De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 16 augustus pagina 2

16 augustus 1908 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AM «j T K II D A M M E II WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1625 publiek, gereede aanleiding, doet per sonen, die voor hem in de bres springen, voor doove ooren prediken en houdt het masker voor, totdat het afgerukt wordt. Waarom, waartoe dit alles? Omdat, zoo heet het, men den heer Snijder niet zeggen kon, dat. hetgeen op hem maakte den rechtmatigen indruk eener stra ?, in werkelijkheid is eene hulde aan zijne organisatoire bekwaamheid. En hetgeen men den heer Snijder allén, onder vier oogen, alle deuren dicht, niet zeggen kon, bazuint men nu heel Nederland rond en hangt het aan klok en klepel van Amsterdam en Zwolle beide! Wairlijk, men zou het zoo oppervlakkig niet meenen, het hoofdbestuur der Pos terijen schijnt klucblspeldichters in zijn midden te bergen! Baziet men de zaak echter uit ietwat minder luchtig oogpunt, dan is haar slotsom, dat thans twee personen zijn verongelijkt: de heer Snijder n zijn chef te Zwolle. Of gaat het aan, INDIEN DE TWIJFEL AAX DES LAATSTES GESCHIKTHEID GEGROND is, hem alvast, als onbekwaam te boek staande, te signaleeren ? Moet het geschilpunt tusschen secre taris-generaal en hoofdadministratie wor den uitgevochten op den toch zeker onschuldigen rug van den heer Snij der? Lag het niet voor de hand, had men dezen noodig, hem ook te nemen in het geheim, en aan de klinkende orakelspreuk: dienstbelang" toe te voegen eene voor openbaarheid niet bestemde, maar des heeren Snijders rechtmatige fierheid be vredigende memorie van toelichting? Heeft 't thans niet den schijn als duwde men heel den eigen gebrouwen warwinkel den beiden ministers in de schoenen, ten einde, als moraal, daaruit te doen aflei den den wenk, in het vervolg, liefst onbegrensd vertrouwen te stellen in het, immers onfeilbare, in- en doorzicht der hoofdadministratie ? Niet enkel op: ruzie", naar het smaak vol is uitgedrukt, werpt de zaak-Snijder eigenaardig licht". Het licht, dat zij werpt op de vrijheid, welke men, nopens ambtenaarsverhoudingen, en haitt liett, zich aanmatigt, is nog feller en scherper. Oatdoen wij, aan de hand der mededeeling, bedoelde zaak van hare win Iselen. Man verplaatst een plichtgetrouw amb tenaar, met korte metten. Zijne vraag naar motieven, blijft onbeantwoord. De bereidwilligheid, die hij, ingelicht, toonen zou, vervaardigt men zich niet in te roepen. Voorwendsel is, dat men zijn chef, wiens diensten hij ter zijde staan moet, niet grieven wilde. Niet bezwaar daarentegen heeft men tegen eene kren king van dien chef, in 't oog van wien maar lezen kan. Dit alles is onverantwoordelijk en zon belachelijk zijn indien het niet zoo ernstia ware. Het staat niemand vrij, ook niet aan het hoofd van een tak van dienst, eens anders eer en goeden naam aan te randen, zonder behoorlijken rechtsgang. Met den heer Snijder is dit geschied, na ir der feiten schijn. Met den Zwolschen directeur gebeurt het op dit oogen blik. Deze grove fout te bemantelen, achter de ondergeschiktheid van het ambtenaarspersoneel is louter zelfbedrog of erger. In deze principieel valsche hanteering der ambtenaars verhouding, ligt juist de bedenkelijkste zijde dezer bedenkelijke zaak. Dat stipte plichtsvervulling van den ambtenaar geeischt en zoo noodig door handhaving van strenge tucht, verkregen moet worden, daarover valt niet n woord te verliezen. Verkeert men echter, gelijk hier, voor Amsterdam en Zwolle beide, buiten dit kader, dan is het optisch DE GEEST DES TESENSPRanKS, Een verhaal voor p ant offelhel denNaar het Engelsch, van BRIXSLEY MOORE. I. Hij liet zich maar door iedereen bepraten," zei de waard, dat was Ben Smuhers z'a kwaal. Als schooljongen was hij al zoo, -je kon hem tot alles krijgen. En toen ie gr^ot was gewerden, bleef ie net eender en trouwen deed ie ook al op raad van anderen, die er belang bij hadden. Hij was naar Birmingham gegaan om een ouwen kameraad te bezoeken, Jem Basford, (die getrouwd was en daar was gaan wonen) toen hij er toe gepaaid werd. Juffrouw Baaford had in dien tijd een zuster bij haar en wat gaat ze nou doen? Natuurlijk den armen Ben bepraten, dat die zuster net precies de vrouw was, die hij hebben moest! Nou had ie waarachtig wel beter kunnen weten, begrijp je, want wat die ouwe Jem bij dat mensch zelf te Hjen had, was een waarschuwing voor iedereen, die maar oogen in z'n kop had, om nooit van zijn leven eentje uit dat nest aan te halen. Maar Ben was altijd zooblinl als een mol, en die twee zussen wisten het zoo mooi te draaien, dat alles al in orde was, voor dat ie zelf er het rechte besef van hal wat er met hem gebeurde! Jongens, dat was me een Turk, hoor! Ik heb van my'n leven heel wat van die feeksen gekend, maar heb er nog nooit een ontmoet die op zoo'n onplezierige manier den baas speelde. Hoe ze het dee? Wel, door gewoon alles te^en te spreken, wat ie ook zei. Van den vroegen morgen tot den laten avond ging het door. Al wat ie voorstelde of zei, was maar mis. Zoo mocht ie bij geval eens hebben opgemerkt, dat het een erg warme dag was... Warm?" zei ze dan. Jij bent zeker warm ! bedrog, indien men des ambtenaars onder geschiktheid als middel bezigt, om per soonlijke rechtsschennis goed te praten. Het: nicht raisonirt" van Pruisen's Frederik II past niet in den constitutioneelen Rechtstaat, en is trouwens ook in zijn Eijk verlaten. Dat de dienstbetrekking d>3s burger lijken ambtenaars dezen oplegt de ge hoorzaamheid, zonder meer, aan onver schillig welke, zij 't ook met den dienst in verband staande, bevelen zijns hierarchischen chefs, is een door ^en door valsch wanbegrip, te fnuiken, hoe vaak het zich voordoen moge. Ia den aard der zaak ligt, dat voor militaire ambtenaren een ander, en veel strenger, grondbeginsel geldt, vervat in den aan Turenne toegeschreven regel: l'obéissance est la seule vertu du soldat. Dit volgt uit de bestemming van leger en vloot, waarbij steeds, ook in vollen vrede, aan het onmiddellijk keiren van opgenblikkelijk dreigend ge va ir, laat het zijn, in abstracten zin, wordt gedacht. Toen in een der secessie-veldslagen, Grant, als generaal, aan zijn adjudant een bevel gaf en deze het waagde eene opmerking te maken, klonk het korte en stoere bescheid:'my orders are for execution and not for disc'ussion. Ijlings gaf de officier zijn paard do sporen, and away hèrattled over the pavement, zegt Bancroft, die het vermeldt. In die les heeft Grrant den maatstaf voor alle mili taire ambtsverhoudingen als met een beitel gehouwen. Anders staat het in de burgerlijke samenleving, waar niet tot het keeren van gevaar, maar tot verwerkelijking van den Rechtstaat, de ambtenaar, ieder voor zijn deel, geroepen is. Ten einde dien ambten ;ar orn het even welken, in dienst van Staat, gewest of gemeente, te kenschetsen, houde men voor oogen, dat hij, rang, bevoegd heid, werkkring daargelaten, uit krachte der wet, in zijn ambt, BEKLEED is MET OVERHEIDSGEZAG. Ontbreekt dit kenmerk, dan is het ambtenaarskarakter verdwenen. Over blijven kan alsdan de hoedanigheid van beambte, gelijk de ambtenaar, in dienst van een rechtspersoon, imcir aau dezen ongelijk, in zooverre de beambte over heidsgezag mist. Uit deze publiekrechtelijke stelling van den burgerlijken ambtcnair, in verband met zijne, van die des militairen, funda menteel afwijkende, bemoeiing, vol^t tweeërlei. Vooreerst: naardien irder ambtenaar met overheidsgezag is bekleed, tivtl'jn hoog en laag samen, in die brandpunt van hun wezen. Rangordening is noodig, in het belang, zoowel der eenheid van den dienst, als der verdeeling van den arbeid. Door rangordening echter, met haar rechtstreekschgevolg: subordinatie, wordt het punt van gelijkheid niet ver stoord, noch zelfs aangetast. Dit is on mogelijk, omdat, heft men de. voor allen gelijke, definitie op, des ambtenaars individueele functie, onverschillig welke die zij, met denzelfden slag, ontwricht zijn zou. Men zou de fraaie slotsom krijgen van een ambt, ontzield, in het belang eener ambtelijke rangordening! Ten andere, moet de verantwoordelijkheidsplicht, in de hiërarchische bejegening van den burgerlijken ambtenaar,naar rege len van redelijkheid en billijkheid worden opgevat. Niet ieder bevel, aan het belang van den dienst verwant, mag uitsluitend in het prisma van dienstbelang worden beschouwd. Beklaagt zich de mindere rechtmatig, de meerdere moet hem te woord staan, niet hooghartig hem af wijzen, noch inet raadselen hem paaien. Dit is een eisch, niet van subjectief ge tinte humaniteit, maar van objectief be wijsbaar recht. Een militaire Grant is limiiliiilMiiiiiiiimiiuiiiiiijiiimiliiiliimiiililiiuiiiimiliilmijiiiiimn Mij loopt het als koud water langi mijn rug en mijn voeten ZIJD half bevroren! Warm!" En dan ging ze, uit pure zucht om hem ongelijk te geven, alle deuren potdicht doen en stoken tot ie geen asem kon halen. Of ie moest 's winters er eens wat van zeggen, dat het toch koud was! Koud, zeg je!" gilde ze dan. Man, heb je 't, of krijg je 't? Wat wou ji nou toch weer? Ik heb het niet kou l, hoor! Wee', je wat het is? Jij zit je zelf maar net zoolang op te sluiten en te broeien, tot je geen frissche lucht meer kan hebben. Wat onge zond voor zoo'n groote kerel alsjy' om mair altijd bij zoo'n heeL; vuur te zitten bakken!" Dan dee ze een raam open en liet hem in den tocht zitten tot ie der een stijven nek van kreeg. En met alles was 't hetzelfde, vat je? Of het nou was over het ZonJa^auitgangetje of over het kiezen van een nieuw karpet, of het stemmen voor deu gemeenteraad, allea wat ie voorstelde was verkeerd en het moest altijd anders. Ik heb ze wel tien minuten lang op een Zondagmiddag voor da deur zien staan, om te gaan wandelen en baar er over zien rede neeren, welken kant ze op zouden gaan, net zoolang tot ze hem er toe had gebracht, iets voor te stellen, en dan zou ze natuurlijk juist twintig redenen hebben, om den anderen kant op te gaan! En als zoo iets dag aau dag zoo voort gaat, van den morgen tot den avond, wtek in, week uit, veibeeld ik me, dat het een beetje vermoaiend wordt en het verwondert me niet, dat Ben Srnithers er mager en fjagrijaig van werd. En daar kwam bij dat ie wel heelendal niet was wat je een snuggere vent noemt en zich wel eens verbist zal hebben, zooals we allemaal op onze beurt doen het ligt toch in de redo, dat ie niet altijd ongelijk kon hebben watblief? Wel, zoo ging bet voort tot den tweeden zomer nadat ie getrouwd was en toen kwam er zoo'n soort van crisis. Het was in Juni, toen kwam haar zuster juürouw Basf >rd zijn vrouw opzoeken en bracht haar vijf kinderen een voorbeeld ter navolging. In het bur gerlijke overgezet, zou hij met verborgen klippen overeenkomst vertoonen. Op onze zeekaarten ontbreken zij vaak, doch schuring en branding wekken zij steeds. De leerrijke zaak-Snijder heeft deze beginselen met ongeëvenaarde duidelijk heid in het licht gesteld. Van de, door niet weinigen gekoesterde meeniag, dat een ambtenaars-corps: op commando" wordt gedrild, stelt zij heel den voozen inhoud ten toon. Den anderen en beteren, helaas! niet gevolgden weg, wijst zij aan, helaas! wederom, op, voor de betrokkenen, onvruchtbare wijze. Eene toevoeging slechts laat zij open. Te weten, dat het meer dan hoog tijd wordt des ambtenaars rechtstoestand, door wettelijke ordening, uit een chaotisch-anarchischen toestand te verlossen. Vanzelf sprekende banaliteiten als deze echter, zijn de opzettelijke vermelding niet waard. Men kan, in het algemeen, op een aambeeld blijven hameren. Er be gint evenwel, ten onzent, langzamerhand, tot het hameren zoo vaak aanleiding te bestaan, dat het aambeeld zelf gevaar loopt te worden stuk geslagen. A'dam, 11 Aug.'OS. J. A. LEVY. De deelneming van niet juristen aan de burgerlijke rechtspraak. IL Bezien we thans nog een paar argumen ten ten gunste van het zoogenaamde leekenelcment. Bij de behandeling van de beroepswet is de deelneming van het leekenelement vrij uitvoerig besproken. Mr. ^^an Idsinga ver dedigde zijn standpunt als volgt: Sommige leden dezer Kamer zullen wel weten dat ik in beginsel voorstander ben van het opnemen van het leekenelement in de rechtspraak. Het is daarom dat ik dezer dagen met bijzonder groot genoegen in een blad dat mij overigens ook zeer sympathiek ij het volgende heb gelezen: tiet is inderdaad te betreuren dat de rechtspraak in onze landen allengskens ten eenemale onttrokkea is aan do directe meiewerking van bet geheele volk en bijkans uitsluitend over gegaan is in hanlen van gestudeerde per sonen, die meereudeels uit bepaalde klas sen worden gerecrutoord. Waarborg tegen standsvooroordeel en ambtenaarsopvattin gen is, ook al staan de rechters individueel nog zoo hoog, niet in voldoende mate aan wezig. . ." " Ik zou er bij willen voegen: dat die rechters te veel bevangen zijn in onjuiste schoolsehe begrippen. Doch al bestonden al deze redenen niet, dan beweer ik nog dat juristen als zoo danig niet meer met het wezenlijke van de rechtspraak te maken hebben en daar toe ook niet bekwamer zijn dan ieder anier." En de heer van Idsinga zeide nog: Indien het mij nu geoorloofd is om met mijn eigen woord dat streven (bedoeld is: het streven van Dr. Kuyper) te teekenen, dan zou ik willen zeggen, dat het is om in de Kerk der Hervorming en in ons consti tutioneel staatsbestel het clericale element terug te dringen tot de zeer bescheiden plaats welke daaraan toekomt en aan de gemeente en haar vertegenwoordiging (dat wil zeggen, het zoogenaamde leekenelement want de quaestie is een gemeenschap van leeken) de voorname plaats toe te ken nen waarop het aanspraak maken mag en moet." liet is aan do negentiende eeuw gelukt om in het constitutioneel bestel die plaats voor het leekenelement te veroveren op het gebied der wetgeving; aan de twintigste zij het gegeven hetzelfde te doen op het gebied van bestuur en rechtspraak." Hoe men nu over de deelneming van leeken" zelve ook oordeele, zoo komt do opmerking van Mr. van Idsinga over het clericale element" mij zeer onjuist voor. Een der principiëele versshilpur.ten tusschen het Protestantisme en het Roomsch- Katho licisme is voorzeker het bestaan in laatst genoemde kerk van een priesterschap en netjes mes. Juffrouw Smithers alleen wa^ waarachtig al genoeg voor zoo'n lutje van een vent als Ben. Maar juürouw Smithers met haar zuster er bij, om eens goed haar kunsten aan te vertoonen, dat was nog eens iets, waar ie nooit van gedroomd had ! Als je daar nog de vijf kinderen bijvoagt, die het herrie-achtigste, kijverigste zoodje waren, dat je ooit te zien kan krijgen, dan zul je begrijpen, dat Ben het leventje wél had. Toen het veertien dagen geduurd hal, waagde- d ie eria zooiets van te kikken, dat het toch wel een beetje onrustig was in huis... Wat!" roept julfrouw S nithers. J ij hebt heusch niet te klagen, hoor! Ik moet de last dragen, ik moet maar sjouwen van 's morgens «roe? tot 's avonds laa*. En, alsof ik me handen zoo al niet vol genoeg had, moet het huis nog volgepropt worden met een lui vrouwspersoon en vijf van de schan daligste kinderen die ii ooit gezien heb. Ik heb het leven van een ga'eislaaf, als je dat maar weet. Ik heb nooit gedacht, Uien ik trouwde, dat dat mijn lot zou zijn!" Maar vrouw:je," zei Ben hesl zachtziniig, ,.het is 'och niet op mijn verzoek, dat ze hier zijn. Waarom zeu ;e ze niet, weg te gaan?'' Juist, hó ? Dat 13 nou echt mannenmanier !" zei ?.e. "Nou komt me nieu zuster, die ik in geen twee jaar geueu heb en die in de rook en de asc'n geleefd heeft en nooit eris een beetje frissche lucht krijgt te happen sinds ze zoo gek was om dien koppigen Jem Basford te trouwen en op het oogen blik dat ze je huis binnenkomt, wil je haar en haar vijf onschuldige bloeoj es van kinderen op straat zetten. Ik schaam me voor je, Ben, ik schaam me dood! Maar je zal mijn fami lie niet op zoo'n onfatsoenlijke manier weg jagen dat gebeurt niet. Ik ma* dan een arme verschoppeling zijn. een vertrapt iiuissloofjê," ratelde ze voort, zichzelf al maar meer opwindende. ..ik mü^ dan je verschopte slavin zijn en in alles geërgerl en te^engeeproken worden, maar aan alle gedu'd komt eens een eind en hier zal ik nu ook eens een woordje meepraten! Ze zullen niet doorjsu da deur uitgetrapt woiden, hoor j»; ze zuldaarnaast of daarachter: de leeken (laici), terwijl het protestantisme het z.g. algemeene priesterschap aanneemt. De benaming leeken" gebruikt' men tegenwoordig voor ondeskundig" in het algemeen. Zoo kan men spreken van leeken op militair-, op onderwijs-, op handels-, op industrieel gebied. Misschien deed men beter het woord leek" in dit zinsverband niet te'gebruiken en het goed Nederlandsehe maar minder welluidende woord ondes kundig" te bezigen. In ieder geval lijkt mij de toepassing van Mr. van Idsinga volkomen onjuist en de geheele vraag waarop het neer komt is deze: Wanneer men bij de posterijen, op onderwijsgebied, in het vervoerwezen enz. menschen verlangt die theoretische kennis en praktische bekwaam heid bezitten, waarom dan de rechtspraak toevertrouwen aan persoaen die niet van te voren zich de noodige kennis hebben verworven? Wordt dit door het tegen woordig systeem niet volkomen bereikt, dan verdient de Duitsche opleiding der juristen wellicht meer aanbeveling. Thans wordt iu ons land de rechtspraak uitge oefend door menschen die eerst een graad moeten halen en daarna nog langen tijd bij een rechterlijk college gearbeid hebben. Men wordt b.v. kantonrechter na geruimen tijd als griffiar werkzaam te zij a geweest. Ja, in den regel wordt men niet griffier vóórdat men werkzaam geweest is op een griffie. En zelfs in die administratieve kringen waar slechts een klein deel van het recht toegepast wordt: (ledeputeerdc Staten, Col lege van B en W., neemt men bij voorkeur die leden, die als lid reeds j irenlang de provinciale en de gemeentewet hebben mede toegepast. Mr.Loeö' bea-ud woordde den heer v. Idsinga met deze woorden: Wat nu da zaak zelf betreft wensch ik terwijl er gelegenheid zal bestaan om bij het bewuste amendement nader hierop terug te komen tfeans alleen op te merken dat ook hier geldt pour savoir ijuelque chose il faut l'avoir apprise'1. En waar het nu in het systeem der liegeering de hoofd taak zal zijn voor de leden van dit centraal collega de eenheid van rechtspraak te hand haven daar zullen wij m. i. ook kennis van recht zich hebben moeten eigen maken. Wanneer men met den heer van Idsinga zou willen aannemen dat het oru goed recht te spreken geen voreischte H rechtskennis te hebben opgedaan, tot welke zonderlinge consequenties komt men dati niet bij toe passing ook op ander terein? Zou ook de geachte afgevaardigde zelf voor die conse quenties niet terugdeinzen:'" (Handelingen der Tweede Kamer 1901 2 bid. 1663.) Ook de heer van der Zwaag sprak zich ten gunste van het leekonelement uit, doch argumenteerde hier al heel ongelukkig: En wat voerde men tegen de opneming van het leekenelement aan? Dat dit wellicht tengevolge zoude hebben dat niet raar de wet maar Daar de billijkheid werd beslist. Wel, wanneer dat een gevolg was van opneming van het leekenelement dan zou ik zeggen dat dit een sterk argument was vcor de opneming er?an in ds raden van beroep, want de billijkheid, waarmede dan toch bij alles rekening moet worden gehou den zou dan blijken niet te liggen in de wet zelf en het zou dan te noodiger zijn die door het leekenelement toch in de toe passing tot baar recht te doen komen!" Deze redeneering kou de heer Lietl' al heel gemakkelijk weerleggen. Do Hechter toch" zoo sprak de toenmalige Minister van Justitie en we hebben hier immers te doen met rechters, al moet ik erkennen dat de hier voorgebteldeorganisatie stricto sensu niet begrepen is onder de rechterlijke macht, zooals de grondwet die indertijd heeft voorgesteld moet volgens art. l i van de Algemeene B spelingen van wetgeving voor het koninkrijk volgens de wet rechtspreken, hij mag in geen geval de billijkheid daarvan beoordeelen. Dit is een beginsel dat welke kracht men ook toekenne aan de zooeven door mij genoemde wet noodzakelijk moet gelden op het geheele terrein waar recht gesproken wordt. En nu zou ik willen vragen, niet alleen wat er van de toepassing van ODZO wetgeving zoude moeten komen, maar ook waar het heen zou moeten wanneer men len nog een maand blijven, als ze lust hebben!" En het wa5 mot de gedachte aan dit ver rukkelijke vooruitzicht dat Ben zijn hoed nam en eens raad ging vragen aan 'Knery Slater. Let nou op, dat ik heelemaal niks tegen 'Enery S'ater zeggen wi', als medemensch en als kleermaker. :Eaery is een k!ant van me, en ik hoop dat altijd te bedenken, als ik over hem spreek. Kn ik moet ook zeggen ? want recht is recht dat ie een soort van beroemdheid heeft gekregen hier in de buurt, vooral omdat ie allemaal mooie woorden kan zeggen, die niemand begrijpt?bij-zelf geloof ik, ook niet. Taardeor is ie dan ook in den gemeente raad gekomen, en er zija^er, die beweren, dat iemand die zoo mooi praten kan, in de Kamer moest zitten. Nou, daar zou ie mis schien op z'n plaats wezen, maar om raad te geven in iets, dat er f rkflijk opavn komt, zift j B, dan zou ie voor mij de laatste zijn, waar ik naar toe zou gaan. Vooral in huwelijks zaken, daar kan je toch zeker niet verwachten dat ie een sikkepit verstaud vati het-f:, want van de wieg af is ie, vrijgezel geweest! Je kurt net zien wat een stumper die Ben is, dat ie, toen ie ia de penarie zat, naar Jtern toe gin2! Als io i:aar mij toe gekomen. was, nou dan zou ik hem wel zoo 't een en auder hebben gezegd, dat .. . maar hij dee j het niet, en daar behoeven we dus verder j niet over te praten. Hij ging naar 'Enery Slater toe, en lei hem het heele gevalletje uit. 'Ünery luisterde heel ernstig, en knikte nu en dan met zijn hoofd, alsof hij van zulke moeilijkheden al een heele boel af wist, en telkens wel vooruit kon zien, wat komen zou. Toen Ben klaar was met zijn verhaal, lei Slater zijn strijkijzer neer en zei, wat ie er van dacht. Hot probleem der feministische ijiocratiën is gemeenlijk bezwaarlijk te ontwarren". zei-d-ie, dadelijk met zijn mooie woorden schermende. ..maar in casu i i het primordinale oorzakelijke punt met groote nauwkeurigheid te constateren. liet is een geval vu a den fjf'st 'J'-'S tegenspraak?, of in duidelijker zoo maar klakkeloos den rechter zou willen vergunnen de wet op zij te zetten en de billijkheid naar subjectief inzicht daarvoor in de plaats te schuiven zulks in strijd met het uitdrukkelijk beginsel dat aan het hoofd onzer wetgeving staat aangegeven." Dit was volkomen juist geantwoord. Het klinkt wel mooi: rechters te hebben, niet oordeelende naar de dorre wet, doch naar de billijkheid. Alleen maar: wat is billijk? Het gaat hiermede als met sommige beschou wingen over het parlementarisme. Een mijner Duitsche vrienden achtte de fouten van het parlementair stelsel zoo groot dat hij uitriep: Een verlicht despoot! is de eenige oplossing. Alleen: waar is die verliclde despoot? Het parlementarisme met al zijne fouten is altijd nog het minst onvolmaakte in het tegenwoordig stelsel, liechtspraak door rechtskundigen gebonden aan de wet onder voorlichting van speciale vaklieden en waar het wetenschappelijk beroepen geldt, van vakgeleerden is ten slotte nog het minst kwade. Toch mag en moet onderzocht worden of in onzen modernen tijd onze rechtsbedeeling en alle de met haar samen hangende instituten wel verdedigbaar is. Ook onze landgenoot do oud-professor Mr. T. M. C. Asser wijst hierop: Het is duidelijk dat de vorm van het proces onaf hankelijk is van de samenstelling van het rechtscollege (uit kooplieden of uit rechts geleerden)1' Schets van het Nederlandsen Handelsrecht bid. 13. Men kan na het hierboven betoogde van de grondgedachte uitgaan dat de fouten van ons rechtswezen ««'ei althans niet hoofd zakelijk liggen in het ontbreken van het z. g. leekenelement, in de rechtspraak, hetgeen natuurlijk geeH argument is tegen het opnemen van leeken in de rechtspraak doch wel bewijst dat door deze opneming alli'i'n we nog geen betere rechtspleging krijgen. Tooh wordt geklaagd. In Duitschland en in Nederland. Waar de oorzaak dan wel ligt ? Een poging, hierop antwoord te geven waagt een later artikel. (Slot volgt.) S. J. VISSER. ") In het Tijdschrift der Maatschappij van Nijverheid (September 1907 bid 373?379) vindt men een zeer belangrijk rapport het welk een wel wat beknopt overzicht geeft van hetgeen onze consuls in België, Frankrijk, Duitschland, Rusland, Zwitserland, Oosten:ijk-Hongarije) over de deelneming van het leekenelement aan de Handels rechtspraak weten mede te deelen. In het algemeen zy'n de ervaringen gunstig. Doch dergelijke offlcieele verklaringen zijn niet voldoende om een systeem wijziging te be vorderen. Immers zou men van uit het buitenland een-onderzoek in ons land instel len naar de rechtspleging alhier, dan zoude insgelijks het oordeel niet ongunstig luiden. i) OM-Tooieel. In de eerste eeuwen van onze jaartelling heeft er in Italiëen andere deelen van het Romeinsche Eijk een genre van tooneelspel bestaan, waarvan we helaas niet veel anders bezitten dan berichten erover. Buiten kijf is het een volkstheater geweest, Log wat boertiger en wat platter, ac'aijnt het, dan bijv. Piautus. Er is o.a. van bekend, dat het de nieuwe secte der Christenen erg bespotte, den marteldood aan het kruis nog al gaarne ten toonee'.e voerde (ook wel werkelijk", als er ter dood veroordeelden voor handen waren; en het is voora1. dit wat de geest van dit tooneel en van den tijd, waarin het voorkomt, toont) en er wordt bijv. ook vermoed dat de be spotting, die volgens Matth. 27, 27?31 Jezus te verduren had, door de Romeinsche sol daten als een tooneel-vertooning van dit soort gevoeld werd. 1) Oflder de verdere gegevens van dit tooneel1) H. Keich : Der KOaig mit der Dornenkrone. woorden gezegd: de abnormale neiging om tegen elke propositie te opponeeren met een correlatieve negatie van de positieve these." O," zei Ben, alsof hij het precies begreep. En wat zou je in zoo'n geval doen?" Wel," zei Slater. Als je een man was, zou ik je raden als volgt: ga recht op je doel af, doe je zelf gelden, argumenteer krachtig, en beheersch haar door ja moreele en intellectuee'.e superioriteit." Maar dat kan ik niet," zei B3n. Je be grijpt me niet, ze. ..." ,,Zei ik dan soms, dat je het kon?'' vroeg Siater. Ik zei: als, bij wijze van superstitie, zie je. Daar je nu eenmaal geen man bent, staan de zaken andere. We moeten een ander praktisch alternatief zoeken. Nu heb ik juist in dit boek hier gelezen," zegt Slater, tikkend op een bosk dat op tafel lei, hos de mensch de natuur heeft bedwongen. En hoe denk je, dat ie dat dee? Door oppositie, door geweld, door vechten? Geen kwestie van! De natuur is te ste. k om ze op die manier onder je duim te krijgen. Nee. De niensca heeft de natuur tot zijn dienares gemaakt door list, door haar te bestudeeren, haar gewoontes, haar wetten, en zijn plannen daarmee anoloog uit te werken. En de vrouw, die een interes sant deel van de natuur representeert, valt onder dezelfde wet. Als je haar niet door krarht kunt regeeren, moet je het door list doen. Nou heb je te doen met den geest des tegf.nsprniiki, niet waar? Zij spreekt altijd tegen, niet? Dan is het duidelijk, wat j3 moet doen " Wat dan?'1 vroeg Bsn, htelemaal ver bouwereerd. Wel, het is zoo klaar als een klontje," zei Slater. 'Stel altijd jukt het tegenovergesteld! roor, rem wat je werkrl'jk wilt. De geest des te<renspraa£s zal maken, dat ze dadelijk op poneert, eu. doet wat zijeelf zegt. Dan zal 'ij Mij zijn met haar overwinning, jij zal blij zijn. dat je gedaan krijgt wat je werkelijk wou. Rust en vrede zullen dan uw dee! zijn. Dit is de insinuatie van een algemeen e wet ia een individueel predicainerit." (Slot volgt.)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl