Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1622
Indische Figuren.
IV.
Dr. H. ONNBN,
Oud-Directeur van het Gymnatium Willem III te
Batavia, Officier in de Oranje-Nassau-Orde.^
Voor dezen keer wenschen wüvoor de
rubriek Indische Figuren" over een man te
spreken, die zijne sporen verdiend heeft bij
het onderwijs in Ned.-Indië. Het is dr. H.
Onnen, laatstelijk Directeur van het Gymna
sium Willem III te Batavia. Dit Gymnasium
Willem III" is, om te beginnen, geen gym
nasium, zooals de naam zou doen vermoeden.
Het was er een brj zijn stichting in 1860.
Toen het, weinige jaren later, vervormd werd
tot Hoogere Burgerschool, liet men den naam
toch voortbestaan. Het was plechtig Gym
nasium Willem III" gedoopt, het borstbeeld
van Willem III staat in de vestibule, er was
dus reden genoeg om den naam te behouden.
't Gymnasium W. III" omvat eene gewone
Hoogere Burgerschool met vyfjarigen cursus,
geregeld door meer dan drie honderd leer
lingen bezocht, plus de opleidingsschool voor
Europeesche bestuursambtenaren, zooals die
hier vroeger te Delft, thans te Leiden ge
vestigd is. Het directeurschap van het Gym
nasium W. II [ is dus wel- een der voor
naamste, zoo niet het voornaamste, bjj het
middelbaar onderwijs in Groot-Nederland.
De heer Onnen is doctor in de wis- en
natuurkunde. Nog doctorandus, werd hy
benoemd tot docent aan het Gymnasium te
Amsterdam; na zijne promoveering ging
hu naar Sneek als leeraar bij het middelbaar
onderwijs, en van daar, in gelijke betrekking,
naar Roermond, waar eene vacature was door
het vertrek van den leeraar Hardeman naar
Indië. De heer Onnen ging later ook naar
Indiëen scheen voorbestemd om den heer
Hardeman overal te volgen. Beiden zijn
thans gepensionneerd als Directeur van het
Gymnasium W. III; Uardeman is in Indi
gebleven en woont, waar ook kinderen en klein
kinderen van hem wonen, in tiet vriendelijke,
koele bergstadje Garoet, waar hij moeielijke
wiskundige vraagstukken en even moeielijke
scbaakproblemen oplost. Onnen woont in
Den Haag en is tevreden, dat bij nu eens
goed den tijd heeft om wis-en natuurkunde
te bestudeeren en daarover nu en dan wat
te schrijven in een vaktijdschrift. Voor de
wis- en natuurkunde heeft de heer Onnen
altijd geleefd. En hij heeft geleefd voor
zy'n dienst, voor het onderwijs. Hiervoor
heeft hij steeds hard gewerkt in en buiten
zjjn hoofdbetrekking. Daarbij, Onnen is altyd
j ong gebleven en op de hoogte van alle nieu
wigheden op zijn terrein: het onderwijsen de exacte
wetenschappen. Hy was, bij het eerste, een
groot vriend van proeven nemen om uit te
maken, of deze of die nieuwigheid, deze of
die andere regeling niet de voorkeur ver
diende boven het bestaande, zóó, dat de jongere
leeraars wel eens vonden, dat hun directeur
te jong was.
Dr. Onnen heeft, eer hy directeur was,
buiten zyn hoofdbetrekking, onderwys gege
ven aan de sedert opgehevene Hoogere Bur
gerschool voor Meisjes te Batavia, aan de
Normaalschool aldaar ter opleiding voor de
hoofdakte, heeft het thans nog bestaande
weekblad Het Onderwijl in 't leven geroepen,
heeft eerst alleen, daarna met anderer hulp,
de redactie ervan gevoerd. Hy behoort tot
de stichters van het Nederlandsen-Indisch
Onderwijzersgenootschap en van de
Vereeniging van leeraars en leeraressen by het Mid
delbaar Onderwys in Ned.-Indië, en hij hield
lezingen in populairen vorm over weten
schappelijke onderwerpen. En dit in een land,
waarvan sommige Nederlanders nog altijd
meenen, dat er minder ijverig wordt ge werkt.
Als directeur van het Gymnasium W. III,
d. w. z. van eene zeer groote Hoogere Burger
achool met vyfjarigen cursus plus de Inrich
ting ter opleiding van Indische Bestuurs
ambtenaren, was hy tevens president van het
Studiefonds voor onbemiddelde leerlingen.
Onnen kon het steeds uitmuntend vinden
met de leeraren. Geen wonder, hij was goed
hartig, correct, strikt eerlijk.
Als de eindexamens voor de Hoogere Bur
gerscholen met vijfjarigen cursus in Indi
werden afgenomen, dan waren er wel eens
directeuren van de respectieve drie Hoogere
Burgerscholen, die zich de vertegenwoordigers
gevoelden van de belangen der candidaten,
ieder van zyne Hoogere Burgerschool..., en
dan belangen zóó op te vatten, dat er zooveel
mogelyk candidaten van hunne school moesten
doorkomen; van de andere Hoogere Burger
scholen liever niet al te veel, om het percen
tage der geslaagden van hunne Hoogere
Burgerschool, in vergelijking met de andere,
op te voeren l 't Was soms, om een zacht
woord te gebruiken, een beetje kras. Som
migen beweren, dat het hier te lande niet
beter is. Voor zoo iets nu was by den hr.
Onnen geen vrees hoegenaamd; hy, lid van
een Staatscommissie, was streng objectief in
zijne beoordeeling, zóó, dat de eerste maal....
enkelen niet recht wisten, hoe zij het haddenl
En waar het benoemingen gold, waarom
trent Onnen als Directeur advies moest uit
brengen, kon ieder sollicitant er zeker van
zijn, dat geen persoonlijke voorliefde den
doorslag zou geven, of dat hy, die in de
gelegenheid was, den heer O. er persoonlijk
over te spreken, misschien ook hem er door
anderen over te laten spreken, daarom de
voorkeur zou hebben. Wie het dichtst by
het vuur zit warmt zich het best" geldt in
den regel even goed in Indië, waar men
geen kachels heeft, als in Holland, waar
men ze al te vaak behoeft I Maar bij Onnen
was dit niet het geval, en we mogen er
byvoegen, ook tegenover Onnen heeft het niet
gegolden. Toen de heer Hardeman aftrad
als Directeur van het Gymnasium Willem III,
waren er sollicitanten genoeg voor de vacature.
In Indiëbeweert men,dat daar twee moeielijke
betrekkingen zijn: Gouverneur-Generaal en
loerah (dorpsbnrgemeester). Men zou er
directeur van het Gymnasium W. III bij
mogen voegen. Voor die betrekking zyn
zeker niet veel werkelijk geschikte personen
te vinden, wat geenszins wegneemt, dat velen
zich er voor geschikt, soms zich den er voor
aangewezen persoon achten. Het college van
Curatoren droeg geen der sollicitanten voor,
maar adviseerde de Indische Begeering om
dr. Onnen, die met verlof in Nederland was,
telegrafisch te vragen, of hij zich beschik
baar stelde.
Tusschen het college van curatoren en
dr. Onnen, directeur, bestonden altijd, zoo
niet, vriendschappelijke, dan toch correcte
verhoudingen", om een woord van den
Duitschen Keizer te gebruiken. Toen Onnen afge
treden was als directeur, schreef hij vóór zy u
vertrek uit Indiëin een vijftal nummers van
het weekblad Het Onderwijl (24 Dec. 1904?21
Jan. 1905) over De taak der Collegte vnn Toezic\t
op de Hoogere Burgerschool in Indië, een zeer
lezenswaardig artikel, dat vrucht zal gedragen
hebben, al zal die ook niet zoo rechtstreeks
voor iedereen te zien ge veest zijn. De grieven
van den heer Onuen werden in het dagblad
De Locomotief van 15 Maart 1905 door
dr. Bonebakker aldus samengevat.
De colleges van toezicht in Ned.-Indi
zyn in afwyking van de bedoeling
des wetgevers besturende lichamen,
in stede van colleges, die toezicht houden;
zij hebben de bevoegdheid tot het
maken van meer of minder ingrijpende
bepalingen, zonder daarvan de beteekenis
te kunnen beoordeelen;
zij laten na die werkzaamheden welke
zij zouden kunnen verrichten tot heil
van de onder hen gestelde scholen, en
doen bij voorkeur wat zy niet goed
kunnen doen;
zij zijn niet in staat, de directeuren
der scholen met deskundigen raad ter
zyde te staan; goed en vertrouwelijk
overleg tusschen college en directeur
ontbreekt;
zy' houden maatregelen, op initiatief
van directeuren of leeraren voorgesteld,
tegen, zonder gelegenheid te laten tot
nadere verdediging van het voorgestelde;
zij verlammen, o.a. daardoor, de activi
teit der directeuren en de belangstelling
der leeraren;
zy maken gebruik van hun wettelijke
bevoegdheid om in technische onder
wijszaken in te grijpen, maar sluiten
daarbij elke gedachte aan overleg met
de alleen deskundige leeraren uit;
zij handelen vele zaken oppervlakkig af.
Wij citeeren bovenstaande regelen, omdat
ook thans nog wel eens, en niet alleen in
Indië, derge'ijke grieven voorkomen.
De President van het College van Curatoren
nam het Onnen kwalijk, een ander lid schreef
den heer Onnen, dat hij er zyn voordeel
mee doen zou.
Thans bemoeit deze zich niet meer met
de taak der Colleges van Toezicht op de
Hoogere Burgerscholen *); hij gebruikt zijn
tijd om te lezen, te wandelen en vooral voor
zyn lievelingsstudiën. Voor eene nieuwe
uitvinding of ontdekking op natuurkundig
gebied is hy vol belangstelling. Het nut,
dat er voor de maatschappij uit ontstaan
kan, weet hy ooi nog wel te waardeeren,
maar voor den socialen kant gevoelt hy be
trekkelijk weinis;. Dit vindt men veel bij de
tnenschen van de exacte wetenschappen. Dat
terrein laten zy aan anderen over. Zy volgen
met de grootste belangstelling de uitvinding
en de verdere volmaking van bij v. de telefoon,
maar of de groote uitsparing aan arbeid,
door die uitvinding verkregen, wel aan alle
klassen der maatschappij ten goede komt,
daarvoor laten zij graag anderen zorgen
of niet zorgen; zij achten dat niet hun terrein".
In Indiëvergeten de menschen snel, nog
sneller dan hier. Maar we zijn er toch van
overtuigd, dat bij de onderwijswereld in
Indiëen by wie verder tot het onderwys
aldaar in betrekking staan of gestaan hebben,
de heer Onnen nog dikwijls zal vernoemd
worden. Wij hebben daarom gemeend, dat
deze korte schets met portret voor velen
eene aangename herinnering zal zyn.
Y.
*) De heer Onnen, deskundige by uitne
mendheid, is ook geen lid van de Commissie
van Toezicht op het Middelbaar Onderwys
in Den Haag.
Het retoucheeren.
Het. boet ii onze ftfen.
n.*)
Niet minder belangrijk dan de letter, is
vooral in onze dagen de illustratie van het
boek; men wil zelfs wel eens beweren, aan
de hand van onze talrijke geïllustreerde tijd
schriften, dat het publiek meer waarde hecht
aan de prent dan wel aan den tekst, en in
zeker opzicht geloot ik, dat men gelijk heeft.
De oorzaak zal wel hierin gelegen zyn, dat
wy allen, waartoe het te ontkennen,
ontzaglijken haast hebben, en een afbeelding ons
spoediger een indruk van een of andere
gebeurtenis geeft, dan dat wy een kolom
tekst moeten lezen, zoodat wy by voorkeur
grijpen naar de geïllustreerde tijdschriften
en de boeken met veel cliché's.
Cliché's" is het wachtwoord van onzen tijd
op boekgebied en talrijk zijn de verschillende
procedé's, die ons reproducties naar foto
grafiën of teekeningea voor illustratie kunnen
geven, en de tydroovende houtsnede van
vroeger heeft plaats gemaakt voor de
chemigrafische.boekdrukcliché, die, zoo noodig in
enkele uren, na ontvangst van het origineel,
geleverd kan worden.
Nu is dit zeker wel het record van
activi*) Zie No. 19 April 1908.
Het fotografeeren.
Het copieeren.
Het graveeren.
teit in een zaak, en voor den handel wel
licht van belang; wy willen dan ook geens
zins de waarde er van onderschatten voor
een firma als die van Johannes Enschedéen
Zonen te Haarlem, uit wier proefalbum wij
bijgaande plaatjes ontleenen; maar liever
dan ons met den spoed der levering bezig
te houden, willen wij hier de boekclichétot
op onzen tyd en hare huidige fabrikage
even in het kort nagaan.
Het snijden van de prent in palm-,
peerenof beukenhout is zeker wel de oudste vorm
van drukclichéen dateert zelfs van vóór
de beweegbare letter. Aanvankelijk sneed
men, wat het eenvoudigste was, een feekening
in het hout, zoodat deze by het afdrukken
zich vertoonde in wit op een donkere fond;
maar spoedig trachtte men dóór het
wegsny'den van de fond ter weerszijden der
lijnen een meer getrouwe reproductie der
teekening te verkrijgen. Deze wijze is langen
tijd de eenige geweest, waarop men meerdere
afdrukken, hetzij voor boekversiering of
boekillustratie, hetzij voor afzonderlijke uitgaven,
van een teekening kon maken. En indien
de kunstenaar zich volkomen bewust was,
op welke wy'ze zijn werk gereproduceerd
werd en hier in zekeren zin met het ma
ken van zyn origineel op rekende,
dan kreeg men wat wy een fac
simile-weergave zouden kunnen
noemen.
In dit verband denken wij aan
de houtsneden uit het einde der
15e en begin der 16e eeuw en
komen ons van zelfdenamen van
Albrecht Dürer, Hans Holbein,
Hans Burghmaier en zooveel
andere grootmeesters
derEtnaissance voor den geest, wier werken
voorbeelden zijn van een zeer j iiist
overwogen begrip, van de waarde,
die de lijn moet hebben in een
teekening, voor reproductie door
houtsnede bestemd.
Met het optreden van den
halftoon, van de uitvloeiende tint, in
houtsnede of houtgravure nage
bootst, begint, hoewel het tech
nisch raffinement dikwijls niet te
ontkennen is, de decadence van
dit vak. Het angstig nabootsen of
naprutsen van de penseelstreken
in een ge Jvasschen teekening, van
de korreligheid van een
zwartkry'tly'n op ruw papier, zyn virtu
ositeiten die ons verbazen kunnen,
maar ons tegelijk doen zien, dat
n de teekenaar het reproductie
materiaal voor zijn teekening niet
kende, n de xylograaf door mis
kenning van de waarde van zijn
vak, trachte datgene te geven,
wat hy i iet by machte was. Wy zullen deze
periode dan ook maar liever stilzwijgend
voorbijgaan, en als een soort vergissing
beschouwen.
Eea korte poos heeft de houtgravure weder
een opflikkering van leven gekend, en hieraan
danken wij o. a. de, onder toezicht van Adolf
Mensel Besneden platen, naar diens illustraties
voor Frederik de Groote e. a.; maar, dit moe
ten wij hierbij niet vergeten, zyn teekeningen
waren er geheel op berekend, hy wist hoever
hij gaan kon, opdat de afdruk van het hout
blok zijn orgineel nabij zou komen.
Na de glorie der houtsnede in de 16e eeuw
is langzamerhand de kopergravure zeer on
eigenlijk een plaats komen innemen in het
boek. Zeer oneigenlijk, omdat de wyze van
drukken van een koperen plaat geheel ver
schillend is van die der boekletters, en de
boekveüen, nadat de tekst gedrukt was,
opnieutv voor de titel plaat, de versieringen,
hoofdletters enz. door de rollen van den
plaatdrukpers mossten loopen. Een dubbele
en omslachtige bewerking dus, die dan ook
oorzaak was van het naderhand afzonderlijk
invoegen der losgedrukte titels en plaatjes.
Waar de houtsnede het voordeel had,
medegedrukt te kunnen worden met de
teksletter, daar spreekt het van zelf. dat men
Het monteeren.
ter Vervanging van deze tijdroovende techniek
zoekende bleef naar een reproductiemiddel
dat dezelfde voordeelen bood, en dat men
vond in de toepassing van zink en koper,
waarin men niet de teekening diep wegstak
tf wegbeet, als bij gravure of ets, maar dat
men even als de houtsnede voor hoogdruk
toepaste, door de fond te verdiepen. Dit
procédéis nog in al hare variaties het meest
gebruikelijke voor de boekcliché. waarvan
de lijnzinco en de autotypie wel de meest
voorkomende specimina zyn.
Berustende op de chemische werking, waar
door het zink wordt weggebeten ter weers
zijden van een lyn, die is afgedekt en zoo
doende voor de inwerking van zuur onont
vankelijk gemaakt, is de eenvoudigste wijze
voor het maken vaa lijncliché's door met
een asphaltoplossing op de gepolijste
zinkplaat te teekenen en dan deze te laten
inbyten Een andere wyze, die ook gevolgd
wordt, is het teekenen op vooraf geprepareerd
papier met autografische inkt. De teekening
wordt diarna op de zinkplaat overgedrukt
en de lijnen der inkt vormen een plaatselijke
bescherming en blijven dus door het zuur
onaangetast. Deze bewerking heeft voor, dat
zy, -door het omkeeren der teekening een
spiegelbeeld op het zink geeft en bij afdruk
dus weer het positieve beeld; het
door overdrukken grover worden
der lyn is hierbij ongetwijfeld
weer een nadeel
De toepassing echter der foto
grafie is voor de chemigrafische
clichés van gjoot belang geweest,
niet alleen dat nu de teekenaar
in staat gesteld werd op lede: e
grootte en ieder papier te tee
kenen, daar thans verkleining
mogelijk was,maar hierdoor tevens
de weg bereid was voor de heden
ten dage haast onontbeerlijke
autotypie, de zinco, die met be
hulp van een raster uitvloeiende
tinten van een foto, van een
aquarel, in fijne stipjes weergeeft.
Wy willen niet beweren, dat
uit een aesthetiech-typografisch
oogpunt de autotype zoo'n ont
zaglijke aanwinst is, en
prefereeren als boekillustratie voor het
meerder verband met de letter
ongetwijfeld de houtsnede en de
lijncliché, maar dit neemt niet
weg, dat de auto-type zuiver langs
optischen en chemischen we 3
ontstaan, verre te verkiezen is
boven de interpretatie, die de
houtgraveur door zijn arceeringen
en lijnencomplex van halftinten
en uitvloeiende partyen maakt.
De autotype ontleedt als het
ware de schadnwtint in fijne dicht
Het etsen.
bij e'.kaar geplaatste of ver Ier uiteen staan ie
stipjes, die met het bloote oog dikwijls niet
merkbaar zijn, en men slechts met een loup
kan onderscheiden. Trouwens van die stipjes
zijn er, wanneer het raster" fijn is, tusschen
de 5000 a 10.000 op een vierkanten centimeter.
Dit raster" bestaat doorgaans uit twee
glasplaten, waarin op gelijken afstand met
een dianant lijnen gekrast zijn, die daarna
met zwarte verf worden ingebrand; beide
glasplaten worden nu zoo ten opzichte van
elkaar geplaatst, dat de lijnen op de eene
m:t die op de andere elkaar overkruisen en
dus kleine witte openingetjes vrij laten.
Door het inschuiven van dit raster in de
camera, op een kleine afstand van de ge
voelige plaat, moeten de lichtstralen, die
van af het te reproduceeren beeld door de
lens de gevoelige plaat bereiken, door de
kleine openingetjes gaan, en naarmate nu
die stralen komen van meer of minder sterk
belichte gedeelten, zullen zij op het negatief
grooter of kleinere witte cirkeltjes geven,
waartusechen de stipjes, of in donkere ge
deelten aan elkaar verbonden als ruitjes, open
blijven.De afstand tusschen raster en gevoelige
plaat regelt daardoor eenigszins de duidelijk
heid van het negatief; was de afstand nul,
dan zou er een nauwkeurige afbeelding van
Het proefdrukken.