Historisch Archief 1877-1940
N«. 1625
DE AMSTERDAMMER
A°. 1908
WEEKBLAD YOOE NEDERLAND
On.cLer recLetöti© -van. IMIr. IEL IE3. L.
Dit nummer bevat een bijvoegsel. uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDOHF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar, bjj vooruitbetaling , H mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0-121/»
Zondag 16 Augustus
Advertentiën van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer f 0.25
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 40 Pfenuig.
INHOUD: ?
VAN VERRE EN VAN NABIJ: Zedelijke
verwording, door JE. Neerlands eer, door
d. K. Een communiqué, door mr. J. A.
Levy. De deelneming van niet-juristen
aan de burgerlijke rechtspraak, II, door mr.
S. J. Visser.?FEUILLETON: De geest de»
tegenspraak». Naar het Engelscb, van Brinsley
Moore. KUNST EN LETTEREN:
OudTooneel, door Stellwagen. Helene
Vacaresco, door Renéde With. Is photographie
kunst?, door Th. Molkenboer. Berichten.
VOOR DAMES: Aan mej. Daisy E. A.
Janius, door mevr. M. E. v. d. Velde-Pijnappel.
Het huwelyk van Josephine, door H. H.
Kassen voor moederschapsverzekering, door
M. C. Allerlei, door Caprice. UIT DE
NATUUR, door E. Heimans. Een goed
begin, met afb., door H. E. v. G. Het
Damplein der toekomst, met afb. door T.
Sanders. Johannes Hubertus L3onardus de
Haas, t, met portret, door H. Steenhofl.
Pictura Veluvensis"te Renkum, door Gerard
Koekkoek. Kunstnij verheid, opmerkingen,
door Huib. Luns. Teekeningen van
Engelscbe humoristen, opnieuw uitgegeven,
door Cornelis Veth. FINANCIEELE EN
OECONOMISCHE KRONIEK, door v. d. M.
en v. d. S. Boekaankondiging.
SCHETSJE. DAMRUBRIEK. SCHAAK
SPEL. ADVERTENTIES.
MHiiiiiiitiiimuuiimimuiiiiiiu
Zedeljjke verwording.
Het is nu al een gemiddeld
menschenleven, dat wij, overigens brave en
achtenswaardige burgerlieden, vechten
laten vechten althans in Atjeh. Slechts
de ouderen onder ons zouden zich nog
kunnen herinneren, dat dit niet zoo was of
zoo behoorde, maar wij zijn overtuigd
dat zij zich als wij in de onvermijdelijk
heid hebben geschikt, dat zij als wij niet
anders weten of zelfs een brave en
achtenswaardige natie mag (laten) vechten.
Slechts als de jaarlijksche rekening wordt
opgemaakt, komt hier en daar iemand
tot de conclusie, dat de liefhebberij
nog al wat geld kost en
menschenlevens, en hij slaat met een zucht de
pagina om en kijkt eerst weer wat
tevredener als hij bemerkt dat het in
de tabak en petroleum nog zoo slecht
niet staat, dat de transportmaatschappijen
en de leveranciers van kleeding en fourage
goede zaken maken, dat de militaire
promotie wat gauwer gaat, en de
nuchtarheid, waarom wij terecht bekend staan,
wint het weer van onverstandige teer
gevoeligheid. Het hoort er nu eenmaal
zoo bij; wie het doel wil moet ook de
middelen willen, en met de begrooting
van het nieuwe jaar komt weer het verlof
tot doorvechten; wie zal zeggen hoe
lang nog, wie kan gelooven, dat het ooit
uit zal zijn? Wij hebben er ons leven
nu toch eenmaal op ingericht, nietwaar,
en het is zoo moeilijk met een gewoonte
te-breken, ook al is het geen goede!
Nu zijn er helaas nog enkelen, ja zelfs
velen, die met tabak en petroleum en
al die andere mooie en goede en nuttige
dingen wel als koopers maar niet als
verkoopers in aanraking komen. Jammer
genoeg valt de gouden regen in onze
overigens toch zoo voortreffelijke samen
leving nu eenmaal niet, zooals de gewone,
evengoed op de onrecht vaardigen als op
de rechtvaardigen. Zoo zijn er voor wie
de balans niet sluit. Zij zien de
millioenen gaan maar niet terugkomen, en
waarachtig! zij zien ook bloed.
Er zijn menschen, die er niet tegen
kunnen, bloed te zien; maar ook dat kan
men afleeren, evengoed als men kan
afleeren gehinderd, verdrietig, veront
waardigd te worden over onrecht. En
ten opzichte van Atjeh en de dingen,
die daar gebeuren, hebben wij het in dat
afleeren al een aardig eindje gebracht.
Maar zoo nu en dan vergeten wij de
voorgepreekte les, dan komt opeens die
afschuw voor dat bloed weer boven, en
de met zorg gekweekte verstandelijkheid
wordt aan de deur gezet.
In zoo'n stadium zijn wij nu weer.
Men make zich niet ongerust, het is
al zoo vaak weer over gegaan, het zal
nu ook wel weer kunnen luwen, maar
wij moeten de zaak nemen zooals
zij is en erkennen, dat nu althans ons
gevoel het wint van ons overigens zoo
wei-beproefd verstand.
Het gevoel ziet scherp, en het aan
schouwt gruwelijke dingen. Een
Indischman, die het kon weten, naar men mocht
aannemen, heeft onder een schuilnaam
vertelt hoe afzichtelijk daarginds de oor
log gevoerd wordt in onzen naam. Wekker
heeft inderdaad ons gevoel gewekt en
onze verontwaardiging. Het is leugen,
het moet leugen zijn, daeht de brave
burgerman, gewend als hij reeds is aan
het onrecht, dat immers bovendien, zoo
als een Christenstaatsman had
voorgepreekt, verjaard" was. En de pers
waar zou ze ook heen als zij zich gaan
liet op haar gevoel? de pers riep
leugen" mee en streed een edelen wed
strijd om den schuilnaam van den leuge
naar te ontcijferen. Toch werd een
onderzoek bevolen, om ons gerust te
stellen, om onze onthutste teergevoeligheid
weer terug te voeren naar de banen
van verstandelijk overleg.
In plaats van de leugen" heeft het
onderzoek nu de Waarheid gebracht. Ziet
ons gev«el scherp, en dat is nu eenmaal
zijn gebrek, dan liggen leugen" en waar
heid niet zoover van elkaar: de waarheid,
zoo bevinden wij, is al zoo wat even
afschuwelijk, ja misschien nog afschuwe
lijker dan de leugen" het heeft willen doen
gelooven. Wekker verhaalde van wreed
heid, van ontaarding, van uitspattingen,
van noodeloos bloedvergieten. Wij kre
gen den indruk, dat het aantal ontaarden,
dat men vinden moet in elk oorlog
voerend leger, grooter, vél grooter was,
dan de gemiddelde noodzaak, zelfs dan
het gemiddelde voor de tropen, waar
dit hooger zal zijn dan elders. En reeds
juist om die noodzaak, om die verschrik
kelijke consequentie van den oorlog
verzette ons gevoel zich tegen deze.
Maar wat leert ons de waarheid, de
officieele waarheid neergelegd in het
militaire Atjehrapport van generaal Rost
van Tonningen, den chef van het Indische
departement van oorlog? Niet minder
dan dat deze ontaarding wordt
gesanctionneerd. Wat moet het toch voor een
systeem zijn, dat brengt tot zulk een
cynisme.
Men weet het uit de dagbladen: de
generaal geeft toe, dat op vrouwen en
kinderen wordt geschoten, dat zich...
verschuilenden zonder sommatie in hun
schuilplaatsen worden afgemaakt, dat
gepreste gidsen die verraad" plegen
worden gedood zelfs zonder vorm van
proces, dat... in een woord dat al die
dingen gebeuren, waartegen het beste in
ons zich met al zijn kracht verzet, in
de z wakke oogenblikken tenminste, waarin
wij ons laten meeslepen door ons gevoel.
Verkeerde menschenliefde" zegt de ge
neraal woordelijk, misplaatste teerge
voeligheid ! Eenmaal over de onrechtmatig
heid heen zijnde, is van toegevendheid geen
sprake meer. Het doel moet bereikt worden
goed of kwaadschiks". Op een paar
roovers en maraudeurs" meer of minder
kan men toch niet zien!
De generaal, de officieele rapporteur,
kan zich voorstellen dat men over de
onrechtmatigheid heen komt. Dit is het
ergste. Het ergste, dat een leger en dat een
natie overkomen kan. Dat is de officieele
sanctie van het meest grove onrecht,
zonder excuus, zonder poging zelfs tot
verontschuldiging. Het onrechtmatige tot
systeem verheven: is er inderdaad nog
een mogelijkheid, dat wij, deze periode
van gevoeligheid te boven, weer ver
standelijk er in zullen leeren berusten, en
het op onze beurt, ook als Natie
aanctionneeren ?
* *
*
Wij herhalen de vraag: wat moet het
toch VJH- een systeem zijn, dat menschen
brengt tot dergelijke vergroving? Maar
wij kunnen liet antwoord toch op geen
andere manier vindon, dan door te er
kennen dat het systeem het ome is.
Zooal niet door medewerking:, dan toch
door gedogen. Ome geheele natie staat
daar schuldig. Een menschenleven lang
laten wij vechten, en even zoo lang zijn
wij bezig de ziel en het gevoel te ver
giftigen van ieder, die aan dat vechten
direct of indirect deel heeft. Ook ons
eigen gevoel. Die generaal daar ginder,
die met zoo'n haast weergaloos cynisme
het onrecht gewoon noemt, hij is niet
meer dan een symptoom van onze eigen
verwording, dan een product van ons
aller manier van denken en doen.
Nu vallen de kranten op hem aan: de
groote Pers en de kleine, ze halen weer
al de versleten clichés van heilige ver
ontwaardiging" voor den dag over den
onverlaat", die den durf had om het
precies zoo te zeggen als het is. Bijkans
35 jaren heeft nu haast zonder uitzon
dering die piers in alle toonaarden, op
elke voois den oorlog gepredikt, of voor
zijn voortzetting gepleit, of zijn verer
gering goedgepraat, of zijn onrecht ver
jaard genoemd, hem aangevuurd of ge
doogd, en nu, nu schrikt ze terug
van haar eigen produkt! Jaren lang is
er verleugend en mooigepraat, tegen
beter weten in; nu kan dat niet meer:
officieel is het onrecht iets geworden,
waar men overheen kan, waar men over
heen is.
En de man die dat uitbracht moet nu
naar het schavot gesleept!
Maar, laten wij, de Pers in de
eerste plaats, maar ook de Natie, ons-zelf
de vraag eens ernstig stellen: wie
zullen het zich behooren aan te trekken
als hij straks zegt: Ik heb niet anders
en niet meer gedaan dan GIJ hebt gewild ?"
S. ,=____,_-= &?
Neerlands eer.
Het geschil, tusschen Nederland en
Venezuela ontstaan, is voor ons land heel
wat onverkwikkelijker dan voor Gastro
en zijn vrienden. Er viel reeds geruimen
tijd een min aangename stemming van
den Venezolaanschen president jegens
Curaoao en de daar onder Nederlandsen
bestuur wonende handelaars te con sta
teeren ; de plagerijen van den, naar het
schijnt, ietwat kwajongensachtigen dic
tator bleven niet uit, en even als
NoordAmerika en Frankrijk had ons land zich
te beklagen over onredelijke, ergerlijke
driestheden, die ten slotte tot een
gemeenschappelijken of afzonderlijken aan
drang van verzet hadden kunnen of
moeten leiden.
Maar ziet, terwijl het slecht humeur
van Gastro zich vele vijanden maakte,
komt daar zoowaar de Nederlandsche
minister-resident te Caracas dienzelfden
kwaadaardigen ruziezoeker een knuppel
in handen geven, als vreesde deze diplo
maat", dat zijn vaderland, door hem
vertegenwoordigd, eens een al te lichte
taak mocht hebben, indien het tegen
Venezuela zich te weer ging stellen.
Het opstel in Hou en Trouw' door
den heer De Reus geschreven, waarin de
republiek en de president, bij wie hij
geaccrediteerd is tot het onderhouden
van vriendschapsbetrekkingen(!) als een
wettelooze staat en een spitsvoudig dicta
tor die naar willekeur regeert, worden uit
gescholden, is uit het oTJgpunt
van-staatsverkeer, toch wel de meest ongehoorde
daad, waartoe een Nederlandsch
«wt'msfc/'resident kon komen. Dat Gastro, na gelezen
te hebben, wat er overhemdoor de offici
eele Nederlandsche pen was te schrift ge
steld,'dezen man geen dag langer als een
bevorderaar van vriendschapsbetrekkin
gen" tusschen de Regeering van Neder
land en Venezuela heeft willen dulden,
het pleit zeker meer vóór dan tegen het
karakter van den Zuid-Amerikaanschen
president. Men heeft nog getracht er
tegenover Gastro een grief van te maken,
als had hij de diplomatieke vormen ge
schonden, door zonder nadere
gedachtenwisseling met de Nederlandsche Regee
ring, zoo maar De Reus ongeschikt voor
het door hem bekleede ambt te verklaren.
Een exceptie, waarvan men zich weinig
voordeel mocht beloven. Immers bij het
besluit tot het uitdrijven van dezen
minister-resident, werd tevens het onge
stoord behoud van de vriendschapsbe
trekkingen met Nederland vermeld;
Gastro bepaalde zich tot het optreden
tegen een persoon, die hem en Venezuela
indien althans deze grootheden nog
voor beleediging vatbaar zijn! zóó
grovelijk had beleedigd, dat wel geen
enkele staat in gelijk geval verkeerende
tot een zachtere handeling zou zijn over
gegaan.
Ziedaar nu voor de Nederlandsche
Regeering eeu uiterst netelig geval.
Het feit viel niet te ontkennen. Aan
stonds kon men te 's Hage weten, dat
de Nederlandsche minister-resident in den
sterkst mogelijk veroordeelenden zin over
Venezuela en diens President had ge
schreven, zoodat ook zonder eenig nader
onderzoek de onmogelijkheid van zijn
verder verblijf te Caracas, als
Nederlandsch staatsambtenaar, door zijn eigen
handeling was vastgesteld.
Zeker kon het voor onze regeering,
met het stuk uit Hou' en trouw"1 voor
zich, de vraag zijn, hoe het door De Reus
geschrevene, ontstaan was; of zij zelve
of hare voorgangster door onvoorzichtig
heid mede tot de wording daarvan had
bijgedragen; of De Reus in onnadenkend
heid of met opzet zijn schrijven aan
onbetrouwbare personen had doen toe
komen ; wij zouden ons b.v. moeilijk een
minister-resident kunnen voorstellen, die
een voor de regeering bij welke hij ge
accrediteerd is, zoo hatelijke beschouwing
ter publiceering overgaf. Ons dunkt, het
allerwaarschijnlijkste is wel, dat de heer
De Reus zijn schrijven, onder de
uitdrukkelijkste voorwaarde van discretie
aan de redactie van HOM' en Trouw'1''
zal hebben afgezonden, en dat deze
meer commercieel dan diplomatisch van
aanleg ? de eigenlijke schuldige is van
Castro's felle gramschap. Er zijn natuur
lijk nog andere verklaringen van het
geval denkbaar, maar hoe verlangend
het Nederlandsche Volk en de regeering
ook mogen zijn, om in deze hetnaidje
van de kous" te weten, aan de verhou
ding tusschen Venezuela en ons land
doet dit niets af. Gastro weet nu een
maal, dat de minister-resident, door wien
Nederland met Venezuela vriendschaps
betrekkingen onderhoudt, over hem denkt
als een der onwaardigste creaturen, die
ooit Regeeringshoofd zijn geweest en
er schiet voor onze regeering niet anders
over, dan hem in zijn afkeer om met
dezen man, als vertegenwoordiger van
een bevrienden staat verder zich in te
laten, volkomen in het gelijk te stellen.
Het heeft ons niet weinig verwonderd,
dat het nu reeds weken duurt vóór de
Nederlandsehe Regeering zich bereid
toont, iu dit zoo duidelijk, door geen
enkele toelichting te wijzigen geval, een
teeken van eerbied voor de waarheid,
en een teeken van besef onzer nationale
waardigheid te geven.
Waarom niet zonder verwijl, Gastro
en zijn volk te hebben doen weten, dat,
welke grieven wij ook tegen zijn
regeeringsbeleid ten opzichte van onze bezitting
voeden, de Nederlandsche Staat geenszins
in de valsche positie wil staan, door een
minister-resident voor?vriendschappelijk"
verkeer te handhaven, die, in zijn ambt,
elders als een vijand van de Regeering,
bij welke hij is geaccrediteerd, spreekt.
Dit is, bij al het fraais, waardoor de
diplomatie zich onderscheidt, toch zeker
een caricatuur van diplomatie.
Men heeft het thans, al wil er nog het
echte vuur niet inkomen, ten onzent
drukker dan gewoonlijk over de Neder
landsche eer.
De Nederlandsche vlag komt er bij te
pas. Maar de hoogste soort van eer, waar
van een vlag symbool kan zijn, is de
zuiverheid van staatshandelingen, de
onkreukbare eerlijkheid jegens vrienden
en vijanden zelfs waar men te doen
heeft met een man als Gastro. En nu
achten wij het zeer te betreuren, dat de
Staat der Nederlanden, waar hij zulk
een treffend voorbeeld had kunnen geven
van geleid te worden door een hoog
eergevoel, in zijn veel te lang zwijgen
het vermoeden moet wekken, alsof de
vertroebeling van den toestand hem meer
welkom ware dan de plichtsvervulling,
waaraan hij zich op den duur toch niet
onttrekken kan.
Hoe krachtig had Nederland niet tegen
over Venezuela gestaan, als de Regeering
zonder eenig verwijl deze quaestie had
uit de wereld geholpen, deze ([uaestie
met hare nu reeds te voorschijn getreden
directe gevolgen, en hoe nuttig zou
ook voor de bewoners van Curarao de
wetenschap zijn geweest, dat zij niet op
oorlogsgeweld van Nederlandsche zijde
konden rekenen, omdat Gastro de vrijheid
had genomen De Reus zija land uit te
zetten. Nu echter en een deel der
pers schijnt dat aardig te vinden
worden diezelfde Curarouwers onthaald
op berichten aangaande vloot-reparaties
en preparaties; van een bij de natie wassen
de liefde om eens groote mogendheidje te
spelen tegenover Venezuela (de tijden
en de politieke toestanden zijn daar nogal
naar!); en zelfs van zulk een hooge
spanning werd Curacao en Holland kond
gedaan, dat men heeft kunnen lezen
hoe H. M. de Koningin met het oog op
toekomstige gebeurtenissen haar verblijf
regelde. In elk geval ontbreken, zoolang
de Nederlandsche Staat tegenover den
Venezolaanschen zijn allereeraten plicht
niet heeft vervuld, de middelen tot op
winding der elkander hatenden geenszins,
en blijft de gelegenheid open, tot het
doen ontstaan van nog meer moeilijk
heden.
En nu spreken wij nog altijd in de
onderstelling, dat onze Regeering ein
delijk, in overeenstemming met de eer
van onze vlag, zal handelen, m. a. w.
Gastro haar verontschuldigingen zal aan
bieden, voor de houding van een
ministerresident die Venezuela en zijn president
beleedigd heeft; maar, regeeringen
denken soms zoo zonderling over nationale
eer ? 't zou ook kunnen zijn, dat het
der Nederlandsche Regeering veel te
zwaar bleef vallen, om ronduit de on
zuiverheid harer positie te erkennen, en
dat zij om aan dien plicht te ontkomen,
een ietwat oorlogzuchtig gezicht zette,
en van de bestaande grieven en griefjes
met de quasi-grief van De Reus'-uitzetting,
een motief maakte, om ons land een
dreigende houding te doen aannemen,
ten einde een gewichtigheids-eer" te
behalen.
Moest het die richtina uit, er zou veel
te zeggen zijn. Behalve het eers-bezwaar,
bedenkingen van allerlei aard. Edoch,
wij verwachten zulk een gang van zaken
niet; al zullen wij eerst volkomen gerust
zijn, als wij weten, dat Nederland zich
tegenover de andere Staten, ook tegen
over Venezuela, gezuiverd heeft ten op
zichte van haar diplomatieke Vertegen
woordiging.
Zoodra dit het geval is, zal de tijd
zijn aangebroken, om, op welke wijze
dau ook, te trachten tot Venezuela in
een betere v.erhouding te komen.
En hoeveel krachtiger zal onze Re
geering in dit geval zijn, om langs den
weg der minnelijke schikking, met of
zonder de hulp der mede-ontevredenen,
of bij arbitrage haar doel te bereiken,
dan wanneer zij van den beginne af,
waarvan het nu al te zeer den schijn
heeft, op de oorlogstrompet blaast, om
bij de werkelijk bestaande grieven, de
eigen fout te doen vergeten. Immers,
dit duurste aller middelen om een goed
figuur" te slaan, is ook het minst eer
volle. D. K.
Een communiqué.
Il fallut un calculateur. ..
Mijne opmerkingen, naar aanleiding
van d3 overplaatsing des heeren D.
Snijder naar Zwolle, gemaakt in het
Handelsblad van 3 Aug. j l. (avondblad,
Ie blad) hebben aanleiding gegeven tot
eene opheldering in de Telegraaf, met
schijnbaar officieus karakter.
Die opheldering luidt:
BedoeWe heer Snijder, broeder van den
adjunct-directeur van het postkantoor te
Amsterdam, is niet uit willekeur" of tot
straf" naar Zwolle overgeplaatst, maar,
omdat het dienstbelang" dit medebracht,
hetgeen hem ook ambtelijk is medegedeeld
door den waarnemend directeur-generaal
der posterijen. Deze hocfdambtenaar, die
deze geheele zaak heeft behandeld, tijdens
de afwezigheid van den heer Pop, den
directeur-generaal der posteryen, die ons
land in Mei en Juni op het internationale
postcongres te Lissabon vertegenwoordigde,
meende, dat het niet gewenscht was, om
den heer Snijder precies uit te leggen,
waarom juist het dienstbelang", reden
zijner overplaatsing, geen nadere uitleg
ging toeliet.
Want, wat is nl. het geval?
Zooals mij van vertrouwbare zijde aan
het departement is medegedeeld, moet de
directeur-generaal der posterijen verleden
jaar aangedrongen hebben op ontslag van
den directeur van het postkantoor te
Zwolle. De secretaris-generaal van Water
staat, gesteund door den toenmaligen
minister Krau?, wilde dparvan echter niets
hooren. De postdirecteur te Zwolle moest
gehandhaafd blij ven. Vooral de heer S il verda
de Graye, de secretaris-generaal, trok xich
het lot van den volgens de
hoofdadminietratie ongeschikten directeur aan, en wist
den minister er toe te krijgen, dat deze
den directeur-generaal gelastte om, tot
steun en hulp van den directeur te Zwolle
een zér geschikten hoofdcommies aan te
wijzen. Hoewel toen reeds dómissionnair,
liet minister Kraua zich hiertoe toch vinden.
Zóó stond deze zaak, toen minister
Bevers aan het bewind kwam, die door
denzelfden secretaris generaal voorgelicht,
natuurlijk geen aanleiding vond, om de
beslissing van zijn voorganger ongedaan
te maken. Nieuwe ministers, die geheel
afhankelijk zijn van hun
secretarissengeneraal, wachten zich gewoonlijk wel, om,
vooral in den eersten tijd, tegen het advies
van hun departementale major-domuesen
in te gaan. Het verder verloop der historie
is bekend. Als de meest geschikte hoofd
commies, die zoowel, wat zijn persoon, als
zijn kennis betreft, voor de betrekking van
eerst-aanwezend ambtenaar te Zwolle in
aanmerking kwam, werd de heer Snijder
aangewezen, die dan ook met l Juli j 1. naar
Zwolle is overgeplaatst.
Uit deze korte toelichting blijkt vol
doende, waarom hem geen nadere uitleg
ging over het dienstbelang'", dat de over
plaatsing inderdaad motiveerde, kon worden
gegeven. Immers men kon hem moeilijk
zeggen, dat hij aan kracht moest aanvullen,
wat zyn onmiddellijke chef te Zwolle aan
zwakheid te veel had. Ook kon men hem,
niet mededeelen, dat deze regeling, die
spot met elk denkbeeld van hiërarchie,
eigenlijk een uitvinding was van den
onverantwoordelijken secretaris-generaal van
Waterstaat, aan wiens leiband vroeger
minister Kraus en nu minister Bevers loopt.
De quaestie-Snjjder werpt intusschen,
een zeer eigenaardig licht op de ruzie,
welke reeds geruimen tyd tusschen den
secretaris-generaal en het hoofdbestuur der
posterijen bestaat.
Het is duidelijk, dat deze toestand op
den duur onhoudbaar is, wil men niet tot
een volslagen desorganisatie van het onge
veer 12.000 man sterke personeel der post
en telegraphie geraken."
Het wil mij voorkomen, dat deze ver
klaring verklaring behoeft. Zij heldert
niets op, maakt de zaak eer erger dan
beter, en laat tal van vragen onopgelost.
Om met dit laatste te beginnen.
Men bejegent den heer Snijder, ver
dienstelijk ambtenaar, als werd hij gestraft,
laat hem, met de formule: dienstbelang"
in dien waan, geeft tot die valsche
meening, bij het op den schijn oordeelend