De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 9 augustus pagina 2

9 augustus 1908 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

D.E AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1624 Belgiëverboden, als ware ik de pleger van een werkelijk misdrijf. Waarom toch betoonen de Europeanen, die den Tnrken hun roerloosheid verwijten, zich zoo vijandig tegenover de Jong-Turken? Waarom verleenen zij niet eens hun zedelijken steun aan een partij, die juist werkt om het volk zijn plicht te leeren en tot handelen voor t o bereiden ? Dit kan in de eerste plaats als volgt ver klaard worden. Europa wil wel alle oproerige daden tegen het Ottomansche Rijk gericht, aanmoedigen; maar een beweging, welke de opkomst van een constitutioneel Turkije ten doel heeft, helpt en duldt Europa niet. Zoo dra een Turksche opstand uitbrak, zou Rus land bij 7. zeer gemakkelijk een voorwendsel tot gewapende inmenging vinden: het zou eenige Bulgaren verkleeden als softa's 3) of als Turksche soldaten om een klooster of een geestelijke school aan te vallen. Dit zou vol staan om de Turksche opstandelingen van fanatisme te betichten en den toorn tegen hen te ontketenen van het Christelijke Europa, dat altijd tuk is op het toebrengen van nieuwe slagen aan den Islam. Abdul Hamid leest gestaag de geschiedenis van Lodewijk XVI en bepeinst de ongelukken van dien vorst en de taktiek zijner tegen standers. Hij zal niet vreezen zijn voorbeeld te volgen; iaj zal een vreemde krijgsmacht binnenhalen om hem te helpen in het ver pletteren van zijn eigen onderdanen. Ik kan niet zonder huiveren denken aan de gevaren weike zulk een revolutionaire beweging zou medösleepen voor de integriteit en de onaf hankelijkheid van mijn land. Het gebeurde met Egypte is genoeg om onze vrees te wettigen. Wij willen verbeteren al wat wij hebben, doeh nooit breken met het verleden, nooit den historisehen en nationalen samenhang verscheuren. Gréard heeft gezegd : Een volk, dat zich van den geest der traditiën geweld dadig losrukt, is een boom zonder wortel, die neerploft bij den eersten adem van den stormwind". De Tnrken, 't zij jong of oud, begrijpen deze waarheid instinctmatig. Het gevaar schy'nt hun groot toe; zij berusten; men moet zeggen zij de hand kussen zoo lang men haar niet kan afkappen. Groot is het lijden in den lande en men is ten einde geduld, ieder gevoelt het; maar 't is schoon, het kwaad te verdragen, wan neer zijn genezing door kwakzalverij andere ziekten zou verwekken, nog verderflijker voor het welzijn des vaderlands. Het mag niet gebeuren, dat een revolutie, na de beste krachten der Turken te hebben uitgeput, het nageslacht niets anders o verlate dan een schoone herinnering. Een staatspartij is niet gerechtigd, voor het bereiken van een onzeker doel, de burgerB pry's te geven aan het martelaarschap. De groote menigte, gelijk de zee gehoorzaam aan alle winden, gevoelt meer dan zij nadenkt. Op de verlichte vaderlanders rust de plicht, aleer te handelen, het zedelijk recht en het geschikte oogenblik voor een onderneming ernstig te wikken en te wegen. Het staat ieder vrij, zich voor het geluk van den naaste te offeren; maar niemand ma* de belangen en het bestaan van een geheel volk op het spel zetten. De Europeanen hebben ongelukkig geen zicht op al deze overwegingen. Zij zien maar n ding, namelijk een reeks van op Europeeschéleest geschoeide hervormingsontwerpen, die zij vijftig jaren lang bijdePorte 3) De naam voor de studenten in de Muzelmansche god- en rechtsgeleerdheid. cJ'miüdon. Een huwelijk van 'n half uur DOOR L. H. A. DRAB B E. Het was er altijd heel heminlijk, in 't atelier van onzen vriend Helmers, vooral de Zondag namiddagen des winters, als hij geen lamp opstak en wij genoeglijk om bet knappend haardvuur zaten te babbelen, grillig-fantas tisch belicht door den rossig-laaienden gloed. Zelf sprak hij nooit druk, maar hij kon har telijk lachen om de verhalen van anderen en hij was een van die menscheE, die met 'n klein gezegde, met 'n enkel gebaar 'n gezelligen pratebol aan den gang weten te krijgen. Zoo herinner ik mij 'n verhaal van Hendrik Ooms, waar we allen om proestten, maar dat Helmers. ondanks pertinente betuigingen van 't tegendeel, als fait historique" niet aanneemlijk achtte. Toch was Hendrik Ooms niet iemand, die OM 'n praatje verlegen was; en ook vielen, onzes inziens, zijn persoonlijke eigenaardigheden geheel binnen het kader van de zonderlinge geschiedenis, welke hij ons deed. Hoe dit zij, onzerzijds achtten wij geen termen aanwezig, aan de geloofwaardig heid van z'n anecdote" te twijfelen en het hardnekkige standpunt van den gastheer te billijken. Het kwam zóó aan. Wij hadden het over de vreemde huwelijken van tegenwoordig, huwelijken zonder deugdelijken basis, abrupt gesloten en ploteeling, ah vallende sterren, aan het firmament des burgerlijken levens wederom verdwenen. Helmers beaamde dit ten volle, ja, bsvestigde deze uitspraak met de bewering, dat hij in zijn lainilie alleen reeds drie gevallen kende van huwelijksontbinding na n jaar getrouwd te zijn geweest. Toen sprak Hendrik opeens: o, dat is nog niets; ik heb 'c record geslagen, ik ben maar n half uur getrouwd geweest!" Wij keken uitermate verrast op. Van eenig huwelijk zijnerzijds hadden we nooit iets ge weten en van 'n huwelijk van 'u half uur ter wereld nimmer gehoord. Natuurlijk vroe gen wij hem, zich nader te verklaren. Het is verleden zomer gebeurd, dus begon hij z'n verhaal, en ik heb 'r tot dusver over gezwegen, omdat de gebeurtenis me des tijds 'n nogal pijnlijk figuur deed slaan; maar och, langzamerhand raak je over de emotioneelste dingen heen, tot je er eindelek heele maal onbevangen tegenover staat en je eigen met zekere verwondering afvraagt, of je 't wérkelek wel hebt beleefd; tenminste zoo is 't müvergaan. Hier zweeg Hendrik even en tuurde m de vlammen van den haard, als zocht hij 'n aanknoopingspunt voor z'n verhaal. Dan her nam hij: jullie moet dan weten, dat 'r hier in de stad 'n jonge neef en nicht van me wonen, familie van moederskant, twee beste, indienen en die onuitgevoerd zijn gebleven. Dat is hun genoeg om tot de luiheid en onbe kwaamheid der Turken te besluiten. Zij ver geten by het opsommen van hun grieven. zich af te vragen, zooals Prof. Van den Berg 4) doet ... of bijgeval de Turk niet beter is dan zijn roep; of niet de vertoogen der Europeesche diplomaten, die met den Islam slechts oppervlakkig bekend zijn, kwade raadgevingen beratten; en of niet die diplomaten, deze raadgevingen met vreesaanjaging versterkende, de Pasja's ge noopt hebben, zich vaak met uitvluchten te behelpen. Men kan een handig diplo maat wezen, zonder bevoegd te zijn tot het oefenen van een heilzamen invloed op de wetgeving van een Oostersch volk, eu genoeg wijsgeer te zijn om te be. rij pen, dat de leidende beginselen van de Westersche wetgeving, gezwegen nog van de Weatersche wetten zelve, onmogelijk in Turkije in toepassing zijn te brengen. Inderdaad, men most zich afvragen of de fout niet veeleer ligt in het voorgesteld meiicijn dan in den aard der Turken. Zij die ons te goeder trouw verwijten doen, beschouwen ons u'.t een anderen hoek. De Turken zijn weerspannig tegen de beschaving, omdat zij niet het Christend )m hebben om helsd, omdat zij geen alcohol drinken, omdat zij hunne gedecolleteerd s vrouwen niet op danspartijen brengen, enfin, omdat zij hunne inzettingen niet naar Europa's genoegen willen omkeeren. De Tur* zegt het Fransche kamerlid Messimy is een onverzoen lijk tegenstander van alle verandering, van allen vooruitgang." Neen, hij is volstrekt niet bang voor nieuwe vormen, voor verandering; hij is alleen bij een al te enelle gelijkmaking beducht voor het opsluipen van zijn eigen persoonlijkheid en van het nationaal karakter in de aan raking met de Europeesche regelloosheid. Deze voorzichtigheid, die uit liet instinct van zelfbehoud voortkomt, is ceu eigenschap en geen bewijs van gebrek aan bekwiamheid. Auguste Comte kent den Turken het ver mogen om vooruit te gaaa volmondig toe. Hij gewaagt met bewondering van hun ,,edelen aanleg en gezindheid om zich te echaren bij den vooruitgang van het Westen". Hij ver wacht van hen meer dan van de Grieken. De bekende Hongaarsche Oriëntalist Prof. Vambery is deze meening toegedaan: Vermag hettrotsche,'aanmatigend Europa n voorbeeld van natuurlijke schrander heid te bieden, dat op gelijke lijn kaa ge plaatst worden met hetgeen de volksklasse van do Turksche maatschappij hij do eerste zitting van het Onomansche Pa; Iement leverde? Een paar dagen volleden voor een volk, dat eeu.vf-uhtng aan het volstrekte absolutisme g^wind was, om zich de bijzonderheden van het constitu tioneel en parlementair etelsel eigen te maken. Uit den schoot van dit Parlement verhieven zich iedena.«s. die over politieke vrijheid en zelibesluur uitleidden en over het hoofd van der> staat en de r^georing meeningen durfden uitspreken, welke in de op parlementair gebied 't verst gevorderde Staten opschudding zouden hebben ver oorzaakt. En 't vaaren toch slechts een voudige Turken, die spreker?, en elke pretentie was hun vreemd". 4) Mr. L. W. C. van den Berg, Neder landsen. Orientuliat, geb. 1845, laatstelijk: hoogleeraar aan het Indische Instituut te Delft. Onze geleerde landgenoot wordt door Ahmed Riza in dit wei k meermalen als autoritei' aangehaald. Ve.it. hartelijke menschen, die zich over m'n een zaam leven erbarmen en me eike veertien dagen te dineeren vragen, wel te verstaan, ze vrdgen me niet telkens, maar dat gebeurt bij contract, ongeschreven, begrijp je? De man is procuratiehouder bij 'n bekende firma in tabak; je zult zeggen, wat doet dat er toe, maar 't staat toch wel even in verband met m'n huwelijk van een half uur. Van den zomer, 't was in Juli, gir.g 't jonge paar met vacantie uit stad, naar familie; ue meid bleef achter; ik wist wanneer ze zouden terugkeeren. En twee dagen vóór hun thuiskomst, loop ik 's middags in 't Paik te kuieren, toen ik iemand tegen kwam, die me oplettend aankeek;' ik keek ook hém aan en ineens herkenden we mekaar; 't was 'n kennisvan me, die 'n jaar of twaalf geleden uit Amsterdam was wesgegaan en dien ik sinds niet meer gezien had. De ontmoeting was heel hartelijk, van weerskanten; hij had'n baardje gekregen en ik had 'n baardje gekregen en daarom hadden we mekaar niet oniniddellek herkend. Na wat heen en weer praten over ditjes en datjes, vroeg hij me: ben je getrouwd, Oomsï" En of de duivel, of 'n ar.dere plaaggeest 't me ingaf, dat wonderleke oogenblik, ik weet 't niet, maar ineens kreeg 'k de onweerstaan bare lust om me tegenover hem eens heel voornaam voor te doen en de deftige woning van m'n neef en nicht voor de mijne te ver slijten. Mogelek kwam 't wel daarvandaan, dat ik dien morgen nosal erg in de penurie had gezeten vanwege 'n paar onbetaald ge bleven quitanties, enap je? Ja zeker, ant woordde ik, ik ben getrouwd, nog niet lang, 'n paar maanden nog maar, j ij ook ? Nee, hij was nog steeds ongetrouwd. Wil je m'u, boveuwoning eens zien, amice? vroeg ik hartelijk, 't is hier dichtbij, aan de Van. Eeghenstraat. Je hadt z'u gezicht moeten zien, ik kon merken, dat de naam vau die fatsoenlijke straat hem verraste I Nou, dat vond-i 'n aardig vcorstel; rnadr, zei ik, tot m'n spijt kan 'k je niet aan m'n vrouw voorstellen, want die is voor 'n paar dagen de stad uit. We gingen, druk pratend, op stap. Onderweg zat 'k, eerlek gezegd, wel 'n Leelje in transes voor de meid; want als die plompverloren met de boodschap voor den dag kwam, dat meneer en mevrouw uit waren, dan viel m'n gansche pocherij in dui gen. Achteraf betreur ik 't diep, dat ze die woorden niet wérkelek heeft gezegd, ach, hoeveel schaamtegevoel zou me dan bespaard zijn gebleven! Maar laat 'k niet vooruit loopen. We kwamen aan't adres. Ik belde. Heb je geen sleutel? vroeg m'n amice. Daar begon 't al! Nee, zei ik zoo onbevangen mogelek, die heb 'k schijnt 't in m'n anderen pantalon laten zitten. De meid trok open. Ze ziet mij en laat me natuurlek als volkomen vertrouwbaar individu naar boven gaan. Nog vóór zij iets kon beweren, «prak ik, haastig eenige treden opspringend: Gonne, ik kom maar even wat halen, ga jij je gang maar." Lekker, ze ging weer terug naar de keuken, ik had vrij spel. M'n amice was me gevolgd en samen betraden we de voorsulte. -?Jonge, Ieder is het erover eens, dat de kracht en de lotsbestemming eens volks van den graad zijner zedelijkheii afhangen en dat de wer kelijk duurzame superioriteit in de zielseigen- ' schappen gelegen i?. Zielskracht is vooreen volk het essentieele, het onontbeerlijke; niet bedrijvigheid in den handel of geoefendheid in geldzaken. De van aard bescheiden Turken zijn over 't algemeen verstoken van wetenschappelijk onderwijs en kennis. Dan deze onwetendheid verhindert ze niet groote hoedanigheden van hart te bezitten. De eenvondigen bezitten een helderder inzicht van het goede der deugd en onderkennen het ware goed van het schijn bare en of gesierde. De ontdekkingen der bio'ogie pleiten o'ok niet ten onzen iiadeeie; zij bekrachtigen de beroemde spreuk van Ju?enalis: Gezond is de geest in een gazond lichaam''. Zij getuigen. dat de deugd zich rast paart aan door dron kenschap en uitspatting bedorven lichamen. Indien er betrekking is tnsschen de lichame lijke en de zedelijke gesteidh. id des tuenschen, tusschen de ontwikkeling van zijn organen en die van zijn gevoelens gelijk Cabania 5) met zooveel gload staande hield , indien er eindelijk nauw verband bestaat tusschen de zedelijke hoog'e der enkelingen tn het welzijn der samenleving: d<in verdient een volk a leen in stand te blijven door zijn lichamelijk en zedelijk overwicht in den boe zem van het menschdom. Bij de Turken is de stof, die dient om een volk te vormen en te behouden, vau da beste soort. Hun gezond, stoer lichaam; hun flink, rond- en eerlijk karakter, hun diepe eerbied voor orde, zijn zoovele vaste waarborgen van voortbestaan en toekomstig geluk. Zoo de roem van een volk gelegen is in het verdienen van de achting dtr andere natiën, hoe komt het dan, dat de Turken, met zulke zedelijke hoedanigheden begaafd, waardig gekeurd worden om uit lïuropa ver dreven of geplaatst te worden ouder voogdijfchap van die Mogendheden, wier eerlijk heid en welvoeglijkheid meer dan twijfel achtig zijn ? Is dit soms da wijze waarop het rechtvaardige menschdom wijsheid en deugd meent te eeren en te beloonen ? Zoo de onbek w aamheid der Turken on hun land te besturen bewezen ware, zou ik mij afvragen of men dan noodzakelijkerwijs een slechtaard, huichelaar of bandiet moest wezen om een S'aat te regeeren, In dat geval zou Frederik II gelijk hebben gehad toen hij zeide dat wijl de menschen onder elkaar hebben uitgemaakt dat het laag is zijn ever.rjaaste te bedriegen, men naar een uitdruk king heeft gezocht om ds zaak te verzachten eu men het woord politiek daarvoor gekosen heeft." 't Is bepaald u:t dezelfde overweging, dat in Amerika in dien goeden tijd, toen Tocqueville zijn Democratie schreef, de fatsom'ijke en deugdzame lieden zich onthielden van elke deelneming aan politieke zaken". Men spreekt van da onbekwaamheid der Turkt'ii om hun land te hervormen. Maar is er dan eenige h: rvormiug die roodzakelij »er, die dieper is dan de zedelijke hè. vorming van het individu? Zoo de zedelijke volmaking liet laatste, het ware doei van alle werk zaamheid, vaa alle staats- on godsdienstinstellingen is; indien alles op haar moet uitkomen, zou het dan tiet onbillijk zijn een volk, dat dio volmaking, die kostbare kroon van het gebouw der menschheid, heeft kunntn bereiken, voor onbekwaam uit te krijten? Bestaat er een. verachtelijker laagheid dan om o) Fransen genees- on natuurkundige (1757 - 1808). jonge, ztid-i, dat ziet'r anders uit dan twaalf jaar geleden!'' Ja, hé? antwoordde ik, me innig gevleid voelend, ondanks de valschheid van m'n glorie, ik woon hier wel aardig, vin je niet? Hij liet over alle voorwerpen, z'n nieuwsgierige blikken dwalen, over de mooie spiegel in eikenhouten lijst, over de glan zende ebbenhouten piano, over de mollige groene crapauds, enfin, hij kreeg in de gaten, dat ik 'n man in bonis was geworden; en 't grappige van de historie is, dat do rol, die ik speelde, zeer suggestief op m'n ver beelding inwerkte, zoodat m'n eigen klein, armzalig hok van 'n kamertje, driehoog, mij tóen iets zeer fabelachliga scheen; ik geloof, dat ik waarachtig geloofde, in de Van Esghenstraat te wonen. M'n verbaasde amice iiad vooral oogen voor de mooie divan met pluche kleed en voer de prachtige palmen, die dat fraaie meubel overwelfden; hij wou 'r zelfs al op gaan zitten, maar ik liet hem toch eerst nog van de achtersuite genieten. Met breed gebaar van légance opende ik de partebrisée. Hij trad binnen. En daar zag-i me 'n eikenhouten buffet en 'n dito tafel en 'n magnih'que damesbureautje en er hing 'n fijne gloeilichtinstallatie boven de tafel, mst 'n kettinkje er aan om 't licht te temperen en in de hoek, tusschen 't bureautje en de schoorsteen, stond 'n complete gas-inrichting om water op te koken, heelemaal van schit terend gepoetst koper, enfin, al wat m'n amice zag was inderdaad oogverblindend. Dit is jullie woonkamer, zeker, merkte hij op. Ja, zei ik, hier plegen wij te wonen, riante kamer, hé? M'n amice was middelerwijl het schrijf bureautje genaderd en keek met veel belang stelling naar de vele portretten die er op stonden. Is je vrousv hier bij?vroeg-i. Ja zeker, ze ia driemaal vertegenwoordigd, deze persoon is mijn vrouw, antwoordde ik, wijzend op de beeltenis van m'n nichtje. Hij nam 't portret in z'n hand en betuurde het aandachtig. Wel 'n lieve verschijning, complimenteerde rn'n kennis. Dank je, zei ik, dat is ook mijne meening. Ze lijkt me blond, niet? Ja, ze is blond. Aan z'n glimlachje, aan z'n manier van neerzetten en zoo, kon ik heel goed merken, dat-i niet vrij was van jaloerechheid op mijn buitengemeen levensgelak; maar diU juist streelde me, want als hij ui'n kamertje driehoog had gezien, dan zou-i zeker geen medelijden inet me gohad hebben: zóó is de mensch. Op 't bureautje stonden ook diverse mans portretten, vooral de facie van m'n goeden neef was in overvloedige mate aanwezig. Dat is haar eenige broer, haastte ik me te zeggen, hij lijkt wél op m'n. vrouw, vin je niet? Nee, dat kan 'k niet beamen, contrarieerde m'n amice. We stapten de veranda op en genoten daar even van 't rijke uiUicht op de tuinen. Je woont hier puik, hoor, puik, kweelde het aan m'n ooren. Toen nam 'k 'm maar weer mee naar binnen. En op de bonne foy, heimelijk vertrouwend op z'n discretie, vroeg ik, of-i iets gebruiken wou; och, alsd ja had gezegd, dan had'k in vredes naam maar de katten besnuffeld; maar hij zei redenen van staats- en eeredienst een natie te beleedigen tn te belasteren, welke ge vallen is juist wegens haar goedheid? Kent men ook een nobeler en edelmoediger taak dan haar dien glans en die grootheid te her geven, waarvan niemand het recht heeft haar te berooven ? O, hij die niet zijn gansche leven offert om zijn vaderland en de menschheid te die nen, kent voorwaar het echte geluk niet. Geen voorspeel, geen genot, stoffelijk of verstandelijk, kan in de plaats treden van de zaligheid, weike men deelachtig wordt bij het vervullen van een heiligen plicht, des te heiliger, omdat hij geldt d» veulediging van een volk, dit on jolukkig i? veeleer óloor zijn deugden dau door zijn gebreken. Miïiisteriëele willekeur. Bij Koninklijk besluit van M .Mei 1900 no. 58 genomen op voordracht en onder contrasigne van den Ministor van Finan ciën mr. de Meester bevattende eene algemeene regeling voor het personeel van de administratie der registratie, is in artikel 187 sub letter <; bepaald, dat aan de ambtenaren ontslag wordt verleend: met het pinde van het kalenderjaar waarin zij den vollen ouder dom van 70 jaren hebben bereikt." Volgens art. 212 is dit besluit in werking getreden op l Juni 19U6. Vóór dien tijd bestonden geene bepalingen omtrent den leeftijdsgrens. Zij zijn in navolging vau 't geen kort te voren bij de admiuistratio der liirecte belastingen enz. plaats had in 't leven geroepen omdat het van tijd tot tijd voorkwam, dat amb tenaren boven 70 jaren, hoewel minder ge schikt geworden, niet tot vrijwillige ontslagname waren te bewegen, terwijl het voor den Minister, om verschillende rede nen, soms moeilijk was het), ongevraagd, voor ontslag voor te dragen. Maar vooral werd ook de maatregel ge nomen, om cene betere en meer gestadige promotie te bezorgen, niet bet minst gewenscht voor de eventueel te benoemen hooi'Jambtenaren, die als zoodanig niet te oud moeten optreden; in een woord, om steeds een flinken geest in het vak te houden, even als daaromtrent bij de wet, of maatregelen vau algemeen bestuur, be palingen bestaan voor de militairen, de ambtenaren vau den Waterstaat, de poste rijen, enz. Het hiat zich begrijpen, dat gemeld be sluit door de ambtenaren der registratie mot gemengde gevoelens ontvangen werd. Da jongeren vonden er aanleiding in om zich te verheugen, wegens het vooruitzicht op snellere promotie; doch de ouderen, die den 70-jarigeii leeftijd naderden, of overschreden hadden, voelden zich minder aangenaam aangedaan. Vooral de laatsten, die reeds 71 jaren of ouder waren, moesten, bij gebrek van overgangsbepalingen daaromtrent ia het besluit naar onze meeuing eene groote leemte, en zeer onbillijk jegens hen, welke niet op dio voorwaarde benoemd waren volgens eene aanschrijving van don Minister, reeis op l Oetober 11)00 af treden, terwijl kort daarna de 70-jarigen moesten volgen, evenals zij, welke in 1907 dezen leeftijd bereikten. £n laatstgomeld. jaar zou dan het besluit in volle werking zijn; uitzonderingen hierop komen in het besluit niet voor. Desniettegenstaande doet zich het feit voor, dat een hoofdambtenaar der registratie gelukkig nèeu ik drong niet verder aan. We gingen terui; naar de voorsuite, -.vaar hij zich plaatste op de zachte divan en ik mij op een van da crapauds; uit''t kistje sigaren, in de hoek van de schoorsteen indeaniere suite, hooi ik htm 'nsigair aan. Z>o bleven we nog '11 kwartier'je genoeglijk ken veler. Maar om je de waarheid te zeggen, had ik't vreemde, Ma'iterlinckachtige gevoel, aisofde zielen van in'ji neef en nicht om int? lu'en waarder.; m tig was ik beslist niét; het ontzettende ophakktn begon me van lieverlee te o'";sedeereu. Het meest benauwde me nog de gejachte, dat 't wel 's in hem op kon komen om me te vragen, of-i kon blijven eten, sn ik heb later m'n hersens gepijnigd met de vraag, wat 'k hem dan zou hebben geantwoord; maar 'c is nu al zooveel maanden geleden en ik weet 't EÖ.J niet. Daaruit kunnen jullie dus opmaken, dat-i 't nié1; vroeg, gelukkig; 'n gevoel van weldadige verlichting gaf 't me, toen-i uit z'n eigen opstond. Ik ging met 'm mee. En toen we bovenaan de trap stond-rn, gunde hij me nog even 'n blik in z'n ziel; j.i, da's gek hé? de menschen denken altijd dat je met 'n blin Idoek voor loopt! Hij zei me: zeg, Ooms, nou moest je 't nog's zoover zien te brengen, dat je met je vrouwtje 'n huis met tuin kon bewonen, hé?" En m'n lippen antwoordden 'm: ja, daar zeg je zoo iets, dat trappen klimmen is vermoeiend op den duur." Maar in m'n eigen dacht 'k: ik snap je man, in je hart ben je dol blij, dat 'k nog maar alleen 'n bovenhuis kan betrek ken, jij wilt in e nu elïetjes laten voelen, dat ik 't aardsch ideaal nog lang niet bereikt heb, ik heb jou in m'n zak, huichelaar. Wat 'n zielenproever ben ik, hé? Enfin, we gingen naar beneden, ik opende voor hem de deur, hij stapte 't sioepje af, ik volgde. En toen ... jongen?, nooit van rn'n leven heb ik rae zOO overstuur gevoeld als op dat oogenblik, toen 't noodlot z'n ellendige kwajongensstreek over m'u hoofd uitstortte; 't we) d me giotn eu geel voor de ooger, want op tien buizen afstamls zag 'k nae waarachtig m'n neef en nicht aan komen. Ze hadden ons gezien. Op 't gezicht vau m'n neef las ik duidelek n verwondering n lichte verontwaardiging; m'n cichtjes gelaat bevatte sporen van ongeveer gelijke gemoedsbewegingen. Het brutale stuk, niet 'n wildvreemde uit hun huis te stappen, moest hun natuurlek 't allereerst zijn opge vallen. Ik kon niet wegvluchten, ik moest ze tegemoet gaan. Bonna mine a, mauvais jeu te zetten, was 't eenig wijsgeerige dat 'k doen kon. M'n aoiice had nog niet direct erg in m'u naderend fatum, hij praatte te druk; maar me dunkt toch, dat-i aan rn'n gezicht moet gtzien hebben, dat 'r iets geweldig* in me spande. M'n neef en nicht hielden stil; en pro forma htel gewoon zei m'n neef zoo Hen, hoe gaat 't?' Dag Max, komen jullie nu al thuis?'' vroeg ik. Ja," ant woordde m'n neef, ,,'k heb vanmorgen van de patroon 'n telegram gekregen, bij moest op reis voor 'a sterfgeval." O, o, juist, dat tref je niet, stamelde ik. M'n kennis deed inmiddels niets anders dan die twee en domeinen in de provinciën *) z\jn naam is on verschil lig; het is om de zaak te doen die in Augustus 1837 geboren werd, en alzoo in 1907 had moeten aftreden, nog steeds in functie is. Zou dit gedoogen, van welken an leren minister ook, ons ten hoogste verwonderen, niet alzoo van den oud-minister de Meester, wiens constituoneele zin blijkbaar weinig ontwikkeld is. Getuige o.a. het voorgevallene bjj de behandeling der wet op de middelen voor 1906, toen in de Eerste Kamer der Staten-generaal nadat in de Tweede Kamer daarop ook reeds aanmerkingen waren gevallen het lid mr. Vening Meinesz «iet kon nalaten daaromtrent aan den ministor een ernstig verwijt te richten. Dit feit werd, op geestige wijze, in dit week blad in beeld gebracht door eene plaat, waarop genoemde afgevaardigde, als Mozes, den minister de Meester de wet voorhoudt. Daar de Minister onmogelijk bekend kan zijn met den leeftijd van alle tot zijn Depar tement behoorende ambtenaren, bestaat de mogelijkheid, dat do hoofdambtecaar aan bot Departement, dio daarvoor de eerstgeroepene is de Hoofd-Directeur der regis tratie verzuimd heeft den Minister op de zaak te wijzen, zoodat deze ambtenaar dan de schuldige zou zijn. Bij de bekende activiteit van dien HoofdDirecteur kunnen wij dit echter niet aan nemen, en zulks to minder omdat ons ter ooro kwam, dat de Minister wel degelijk met de zaak is in kennis gesteld. Zonder stellige tegenspraak nemen- wij dus aan, dat laatstgenoemde hier de volle verant woordelijkheid draagt. Dit is te meer on verklaarbaar omdat hij zelf het organiek besluit heeft uitgelokt. Kan, vraagt men wellicht, daartoe ook aanleiding bestaan in bijzondere verdiensten van eerst bedoelden Hoofdambtenaar. Ons is daarvan nooit iets gebleken of bekend ge worden. Maar al ware hij nog zoo ver dienstelijk, dan zou dit toch geen reden mogen zija, om van het organiek besluit af te wijken. Of heeft men ooit vernomen, dat zulks plaats had ten aanzien van hoogleeraren bij het Hooger Onderwijs, die den mede voor hen gestelden leeftijdsgrens van 70 jaren bereikten? Ons is daarvan geen voorbeeld bekend. K n toch waren onder dezen ongetwijfeld velen, die nog met volkomen toewijding en onverzwakten geest hunne betrekking ver vulden. Zeer benieuwd zijn wij er naar of ook de sedert opgetreden Minister van Finan ciën die ongetwijfeld aan het Departe ment met de zaak zal worden in kennis gesteld ? deze verkrachting van het orga niek besluit voor zijne verantwoording zal willen nemen. Dat dit hoogst onbillijk zou zijn is dui delijk. In de eerste plaats jegens de amb tenaren, welke reeds genoodzaakt werden om af te treden, en waaronder zeer ver dienstelijken waren, die nog niet volkomen toewijding hunne betrekking naar eisch vervulden en gaarne, ook uit een geldelijk oogpunt, nog in dienst waren gebleven, Dit zou echter komen op rekening van den Minister de Meester. Maar iu de tweede plaats zeer onbillijk jegens den eventueelen opvolger vau bovenbedoelden Hoofdamb tenaar, wien thans de hem volgens het organiek besluit toekomende promotie wordt *) De bedoelde persoon heeft sedert wij dit stuk ontvingen, naar wij vernemen, zijn ontslag genomen. EED. menschen in bespiegelende verbazing aan gapen, hij begreep er letterlijk niets van ; ja, dat gezicht van m'n amice moet toen wel 'u. zeer bizonder verschijnsel zijn geweest. Maar toen kwam de clou. Plotseling hoorde ik heui zeggen: mevrouw, 't is me 'n heu-ch genoegt-n uwe kennis te maken, mijn naam is XXX, ik ken uw man nog van vroejer, we waren altijd nog al veel eamen." Toen toonde m'n neef weer 'n vreeselek merkwaardig gezicht; zeer duidelek leesbaar was 't, dat i ons allebei voor krankzinnig hield. Maar van perplexe verbaasdheid kon-i niet dadelek iets zeggen. M'n amice scheen ook iets onverklaarbaar penibele, iets gcdwongens in de situatie te bevinden; '11 beetje gepikeerd zei hy tegen mij : 't was nu eigenlek wél zoo beleefd van je geweest, Ooms, als jijzelf mij aan je vrouw had voor gesteld l" Wat is dat ? vroeg m'n neef, zijn vrouw ? pardon meneer, 't is mijn vrouw ! ' Uw vrouw ? vroeg m'n amice lachend, deukend aan 'n. scherts, neen, dat weet ik uu heel toevallig beter, mevrouw is uwa zuster. Wat blieft u ? vroeg m'n neef. Ik moet jullie eerlek bekennen, jongens, dat m'n ziel 't gevoel bad, alsof ze onderstboven werd gekeerd. Maar juist op dat intens dwaze oogenblik gaven de geheimzinnige krachten, die om ous heen zijn, mij de verlossende ingeving; want ik moest, met allo geweld, tegenover m'n bedotte vrind de mystificatie tot 'u behoorlek einde brengen. Och ja, zei ik tegen m'a neef, dat is ook zoo, meneer vergist zich, 't is jouw vrouw, je hebt gelijk, hoor, neem ons niet kwalek; adieu, jongeluidjes, ik kom stiaks thuis, Betsy, gegroet. En toen nam ik m'n amice gemoedtlek bij den arm en troonde hem mee. Wat dos je toch raYir, zei hij. M'n inwendige wezen proestte 't uit; maar met prachtig inge houden emotie verklaarde ik : och, 'k zal 't je zegatn, m'n arme zwager is geestelijk niet heelemaal in orde, d'r is vroeger iets met 'ai gebeurd en dat is naar z'n hoofd geslagen; hij heeft buien van helderheid en buien van waanzin; vandaag ziet-i nou weer z'n zuster voor z'n vrouw aan, overmorgen heefc-i misschien weer 'n andere hallucinatie ; en 't beroerde is, je moet 'm dan maar toe gaven, want hij is niet heelemaal ongevaarlek, begrijp je?" Godlof, m'n amice begreep volkomen en bleef ook volkomen in de illusie, waarin mijn brutale stuk hem had gebracht. Eu dien avond ging 'k schaamtevol naar de Van Eeghenstraat. M'n goede neef was 'r niet; m'n nichtje bekende ik alles. En ze lachte goedig, och ja, ze verdragen nog al veel van me, ze kennen me wel. Maar toch kon ze niet laten om te vragen, hoe zóó iets absurds in m'n hersens kon opkomen. En op die vraag ben 'k tot vandaag't antwoord schuldig gebleven. Nu weten jullie 't ver haal van m'n grootscheepsch huwelijk van 'u half uur." l

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl