De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 16 augustus pagina 3

16 augustus 1908 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1623 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. gpel-genre haalt Reich nog het volgende uit de Acta Sanctorum" Ang. V.: Genesius trad in het Theater m Bome voor Keizer Diocletianus in een dergelijke, cbristologieche Mirous" op. Het eerste be drijf in deze Mimua" speelt, naar het schijnt op straat. Geresiug stort, door een toeval 2) getroffen, op bet tooneel neer. Vrienden en bekenden snellen toe om hem op te tillen. Mear hij verzoekt dat men hem doopen zal, want hij voelt zich zwaar, en wil weer licht worden. Dan lachen de mimsn (d. z. deze acteurs) en vragen hem: Hoe zullen wij je licht maken ? Zijn we dan timmerlui en moeten we je misschien afschaven?" (Dit is een van die stomme aardigheden, zooa's ze bij dit genre tooneelspel thuis hooren). Daarop roept Geneaius: Dwazen; ik wil sterven als Christen?" ,Hoe dan', vragen zij; hij antwoordde: Opdat ik opdien dag (oordeelsdag) m ijix toe vlucht nemen kan bij God'. Verandering van tooneel; men draagt Gsnesius van het tooneel, en het volgende bedrijf speelt in zijn wonin?, hij legt zich te bed, reeds verschijnen Presbyter en een koster (Exorcist) en vragen: ,Waarom hebt gij om ons gezonden, geliefde ZOOL'. Genesius antwoordt: omdat ik de genade van Christus wenech deelachtig te worden, waardoor ik de wedergeboorte en vergeving van zonden kan verwerven". Weer verandert hat tooneel, men voert enel den pasbekeerden in de kerk tot den doop en trekt hem het witte gewaad aan. Maar de vreugde duurt tiet lang. Reeds wordt de nieuwe Christen bij de overheid verraden. Soldaten verschenen en brengen hem voor het gerecht des Keizers. Doch hier u'erd de handeling van het tooneel'pel plotseling onder broken, daar Genesius door den mystischen invloed van de in de Mimus geïmiteerde heilige handeling en door de goddelijke ge nade overweldigd, plotseling naar voren treedt en voor het talryke volk verklaart, dat hij nu luerkelijk Christen is. Daarop wordt hij inderdaad veroordeeld en ondergaat bij den marteldood, dien hij in het verdere ver loop van het stuk had moeten vertoonen, nu in werkelijkheid en vol heilige geloofs overtuiging." * ** Dit voorbeeld heb ik hierom interessant gevonden omdat het iets zien laat vsn hoe echt, hoe waarachtig de mensen is in den kunstenaar. Want tusschen de andere menachen en den kunstenaar is niet déze tegen stelling dat zij het leven leven, en hij het imiteert: neen, maar: de anderen leven het enkel, en hij leeft het n ziet het ook. En het bovenstaand voorbeeld leert ook onder welke voorwaarden het is, dat de kunstenaar de ernst van het leven stelt boven de vreugde van het te bezien en weer te geven. Dit zal zijn altijd, als het leven zelf gevaar loopt, of als er gevochten worden moet om ruimte te maken voorde nieuwe vormen van het leven. Dan zal de kunstenaar, die het leven lief heeft, bereid zijn zijn vreugde op te offeren aan de ernst, zijn vrije keuze aan een drang, die zyn gezicht verblindt. Hij doet dan afstand van wat hem van de andere menschen onder scheidde en is een van hen. STELLWAGEN. 2) Genesius is later de patroon der val lende ziekte geworden; maar er staat in het Laf. eigenlijk dit woord niet. Eestte Vacamca, Lueurs it j In het schrijven, zoo mogelijk het dichten in eene vreemde taal, ligt een eigenaardige bekorin?." Ik herinner mij, dat professor A. G. van Hamel aldus een opsttl begon, in de Gids van 1902 over de verzen van Giza Ritschl. In dat opstel wordt genoemd de naam van de Rumeensche gravin Helene Vacaresco, die voor de eigenaardige bekoring bezweek van in het Fransch proza te schrij ven en te dichten. Wat zou eene vergelijking tusHchen Giza Ritschl en Helene Vacaresco een aardige vergelijking oai uit te werken zyn! Dat kan ik nu hier niet doen, maar ik wil het toch ook niet geheel nalaten. Er zijn sinds professor Van Hamel zijn artikel over het eerste boekje van Giza Ritschl schreef, nog drie bundels gedichten verschenen. Wij zouden uit de opeenvolgende boekjes kunnen bewijzen, dat Giza bon lan ger hoe beter Hollandsch is gaan schrijven. Ja: de eerste gedichtjes uit het eerste boekje zijn minder taalvaardig dan de latere. Dit verschil is in n boekje zeer goed merkbaar, En de rangorde der gedichten moet in hoofd zaak zuiver chronologiech zijn: Dus: Giza Ritschl is gedichten gaan schrijven, toen zij nog zeer weinig Hollandsch kende. Dit blijkt cok duidelijk uit hare zeer beperkte woor denkeu?, en uit hare rijmwoorden, die met fatale zekerheid weer komen. Giza Ritschl gchreef wel in eene taal, die haar vreemd was. In eene veel mindere mate Helene Vaca resco. Hare Fransche woordenkens is niet beperkt. Hare rijmen zijn rijk en veelsoortig. Hare gedichten zijn grooter van omvang dan die van Giza. Deze, vocral iu hare eerste gedichten, maakt krabbelljes en nog geene teekenin^en. Zij boekt in enkele regeltjes een stemmiogsmbment. Anders Helene Vacaresco, die het Fransch voldoende beheerscht voor dichterlijke verhalen van grooten omvang en voor strofische gedichten van ingewikkelde bouw, waaraan Giza Ritschl zich niet wagen kan. In taalvaardigheid verschillen de eerste gepubliceerde gedichten van Helene Vacaresco niet van de latero. Dus: zij heeft hare onbeholpene ? Fransche verzen niet gepubli ceerd, of zükende, toen zij te dichten begon, reeds genoeg Fransch. Misschien te veel. Vooral te veel Franeche litteratuur. Professor Van Hamel in het genoemde ffids-artikel deelt ons mede, dat men in Parijs te veel Fransche dichters iu de ge dichten van Helene Vacaresco herkende. Nog eene opmerking ter vergelijking: Hol landsch proza schrijft Giza Ritschl niet.Fransch proza echrijft Helene Vacaresco wel. Ik heb altijd gemeend, en het trouwens zelf eenigermate ondervonden, dat men gemakkelijker in eene vreemde taal gedichten schrijft dan proza. Dat klinkt vreemd, maar ik geloof zeker. dat het zoo is, al geef ik toe, dat er voor beelden zijn van prozaïsten, die eene vreemde taal zeer goed schreven, zonder in die vreemde taal te kunnen dichten. Helene Vacaresco is in ons land geene onbekende. Helene Swarth heeft een groot aantal van hare Rumeensche volksliederen en balladen uit het Fransen iu het Hollandsen overgezet. Voor getrouwe lezers van De Gids en tseriera Maandschrift is die mededeeiing overbodig. Lueurs et flammes:', een verzenbundel is in ons land, meen ik, weinig hetend. Minder dan vele dier gedichten verdienen en dat is de reden, dat ik er gaarne iets over schrijven wil. Het is de groote emotie van eene verloren liefde, die het geluid van deze verzen zoo diep en hartstochtelijk beweegt. De emotie is niet rustig geworden, zooals bij Helene Swartb. Daarom heeten de gedichten : Lueurs et flarnmes". Soms is er het verlangen naar rust, bijvoorbeeli iu dit gedicht: J 'ai trop chanté; je voudraii du siknre". Maar de Ijefde beheersen! alles, en de hopelooze hoop op terugkeer van den ver verlorene. On me parle de toi comme d'un royageur. Qui s'est assis un jour d'étépre i de mon coeur." En hopeloos klaagt het verlangen in regels als deze: O, difparu par qui m'a vie ai'ait des fé'ei 'Vitndrais tu ui jamais p'us les voilei défaitei iVe remontaicnt pres des mats longs /" Ook daarin komt Hé'ène Vacaresco dus met Giza Ilittchl overeen, dat eene groote emotie sinds jaren haar verzen beweegt en tot golven van geluid opstuwt. Maar de ver zen van Héoae Vacare-co zijn niet eentonig, wat die van Giza soms zijn. Zij hebben niet het vage ontstemde, dat de Hollandsche gedichten w .de Hongaareche vrouw wel hebben. De uiooie regels van Giza Ritschl zijn dikwijle toevallige trouvaüles, en dat zijn de mooie regels va^ Helene Vacaresco nooit. Wat zit er geene fijnheid van gevoel bij gevoeligheid van geluid in eene regel als deze: Le Printemps, ce passant des saisons passa geree." Of nog veel mooier en inniger: Rumeur des rameaux Jins remités a la fois." Of: Pour plaire au soir fubtil tu chantais sur Ie seuil.. ." De schoonheid van zulke verzen kan men niet uitleggen, evenmin als men eenen doove kan uitleggen, hoe een geluid is, of eenen blinde hoe eene kleur is. Men gevoelt, dat deze gedichten mooi zijn, of men gevoelt het niet. Hem, die het niet gevoelt, beklaag ik, want hij is een arm man. Ja: in het schrijven en in het dichten in de Fransche taal moet voor Helene Vacareaco wel eene groote bekoring hebben gescholen. Zij is voor die bekoring bezweken, gelijk professor Van Hamel over Giza schreef. Laten wüdankbaar zijn. Het volmaakt kunstvolle gedicht, dat ik nu in zijn geheel afschrijf, wat is dat niet prachtig van bouw en ont roerend van geluid. CHANSON. Hier tu t'accoudais au balcon qui s'incline Un peu vers la forê;; Le vent secret Tres tendre errait Sur la source opaline Hier tu m'as chantéla chanson du regret. Elle tait lorgue et souple et s'enroulait [aux branches Et voguait sur Pair d'or On y voyait encor Au cri du cor Tourner des rondes blanches Sous les arbres dressés dans Ie bleu dudéeor. Ne me la chantéplus, la chanson dësolaate Ou trempe ma torpeur, Car l'automne en a peur, L'automne soeur De cette eau qu'elle argente Et je voudiais garder l'automne sur mon [coeur. Er ii n gedicht uit het boek, dat afwijkt van alle andere gedichten uit hetzelfde boek. Het heeft iets onzegbaar?, dat de andere niet hebben. Het is alsof dat ne gedicht uit eene streek komt, waar geen van de andere vandaan is gekomen. Dat gedicht is het volgende: PRÉSENCE. Mets la clef dans la serrure La lampe pres du miroir Pour que mon coeur se figure Qn'il est moins seul et moins noir. Des mams frappent la fontaine Quelqu'un che.-che u tceurtrir i'eau Ou je lave au soir la laine Et Ie matin mon fuseau La douleur de I'eau qu'on blesse Entre en moi comme un poignard; Oh! ferme la porte cpaisse Ferme Ie volet criard. L'ombre cübat Ie vol des trernbles Court sur la pavot pourpr Je sais bien pourquoi tu tremble?, Pourquoi ma porte a pleuré. Nul ne peut pousser ma porte, Car qtrj'qu'un est sur Ie seuil, L'iaiage invisible et forte Atterd toujotirs mon accuei'. Elle altend que je lui dise : Entre, voici Ie rniroir Ou souven1; je iioie et puise Ma face de désespoir. Je ssis ses yeux couleur d'Lerbe Ses bras EUX parfums de pr E!le a ia forme et Ie verbe Des choEes dont je mourrai. Ma porte est toujours ouverto Mon logis n'est jamais clcs Parce que cette ombre inerte Barre mon eeuil sans repos. Ik zal uu niet meer aanhalen. Het was beter dat ik twee bijzondere gedichten over nam, waaraan mon wat heeft, dan vele los?e fragmenten. Maar wat r. o u ik niet gaarne meer overnemc-n ! III. In de serie Petite coilection : ;cripta brevia" h een nieuw klein boekje verschenen, dat heet Nuits d'Oiif-nt' en waarin Helene Vacaresco van de Kutneensche volksverhalen in fijn gerythmeerd Fransc'i prozr. heeft overgebracht. Wellicht kom ik op dat kleine, zeer bijzondere geschrift i;og wel eens terug. En men schreef mij uit Rumenië, dat in April een boek in proza van Ilé'ène Vacaresco verschijnt, dat heeten v.a,} : Le jardin passionné'1. Ik vind Hé':ène Vacajesco e; negeer bijzon dere kunstenares, en het is a'.tijd heel prettig over bijzondere menechen te mogen schrij ren. E EN K Dl! WlTIf. IsPliotograBliieïnnït? Zou 't niet tijd worden, dat over deze belangrijke aclueele vraag zich ook een kunstenaar" uitte? Ik meen een prac;isch werken! artisf, een schilder, beeldhouwer, in 't int, een vakman. Of mag een sch:'der niet schrijven? Zijn collega's nemen 't hem kwalijk genoeg, dat is zeker, maar 't wordt toch te gek dat de heele neder! andsche artisteu bent zich zoo stom als een vitch houdt als over en bij hen, zonder hen onder handeld en beslist wordt, en over dingen die hun bestaan toch niet weinig bedreigen. Al zou 't dan alleen maar om die bestaans-factor zijn, maar er moet toch door een van hen, zoo meen ik, iets over deze belangrijke questie gezegd worjen. Of vergis ik me daar zoo in? Maar ik hoorde nog van gpen enkele kant dat eenig schilder of beeldhouwer (want dat zijn tooh volgens Hollandsch begrip de pftffnï-kunstenaare) zich tot eenig verweer opmaakte. Ik ben daarom zoo vrij roor de kumtt, in 't krijt te treden, maar zal dadelijk mijn pen weer neerleggen zoodra eea anJer practisch werkend kunstenaar de taak van mij over neemt, een president van een vereeniging, of iemand wiens oordeel polds heeft door zijn positif. De questie is er belangrijk genoeg voor om in een vakvereeniging ter sprake gebracht te worden. Toen een tijdje geleden de tijd geest uitmaakte (niet de artisten) datkunstnijveren ook kunstenaars waren gaf dit al verontwaardiging genoeg. En nog spreekt men honend van een lijstenmsker" om een kunstnijvere aan tp duiden of van hen, die vroeger leelijke landschappen schilderden en nu goede meubelen trachten saam te stellen, als van menschen die hun vak deser teerden , Fii nu willen de photographen ooi: nog kunstenaars zijn? 't Ziet er leelijk uit voor de kunst-schilders en kunst beeldhouwer?. Zoo groote coccurrentie en dan bij deze slechte tijden! Daarom verwondert het mij dat er niet als n kreet van verontwaardiging uit de rijen der artisten opgaat, om te protesteereu... al was het maar uit vakbelang. Ik voor mij voel dat vak-belang, uit hoofde van mijn zeer bijzondere werkkring, niet zoo erg als eea tableau-fchilder pur-sang. Dezen zijn trouwens door die kunst-photographie rage ook de meest bedreigden. Ik spreek daarom, zoo meen ik, zeer onbevooroordeeld, 't Raakt mij persoonlijk otn belangen-redenen?niet of photographie kunst is of niet, zoo min als het bij voorbeeld een architect moet aangaan, zoo min als Walter Crane, Puvis de Chavannea of Der kinderen. Ik zou haast zeggen, was die photographie maar kunst? Maar ze ia het niet. Neen, waarachtig, photographie is geen kunst, zelfs kunst-photographie is geen kunst. En welke soort kool of gom of albuminedruk men ook neme, wel of niet geretoucheerd, photographie is geen kunst, kan geen kunst zijn, nooit, of kunst is geen kunst meer. Dat wil zeggen kunst zooals die in alle groote en goele tijden was, niet kunst zooals die heden is, of wat wij er tegenwoordig onder verstaan. Want in onzen tijd noemt men Kunst'' van die voorstellingen in een mooie gouden lijst, een onderwerp dat er niet op aankomt, ala 't vooral maar niet te denken geeft, en dan van die mooie plekjes kleur, van die vervloeiende schaduwen, van die verglijdende toonen, van die verwaasde kontoeren, van die lekker in elkaar gesopte kleur'jes, van die malsch gestreken verf-korstjes, van die doezelig smoezige door elkaar verpoezelingen die men athmossfeer noemt, en vooral van die alles in n grijzend-verglijdende tona liteit die men stemming noemt. Zeker, al dat uiterlijke bereikt een bedendaagsche kunst-photograaf ook. En, als in het vo rtbrengen van al die toon en stemming die abstufung der töne de kunst gelegen is, dan, zeer zeker is photographie kunst, dan is z'n photograaf een kunstenaar. Als 't er op aan komt om al/é/i die uiter lijke dingen te bereiken, dan is 't pleit voor de kunst verloren. De schilders hebben dus maar te kieken, of de kunst-waarde van een schilderij niet uitslui tend te laten afhangen van tjon en stemming, of toe te geven dat alles wat ze in hun schil derijen (behalve de kleur) bestreven, in heel veel photographiën even goed, even mooi, ja zelfs hier en daar veel mooier bereikt wordt. Absoluut logisch wordt derhalve de vraag: welke van de twee is nu kunst, de schilderij of de photo vooropgezet dat ze aan toon en stemming beide even groote subjectieve schoonheid, of liever smakelijkheid bereiken. Want dat die artisticiteit" te bereiken ia, toonen verscheidene nummers op de ten toonstelling die op 't oogenblik in het stedelijk museum gehouden wordt en naar aanleiding waarvan de genoemde strijd-vraag gesteld werd, Nu is het opmerkelijk dat de photographen als het ideaal van kunst dat ze bereiken willen, de schilderij" stellen. Zie maar rond. Kingsom aan de wand bangen imitaties van tableaux, aquarellen, krijtteekeningen, pastels en elke andere techniek van de edele schil derkunst. Men krijgt op de::e tentoonstelling de zeer stellige indruk in een lal;/> inth van imitatie f te dooltn. Is zeg dat opzettelijk met deze minier fraaie, maar hopelijk begrijpelijke beeldspraak, om des te heter te doen uitkomen hoe hybri disch de verwarring is die er heerscht om trent het begrip kunst'". De kuust-phüto is dus blijkbaar de photo, die de natuur naar het uiterlijk weergeeft op een wijze zooals een schilder dat met zijn kwasten of j astels zou gedaan hebbeu, minus de kleur?m p a r die komt later ook, dus d e is sous entendu" in dit betoo.-. Het ;:ijn du? allen photographen die schildertje spelen, of, erger roj?, photographieën die bet schilderij" uithangen. Nu is er uiets zoo verderfelijk van uit een oogpunt van rechtzinnige vak-principen, als het in 't eene materiaal 't effect ran het andere te Nvilitn imitceren. 't Is precies 't zelfde als gewitkalkte muren die met wat veif tot marmer worden verheven", als chocolade ia den vorm van oud-roest (zie eer;ige bekende banketbakker-etalages) ala geschilder-Ie" gobelins, en meer dergelijke horreurs. Niet alleen dat de photographen hun vak op die wijze verkrachten door een effect te bejagen wat specifiek op een atder terrein thuis behoort, maar ze bewijzen Lierdoor al te duidelijk hun gebrek aan eigen doel. Maar, 't is hen wel een beelje ie vergeven. In een tijd als de onze, waarin er van een werkelijke vak-beweging op bet terrein der ambachten bijna geen sprake is, kan men 't makkelijk begrijpen hoe de verschillende métiers bij elkaar op roof gsan. Het is duidelijk dat ik hier vak-beweging bedoel in den geest der oude gilden, corporaties die de kennis van het a ir.'nacht als zoodanig bevorderden, niet de ochile positie van du leden. Waar nu zoo'n werkelijke vak-beweging 't allerminst bij de kunstenaars bestaat, daar is hun metier om 't zoo te zeggen aan de heidenen over geleverd. Het is tot het uiterste subjectivisme verparticularipeerd, iedereen kan doen wat bij wil, dat is hoogste wet, en zou dan ook een photograaf met wat chemie geen schilder kunnen zijn, waar anderen 't met wat verf kunnen doen. Op dat persoonlijke duidde ik straks, toen ik over het uiterlijk van wat heden de eenige" kunst genoemd wordt spiak. En, waar per slot de kunst tot zoo laag niveau gedaald is dat ze volgens de doorsnee-waardeering in den tijd waarin wij leven, dat is in 1908, onder schilders en critici bei ie, hoofdzakelijk bestaat uit toon en stemming daar komen we op een terrein wat te laag voor de kunst is en te hoog voor het al'er-alledaagste, in een soort oubestemdheidssfeer, waarvan men zoo mogelijk zou kunnen zeggen dat ze vleesch noch visch is en in welker niet nader te qualificeeren regio nen de kunst en de photographie elkaar naderen, elkaar gelijk zijn, omdat ze beide 't zelfde willen, ook 't zelfde bereiken. Is het niet een zelfde vertooning als op een balmagqué, waar een prins en een bedelaar beide in dezelfde hun vreemde plunje ver schijnen, in uiterlijk gelijk zijn, maar in wezen tooh zoo oneindig van elkaar verscheiden blijven. Dat is de indruk dien ik ook op deze photographie-teutoonstelling krij^. Een soort balmasquéwaar de kunst horribele dictu en de... ja wat eigenlijk ... de mechaniek... de welopgevoede smaak", elkaar met zeer verdwaasde blikken aankijken en 't beide niet recht weten hoe ze 't nebben, omdat ze beide in een hun vreemd pakje loopen. Ze schijnen gelijk, maar ze zijn bet niet. Misschien heb ik 't nu leelijk bij de heeren kunst-photographen verbruii maar ik wil dadelijk mijn excuses maken, althans een soort exouse. Dat er eea zeer, zeer groote technische vaardigheid tot het maken van photo's als hier tentoongesteld noodig is, valt niet te ontkenner. In het zeer lezenswaardig opstel dat de Hooggel. Heer W. H. Idzerda de vorige week in dat zelfde blad plaatste, deed hij uitkomen wat er al niet aan de weten schap der photographie vast is. Het is een wetenschappelijk vak op zichzelf geworden, dat eigen middelen heeft, zeer bijzondere, zeer te waardeeren en buitengewoon bruik bare middelen. Maar dat met die zeer speciale en zeer eigen capaciteit een eigen resultaat bereikt is, is niet aan twijfel onderhevig. Dat die heeren photographen nu met hun vaaruigheid en smaak geen weg weten, daar voor noodwendig afoetterrein behoeven en zot ken, ook dat is logisch en dat ze zich nu op het a!s 't schijnbaar meest voor de hand liggende gebied kunst werpen," ook dat is eigenlijk zeer begrijpelijk. En des te begrijpelijker is dat als men ziet wat op 't oogenblik kunst wordt genoemd, of liever, welke de elementen zijn die men tegenwoordig van kunst verlangt. Toon en stemming vooral toon en stem ming en dat is uiterlijkheid, en die bereikt men immers in die photo's evengoed. Heeft de kunst zelve .niet den weg geslecht voor de^e kunst-photographie, die haar ergste concurrent kan worden. Bravo, kunst-photographen, gaat zoo voort, gij brengt met uw bereiken onze kunstenaars misschien tot nadenken". Nu de midden-soort htdendaagsche kunst tot dat tiveau is gedaald, en het dus zelfs mogelijk heeft gemaakt dat .de vrage is pho tographie kunst" zelfs ook maar gesteld kan worden, nu ligt in de nogelijkheid van het stellen van deze vraag haar antwoord in beve&tigenden zin. Maar... dan zeg i'< dadelijk daarop, dan is kunst geen kunst meer danig dit louter subjectieve gehaspel met kleurtjes en toontjes en mooie hoekjes en leuke kiekjes en stem mige brokjes en toonige stemmingen ock geen kunst maar een spielerei". In den tijd van Rembrandt zou zelfs de vraag is photographie kunst:' gesteld dat men deze uitvinding in zijn dagen gedaan had onmogelijk zijn. Want niet om zijn kleur of om zijn toon, of zijn licht of zijn gloed allén is Rembrandt zich ze'f, zonder deze uiterlijkheden zou hij ook Rernbrandt zijn in de ziele diepte van zijn begeenn, en de zieners blik van zijn naar binnen schouwend genie. En nu is Rembracdt een schilder die door velen als een naturalist word; beschouwd en die zoo groot waa onidat hij het licht eu de kleur (hun Ecbijc) zoo mooi wiergegeven (sic') heeft. S:el nu in zijn plaats bijvoorbeeld Michel Arjgelo of Van Eijck en vraag dan of naast hun werk photographie ook kunst is? 't Is immers te belachelijk om over te denken. En zelfs bij onze rnoJernen, die dan heeten zoo uitsluitend realist en naturalist te zijn. Zelfs naast B/eitner en Jacob Maris, neem ook Willem Maris en Mauve, wat blijft er van een photo r.aast hun werk. De mooie toon doet 't ook bier alleen niet. En trouwens bewijzen die schilders dat niet iu hun eigen werk? Jacob Maris, ik durf zeagen de grootste van de nederlandsche schilders dezer eeuw,phantaseerdeheelestadsgerdchten die nooit bestaan hebben, boomen zooals ze rooit zijn kunnen en hij bouwt luchten hooger en wijder (zou ik haast zeggen) dan ze in natura ooit zijn. En doet Breitner niet hetzelfde. Ondanks bun natu ralisme geven toch deze schilders de natuur uier, is bet hua niet om die uiterlijke stem ming en toon en lichteil'ecten fuién te doen en misschien ondanks zichzelven, hebben ze schilderijen gemaakt, waarin, waarachter meer is en dat ze tot zoo belangrijke uitingen" maakt. Dat is do eerste en grootste kant van hun werk. De mooie kleur en de toon en de knappe" schildering, zijn secondaire eigen schappen, Dus ook hun werk staat ré/1 van de moderne kunat-photo af, zelfs hun werk, waarvan de uiterlijke schijn langs photographicchen weg nagebootst wordt. Begrijpt men dan niet, dat een kunst-werk een riste is, dus een werk van den gnst, en vari den geest alleen, of bijna alleen. Holman Hunt zegt in zijn, jammer genoeg nu niet meer gelezen boek ergens: Een schilderij afmaken, is ergens van buiten ophouden, als men van binnen klaar is," En hoe zou nu een camera d':f, werking van den geest kunnen vastleggen. De camera geeftimmerstlechtshet uiieriijk, de vorm, de toon, de kleur zoo ze kan, de stemming desnoods, niet de stemming die in ons vaardig wordt nadat wij de i;atirir zagen, maar slechts de stemming van de toonen en tinten van het geziene, zoodatwq dus niet met ons binnenste maar slechts met onze oogen zien. En als we dat op doek brengen en kunst noemen, dan komen we tot dat bybrydische, dan denken we dat een teekening fijn gevoeld is omdat ze met ragfijne lijntjes is geteekend en dan meenen we dat ze grof is omdat ze met houtskool is neer geschrapt. Wat een ver warring I Men stelt het ineenvloeien van verf op doek of papier in de plaats voor de nuacceering van ons voelen dat van binnen is. Dat is de grooie principieele fout. Zoodat ik maar zezgen wil, dat waar de photographie werkelijk de eigenschappen heeft van wat men tegenwoordig in de wandeling een kunst werk noemt dat wi! zeggen, de toon (in 'tabstufen der toontjes) en de stemming en het sentiment (te zien aan 't min of meer smaakvolle arrangement) dat daar de photo gelijk ia aan kunst die eigenlijk geen kunst is, zoodat of de photo geen kunst is, of die kunst geen kunst. En dat 't uit het wezen van echte kunst voortkomt dat ze niet te identificeeren ban zijn met de photographie. * * * Verder wou ik nog opmerken dat tot 't maken van de:e zoogenaamde kunstphotographieën zeer veel smaak noodig is en ook zeer veel photographen blijk geven veel smaak te hebben. ?Maar nu is het met smaak juist zoo'n gek ding dat naarmate de dosis waarmee men die aanbrengt" het resultaat zoo heel ver schillend wordt. Zoo zal iemand met weinig smaak iets zóó doen. Iemand met meer smaak zal 't op dezelfde wijze doen, maar dit of dat wat meer geacheveerd, wat secuurder, wat beter. Maar iemand niet heel veel smaak die zal'c opeens net heelemaal andersom doen. Ik stjl 'c roe zóó voor : als men water afkoelt worlt het volume kleiner. Nu zou men zoo zeg.,en als je nu maar aan 't afkoelen blijft dan wordt het volume aldoor kleiner, maar mis, als 't nu heel erg koud wordt en bevriest dan zet 't opeens uit, en doet dua net 't tegenovergestelde. Zoo is 't met srcaak ook. Uit de praktijk blijkt dat «maak op een zekere ? respectabele hoogte omslaat in iets anders, en dat is in iets betere, name lijk in inzicht. _ En als iemand force van zich maar te ontwikkelen eindelijk zóóreel smaak heeft dat hij inziet dat smaak hebben toch eigenlijk maar een soort huismiddeltjo" is, zoo'n soort kwakzal /erijtje, dan zal hij met begrip en oordeel te werk gaan en terug komen van vele dwalingen, waartoe de snaak in onvoldoende quautums lijdt. Geen smaak hebben is treurig. Slechts een beetje smaak hebben, om meelij rnee te krijgen. Veel smaak hebben voert dikwijls tot pe danterie en geeft dikwijls aanleiding tot zeer bizarre dingen maar nog rneer smaak beb40 cents per iegek heeft sedert 190 jaar eene onwan kelbare reputatie foor absolute zuiverheid en kwaliteit. Vraagt uwen wijnhandelaar naar proefflesschen. Prijzen van f S.5O tot /8.5O. G en er aal-Agenten: Koopmans & Bruinier, Amsterdam, Normaal-OnderWeeiËn van Prof.Drö. Eenige Fabrikanten V/.BengerSühne Stuttgai Hoofddepótte AMSTERDAM: Kalverstr.15? K. P. DEÜSCHLE-BENGEE. I JW W1NKELFER IN ^HUISHOUDELIJKE ARTIKELEN VERSTREKT MG R/\T!S (ONZE BROCHURE KR U M E lc M'S i INM AAKPOTTE.N "rriet metale_n Deksel ? ,HoemaaKrmenhef besi Fruit en Groenten in" E N O F! O S E l J Ich.H.van der Meiden ' Amersfoort. f ' BOUWT te NUNSPEE op de VELUWE. Inlichtingen bij A r t i", docrloopende schilderij en-tentoonstelling aldaar.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl