Historisch Archief 1877-1940
No. 1623
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
gpel-genre haalt Reich nog het volgende uit
de Acta Sanctorum" Ang. V.:
Genesius trad in het Theater m Bome
voor Keizer Diocletianus in een dergelijke,
cbristologieche Mirous" op. Het eerste be
drijf in deze Mimua" speelt, naar het schijnt
op straat. Geresiug stort, door een toeval 2)
getroffen, op bet tooneel neer. Vrienden en
bekenden snellen toe om hem op te tillen.
Mear hij verzoekt dat men hem doopen zal,
want hij voelt zich zwaar, en wil weer licht
worden. Dan lachen de mimsn (d. z. deze
acteurs) en vragen hem: Hoe zullen wij je licht
maken ? Zijn we dan timmerlui en moeten we je
misschien afschaven?" (Dit is een van die
stomme aardigheden, zooa's ze bij dit genre
tooneelspel thuis hooren). Daarop roept
Geneaius: Dwazen; ik wil sterven als
Christen?" ,Hoe dan', vragen zij; hij antwoordde:
Opdat ik opdien dag (oordeelsdag) m ijix toe
vlucht nemen kan bij God'. Verandering van
tooneel; men draagt Gsnesius van het tooneel,
en het volgende bedrijf speelt in zijn wonin?,
hij legt zich te bed, reeds verschijnen Presbyter
en een koster (Exorcist) en vragen: ,Waarom
hebt gij om ons gezonden, geliefde ZOOL'.
Genesius antwoordt: omdat ik de genade
van Christus wenech deelachtig te worden,
waardoor ik de wedergeboorte en vergeving
van zonden kan verwerven".
Weer verandert hat tooneel, men voert
enel den pasbekeerden in de kerk tot den
doop en trekt hem het witte gewaad aan.
Maar de vreugde duurt tiet lang. Reeds wordt
de nieuwe Christen bij de overheid verraden.
Soldaten verschenen en brengen hem voor
het gerecht des Keizers. Doch hier u'erd de
handeling van het tooneel'pel plotseling onder
broken, daar Genesius door den mystischen
invloed van de in de Mimus geïmiteerde
heilige handeling en door de goddelijke ge
nade overweldigd, plotseling naar voren treedt
en voor het talryke volk verklaart, dat hij
nu luerkelijk Christen is. Daarop wordt hij
inderdaad veroordeeld en ondergaat bij
den marteldood, dien hij in het verdere ver
loop van het stuk had moeten vertoonen,
nu in werkelijkheid en vol heilige geloofs
overtuiging."
* **
Dit voorbeeld heb ik hierom interessant
gevonden omdat het iets zien laat vsn hoe
echt, hoe waarachtig de mensen is in den
kunstenaar. Want tusschen de andere
menachen en den kunstenaar is niet déze tegen
stelling dat zij het leven leven, en hij het
imiteert: neen, maar: de anderen leven het
enkel, en hij leeft het n ziet het ook. En
het bovenstaand voorbeeld leert ook onder
welke voorwaarden het is, dat de kunstenaar
de ernst van het leven stelt boven de vreugde
van het te bezien en weer te geven. Dit
zal zijn altijd, als het leven zelf gevaar loopt,
of als er gevochten worden moet om ruimte te
maken voorde nieuwe vormen van het leven.
Dan zal de kunstenaar, die het leven lief
heeft, bereid zijn zijn vreugde op te offeren aan
de ernst, zijn vrije keuze aan een drang, die
zyn gezicht verblindt. Hij doet dan afstand
van wat hem van de andere menschen onder
scheidde en is een van hen.
STELLWAGEN.
2) Genesius is later de patroon der val
lende ziekte geworden; maar er staat in het
Laf. eigenlijk dit woord niet.
Eestte Vacamca,
Lueurs it j
In het schrijven, zoo mogelijk het dichten
in eene vreemde taal, ligt een eigenaardige
bekorin?." Ik herinner mij, dat professor
A. G. van Hamel aldus een opsttl begon,
in de Gids van 1902 over de verzen van
Giza Ritschl. In dat opstel wordt genoemd
de naam van de Rumeensche gravin Helene
Vacaresco, die voor de eigenaardige bekoring
bezweek van in het Fransch proza te schrij
ven en te dichten. Wat zou eene vergelijking
tusHchen Giza Ritschl en Helene Vacaresco
een aardige vergelijking oai uit te werken
zyn! Dat kan ik nu hier niet doen, maar ik
wil het toch ook niet geheel nalaten.
Er zijn sinds professor Van Hamel zijn
artikel over het eerste boekje van Giza
Ritschl schreef, nog drie bundels gedichten
verschenen. Wij zouden uit de opeenvolgende
boekjes kunnen bewijzen, dat Giza bon lan
ger hoe beter Hollandsch is gaan schrijven.
Ja: de eerste gedichtjes uit het eerste boekje
zijn minder taalvaardig dan de latere. Dit
verschil is in n boekje zeer goed merkbaar,
En de rangorde der gedichten moet in hoofd
zaak zuiver chronologiech zijn: Dus: Giza
Ritschl is gedichten gaan schrijven, toen zij
nog zeer weinig Hollandsch kende. Dit blijkt
cok duidelijk uit hare zeer beperkte woor
denkeu?, en uit hare rijmwoorden, die met
fatale zekerheid weer komen. Giza Ritschl
gchreef wel in eene taal, die haar vreemd was.
In eene veel mindere mate Helene Vaca
resco. Hare Fransche woordenkens is niet
beperkt. Hare rijmen zijn rijk en veelsoortig.
Hare gedichten zijn grooter van omvang dan
die van Giza. Deze, vocral iu hare eerste
gedichten, maakt krabbelljes en nog geene
teekenin^en. Zij boekt in enkele regeltjes een
stemmiogsmbment. Anders Helene Vacaresco,
die het Fransch voldoende beheerscht voor
dichterlijke verhalen van grooten omvang en
voor strofische gedichten van ingewikkelde
bouw, waaraan Giza Ritschl zich niet wagen
kan. In taalvaardigheid verschillen de eerste
gepubliceerde gedichten van Helene
Vacaresco niet van de latero. Dus: zij heeft hare
onbeholpene ? Fransche verzen niet gepubli
ceerd, of zükende, toen zij te dichten begon,
reeds genoeg Fransch. Misschien te veel.
Vooral te veel Franeche litteratuur.
Professor Van Hamel in het genoemde
ffids-artikel deelt ons mede, dat men in
Parijs te veel Fransche dichters iu de ge
dichten van Helene Vacaresco herkende.
Nog eene opmerking ter vergelijking: Hol
landsch proza schrijft Giza Ritschl niet.Fransch
proza echrijft Helene Vacaresco wel. Ik heb
altijd gemeend, en het trouwens zelf
eenigermate ondervonden, dat men gemakkelijker in
eene vreemde taal gedichten schrijft dan proza.
Dat klinkt vreemd, maar ik geloof zeker.
dat het zoo is, al geef ik toe, dat er voor
beelden zijn van prozaïsten, die eene vreemde
taal zeer goed schreven, zonder in die vreemde
taal te kunnen dichten.
Helene Vacaresco is in ons land geene
onbekende. Helene Swarth heeft een groot
aantal van hare Rumeensche volksliederen
en balladen uit het Fransen iu het Hollandsen
overgezet. Voor getrouwe lezers van De Gids
en tseriera Maandschrift is die mededeeiing
overbodig.
Lueurs et flammes:', een verzenbundel is
in ons land, meen ik, weinig hetend. Minder
dan vele dier gedichten verdienen en dat is
de reden, dat ik er gaarne iets over schrijven wil.
Het is de groote emotie van eene verloren
liefde, die het geluid van deze verzen zoo
diep en hartstochtelijk beweegt. De emotie
is niet rustig geworden, zooals bij Helene
Swartb.
Daarom heeten de gedichten : Lueurs et
flarnmes". Soms is er het verlangen naar rust,
bijvoorbeeli iu dit gedicht:
J 'ai trop chanté; je voudraii du siknre".
Maar de Ijefde beheersen! alles, en de
hopelooze hoop op terugkeer van den ver verlorene.
On me parle de toi comme d'un royageur.
Qui s'est assis un jour d'étépre i de mon coeur."
En hopeloos klaagt het verlangen in regels
als deze:
O, difparu par qui m'a vie ai'ait des fé'ei
'Vitndrais tu ui jamais p'us les voilei défaitei
iVe remontaicnt pres des mats longs /"
Ook daarin komt Hé'ène Vacaresco dus
met Giza Ilittchl overeen, dat eene groote
emotie sinds jaren haar verzen beweegt en
tot golven van geluid opstuwt. Maar de ver
zen van Héoae Vacare-co zijn niet eentonig,
wat die van Giza soms zijn. Zij hebben niet
het vage ontstemde, dat de Hollandsche
gedichten w .de Hongaareche vrouw wel
hebben. De uiooie regels van Giza Ritschl
zijn dikwijle toevallige trouvaüles, en dat zijn
de mooie regels va^ Helene Vacaresco nooit.
Wat zit er geene fijnheid van gevoel bij
gevoeligheid van geluid in eene regel als deze:
Le Printemps, ce passant des saisons passa
geree."
Of nog veel mooier en inniger:
Rumeur des rameaux Jins remités a la fois."
Of:
Pour plaire au soir fubtil tu chantais sur
Ie seuil.. ."
De schoonheid van zulke verzen kan men
niet uitleggen, evenmin als men eenen doove
kan uitleggen, hoe een geluid is, of eenen
blinde hoe eene kleur is. Men gevoelt, dat
deze gedichten mooi zijn, of men gevoelt het
niet. Hem, die het niet gevoelt, beklaag ik,
want hij is een arm man.
Ja: in het schrijven en in het dichten in
de Fransche taal moet voor Helene Vacareaco
wel eene groote bekoring hebben gescholen.
Zij is voor die bekoring bezweken, gelijk
professor Van Hamel over Giza schreef. Laten
wüdankbaar zijn. Het volmaakt kunstvolle
gedicht, dat ik nu in zijn geheel afschrijf,
wat is dat niet prachtig van bouw en ont
roerend van geluid.
CHANSON.
Hier tu t'accoudais au balcon qui s'incline
Un peu vers la forê;;
Le vent secret
Tres tendre errait
Sur la source opaline
Hier tu m'as chantéla chanson du regret.
Elle tait lorgue et souple et s'enroulait
[aux branches
Et voguait sur Pair d'or
On y voyait encor
Au cri du cor
Tourner des rondes blanches
Sous les arbres dressés dans Ie bleu dudéeor.
Ne me la chantéplus, la chanson dësolaate
Ou trempe ma torpeur,
Car l'automne en a peur,
L'automne soeur
De cette eau qu'elle argente
Et je voudiais garder l'automne sur mon
[coeur.
Er ii n gedicht uit het boek, dat afwijkt
van alle andere gedichten uit hetzelfde boek.
Het heeft iets onzegbaar?, dat de andere niet
hebben.
Het is alsof dat ne gedicht uit eene streek
komt, waar geen van de andere vandaan is
gekomen. Dat gedicht is het volgende:
PRÉSENCE.
Mets la clef dans la serrure
La lampe pres du miroir
Pour que mon coeur se figure
Qn'il est moins seul et moins noir.
Des mams frappent la fontaine
Quelqu'un che.-che u tceurtrir i'eau
Ou je lave au soir la laine
Et Ie matin mon fuseau
La douleur de I'eau qu'on blesse
Entre en moi comme un poignard;
Oh! ferme la porte cpaisse
Ferme Ie volet criard.
L'ombre cübat Ie vol des trernbles
Court sur la pavot pourpr
Je sais bien pourquoi tu tremble?,
Pourquoi ma porte a pleuré.
Nul ne peut pousser ma porte,
Car qtrj'qu'un est sur Ie seuil,
L'iaiage invisible et forte
Atterd toujotirs mon accuei'.
Elle altend que je lui dise :
Entre, voici Ie rniroir
Ou souven1; je iioie et puise
Ma face de désespoir.
Je ssis ses yeux couleur d'Lerbe
Ses bras EUX parfums de pr
E!le a ia forme et Ie verbe
Des choEes dont je mourrai.
Ma porte est toujours ouverto
Mon logis n'est jamais clcs
Parce que cette ombre inerte
Barre mon eeuil sans repos.
Ik zal uu niet meer aanhalen. Het was
beter dat ik twee bijzondere gedichten over
nam, waaraan mon wat heeft, dan vele los?e
fragmenten. Maar wat r. o u ik niet gaarne
meer overnemc-n !
III.
In de serie Petite coilection : ;cripta
brevia" h een nieuw klein boekje verschenen,
dat heet Nuits d'Oiif-nt' en waarin Helene
Vacaresco van de Kutneensche volksverhalen
in fijn gerythmeerd Fransc'i prozr. heeft
overgebracht. Wellicht kom ik op dat kleine,
zeer bijzondere geschrift i;og wel eens terug.
En men schreef mij uit Rumenië, dat in
April een boek in proza van Ilé'ène Vacaresco
verschijnt, dat heeten v.a,} : Le jardin
passionné'1.
Ik vind Hé':ène Vacajesco e; negeer bijzon
dere kunstenares, en het is a'.tijd heel prettig
over bijzondere menechen te mogen schrij ren.
E EN K Dl! WlTIf.
IsPliotograBliieïnnït?
Zou 't niet tijd worden, dat over deze
belangrijke aclueele vraag zich ook een
kunstenaar" uitte? Ik meen een prac;isch
werken! artisf, een schilder, beeldhouwer,
in 't int, een vakman. Of mag een sch:'der
niet schrijven? Zijn collega's nemen 't hem
kwalijk genoeg, dat is zeker, maar 't wordt
toch te gek dat de heele neder! andsche
artisteu bent zich zoo stom als een vitch
houdt als over en bij hen, zonder hen onder
handeld en beslist wordt, en over dingen die
hun bestaan toch niet weinig bedreigen.
Al zou 't dan alleen maar om die
bestaans-factor zijn, maar er moet toch door
een van hen, zoo meen ik, iets over deze
belangrijke questie gezegd worjen. Of vergis
ik me daar zoo in?
Maar ik hoorde nog van gpen enkele kant
dat eenig schilder of beeldhouwer (want dat
zijn tooh volgens Hollandsch begrip de
pftffnï-kunstenaare) zich tot eenig verweer
opmaakte. Ik ben daarom zoo vrij roor de
kumtt, in 't krijt te treden, maar zal dadelijk
mijn pen weer neerleggen zoodra eea anJer
practisch werkend kunstenaar de taak van
mij over neemt, een president van een
vereeniging, of iemand wiens oordeel polds heeft
door zijn positif.
De questie is er belangrijk genoeg voor
om in een vakvereeniging ter sprake gebracht
te worden. Toen een tijdje geleden de tijd
geest uitmaakte (niet de artisten)
datkunstnijveren ook kunstenaars waren gaf dit al
verontwaardiging genoeg. En nog spreekt
men honend van een lijstenmsker" om een
kunstnijvere aan tp duiden of van hen,
die vroeger leelijke landschappen schilderden
en nu goede meubelen trachten saam te
stellen, als van menschen die hun vak deser
teerden ,
Fii nu willen de photographen ooi: nog
kunstenaars zijn? 't Ziet er leelijk uit voor
de kunst-schilders en kunst beeldhouwer?.
Zoo groote coccurrentie en dan bij deze
slechte tijden!
Daarom verwondert het mij dat er niet
als n kreet van verontwaardiging uit de
rijen der artisten opgaat, om te protesteereu...
al was het maar uit vakbelang. Ik voor mij
voel dat vak-belang, uit hoofde van mijn
zeer bijzondere werkkring, niet zoo erg als
eea tableau-fchilder pur-sang. Dezen zijn
trouwens door die kunst-photographie rage
ook de meest bedreigden.
Ik spreek daarom, zoo meen ik, zeer
onbevooroordeeld, 't Raakt mij persoonlijk
otn belangen-redenen?niet of photographie
kunst is of niet, zoo min als het bij voorbeeld
een architect moet aangaan, zoo min als
Walter Crane, Puvis de Chavannea of Der
kinderen.
Ik zou haast zeggen, was die photographie
maar kunst? Maar ze ia het niet.
Neen, waarachtig, photographie is geen
kunst, zelfs kunst-photographie is geen kunst.
En welke soort kool of gom of albuminedruk
men ook neme, wel of niet geretoucheerd,
photographie is geen kunst, kan geen kunst
zijn, nooit, of kunst is geen kunst meer. Dat
wil zeggen kunst zooals die in alle groote en
goele tijden was, niet kunst zooals die heden
is, of wat wij er tegenwoordig onder verstaan.
Want in onzen tijd noemt men Kunst''
van die voorstellingen in een mooie gouden
lijst, een onderwerp dat er niet op aankomt,
ala 't vooral maar niet te denken geeft, en
dan van die mooie plekjes kleur, van die
vervloeiende schaduwen, van die verglijdende
toonen, van die verwaasde kontoeren, van
die lekker in elkaar gesopte kleur'jes, van
die malsch gestreken verf-korstjes, van die
doezelig smoezige door elkaar verpoezelingen
die men athmossfeer noemt, en vooral van
die alles in n grijzend-verglijdende tona
liteit die men stemming noemt.
Zeker, al dat uiterlijke bereikt een
bedendaagsche kunst-photograaf ook. En, als in
het vo rtbrengen van al die toon en stemming
die abstufung der töne de kunst gelegen is,
dan, zeer zeker is photographie kunst, dan
is z'n photograaf een kunstenaar.
Als 't er op aan komt om al/é/i die uiter
lijke dingen te bereiken, dan is 't pleit voor
de kunst verloren.
De schilders hebben dus maar te kieken, of
de kunst-waarde van een schilderij niet uitslui
tend te laten afhangen van tjon en stemming, of
toe te geven dat alles wat ze in hun schil
derijen (behalve de kleur) bestreven, in heel
veel photographiën even goed, even mooi,
ja zelfs hier en daar veel mooier bereikt wordt.
Absoluut logisch wordt derhalve de vraag:
welke van de twee is nu kunst, de schilderij
of de photo vooropgezet dat ze aan toon
en stemming beide even groote subjectieve
schoonheid, of liever smakelijkheid bereiken.
Want dat die artisticiteit" te bereiken ia,
toonen verscheidene nummers op de ten
toonstelling die op 't oogenblik in het
stedelijk museum gehouden wordt en naar
aanleiding waarvan de genoemde strijd-vraag
gesteld werd,
Nu is het opmerkelijk dat de photographen
als het ideaal van kunst dat ze bereiken
willen, de schilderij" stellen. Zie maar rond.
Kingsom aan de wand bangen imitaties van
tableaux, aquarellen, krijtteekeningen, pastels
en elke andere techniek van de edele schil
derkunst. Men krijgt op de::e tentoonstelling
de zeer stellige indruk in een lal;/> inth van
imitatie f te dooltn.
Is zeg dat opzettelijk met deze minier
fraaie, maar hopelijk begrijpelijke beeldspraak,
om des te heter te doen uitkomen hoe hybri
disch de verwarring is die er heerscht om
trent het begrip kunst'".
De kuust-phüto is dus blijkbaar de photo,
die de natuur naar het uiterlijk weergeeft
op een wijze zooals een schilder dat met zijn
kwasten of j astels zou gedaan hebbeu, minus
de kleur?m p a r die komt later ook, dus d e
is sous entendu" in dit betoo.-.
Het ;:ijn du? allen photographen die
schildertje spelen, of, erger roj?, photographieën
die bet schilderij" uithangen.
Nu is er uiets zoo verderfelijk van uit een
oogpunt van rechtzinnige vak-principen, als
het in 't eene materiaal 't effect ran het andere
te Nvilitn imitceren. 't Is precies 't zelfde als
gewitkalkte muren die met wat veif tot
marmer worden verheven", als chocolade ia
den vorm van oud-roest (zie eer;ige bekende
banketbakker-etalages) ala geschilder-Ie"
gobelins, en meer dergelijke horreurs.
Niet alleen dat de photographen hun vak
op die wijze verkrachten door een effect te
bejagen wat specifiek op een atder terrein
thuis behoort, maar ze bewijzen Lierdoor al
te duidelijk hun gebrek aan eigen doel.
Maar, 't is hen wel een beelje ie vergeven.
In een tijd als de onze, waarin er van een
werkelijke vak-beweging op bet terrein der
ambachten bijna geen sprake is, kan men
't makkelijk begrijpen hoe de verschillende
métiers bij elkaar op roof gsan. Het is duidelijk
dat ik hier vak-beweging bedoel in den geest
der oude gilden, corporaties die de kennis
van het a ir.'nacht als zoodanig bevorderden,
niet de ochile positie van du leden. Waar
nu zoo'n werkelijke vak-beweging 't allerminst
bij de kunstenaars bestaat, daar is hun metier
om 't zoo te zeggen aan de heidenen over
geleverd. Het is tot het uiterste subjectivisme
verparticularipeerd, iedereen kan doen wat
bij wil, dat is hoogste wet, en zou dan
ook een photograaf met wat chemie geen
schilder kunnen zijn, waar anderen 't met
wat verf kunnen doen.
Op dat persoonlijke duidde ik straks, toen
ik over het uiterlijk van wat heden de eenige"
kunst genoemd wordt spiak. En, waar per
slot de kunst tot zoo laag niveau gedaald is
dat ze volgens de doorsnee-waardeering in
den tijd waarin wij leven, dat is in 1908,
onder schilders en critici bei ie, hoofdzakelijk
bestaat uit toon en stemming daar komen we
op een terrein wat te laag voor de kunst
is en te hoog voor het al'er-alledaagste,
in een soort oubestemdheidssfeer, waarvan
men zoo mogelijk zou kunnen zeggen
dat ze vleesch noch visch is en in
welker niet nader te qualificeeren regio
nen de kunst en de photographie elkaar
naderen, elkaar gelijk zijn, omdat ze beide
't zelfde willen, ook 't zelfde bereiken. Is
het niet een zelfde vertooning als op een
balmagqué, waar een prins en een bedelaar beide
in dezelfde hun vreemde plunje ver
schijnen, in uiterlijk gelijk zijn, maar in wezen
tooh zoo oneindig van elkaar verscheiden
blijven.
Dat is de indruk dien ik ook op deze
photographie-teutoonstelling krij^. Een soort
balmasquéwaar de kunst horribele dictu
en de... ja wat eigenlijk ... de mechaniek...
de welopgevoede smaak", elkaar met zeer
verdwaasde blikken aankijken en 't beide niet
recht weten hoe ze 't nebben, omdat ze beide
in een hun vreemd pakje loopen. Ze schijnen
gelijk, maar ze zijn bet niet.
Misschien heb ik 't nu leelijk bij de heeren
kunst-photographen verbruii maar ik wil
dadelijk mijn excuses maken, althans een soort
exouse. Dat er eea zeer, zeer groote technische
vaardigheid tot het maken van photo's als
hier tentoongesteld noodig is, valt niet te
ontkenner. In het zeer lezenswaardig opstel
dat de Hooggel. Heer W. H. Idzerda de
vorige week in dat zelfde blad plaatste, deed
hij uitkomen wat er al niet aan de weten
schap der photographie vast is. Het is een
wetenschappelijk vak op zichzelf geworden,
dat eigen middelen heeft, zeer bijzondere,
zeer te waardeeren en buitengewoon bruik
bare middelen. Maar dat met die zeer speciale
en zeer eigen capaciteit een eigen resultaat
bereikt is, is niet aan twijfel onderhevig.
Dat die heeren photographen nu met hun
vaaruigheid en smaak geen weg weten, daar
voor noodwendig afoetterrein behoeven en
zot ken, ook dat is logisch en dat ze zich
nu op het a!s 't schijnbaar meest voor de
hand liggende gebied kunst werpen,"
ook dat is eigenlijk zeer begrijpelijk.
En des te begrijpelijker is dat als men ziet
wat op 't oogenblik kunst wordt genoemd, of
liever, welke de elementen zijn die men
tegenwoordig van kunst verlangt.
Toon en stemming vooral toon en stem
ming en dat is uiterlijkheid, en die bereikt
men immers in die photo's evengoed. Heeft
de kunst zelve .niet den weg geslecht voor
de^e kunst-photographie, die haar ergste
concurrent kan worden.
Bravo, kunst-photographen, gaat zoo voort,
gij brengt met uw bereiken onze kunstenaars
misschien tot nadenken".
Nu de midden-soort htdendaagsche kunst
tot dat tiveau is gedaald, en het dus zelfs
mogelijk heeft gemaakt dat .de vrage is pho
tographie kunst" zelfs ook maar gesteld kan
worden, nu ligt in de nogelijkheid van het
stellen van deze vraag haar antwoord in
beve&tigenden zin.
Maar... dan zeg i'< dadelijk daarop, dan
is kunst geen kunst meer danig dit louter
subjectieve gehaspel met kleurtjes en toontjes
en mooie hoekjes en leuke kiekjes en stem
mige brokjes en toonige stemmingen ock
geen kunst maar een spielerei".
In den tijd van Rembrandt zou zelfs de
vraag is photographie kunst:' gesteld dat
men deze uitvinding in zijn dagen gedaan
had onmogelijk zijn.
Want niet om zijn kleur of om zijn toon,
of zijn licht of zijn gloed allén is Rembrandt
zich ze'f, zonder deze uiterlijkheden zou hij
ook Rernbrandt zijn in de ziele diepte van
zijn begeenn, en de zieners blik van zijn naar
binnen schouwend genie.
En nu is Rembracdt een schilder die door
velen als een naturalist word; beschouwd
en die zoo groot waa onidat hij het licht eu
de kleur (hun Ecbijc) zoo mooi wiergegeven
(sic') heeft.
S:el nu in zijn plaats bijvoorbeeld Michel
Arjgelo of Van Eijck en vraag dan of naast
hun werk photographie ook kunst is? 't Is
immers te belachelijk om over te denken.
En zelfs bij onze rnoJernen, die dan heeten
zoo uitsluitend realist en naturalist te zijn.
Zelfs naast B/eitner en Jacob Maris, neem
ook Willem Maris en Mauve, wat blijft er
van een photo r.aast hun werk.
De mooie toon doet 't ook bier alleen niet.
En trouwens bewijzen die schilders dat
niet iu hun eigen werk? Jacob Maris, ik
durf zeagen de grootste van de nederlandsche
schilders dezer
eeuw,phantaseerdeheelestadsgerdchten die nooit bestaan hebben, boomen
zooals ze rooit zijn kunnen en hij bouwt
luchten hooger en wijder (zou ik haast
zeggen) dan ze in natura ooit zijn. En doet
Breitner niet hetzelfde. Ondanks bun natu
ralisme geven toch deze schilders de natuur
uier, is bet hua niet om die uiterlijke stem
ming en toon en lichteil'ecten fuién te doen
en misschien ondanks zichzelven, hebben
ze schilderijen gemaakt, waarin, waarachter
meer is en dat ze tot zoo belangrijke uitingen"
maakt.
Dat is do eerste en grootste kant van hun
werk. De mooie kleur en de toon en de
knappe" schildering, zijn secondaire eigen
schappen, Dus ook hun werk staat ré/1 van
de moderne kunat-photo af, zelfs hun werk,
waarvan de uiterlijke schijn langs
photographicchen weg nagebootst wordt. Begrijpt
men dan niet, dat een kunst-werk een riste
is, dus een werk van den gnst, en vari den
geest alleen, of bijna alleen.
Holman Hunt zegt in zijn, jammer genoeg
nu niet meer gelezen boek ergens: Een
schilderij afmaken, is ergens van buiten
ophouden, als men van binnen klaar is,"
En hoe zou nu een camera d':f, werking van
den geest kunnen vastleggen.
De camera geeftimmerstlechtshet uiieriijk,
de vorm, de toon, de kleur zoo ze kan, de
stemming desnoods, niet de stemming die in
ons vaardig wordt nadat wij de i;atirir zagen,
maar slechts de stemming van de toonen
en tinten van het geziene, zoodatwq dus niet
met ons binnenste maar slechts met onze
oogen zien. En als we dat op doek brengen
en kunst noemen, dan komen we tot dat
bybrydische, dan denken we dat een
teekening fijn gevoeld is omdat ze met ragfijne
lijntjes is geteekend en dan meenen we dat
ze grof is omdat ze met houtskool is neer
geschrapt.
Wat een ver warring I
Men stelt het ineenvloeien van verf op
doek of papier in de plaats voor de
nuacceering van ons voelen dat van binnen is.
Dat is de grooie principieele fout. Zoodat
ik maar zezgen wil, dat waar de photographie
werkelijk de eigenschappen heeft van wat
men tegenwoordig in de wandeling een kunst
werk noemt dat wi! zeggen, de toon (in
'tabstufen der toontjes) en de stemming en
het sentiment (te zien aan 't min of meer
smaakvolle arrangement) dat daar de photo
gelijk ia aan kunst die eigenlijk geen kunst
is, zoodat of de photo geen kunst is, of die
kunst geen kunst. En dat 't uit het wezen
van echte kunst voortkomt dat ze niet te
identificeeren ban zijn met de photographie.
* *
*
Verder wou ik nog opmerken dat tot
't maken van de:e zoogenaamde
kunstphotographieën zeer veel smaak noodig is en ook
zeer veel photographen blijk geven veel
smaak te hebben.
?Maar nu is het met smaak juist zoo'n gek
ding dat naarmate de dosis waarmee men
die aanbrengt" het resultaat zoo heel ver
schillend wordt.
Zoo zal iemand met weinig smaak iets zóó
doen. Iemand met meer smaak zal 't op
dezelfde wijze doen, maar dit of dat wat meer
geacheveerd, wat secuurder, wat beter. Maar
iemand niet heel veel smaak die zal'c opeens
net heelemaal andersom doen.
Ik stjl 'c roe zóó voor : als men water
afkoelt worlt het volume kleiner. Nu zou
men zoo zeg.,en als je nu maar aan 't afkoelen
blijft dan wordt het volume aldoor kleiner,
maar mis, als 't nu heel erg koud wordt en
bevriest dan zet 't opeens uit, en doet dua
net 't tegenovergestelde.
Zoo is 't met srcaak ook.
Uit de praktijk blijkt dat «maak op een
zekere ? respectabele hoogte omslaat
in iets anders, en dat is in iets betere, name
lijk in inzicht. _ En als iemand force van
zich maar te ontwikkelen eindelijk zóóreel
smaak heeft dat hij inziet dat smaak hebben
toch eigenlijk maar een soort huismiddeltjo"
is, zoo'n soort kwakzal /erijtje, dan zal hij met
begrip en oordeel te werk gaan en terug
komen van vele dwalingen, waartoe de snaak
in onvoldoende quautums lijdt.
Geen smaak hebben is treurig.
Slechts een beetje smaak hebben, om meelij
rnee te krijgen.
Veel smaak hebben voert dikwijls tot pe
danterie en geeft dikwijls aanleiding tot zeer
bizarre dingen maar nog rneer smaak
beb40 cents per iegek
heeft sedert 190 jaar eene onwan
kelbare reputatie foor absolute
zuiverheid en kwaliteit. Vraagt
uwen wijnhandelaar naar
proefflesschen.
Prijzen van f S.5O tot /8.5O.
G en er aal-Agenten:
Koopmans & Bruinier, Amsterdam,
Normaal-OnderWeeiËn
van
Prof.Drö.
Eenige
Fabrikanten
V/.BengerSühne
Stuttgai
Hoofddepótte AMSTERDAM: Kalverstr.15?
K. P. DEÜSCHLE-BENGEE.
I JW W1NKELFER IN
^HUISHOUDELIJKE
ARTIKELEN VERSTREKT
MG R/\T!S
(ONZE BROCHURE
KR U M E lc M'S
i INM AAKPOTTE.N
"rriet metale_n Deksel ?
,HoemaaKrmenhef besi
Fruit en Groenten in"
E N O F! O S E l J
Ich.H.van der Meiden
' Amersfoort. f '
BOUWT te NUNSPEE
op de VELUWE.
Inlichtingen bij A r t i", docrloopende
schilderij en-tentoonstelling aldaar.