Historisch Archief 1877-1940
N°. 1623
DE AMSTERDAMMER
A°. 1908
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
On-cLer redactie -\rajn.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
. S. "P. L.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indiëper jaar, by vooruitbetaling, ..... M mail » 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Zondag 2 Augustus
Advertentiën van l?5 regels / 1.25, elke regel meer f 0.25
Reclames per regel . O.iO
Annonces uit Duitscliland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firuia. De prijs per res;el it 40 Pfennig.
INHOUD;
VAN VEEEE EN VAN NABIJ: Neder
land en Zaid-Afrika. Krankzinnigenge
stichten en de Openbare Orde". Over
bet vloeibaar maken van bet Helium,
door J. D. van der Waals. Journalistiek
en beschaving, door Frans Coenen. Een
medische aanval op de publiekrechterlijke
regeling der Ongevallenwet, II, door J.
Gerrittz. FEUILLETON: Tegenvallers,
door W. M. Ebbink. KUNST EN LET
TEREN: Aan den weg der vreugde, door
Louis Couperus, beoord. door Dirk Coster.
Het tooneel in Zuid-Afrika, door Frederik
Hompel. Berichten VOOK DAMES: De
Russische vrouwenziel. Naar het Zweedsch,
van Ellen Key, I. Allerlei, door Caprice.
UIT DE NATUUR, door E. Heimans.
De Damprijgvraag, met afb. door T. San
ders. Rotterdamsche Kunatkring, door
Flasschaert. Uit oude doozen, I, door
G. Portret VB n Capriano Gastro.
Van den splinter en de balk, door
Henriëtte Holst-Hendrix, en Jan Feith.
Meifjepjaren, door Nannie van Wehl, beoord.
door W. Graadt van Roggen. FINAN.
EN OECONOMISCHE KRONIEK.door v.d.M.
en v. d. S. Brieven van Oom Jodocus,
XIX. DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL.
ADVERTENTIËN.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIINIIIIIIItllIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIM
Nederland in Zaid-Afrika.
"Wij ontvingen het volgende schrijven:
M. de P.,
In No. 1610 van de Groene, d.d. 3 Mei,
komt een ingezonden stufeje voor van een
zekeren heer Stuurman, waarin deze pleit
voor het behouden van den HoogEd. Gestr.
Heer F. M. Knobel, als Consul-Generaal te
Pretoiia.
Ik ben er zeker van, dat de meeste hier in
Afrika vertoevende Nederlanders dit stukje
met voldoening gelezen hebben.
Ook van hier uit z\jn voor bovengenoemd
doel verzoekschriften door verschillende
vereenigingen verzonden aan de Nederlandsche
Regeering, en het is om ditzelfde doel te
dienen, dat \ik in uw blad gaarne nog eens
terug kwam op deze kwestie.
Ik hoop, dat in vele andere Nederlandsche
bladen deze zaak ter sprake ia gebracht ter
kennisse van kamerleden en het publiek in
het algemeen, niet alleen uit het oogpunt
van recht tegenover den heer Knobel, maar
ook uit dat van nationaal belang tegenover
de Nederlanders hier en in het moederland.
Immers was den heer Knobel bij zijne
zending naar hier niet eene verhooging van
salaris in uitzicht gesteld? Wordt zulk een
verbooging niet gerechtvaardigd door het
<ïure leven hier in Transvaal ?
Heeft het arbeidsveld, nu door den heer
Knobel bewerkt, niet lange jaren feitelijk
braak gelegen ? En is het dan niet te ver
wachten dat deze ernstige en vruchtdragende
béarbeiding van zulk een veld bijzondere
finantieele offers eiacht ? En is het dan niet
krenterig en dom om zulk een flink en
practisch arbeider, die overal klaar staat om zijn
schouder aan het wiel te zetten, zoodanig te
beknibbelen, dat noodlottige veranderingen
het gevolg kunnen zijn ?
't Is natuurhjk dwaas te beweren, dat de
heer Knobel volmaakt is, maar wij weten
nu wat of liever wien wij hebben ; en dat een
eventueele opvolger ZEd. misschien zou kun
nen evenaren (laat staan overvleugelen) in
initiatief, ernst en werkkracht, de onder
vinding van de laatste tien jaren doet dit
betwijfelen.
De vorige consuls zijn zeker goede en ge
leerde menschen geweest. Maar geen een,
die zijn taak zoo ernstig en practisch heeft
opgevat; geen een, die zoo pushing" was
in het volbrengen van die taak ; geen een,
die de aard en vruchtbaarheid van zijn
arbeidsveld zoo deugdelijk heeft opgemerkt;
en geen eer, die de handels- en andere be
langen van de Nederlanders hier en in het
moederland zoo flink in de goede richting
heeft gestuurd.
Eerst sedert de komst van den heer Knobel
hebben de Nederlanders en stamvenvanten
hier het bestaan van een Hollandschen consul
daadweikelijk gesien en gevoelt!.
En zal de Nederlandsche regeering nu zulk
een man uit ons midden wegnemen, alleen
tot besparing van een reeds in uitzicht ge
stelde en welverdiende verhoogiug van salarie?
Ik hoop van niet en ik ben er zeker van
in dit opzicht de tolk te wezen van de meeste
hier in Airika vertoevende Hollanders.
Potchefstroom, Juni '08. J. M. P.
Sedert deze brief geschreven werd heeft
in een Zuid-Afrikaausch blad een be
schrijving gestaan van een geheel ver
waarloosd consulaat, dathet^ederlandsch
consulaat zou zijn te Pretoria. In
Hollandsche bladen is die beschrijving over
genomen. En men heeft terecht gezegd:
als hier waarheid gesproken is, gaat de
heer Knobel niet geheel vrij uit.
Inderdaad. Want ook in de moeilijkste
omstandigheden, en onder het grootst
mogelijke onrecht behoort een diplomaat
zijn land correct te dienen.
Dat is dus niet in den haak maar
het is de vraag of het niet menschelijk
is, gesteld, zooals wij herhalen, dat de
geschiedenis waar is.
Het is mogelijk, dat de heer Knobel,
wetende wat hij in dit door Engeland
ontnederlandschte, maar langzamerhand
weer Nederlandsch-wordende land, voor
Nederland zou kunnen doen, baloorig is
gaan worden en zijn baloorigheid heeft
getoond.
Het is mogelijk, het is, als men Knobel's
krachtige persoonlijkheid in aanmerking
neemt, begrijpelijk, en wellicht ver
gefelijk ook.
Men talmt hier nu over verhooging
zijner toelage.
Er worden beginselen bij te pas ge
bracht, en naar verluidt openbaart zich
in den boezem der Staatscommissie tegen
stand.
Wij zouden naar aanleiding hiervan
op n ding de aandacht willen vestigen.
Hier staat men voor een uitzonderings
geval, een uitzonderingsgeval in mér dan
een opzicht.
Neemt men aan, dat de heer Knobel
een man is van bijzondere beteekenis,
die voor het moeilijke werk van nauwere
aaneensluiting van Nederland en
ZuidAfrika meer dan iemand anders en
dit schijnt wel algemeen erkend de
noodige gaven en werkkracht bezit, dan
is het onverantwoordelijk, gezien onze
ginds in gevaar verkeerende onschatbare
stambelangen zoo'n man prijs te geven.
Hier hebben wij te doen met een uitzon
deringsgeval, een geval van
uitzonderingsbe teekenis.
Maar ook de heer Knobel bevindt zich
in een uitzonderingsgeval. Het is de
Staatscommissie en de regeering bekend,
dat onze consul-generaal, door omstandig
heden, die niet de minste schaduw over
hemzelf en trouwens over niemand
werpen, meer heeft uit te geven dan hij
zonder deze zou hoeven te doen. Moet
op zooiets nog gewezen worden ? Moet
men gaan zeggen : wij mogen niet letten
op bijzondere gevallen en kunnen slechts
salaris geven naar vasten maatstaf..."?
Wij zijn een koopmansnatie, goed,
maar is dit wel verziende koopmanschap ?
Wij moeten letten op het bijzondere
geval, dat we in Zuid-Afrika een kracht
schijnen te hebben.
En wij moeten het ook nemen als uitzon
deringsgeval.
En daarnaar handelen, met n ding
voor oogen: dat Zuid-Afrika wankelend
staat, niet wetend naar wat zijde het
zich wenden zal, en dat wij, zoo ooit, in
dit tijdperk beslissend tijdperk mar
het schijnt geen offer zwaar mogen
rekenen, en vlug moeten handelen.
Krankzinnigengestichten en de
Openbare Orde."
Naar aanleiding van de ingezonden
stukken en krantenartikelen, die onge
ruste medemenschen de wereld hebben in
gestuurd om de directies van krankzinni
gengestichten tot beter oppassen aan te
manen wat betreft de zorgvuldige be
waring" der krankzinnigen en .... halve
misdadigers, mo^e ons de opmerking
vergund zijn,
dat het minder goed oppassen
deidirecties en in casu der oppassers" ons
het minste deel schijnt dor ernstige
quaestie, immers uit niets blijkt dat
dit minder goed oppassen" van anderen
dan toevalligen aard is,
dat echter van veel grooter belang is
het feit, dat telkem uit
krankziiviigengestichten ontslagen j/ersnnen voor de
maatschappelijke orde hoogst storend"'
blijken te zijn gebleven.
Wij hebben immers dit:
Over ieder halftoerekenbaar persoon,
voor het gerecht gebracht wegens een
misdrijf, wordt daar strijd gevoerd. De
eene partij wenscht hem in dep, gevan
genis te brengen (juist in deze dagen
steekt die partij weer het hoofd op), de
andere pleit ontoerekenbaarheid en wil
hem verpleegd zien in het krankzinni
gengesticht.
Stel, dat de gevangenis-partij overwint.
Men haalt een jongen man, als dien
vermaarden Marius van de
Scheveningsche boschjes, de gevangenis in .... en
laat hem, nadat hij gezeten heeft, en
natuurlijk ie korter gezeten heeft naar
gelang hij minder for-rekenbaar bleek, irtcr
doodgeirooii op (Je inciaff-hapjjij l>*.. ..
Stel, dat niet de gevangenis- maar dat
de krankzinnigengesticht-partij overwint.
Ook dan is de zaak allerminst in orde.
De directeur toch van zulk een gesticht
is aangesteld als directeur-geneesheer van
krankzinnigen. Hij heeft slechts de mate
van krankzinnigheid te beoordeelen, niet
van misdadigheid. Acht hij dus een
delinquent, aan zijn handen toevertrouwd,
niet meer krankzinnig", dan heeft hij
te ontdaan. Met de vraag, of de door
hem niet als krankzinnig beschouwde
toch niet uit anderen hoofde in de maat
schappij een ongewenscht element zou
zijn, heeft deze zich niet in te laten.
Indien het noodig is tegen hen, wier
neiging tot misdaad een gedurig dreigend
gevaar is, ter beveiliging der openbare
rust en orde maatregelen te nemen, dan
kan men dit niet uitstellen tot de grenzen
van krankzinnigheid en misdadigheid
scherp zijn afgebakend; dit uitstel ware
afstel. Zelfs wie in dit opzicht optimis
tisch is, moet toegeven, dat het een uitstel
op zóó langen termijn zijn zou, dat althans
voorloopige maatregelen noodig zijn.
Dat is de indruk, die iedereen krijgt
welke wel eens, anders dan op passieve
wijze (!) met de gestichten en hun bestuur
in aanraking kwam.
Een directeur, antwoordt iemand mis
schien, moest dan maar wel letten op
andere factoren dan die van de enkele
medisch geconstateerde .krankzinnig
heid."
Zou dat de weg zijn ? Moet men
individuen, wier aansprakelijkheid be
perkt was, maar die niet hooren onder
de eigenlijke krankzinnigen, een preven
tieve hechtenis opleggen in daarvoor niet
opgerichte en daarvoor niet geschikte
gestichten ? Wij hebben en ons
dunkt: begrijpelijkerwijs! dit rechtuit
hooren verwerpen door ter zake bevoeg
den. Welk een ongerechtvaardigde bij
eenvoeging, niet waar! Hulpbehoevende
lijders bij halve misdadigers; menschen,
die oppassing noodig hebben, bij lieden,
die men niet kan straffen, maar niettemin
moet bewaken. Voor de~Hjders zou het
régime, door geldgebrek toch al niet
gunstig, moeten veranderen. De vrij
heidsbeperking zou noodzakelijk worden
verzwaard.
Er is maar n oplossing, waar het
misschien mogelijk is, dat het
meerendeel der partijen voor te vinden kan
zijn 1): Aparte inrichtingen voor deze
nieuwe categorie van ongewenschte
elementen", een oplossing... voorshands
tenminste bevredigend.
1) Wij zagen tot ons genoegen, dat het
Ctntrwti eenzelfde oplossing schijnt voor te
staan als deze.
Over het vloeibaar maken van het
Helium.
Vrijdag 10 Juli j.l. is prof. H.
Kamerlingh Onnes er in geslaagd het Helium
in den vorm van vloeistof te verdichten.
Dit feit trekt niet alleen in wetenschappe
lijke kringen de aandacht, maar heeft
ook in veel wijderen kring belangstelling
gewekt, zoodat een korte mededeeling
over de beteekenis van dit feit, en over
de wijze waarop het gelukt om stoffen
die wij gewoonlijk alleen in pasvorm
kennen, vloeibaar te maken niet over
bodig kan geacht worden.
Het is nog niet zoolang geleden, toen
men meende van permanente gassen te
kunnen spreken. Als zoodanig werd bijv.
de gewone atmosferische lucht beschouwd.
! n het scheen toen als het toppunt van
dwaze plannenmakerij, als men zou willen
beproeven lucht vloeibaar of vast te
maken. Zoo werd bijv. door Lichtenberg
in een van zijn zoogenaamde komische
overdrijvingen een dusdanig
plannenmakcr geschetst, die een fabriek wilde
in het leven roepen ter vervaardiging
van luchtsteenen.
Van zoodanige permanente gassen
kende men er vijf, n.l. de beide
hoofdbestanddeelen der lucht, zuurstof en stik
stof, benevens kooloxyde, stikstofoxide
en waterstof. De overige gasvormige
lichamen, die ook in vloeistofvorm be
kend waren, zooals waterdamp,
etherdamp, koolzuur, werden dan ook als
nietpermancute gassen beschouwd en kortweg
dampen genoemd. Als men zulke dampen
bij standvastige temperatuur in steeds
kleinere ruimte brengt, waartoe steeds
grootere drukking vereisen! wordt, dan
zal er bij zekere drukking een gedeelte
van dien damp als vloeistof nederslaan,
en zoodra dit het geval is, zal verdere
verkleining der ruimte geen ander ge
volg hebben dan dat de hoeveelheid vloei
stof toeneemt, zonder dat de drukking
grooter wordt. Eerst als alles vloeibaar
is, en de geheele ruimte dus juist met
vloeistof' gevuld is, zal er een zeer groote
verhoogiug van do drukking noodig zijn
om het volume nog verder te verkleinen.
Vloeistoffen toch zijn ook samendrukbaar,
al zijn ze dit in geringe mate. Maar geen
drukking hoe groot ook, al zou die dui
zenden of millioenen atmosferen bedragen,
zou dit volume tot nul kunnen brengen.
Aan de onderscheiding tusschen per
manente en niet permanente gassen
kwam een einde door de proeven van
Andrews. Deze onderwierp koolzuurgas
aan verschillende drukkingen en be
paalde bij elke waarde van de drukking
het daarbij behoorende volume. Hij deed
dit bij verschillende temperaturen. Boven
31 graden gedroeg het koolzuur zich als
een permanent gas. Dat wil zeggen: bij
elke waarde der drukking bleef het
koolzuur de ruimte, waarin het zich be
vond, homogeen vullen en splitste
zich dus niet in vloeistof en gas. Maar
beneden 31°was dat wel het geval.
Boven 21* is dus koolzuur een permanent
gas en beneden 31°kan het door behoor
lijke drukking tot vloeistof verdicht
worden. Die grenstemperatuur werd
door Andrews critical temperature" ge
noemd. Even beneden deze temperatuur
splitste het koolzuur zich nog wel in
twee gedeelten, het eene deel vloeistof
en het andere deel gas.
Maar het vloeistofdeel was zoo sterk
uitgezet, en het gasgedeelte zoo sterk
samengedrukt dat het onderscheid tus
schen deze twee toestanden bijna is
weggevallen. Juist bij 31°zijn de twee
toestanden aan elkander gelijk geworden.
Heeft men dien toestand, dan wordt het
volume het kritisch volume en de druk
king de kritische drukking genoemd.
De naam kritisch is gekozen en niet
kritiek omdat een kritieke toestand
altijd de bijgedachte wekt aan moeilijk
te handhaven" welke bijgedachte
moest voorkomen worden. Door deze
waarnemingen van Andrews, werd het
nu de vraag of voor alle stoften zulk
een kritische temperatuur zou bestaan.
Was dat het geval dan zouden de zoo
genaamde permanente gassen slechts
beneden die temperatuur behoeven afge
koeld te worden om tot vloeistof te
kunnen worden gebracht.
Korten tijd na de genoemde waarne
mingen van Andrews werd door de
theorie de vraag gesteld: wat moet er
met een stof gebeuren, als men ze bij
allerlei temperaturen onder willekeurige
drukking brengt. Wil de theorie zulk
een algemeen vraagstuk kunnen stellen
en kunnen oplossen dan moet zij zich
een voorstelling kunnen vormen van het
wezen van een stof. Zoo stelt rnen zich
een stof voor als een verzameling (aggre
gaat) van gelijk- en gelijkvormige deeltjes
(molekulen) die in snelle beweging
verkeeren. Deze snelheid is van een orde
van grootheid die vergelijkbaar is met
de snelheid van het geluid. Aan die mo
lekulen moet men een bepaalde, al is
het dan ook kleine grootte toekennen.
Bovendien bleek het noodwendig om te
onderstellen dat zij elkander aantrekken.
Deze onderstellingen waren voldoende
om daaruit af te leiden dat er een kri
tische temperatuur bestaan moest en dat
de waarde dezer temperatuur hooger is
als de aantrekking grooter is en als het
volume der molekulen kleiner is. Voor
alle zoogenaamde permanente gassen
werd dan ook de kritische temperatuur
gezocht en gevonden. Maar het vinden
dezer temperatuur is natuurlijk te moei
lijker naarmate zij lager ligt. Zoo zijn
eerst de kritische temperaturen bepaald
van die permanente gassen, waarvoor zij
bijv. halverwege liggen tusschen de ge
wone temperaturen en het absolute nul
punt der temperatuur, dat 27.'! graden
beneden het smeltpunt vau ijs ligt. Maar
reeds zeer groote moeite heeft het gekost
oni ook waterstof vloeibaar te maken.
En toen bleef nog Helium alleen als
permanent gas over,
In de absolute schaal is de temp-
iatuur van smeltend ijs '273. Do kritische
temperatuur van waterstof kan men l l
malen lager siellen bijv. ongeveer 2.")°.
De temperatuur die 11 malen hooger
zou liggen dan smeltend ijs, en circa
HUOO°zou zijn, kunnen wij wel als de
hoogste bereikbare temperatuur stellen.
Zoo was dan. toen de waterstof door
Dewar vloeibaar gemaakt was een tem
peratuur bereikt, die evenveel malen
lager was dan de gewone temperatuur
als de hoogste, welke wij bereiken
kunnen, er boven ligt. Maar Helium
eischte nog veel lager temperatuur.
Vragen wij hoe de zoo lage tempera
turen worden bereikt, dan kan het ant
woord op die vraag luiden: die lage
temperaturen moeten de gassen die ge
condenseerd moeten worden zelven voort
brengen. Wanneer wij een gas sterk
hebben samengedrukt, de voorzorg ne
mende dat dit al bij zoo lage temperatuur
als bereikbaar is geschiedt, en dat gas
zet zich plotseling uit, dan koelt het
zich af, en wij bereiken weder een
lagere temperatuur. Bij die uitzetting
verricht dat gas arbeid en in over
eenstemming met de wet van behoud
van arbeidsvermogen kost dit warmte.
En zoo wij die warmte niet van buiten
aanvoeren, ontneemt die stof warmte
aan zich zelve en koelt zich af. Reeds
de uitzetting alleen, zonder dat er
uitwendige arbeid verricht wordt, eischt
warmte ten minste wanneer er aan
trekking tusschen de moleculen bestaat.
Door een proces, dat als een combinatie
van deze beide genoemde beschouwd kan
worden, is de vloeibaarmaking van alle
gassen, nu pok van Helium gelukt. Voor
de voorloopige afkoeling kan van vloei
bare waterstof gebruik gemaakt worden.
De vloeibare waterstof werd door de
drukking te verminderen op een zoo laag
mogelijk kookpunt gebracht en ge
durende het koken blijft de temperatuur
onveranderd. Maar nu moest het afge
koelde Helium weder door uitzetting zich
verder afkoelen, en wel dalen tot een
temperatuur die ongeveer het derde of
vierde gedeelte was van de temperatuur
van het afkoelmiddel. Zulk een groote
sprong was bij andere gassen niet noodig
geweest. Neemt men dat in aanmerking-,
en bedenkt men daarbij, dat het steeds
moeielijker wordt om de toestrooming
van warmte van buiten te beletten,
naarmate het temperatuurverschil grooter
is, dan kan men zich voorstellen, dat
het bereiken van een temperatuur van
4°, dus weder veel malen lager dan de
kritische temperatuur van waterstof een
feit is van gro jte beteekenis. Een gansene
reeks van verschijnselen, die den invloed
van lage temperatuur op het gedrag der
stoffen betreffen, kan nu weder verder
worden bestudeerd.
Maar ook voor de theorie der stoffen
in het algemeen is het constateeren, dat
er voor Helium een kritische temperatuur
bestaat, van belang. Daardoor heeft wel
Helium zich niet kunnen handhaven op
een standpunt dat exceptioneel zou ge
weest zijn, wanneer het niet vloeibaar
gemaakt had kunnen worden. Het heeft
zich moeten schikken in de rij der gewone
stoffen, zoodat de gedachte, die wel cena
is opgekomen, dat Helium iets zeer bij
zonders zou zijn, voor goed is wegge
nomen. Toch is die zoo lage kritische
temperatuur van Helium 5 a 6°Celsius
opmerkelijk. De aantrekking der
Heliuinmolekulen is dan ook bijzonder klein,
terwijl de molekuul-grootte niet zoo
klein is als verwacht werd. Een gevolg
daarvan is dat de kritische druk van
Helium bijzonder laag zal zijn. Terwijl
die drukking meestal 50 tot 100 atmos
feren bedraagt, zal zij bij Helium circa
2 atmosferen bedragen. Was zij nog veel
lager geweest, en beneden l atmosfeer
gedaald, dan zouden de middelen om
Helium vloeibaar te maken, mislukt zijn,
of weder gecompliceerder hebben moeten
uitvallen.
Bij dat onderzoek is Kamerlingh Onnes
stelselmatig te werk gegaan. Door voor
loopige waarnemingen omtrent de samen
drukbaarheid van Helium bij verschil
lende temperaturen had hij volgens de
theorie een vermoedelijke kritische tem
peratuur afgeleid. Geheel volgens de
aanwijzing der theorie was de hoeveelheid
die noodig was gekozen, en de drukking
waartoe het Helium moest worden
op>gevoerd en de afmetingen van den zeer
ingewikkelden toestel, welke gebezigd
moest worden. En toen de beslissende
proef, die langdurig was voorbereid,
genomen zou worden, was een gansene
schare van geschoolde waarnemers, aan
ieder van welke een bepaalde werkzaam
heid was opgedragen, niet een 8-urigen
werkdag achtereen bezig maar het
dubbele daarvan.
En Nederland heeft reden er zich over
te verheugen, dat in het Leidsche
Kryogeen laboratorium gelukt is, wat noch door
Dewar, noch door Olzewski was tot stand
gebracht.
28 Juli 1908. J. D. VAX DEK WA A r,s.
Journalistiek en beschaving.
Onlangs mocht ik hier van De Priii.f
spreken en zelfs kwaadspreken,
zeggendedat het zulk een verheven blad kwalijk
voegde (juist vanwege zijn illustre naam)
ZDO leelijke en onmenschelijke prentjes
over een spoorwegongeluk op te nemen.
Edoch, deze Prins blijkt in de boosheid
slechts een zuigeling, vergeleken bij zijn
ouderen en vermaarderen Franschen broeder
l'Illttxtration, die ia zijn nr. van 4 Juli 1,1.
waarlijk nog heel wat anders ... oplepelt"!
Niet zoo maar een »nkel stervend gelaat
of gebroken, slap lichaam biedt l'Illustratioii
zijnen lezers ter verpoozing en'genieting
aan, doch vijf keurige photo's, die niets
minder dan wie execiitloii capitalec» Anna»:
zoo nauwkeurig mogelijk in beeld brengen.
Kerst zien wij den veroordeelde naar de