De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 16 augustus pagina 1

16 augustus 1908 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N«. 1625 DE AMSTERDAMMER A°. 1908 WEEKBLAD YOOE NEDERLAND On.cLer recLetöti© -van. IMIr. IEL IE3. L. Dit nummer bevat een bijvoegsel. uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDOHF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar, bjj vooruitbetaling , H mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0-121/» Zondag 16 Augustus Advertentiën van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer f 0.25 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 40 Pfenuig. INHOUD: ? VAN VERRE EN VAN NABIJ: Zedelijke verwording, door JE. Neerlands eer, door d. K. Een communiqué, door mr. J. A. Levy. De deelneming van niet-juristen aan de burgerlijke rechtspraak, II, door mr. S. J. Visser.?FEUILLETON: De geest de» tegenspraak». Naar het Engelscb, van Brinsley Moore. KUNST EN LETTEREN: OudTooneel, door Stellwagen. Helene Vacaresco, door Renéde With. Is photographie kunst?, door Th. Molkenboer. Berichten. VOOR DAMES: Aan mej. Daisy E. A. Janius, door mevr. M. E. v. d. Velde-Pijnappel. Het huwelyk van Josephine, door H. H. Kassen voor moederschapsverzekering, door M. C. Allerlei, door Caprice. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. Een goed begin, met afb., door H. E. v. G. Het Damplein der toekomst, met afb. door T. Sanders. Johannes Hubertus L3onardus de Haas, t, met portret, door H. Steenhofl. Pictura Veluvensis"te Renkum, door Gerard Koekkoek. Kunstnij verheid, opmerkingen, door Huib. Luns. Teekeningen van Engelscbe humoristen, opnieuw uitgegeven, door Cornelis Veth. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door v. d. M. en v. d. S. Boekaankondiging. SCHETSJE. DAMRUBRIEK. SCHAAK SPEL. ADVERTENTIES. MHiiiiiiitiiimuuiimimuiiiiiiu Zedeljjke verwording. Het is nu al een gemiddeld menschenleven, dat wij, overigens brave en achtenswaardige burgerlieden, vechten laten vechten althans in Atjeh. Slechts de ouderen onder ons zouden zich nog kunnen herinneren, dat dit niet zoo was of zoo behoorde, maar wij zijn overtuigd dat zij zich als wij in de onvermijdelijk heid hebben geschikt, dat zij als wij niet anders weten of zelfs een brave en achtenswaardige natie mag (laten) vechten. Slechts als de jaarlijksche rekening wordt opgemaakt, komt hier en daar iemand tot de conclusie, dat de liefhebberij nog al wat geld kost en menschenlevens, en hij slaat met een zucht de pagina om en kijkt eerst weer wat tevredener als hij bemerkt dat het in de tabak en petroleum nog zoo slecht niet staat, dat de transportmaatschappijen en de leveranciers van kleeding en fourage goede zaken maken, dat de militaire promotie wat gauwer gaat, en de nuchtarheid, waarom wij terecht bekend staan, wint het weer van onverstandige teer gevoeligheid. Het hoort er nu eenmaal zoo bij; wie het doel wil moet ook de middelen willen, en met de begrooting van het nieuwe jaar komt weer het verlof tot doorvechten; wie zal zeggen hoe lang nog, wie kan gelooven, dat het ooit uit zal zijn? Wij hebben er ons leven nu toch eenmaal op ingericht, nietwaar, en het is zoo moeilijk met een gewoonte te-breken, ook al is het geen goede! Nu zijn er helaas nog enkelen, ja zelfs velen, die met tabak en petroleum en al die andere mooie en goede en nuttige dingen wel als koopers maar niet als verkoopers in aanraking komen. Jammer genoeg valt de gouden regen in onze overigens toch zoo voortreffelijke samen leving nu eenmaal niet, zooals de gewone, evengoed op de onrecht vaardigen als op de rechtvaardigen. Zoo zijn er voor wie de balans niet sluit. Zij zien de millioenen gaan maar niet terugkomen, en waarachtig! zij zien ook bloed. Er zijn menschen, die er niet tegen kunnen, bloed te zien; maar ook dat kan men afleeren, evengoed als men kan afleeren gehinderd, verdrietig, veront waardigd te worden over onrecht. En ten opzichte van Atjeh en de dingen, die daar gebeuren, hebben wij het in dat afleeren al een aardig eindje gebracht. Maar zoo nu en dan vergeten wij de voorgepreekte les, dan komt opeens die afschuw voor dat bloed weer boven, en de met zorg gekweekte verstandelijkheid wordt aan de deur gezet. In zoo'n stadium zijn wij nu weer. Men make zich niet ongerust, het is al zoo vaak weer over gegaan, het zal nu ook wel weer kunnen luwen, maar wij moeten de zaak nemen zooals zij is en erkennen, dat nu althans ons gevoel het wint van ons overigens zoo wei-beproefd verstand. Het gevoel ziet scherp, en het aan schouwt gruwelijke dingen. Een Indischman, die het kon weten, naar men mocht aannemen, heeft onder een schuilnaam vertelt hoe afzichtelijk daarginds de oor log gevoerd wordt in onzen naam. Wekker heeft inderdaad ons gevoel gewekt en onze verontwaardiging. Het is leugen, het moet leugen zijn, daeht de brave burgerman, gewend als hij reeds is aan het onrecht, dat immers bovendien, zoo als een Christenstaatsman had voorgepreekt, verjaard" was. En de pers waar zou ze ook heen als zij zich gaan liet op haar gevoel? de pers riep leugen" mee en streed een edelen wed strijd om den schuilnaam van den leuge naar te ontcijferen. Toch werd een onderzoek bevolen, om ons gerust te stellen, om onze onthutste teergevoeligheid weer terug te voeren naar de banen van verstandelijk overleg. In plaats van de leugen" heeft het onderzoek nu de Waarheid gebracht. Ziet ons gev«el scherp, en dat is nu eenmaal zijn gebrek, dan liggen leugen" en waar heid niet zoover van elkaar: de waarheid, zoo bevinden wij, is al zoo wat even afschuwelijk, ja misschien nog afschuwe lijker dan de leugen" het heeft willen doen gelooven. Wekker verhaalde van wreed heid, van ontaarding, van uitspattingen, van noodeloos bloedvergieten. Wij kre gen den indruk, dat het aantal ontaarden, dat men vinden moet in elk oorlog voerend leger, grooter, vél grooter was, dan de gemiddelde noodzaak, zelfs dan het gemiddelde voor de tropen, waar dit hooger zal zijn dan elders. En reeds juist om die noodzaak, om die verschrik kelijke consequentie van den oorlog verzette ons gevoel zich tegen deze. Maar wat leert ons de waarheid, de officieele waarheid neergelegd in het militaire Atjehrapport van generaal Rost van Tonningen, den chef van het Indische departement van oorlog? Niet minder dan dat deze ontaarding wordt gesanctionneerd. Wat moet het toch voor een systeem zijn, dat brengt tot zulk een cynisme. Men weet het uit de dagbladen: de generaal geeft toe, dat op vrouwen en kinderen wordt geschoten, dat zich... verschuilenden zonder sommatie in hun schuilplaatsen worden afgemaakt, dat gepreste gidsen die verraad" plegen worden gedood zelfs zonder vorm van proces, dat... in een woord dat al die dingen gebeuren, waartegen het beste in ons zich met al zijn kracht verzet, in de z wakke oogenblikken tenminste, waarin wij ons laten meeslepen door ons gevoel. Verkeerde menschenliefde" zegt de ge neraal woordelijk, misplaatste teerge voeligheid ! Eenmaal over de onrechtmatig heid heen zijnde, is van toegevendheid geen sprake meer. Het doel moet bereikt worden goed of kwaadschiks". Op een paar roovers en maraudeurs" meer of minder kan men toch niet zien! De generaal, de officieele rapporteur, kan zich voorstellen dat men over de onrechtmatigheid heen komt. Dit is het ergste. Het ergste, dat een leger en dat een natie overkomen kan. Dat is de officieele sanctie van het meest grove onrecht, zonder excuus, zonder poging zelfs tot verontschuldiging. Het onrechtmatige tot systeem verheven: is er inderdaad nog een mogelijkheid, dat wij, deze periode van gevoeligheid te boven, weer ver standelijk er in zullen leeren berusten, en het op onze beurt, ook als Natie aanctionneeren ? * * * Wij herhalen de vraag: wat moet het toch VJH- een systeem zijn, dat menschen brengt tot dergelijke vergroving? Maar wij kunnen liet antwoord toch op geen andere manier vindon, dan door te er kennen dat het systeem het ome is. Zooal niet door medewerking:, dan toch door gedogen. Ome geheele natie staat daar schuldig. Een menschenleven lang laten wij vechten, en even zoo lang zijn wij bezig de ziel en het gevoel te ver giftigen van ieder, die aan dat vechten direct of indirect deel heeft. Ook ons eigen gevoel. Die generaal daar ginder, die met zoo'n haast weergaloos cynisme het onrecht gewoon noemt, hij is niet meer dan een symptoom van onze eigen verwording, dan een product van ons aller manier van denken en doen. Nu vallen de kranten op hem aan: de groote Pers en de kleine, ze halen weer al de versleten clichés van heilige ver ontwaardiging" voor den dag over den onverlaat", die den durf had om het precies zoo te zeggen als het is. Bijkans 35 jaren heeft nu haast zonder uitzon dering die piers in alle toonaarden, op elke voois den oorlog gepredikt, of voor zijn voortzetting gepleit, of zijn verer gering goedgepraat, of zijn onrecht ver jaard genoemd, hem aangevuurd of ge doogd, en nu, nu schrikt ze terug van haar eigen produkt! Jaren lang is er verleugend en mooigepraat, tegen beter weten in; nu kan dat niet meer: officieel is het onrecht iets geworden, waar men overheen kan, waar men over heen is. En de man die dat uitbracht moet nu naar het schavot gesleept! Maar, laten wij, de Pers in de eerste plaats, maar ook de Natie, ons-zelf de vraag eens ernstig stellen: wie zullen het zich behooren aan te trekken als hij straks zegt: Ik heb niet anders en niet meer gedaan dan GIJ hebt gewild ?" S. ,=____,_-= &? Neerlands eer. Het geschil, tusschen Nederland en Venezuela ontstaan, is voor ons land heel wat onverkwikkelijker dan voor Gastro en zijn vrienden. Er viel reeds geruimen tijd een min aangename stemming van den Venezolaanschen president jegens Curaoao en de daar onder Nederlandsen bestuur wonende handelaars te con sta teeren ; de plagerijen van den, naar het schijnt, ietwat kwajongensachtigen dic tator bleven niet uit, en even als NoordAmerika en Frankrijk had ons land zich te beklagen over onredelijke, ergerlijke driestheden, die ten slotte tot een gemeenschappelijken of afzonderlijken aan drang van verzet hadden kunnen of moeten leiden. Maar ziet, terwijl het slecht humeur van Gastro zich vele vijanden maakte, komt daar zoowaar de Nederlandsche minister-resident te Caracas dienzelfden kwaadaardigen ruziezoeker een knuppel in handen geven, als vreesde deze diplo maat", dat zijn vaderland, door hem vertegenwoordigd, eens een al te lichte taak mocht hebben, indien het tegen Venezuela zich te weer ging stellen. Het opstel in Hou en Trouw' door den heer De Reus geschreven, waarin de republiek en de president, bij wie hij geaccrediteerd is tot het onderhouden van vriendschapsbetrekkingen(!) als een wettelooze staat en een spitsvoudig dicta tor die naar willekeur regeert, worden uit gescholden, is uit het oTJgpunt van-staatsverkeer, toch wel de meest ongehoorde daad, waartoe een Nederlandsch «wt'msfc/'resident kon komen. Dat Gastro, na gelezen te hebben, wat er overhemdoor de offici eele Nederlandsche pen was te schrift ge steld,'dezen man geen dag langer als een bevorderaar van vriendschapsbetrekkin gen" tusschen de Regeering van Neder land en Venezuela heeft willen dulden, het pleit zeker meer vóór dan tegen het karakter van den Zuid-Amerikaanschen president. Men heeft nog getracht er tegenover Gastro een grief van te maken, als had hij de diplomatieke vormen ge schonden, door zonder nadere gedachtenwisseling met de Nederlandsche Regee ring, zoo maar De Reus ongeschikt voor het door hem bekleede ambt te verklaren. Een exceptie, waarvan men zich weinig voordeel mocht beloven. Immers bij het besluit tot het uitdrijven van dezen minister-resident, werd tevens het onge stoord behoud van de vriendschapsbe trekkingen met Nederland vermeld; Gastro bepaalde zich tot het optreden tegen een persoon, die hem en Venezuela indien althans deze grootheden nog voor beleediging vatbaar zijn! zóó grovelijk had beleedigd, dat wel geen enkele staat in gelijk geval verkeerende tot een zachtere handeling zou zijn over gegaan. Ziedaar nu voor de Nederlandsche Regeering eeu uiterst netelig geval. Het feit viel niet te ontkennen. Aan stonds kon men te 's Hage weten, dat de Nederlandsche minister-resident in den sterkst mogelijk veroordeelenden zin over Venezuela en diens President had ge schreven, zoodat ook zonder eenig nader onderzoek de onmogelijkheid van zijn verder verblijf te Caracas, als Nederlandsch staatsambtenaar, door zijn eigen handeling was vastgesteld. Zeker kon het voor onze regeering, met het stuk uit Hou' en trouw"1 voor zich, de vraag zijn, hoe het door De Reus geschrevene, ontstaan was; of zij zelve of hare voorgangster door onvoorzichtig heid mede tot de wording daarvan had bijgedragen; of De Reus in onnadenkend heid of met opzet zijn schrijven aan onbetrouwbare personen had doen toe komen ; wij zouden ons b.v. moeilijk een minister-resident kunnen voorstellen, die een voor de regeering bij welke hij ge accrediteerd is, zoo hatelijke beschouwing ter publiceering overgaf. Ons dunkt, het allerwaarschijnlijkste is wel, dat de heer De Reus zijn schrijven, onder de uitdrukkelijkste voorwaarde van discretie aan de redactie van HOM' en Trouw'1'' zal hebben afgezonden, en dat deze meer commercieel dan diplomatisch van aanleg ? de eigenlijke schuldige is van Castro's felle gramschap. Er zijn natuur lijk nog andere verklaringen van het geval denkbaar, maar hoe verlangend het Nederlandsche Volk en de regeering ook mogen zijn, om in deze hetnaidje van de kous" te weten, aan de verhou ding tusschen Venezuela en ons land doet dit niets af. Gastro weet nu een maal, dat de minister-resident, door wien Nederland met Venezuela vriendschaps betrekkingen onderhoudt, over hem denkt als een der onwaardigste creaturen, die ooit Regeeringshoofd zijn geweest en er schiet voor onze regeering niet anders over, dan hem in zijn afkeer om met dezen man, als vertegenwoordiger van een bevrienden staat verder zich in te laten, volkomen in het gelijk te stellen. Het heeft ons niet weinig verwonderd, dat het nu reeds weken duurt vóór de Nederlandsehe Regeering zich bereid toont, iu dit zoo duidelijk, door geen enkele toelichting te wijzigen geval, een teeken van eerbied voor de waarheid, en een teeken van besef onzer nationale waardigheid te geven. Waarom niet zonder verwijl, Gastro en zijn volk te hebben doen weten, dat, welke grieven wij ook tegen zijn regeeringsbeleid ten opzichte van onze bezitting voeden, de Nederlandsche Staat geenszins in de valsche positie wil staan, door een minister-resident voor?vriendschappelijk" verkeer te handhaven, die, in zijn ambt, elders als een vijand van de Regeering, bij welke hij is geaccrediteerd, spreekt. Dit is, bij al het fraais, waardoor de diplomatie zich onderscheidt, toch zeker een caricatuur van diplomatie. Men heeft het thans, al wil er nog het echte vuur niet inkomen, ten onzent drukker dan gewoonlijk over de Neder landsche eer. De Nederlandsche vlag komt er bij te pas. Maar de hoogste soort van eer, waar van een vlag symbool kan zijn, is de zuiverheid van staatshandelingen, de onkreukbare eerlijkheid jegens vrienden en vijanden zelfs waar men te doen heeft met een man als Gastro. En nu achten wij het zeer te betreuren, dat de Staat der Nederlanden, waar hij zulk een treffend voorbeeld had kunnen geven van geleid te worden door een hoog eergevoel, in zijn veel te lang zwijgen het vermoeden moet wekken, alsof de vertroebeling van den toestand hem meer welkom ware dan de plichtsvervulling, waaraan hij zich op den duur toch niet onttrekken kan. Hoe krachtig had Nederland niet tegen over Venezuela gestaan, als de Regeering zonder eenig verwijl deze quaestie had uit de wereld geholpen, deze ([uaestie met hare nu reeds te voorschijn getreden directe gevolgen, en hoe nuttig zou ook voor de bewoners van Curarao de wetenschap zijn geweest, dat zij niet op oorlogsgeweld van Nederlandsche zijde konden rekenen, omdat Gastro de vrijheid had genomen De Reus zija land uit te zetten. Nu echter en een deel der pers schijnt dat aardig te vinden worden diezelfde Curarouwers onthaald op berichten aangaande vloot-reparaties en preparaties; van een bij de natie wassen de liefde om eens groote mogendheidje te spelen tegenover Venezuela (de tijden en de politieke toestanden zijn daar nogal naar!); en zelfs van zulk een hooge spanning werd Curacao en Holland kond gedaan, dat men heeft kunnen lezen hoe H. M. de Koningin met het oog op toekomstige gebeurtenissen haar verblijf regelde. In elk geval ontbreken, zoolang de Nederlandsche Staat tegenover den Venezolaanschen zijn allereeraten plicht niet heeft vervuld, de middelen tot op winding der elkander hatenden geenszins, en blijft de gelegenheid open, tot het doen ontstaan van nog meer moeilijk heden. En nu spreken wij nog altijd in de onderstelling, dat onze Regeering ein delijk, in overeenstemming met de eer van onze vlag, zal handelen, m. a. w. Gastro haar verontschuldigingen zal aan bieden, voor de houding van een ministerresident die Venezuela en zijn president beleedigd heeft; maar, regeeringen denken soms zoo zonderling over nationale eer ? 't zou ook kunnen zijn, dat het der Nederlandsche Regeering veel te zwaar bleef vallen, om ronduit de on zuiverheid harer positie te erkennen, en dat zij om aan dien plicht te ontkomen, een ietwat oorlogzuchtig gezicht zette, en van de bestaande grieven en griefjes met de quasi-grief van De Reus'-uitzetting, een motief maakte, om ons land een dreigende houding te doen aannemen, ten einde een gewichtigheids-eer" te behalen. Moest het die richtina uit, er zou veel te zeggen zijn. Behalve het eers-bezwaar, bedenkingen van allerlei aard. Edoch, wij verwachten zulk een gang van zaken niet; al zullen wij eerst volkomen gerust zijn, als wij weten, dat Nederland zich tegenover de andere Staten, ook tegen over Venezuela, gezuiverd heeft ten op zichte van haar diplomatieke Vertegen woordiging. Zoodra dit het geval is, zal de tijd zijn aangebroken, om, op welke wijze dau ook, te trachten tot Venezuela in een betere v.erhouding te komen. En hoeveel krachtiger zal onze Re geering in dit geval zijn, om langs den weg der minnelijke schikking, met of zonder de hulp der mede-ontevredenen, of bij arbitrage haar doel te bereiken, dan wanneer zij van den beginne af, waarvan het nu al te zeer den schijn heeft, op de oorlogstrompet blaast, om bij de werkelijk bestaande grieven, de eigen fout te doen vergeten. Immers, dit duurste aller middelen om een goed figuur" te slaan, is ook het minst eer volle. D. K. Een communiqué. Il fallut un calculateur. .. Mijne opmerkingen, naar aanleiding van d3 overplaatsing des heeren D. Snijder naar Zwolle, gemaakt in het Handelsblad van 3 Aug. j l. (avondblad, Ie blad) hebben aanleiding gegeven tot eene opheldering in de Telegraaf, met schijnbaar officieus karakter. Die opheldering luidt: BedoeWe heer Snijder, broeder van den adjunct-directeur van het postkantoor te Amsterdam, is niet uit willekeur" of tot straf" naar Zwolle overgeplaatst, maar, omdat het dienstbelang" dit medebracht, hetgeen hem ook ambtelijk is medegedeeld door den waarnemend directeur-generaal der posterijen. Deze hocfdambtenaar, die deze geheele zaak heeft behandeld, tijdens de afwezigheid van den heer Pop, den directeur-generaal der posteryen, die ons land in Mei en Juni op het internationale postcongres te Lissabon vertegenwoordigde, meende, dat het niet gewenscht was, om den heer Snijder precies uit te leggen, waarom juist het dienstbelang", reden zijner overplaatsing, geen nadere uitleg ging toeliet. Want, wat is nl. het geval? Zooals mij van vertrouwbare zijde aan het departement is medegedeeld, moet de directeur-generaal der posterijen verleden jaar aangedrongen hebben op ontslag van den directeur van het postkantoor te Zwolle. De secretaris-generaal van Water staat, gesteund door den toenmaligen minister Krau?, wilde dparvan echter niets hooren. De postdirecteur te Zwolle moest gehandhaafd blij ven. Vooral de heer S il verda de Graye, de secretaris-generaal, trok xich het lot van den volgens de hoofdadminietratie ongeschikten directeur aan, en wist den minister er toe te krijgen, dat deze den directeur-generaal gelastte om, tot steun en hulp van den directeur te Zwolle een zér geschikten hoofdcommies aan te wijzen. Hoewel toen reeds dómissionnair, liet minister Kraua zich hiertoe toch vinden. Zóó stond deze zaak, toen minister Bevers aan het bewind kwam, die door denzelfden secretaris generaal voorgelicht, natuurlijk geen aanleiding vond, om de beslissing van zijn voorganger ongedaan te maken. Nieuwe ministers, die geheel afhankelijk zijn van hun secretarissengeneraal, wachten zich gewoonlijk wel, om, vooral in den eersten tijd, tegen het advies van hun departementale major-domuesen in te gaan. Het verder verloop der historie is bekend. Als de meest geschikte hoofd commies, die zoowel, wat zijn persoon, als zijn kennis betreft, voor de betrekking van eerst-aanwezend ambtenaar te Zwolle in aanmerking kwam, werd de heer Snijder aangewezen, die dan ook met l Juli j 1. naar Zwolle is overgeplaatst. Uit deze korte toelichting blijkt vol doende, waarom hem geen nadere uitleg ging over het dienstbelang'", dat de over plaatsing inderdaad motiveerde, kon worden gegeven. Immers men kon hem moeilijk zeggen, dat hij aan kracht moest aanvullen, wat zyn onmiddellijke chef te Zwolle aan zwakheid te veel had. Ook kon men hem, niet mededeelen, dat deze regeling, die spot met elk denkbeeld van hiërarchie, eigenlijk een uitvinding was van den onverantwoordelijken secretaris-generaal van Waterstaat, aan wiens leiband vroeger minister Kraus en nu minister Bevers loopt. De quaestie-Snjjder werpt intusschen, een zeer eigenaardig licht op de ruzie, welke reeds geruimen tyd tusschen den secretaris-generaal en het hoofdbestuur der posterijen bestaat. Het is duidelijk, dat deze toestand op den duur onhoudbaar is, wil men niet tot een volslagen desorganisatie van het onge veer 12.000 man sterke personeel der post en telegraphie geraken." Het wil mij voorkomen, dat deze ver klaring verklaring behoeft. Zij heldert niets op, maakt de zaak eer erger dan beter, en laat tal van vragen onopgelost. Om met dit laatste te beginnen. Men bejegent den heer Snijder, ver dienstelijk ambtenaar, als werd hij gestraft, laat hem, met de formule: dienstbelang" in dien waan, geeft tot die valsche meening, bij het op den schijn oordeelend

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl