De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 26 juli pagina 6

26 juli 1908 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1622 Indische Figuren. IV. Dr. H. ONNBN, Oud-Directeur van het Gymnatium Willem III te Batavia, Officier in de Oranje-Nassau-Orde.^ Voor dezen keer wenschen wüvoor de rubriek Indische Figuren" over een man te spreken, die zijne sporen verdiend heeft bij het onderwijs in Ned.-Indië. Het is dr. H. Onnen, laatstelijk Directeur van het Gymna sium Willem III te Batavia. Dit Gymnasium Willem III" is, om te beginnen, geen gym nasium, zooals de naam zou doen vermoeden. Het was er een brj zijn stichting in 1860. Toen het, weinige jaren later, vervormd werd tot Hoogere Burgerschool, liet men den naam toch voortbestaan. Het was plechtig Gym nasium Willem III" gedoopt, het borstbeeld van Willem III staat in de vestibule, er was dus reden genoeg om den naam te behouden. 't Gymnasium W. III" omvat eene gewone Hoogere Burgerschool met vyfjarigen cursus, geregeld door meer dan drie honderd leer lingen bezocht, plus de opleidingsschool voor Europeesche bestuursambtenaren, zooals die hier vroeger te Delft, thans te Leiden ge vestigd is. Het directeurschap van het Gym nasium W. II [ is dus wel- een der voor naamste, zoo niet het voornaamste, bjj het middelbaar onderwijs in Groot-Nederland. De heer Onnen is doctor in de wis- en natuurkunde. Nog doctorandus, werd hy benoemd tot docent aan het Gymnasium te Amsterdam; na zijne promoveering ging hu naar Sneek als leeraar bij het middelbaar onderwijs, en van daar, in gelijke betrekking, naar Roermond, waar eene vacature was door het vertrek van den leeraar Hardeman naar Indië. De heer Onnen ging later ook naar Indiëen scheen voorbestemd om den heer Hardeman overal te volgen. Beiden zijn thans gepensionneerd als Directeur van het Gymnasium W. III; Uardeman is in Indi gebleven en woont, waar ook kinderen en klein kinderen van hem wonen, in tiet vriendelijke, koele bergstadje Garoet, waar hij moeielijke wiskundige vraagstukken en even moeielijke scbaakproblemen oplost. Onnen woont in Den Haag en is tevreden, dat bij nu eens goed den tijd heeft om wis-en natuurkunde te bestudeeren en daarover nu en dan wat te schrijven in een vaktijdschrift. Voor de wis- en natuurkunde heeft de heer Onnen altijd geleefd. En hij heeft geleefd voor zy'n dienst, voor het onderwijs. Hiervoor heeft hij steeds hard gewerkt in en buiten zjjn hoofdbetrekking. Daarbij, Onnen is altyd j ong gebleven en op de hoogte van alle nieu wigheden op zijn terrein: het onderwijsen de exacte wetenschappen. Hy was, bij het eerste, een groot vriend van proeven nemen om uit te maken, of deze of die nieuwigheid, deze of die andere regeling niet de voorkeur ver diende boven het bestaande, zóó, dat de jongere leeraars wel eens vonden, dat hun directeur te jong was. Dr. Onnen heeft, eer hy directeur was, buiten zyn hoofdbetrekking, onderwys gege ven aan de sedert opgehevene Hoogere Bur gerschool voor Meisjes te Batavia, aan de Normaalschool aldaar ter opleiding voor de hoofdakte, heeft het thans nog bestaande weekblad Het Onderwijl in 't leven geroepen, heeft eerst alleen, daarna met anderer hulp, de redactie ervan gevoerd. Hy behoort tot de stichters van het Nederlandsen-Indisch Onderwijzersgenootschap en van de Vereeniging van leeraars en leeraressen by het Mid delbaar Onderwys in Ned.-Indië, en hij hield lezingen in populairen vorm over weten schappelijke onderwerpen. En dit in een land, waarvan sommige Nederlanders nog altijd meenen, dat er minder ijverig wordt ge werkt. Als directeur van het Gymnasium W. III, d. w. z. van eene zeer groote Hoogere Burger achool met vyfjarigen cursus plus de Inrich ting ter opleiding van Indische Bestuurs ambtenaren, was hy tevens president van het Studiefonds voor onbemiddelde leerlingen. Onnen kon het steeds uitmuntend vinden met de leeraren. Geen wonder, hij was goed hartig, correct, strikt eerlijk. Als de eindexamens voor de Hoogere Bur gerscholen met vijfjarigen cursus in Indi werden afgenomen, dan waren er wel eens directeuren van de respectieve drie Hoogere Burgerscholen, die zich de vertegenwoordigers gevoelden van de belangen der candidaten, ieder van zyne Hoogere Burgerschool..., en dan belangen zóó op te vatten, dat er zooveel mogelyk candidaten van hunne school moesten doorkomen; van de andere Hoogere Burger scholen liever niet al te veel, om het percen tage der geslaagden van hunne Hoogere Burgerschool, in vergelijking met de andere, op te voeren l 't Was soms, om een zacht woord te gebruiken, een beetje kras. Som migen beweren, dat het hier te lande niet beter is. Voor zoo iets nu was by den hr. Onnen geen vrees hoegenaamd; hy, lid van een Staatscommissie, was streng objectief in zijne beoordeeling, zóó, dat de eerste maal.... enkelen niet recht wisten, hoe zij het haddenl En waar het benoemingen gold, waarom trent Onnen als Directeur advies moest uit brengen, kon ieder sollicitant er zeker van zijn, dat geen persoonlijke voorliefde den doorslag zou geven, of dat hy, die in de gelegenheid was, den heer O. er persoonlijk over te spreken, misschien ook hem er door anderen over te laten spreken, daarom de voorkeur zou hebben. Wie het dichtst by het vuur zit warmt zich het best" geldt in den regel even goed in Indië, waar men geen kachels heeft, als in Holland, waar men ze al te vaak behoeft I Maar bij Onnen was dit niet het geval, en we mogen er byvoegen, ook tegenover Onnen heeft het niet gegolden. Toen de heer Hardeman aftrad als Directeur van het Gymnasium Willem III, waren er sollicitanten genoeg voor de vacature. In Indiëbeweert men,dat daar twee moeielijke betrekkingen zijn: Gouverneur-Generaal en loerah (dorpsbnrgemeester). Men zou er directeur van het Gymnasium W. III bij mogen voegen. Voor die betrekking zyn zeker niet veel werkelijk geschikte personen te vinden, wat geenszins wegneemt, dat velen zich er voor geschikt, soms zich den er voor aangewezen persoon achten. Het college van Curatoren droeg geen der sollicitanten voor, maar adviseerde de Indische Begeering om dr. Onnen, die met verlof in Nederland was, telegrafisch te vragen, of hij zich beschik baar stelde. Tusschen het college van curatoren en dr. Onnen, directeur, bestonden altijd, zoo niet, vriendschappelijke, dan toch correcte verhoudingen", om een woord van den Duitschen Keizer te gebruiken. Toen Onnen afge treden was als directeur, schreef hij vóór zy u vertrek uit Indiëin een vijftal nummers van het weekblad Het Onderwijl (24 Dec. 1904?21 Jan. 1905) over De taak der Collegte vnn Toezic\t op de Hoogere Burgerschool in Indië, een zeer lezenswaardig artikel, dat vrucht zal gedragen hebben, al zal die ook niet zoo rechtstreeks voor iedereen te zien ge veest zijn. De grieven van den heer Onuen werden in het dagblad De Locomotief van 15 Maart 1905 door dr. Bonebakker aldus samengevat. De colleges van toezicht in Ned.-Indi zyn in afwyking van de bedoeling des wetgevers besturende lichamen, in stede van colleges, die toezicht houden; zij hebben de bevoegdheid tot het maken van meer of minder ingrijpende bepalingen, zonder daarvan de beteekenis te kunnen beoordeelen; zij laten na die werkzaamheden welke zij zouden kunnen verrichten tot heil van de onder hen gestelde scholen, en doen bij voorkeur wat zy niet goed kunnen doen; zij zijn niet in staat, de directeuren der scholen met deskundigen raad ter zyde te staan; goed en vertrouwelijk overleg tusschen college en directeur ontbreekt; zy' houden maatregelen, op initiatief van directeuren of leeraren voorgesteld, tegen, zonder gelegenheid te laten tot nadere verdediging van het voorgestelde; zij verlammen, o.a. daardoor, de activi teit der directeuren en de belangstelling der leeraren; zy maken gebruik van hun wettelijke bevoegdheid om in technische onder wijszaken in te grijpen, maar sluiten daarbij elke gedachte aan overleg met de alleen deskundige leeraren uit; zij handelen vele zaken oppervlakkig af. Wij citeeren bovenstaande regelen, omdat ook thans nog wel eens, en niet alleen in Indië, derge'ijke grieven voorkomen. De President van het College van Curatoren nam het Onnen kwalijk, een ander lid schreef den heer Onnen, dat hij er zyn voordeel mee doen zou. Thans bemoeit deze zich niet meer met de taak der Colleges van Toezicht op de Hoogere Burgerscholen *); hij gebruikt zijn tijd om te lezen, te wandelen en vooral voor zyn lievelingsstudiën. Voor eene nieuwe uitvinding of ontdekking op natuurkundig gebied is hy vol belangstelling. Het nut, dat er voor de maatschappij uit ontstaan kan, weet hy ooi nog wel te waardeeren, maar voor den socialen kant gevoelt hy be trekkelijk weinis;. Dit vindt men veel bij de tnenschen van de exacte wetenschappen. Dat terrein laten zy aan anderen over. Zy volgen met de grootste belangstelling de uitvinding en de verdere volmaking van bij v. de telefoon, maar of de groote uitsparing aan arbeid, door die uitvinding verkregen, wel aan alle klassen der maatschappij ten goede komt, daarvoor laten zij graag anderen zorgen of niet zorgen; zij achten dat niet hun terrein". In Indiëvergeten de menschen snel, nog sneller dan hier. Maar we zijn er toch van overtuigd, dat bij de onderwijswereld in Indiëen by wie verder tot het onderwys aldaar in betrekking staan of gestaan hebben, de heer Onnen nog dikwijls zal vernoemd worden. Wij hebben daarom gemeend, dat deze korte schets met portret voor velen eene aangename herinnering zal zyn. Y. *) De heer Onnen, deskundige by uitne mendheid, is ook geen lid van de Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwys in Den Haag. Het retoucheeren. Het. boet ii onze ftfen. n.*) Niet minder belangrijk dan de letter, is vooral in onze dagen de illustratie van het boek; men wil zelfs wel eens beweren, aan de hand van onze talrijke geïllustreerde tijd schriften, dat het publiek meer waarde hecht aan de prent dan wel aan den tekst, en in zeker opzicht geloot ik, dat men gelijk heeft. De oorzaak zal wel hierin gelegen zyn, dat wy allen, waartoe het te ontkennen, ontzaglijken haast hebben, en een afbeelding ons spoediger een indruk van een of andere gebeurtenis geeft, dan dat wy een kolom tekst moeten lezen, zoodat wy by voorkeur grijpen naar de geïllustreerde tijdschriften en de boeken met veel cliché's. Cliché's" is het wachtwoord van onzen tijd op boekgebied en talrijk zijn de verschillende procedé's, die ons reproducties naar foto grafiën of teekeningea voor illustratie kunnen geven, en de tydroovende houtsnede van vroeger heeft plaats gemaakt voor de chemigrafische.boekdrukcliché, die, zoo noodig in enkele uren, na ontvangst van het origineel, geleverd kan worden. Nu is dit zeker wel het record van activi*) Zie No. 19 April 1908. Het fotografeeren. Het copieeren. Het graveeren. teit in een zaak, en voor den handel wel licht van belang; wy willen dan ook geens zins de waarde er van onderschatten voor een firma als die van Johannes Enschedéen Zonen te Haarlem, uit wier proefalbum wij bijgaande plaatjes ontleenen; maar liever dan ons met den spoed der levering bezig te houden, willen wij hier de boekclichétot op onzen tyd en hare huidige fabrikage even in het kort nagaan. Het snijden van de prent in palm-, peerenof beukenhout is zeker wel de oudste vorm van drukclichéen dateert zelfs van vóór de beweegbare letter. Aanvankelijk sneed men, wat het eenvoudigste was, een feekening in het hout, zoodat deze by het afdrukken zich vertoonde in wit op een donkere fond; maar spoedig trachtte men dóór het wegsny'den van de fond ter weerszijden der lijnen een meer getrouwe reproductie der teekening te verkrijgen. Deze wijze is langen tijd de eenige geweest, waarop men meerdere afdrukken, hetzij voor boekversiering of boekillustratie, hetzij voor afzonderlijke uitgaven, van een teekening kon maken. En indien de kunstenaar zich volkomen bewust was, op welke wy'ze zijn werk gereproduceerd werd en hier in zekeren zin met het ma ken van zyn origineel op rekende, dan kreeg men wat wy een fac simile-weergave zouden kunnen noemen. In dit verband denken wij aan de houtsneden uit het einde der 15e en begin der 16e eeuw en komen ons van zelfdenamen van Albrecht Dürer, Hans Holbein, Hans Burghmaier en zooveel andere grootmeesters derEtnaissance voor den geest, wier werken voorbeelden zijn van een zeer j iiist overwogen begrip, van de waarde, die de lijn moet hebben in een teekening, voor reproductie door houtsnede bestemd. Met het optreden van den halftoon, van de uitvloeiende tint, in houtsnede of houtgravure nage bootst, begint, hoewel het tech nisch raffinement dikwijls niet te ontkennen is, de decadence van dit vak. Het angstig nabootsen of naprutsen van de penseelstreken in een ge Jvasschen teekening, van de korreligheid van een zwartkry'tly'n op ruw papier, zyn virtu ositeiten die ons verbazen kunnen, maar ons tegelijk doen zien, dat n de teekenaar het reproductie materiaal voor zijn teekening niet kende, n de xylograaf door mis kenning van de waarde van zijn vak, trachte datgene te geven, wat hy i iet by machte was. Wy zullen deze periode dan ook maar liever stilzwijgend voorbijgaan, en als een soort vergissing beschouwen. Eea korte poos heeft de houtgravure weder een opflikkering van leven gekend, en hieraan danken wij o. a. de, onder toezicht van Adolf Mensel Besneden platen, naar diens illustraties voor Frederik de Groote e. a.; maar, dit moe ten wij hierbij niet vergeten, zyn teekeningen waren er geheel op berekend, hy wist hoever hij gaan kon, opdat de afdruk van het hout blok zijn orgineel nabij zou komen. Na de glorie der houtsnede in de 16e eeuw is langzamerhand de kopergravure zeer on eigenlijk een plaats komen innemen in het boek. Zeer oneigenlijk, omdat de wyze van drukken van een koperen plaat geheel ver schillend is van die der boekletters, en de boekveüen, nadat de tekst gedrukt was, opnieutv voor de titel plaat, de versieringen, hoofdletters enz. door de rollen van den plaatdrukpers mossten loopen. Een dubbele en omslachtige bewerking dus, die dan ook oorzaak was van het naderhand afzonderlijk invoegen der losgedrukte titels en plaatjes. Waar de houtsnede het voordeel had, medegedrukt te kunnen worden met de teksletter, daar spreekt het van zelf. dat men Het monteeren. ter Vervanging van deze tijdroovende techniek zoekende bleef naar een reproductiemiddel dat dezelfde voordeelen bood, en dat men vond in de toepassing van zink en koper, waarin men niet de teekening diep wegstak tf wegbeet, als bij gravure of ets, maar dat men even als de houtsnede voor hoogdruk toepaste, door de fond te verdiepen. Dit procédéis nog in al hare variaties het meest gebruikelijke voor de boekcliché. waarvan de lijnzinco en de autotypie wel de meest voorkomende specimina zyn. Berustende op de chemische werking, waar door het zink wordt weggebeten ter weers zijden van een lyn, die is afgedekt en zoo doende voor de inwerking van zuur onont vankelijk gemaakt, is de eenvoudigste wijze voor het maken vaa lijncliché's door met een asphaltoplossing op de gepolijste zinkplaat te teekenen en dan deze te laten inbyten Een andere wyze, die ook gevolgd wordt, is het teekenen op vooraf geprepareerd papier met autografische inkt. De teekening wordt diarna op de zinkplaat overgedrukt en de lijnen der inkt vormen een plaatselijke bescherming en blijven dus door het zuur onaangetast. Deze bewerking heeft voor, dat zy, -door het omkeeren der teekening een spiegelbeeld op het zink geeft en bij afdruk dus weer het positieve beeld; het door overdrukken grover worden der lyn is hierbij ongetwijfeld weer een nadeel De toepassing echter der foto grafie is voor de chemigrafische clichés van gjoot belang geweest, niet alleen dat nu de teekenaar in staat gesteld werd op lede: e grootte en ieder papier te tee kenen, daar thans verkleining mogelijk was,maar hierdoor tevens de weg bereid was voor de heden ten dage haast onontbeerlijke autotypie, de zinco, die met be hulp van een raster uitvloeiende tinten van een foto, van een aquarel, in fijne stipjes weergeeft. Wy willen niet beweren, dat uit een aesthetiech-typografisch oogpunt de autotype zoo'n ont zaglijke aanwinst is, en prefereeren als boekillustratie voor het meerder verband met de letter ongetwijfeld de houtsnede en de lijncliché, maar dit neemt niet weg, dat de auto-type zuiver langs optischen en chemischen we 3 ontstaan, verre te verkiezen is boven de interpretatie, die de houtgraveur door zijn arceeringen en lijnencomplex van halftinten en uitvloeiende partyen maakt. De autotype ontleedt als het ware de schadnwtint in fijne dicht Het etsen. bij e'.kaar geplaatste of ver Ier uiteen staan ie stipjes, die met het bloote oog dikwijls niet merkbaar zijn, en men slechts met een loup kan onderscheiden. Trouwens van die stipjes zijn er, wanneer het raster" fijn is, tusschen de 5000 a 10.000 op een vierkanten centimeter. Dit raster" bestaat doorgaans uit twee glasplaten, waarin op gelijken afstand met een dianant lijnen gekrast zijn, die daarna met zwarte verf worden ingebrand; beide glasplaten worden nu zoo ten opzichte van elkaar geplaatst, dat de lijnen op de eene m:t die op de andere elkaar overkruisen en dus kleine witte openingetjes vrij laten. Door het inschuiven van dit raster in de camera, op een kleine afstand van de ge voelige plaat, moeten de lichtstralen, die van af het te reproduceeren beeld door de lens de gevoelige plaat bereiken, door de kleine openingetjes gaan, en naarmate nu die stralen komen van meer of minder sterk belichte gedeelten, zullen zij op het negatief grooter of kleinere witte cirkeltjes geven, waartusechen de stipjes, of in donkere ge deelten aan elkaar verbonden als ruitjes, open blijven.De afstand tusschen raster en gevoelige plaat regelt daardoor eenigszins de duidelijk heid van het negatief; was de afstand nul, dan zou er een nauwkeurige afbeelding van Het proefdrukken.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl