkheid in de producten
verklaard wordt. De angst voor het bewuste
is een der vreezen geweest van't
impresssionisme. Het bewuste is een altijd gereed
staande kritiek. Ieder groot tijdperk is ge
kenmerkt door bewustheid, door
bewnstheden, door middelen. Deze zijn de hulpmid
delen tegen den val. Deze zij n belemmeringen
tegen slordigheden. Deze zijn stutten en steu
nen en schoren het huis van de kunst.
4o. Een der bedroevendste fouten in dit
stuk van geringen geest en geringere
hoofschheid is het niet zoo noodig kunnen scheiden
van scheppen en kritiseeren. Het kritiseeren
erkent een aantal grondwetten van het schoon.
Deze kunnen zeer wel erkend worden zonder
dat tevens een scheppende kracht ze verge
zelt. Natuurlijk is de scheppende kracht
schoonst, maar ook zij is niet eeuwig zonder
dat ze kritisch is, zonder dat ze scheidt
(krinoo) goed van kwaad. Ze is zonder kritiek
niets dan de, hoewel verrukkende, niet
,,schoone", warrelende hartstocht. Dat dit niet
ingezien werd in een artikel dat kritisch zijn
zou vermindert de waarde tot niets.
5o. Ik mis in dit artikel de erkenning van
het vechten van veel literatoren, schrijvers,
voor de schilderkunst, voor een nieuwe
schilderkunst. Meer dan aan hun broeders
dikwijls (zie Millet, Eousseau) hebben de
schilders schuld aan diegenen, wien schrijven
een natuurlijke uiting is, en deze, hoeveel niet,
hoe volhardend niet, gebruikten tot eeren
van nog niét gekenden en tot het verdedigen
van een nieuwe uiting van het schoone. Het
missen van die erkenning hiervan trof me
niet. De cultuur van vele der schilders in Hol
land is niet een zoodanige dat ik het erkennen
verwachtte.
60. Er is nog een vrees. De kunsthandel
die soms niets is dan een zwendelen met
allerlei waardeloos, haat eveneens de kritiek.
Ik vrees dat deze slechte bankier nu ze de
kritiek niet de baas kan worden, de schilders
als pionnen vooruitschuift, en die voor h'aar
laat vechten.
Dit zijn enkele meeningen tegenover het
schrijven van Breitner. Ik had van hemeen
stuk verwacht rijker van geest, voller van
toon, minder burgerlijk van manieren. En zijn
schrijven is even onbelangrijk voor de goede
kritiek (een verdedigèter van het schoone) als
een slechte kritiek voor een goed schilderij.
PLASSCHAEBT.
Historische schets van de Nederlandtche
Letterkunde, door dr. C. G. N. DE VOOYS.
Heel wat schrijvers van leerboeken voor
't Gymnasiaal en Middelbaar onderwijs zien
over 't hoofd, dat die werkjes gebruikt moe
ten worden door jongens en meisjes van
zestien, zeventien jaar en niet door grote
40 cents per regel.
BOUWT te NUNSPEET
op de VELTJWE.
Inlichtingen bij Ar t i", doorloopende
schilderijen-tentoonstelling aldaar.
heeft sedert 190 jaar eene onwan
kelbare reputatie voor absolute
zuiverheid en kwaliteit. Vraagt
ween wijnhandelaar naar
proefflesscJten.
Prijzen van ? 2.5O tot ? 8.5O.
Generaal-Agenten:
Koopmans & Bruinier, Amsterdam.
Normaal-OiiuBrkleeilin
van
Prof.DrO
Eenige
Fabrikanten
W.BengerSöhne
Stuttgart
Hoofddepöt te AMSTERDAM: Kalverstr.157
K. F. DEÜSCHLE-BENGER.
UW WINKELFER IN i
HUISHOUDELIJKE *?
ARTIKELEN VERSTREKT
MG R ATISII
ONZE BROCHURE l
,Hoe maak! men het best
Fruit en Groenten in"
E1SIGROS B IJ
3oh.H.van der Meiden
* Amersfoort. r \
Het is niet noodig
rijwielen uit het buitenland te laten komen, zoolang men in eigen
land nog Fongersrijwielen kan krijgen.
De laatste zijn minstens even goed, doch goedkooper.
DE GRONINGER RIJ WIELEN FABRIEK A. FONGERS.
Volledige inlichtingen over. Fongers rijwielen en Fongers prijzen worden
gaarne verstrekt door de filiaalhouders, de agenten en het hoofdkantoor.