Historisch Archief 1877-1940
r
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1626
Figuren.
v.
F. J. A. VOOGEL,
Oud-Aalmoezenier bij de Expedititnnaire
Troepen op Lombok.
Ridder v.d. Ned. Leeuw, Lombokkruit.
Hebben wy in deze rubriek al eens, in
Generaal Scheuer, een Lombok-held in de
herinnering teruggeroepen, voor dezen keer
willen wij eene beknopte schets geven van
een man, die ook op Lombok bewijzen van
grooten moed en van nobele plichtsbetrach
ting gegeven heeft, wiens naam indertijd dan
ook herhaaldelijk, met eerbied, werd genoemd.
Pastoor Voogel stond in hoog aanzien bij de
soldaten, en niet bij de roomsche alleen. Viel
een roomsch soldaat, zoo was de pastoor er
bij om hem de troostmiddelen van zijn geloof
te brengen en hem woorden van bemoediging
toe te spreken. Was de gevallene van een
ander geloof en was de predikant niet in de
nabijheid, dan was de pastoor even gauw ook
bij hem om hem woorden van hoop toe te
spreken, hem te vragen, of hij nog ouders of
andere betrekkingen had en of hu misschien
wenschte, dat hun namens hem geschreven
werd. Dat zagen de soldaten en dat waardeer
den zij, ook de ruwsten onder hen.
Voogel werd in 1847 te Amsterdam ge
it llnmlimi iiiiiMMimiiiiiM lui n iiiiin i
0e Friesche vrouw op het Gysbert
Japiks f eest te Bolsward.
It bleatmeitsjen fen it stientsje yn
mürre, yn it bywezen fen hiel Boalsert
en beal Frysldn.
Het aanbrengen van een kleinen ge
denksteen in den muur van een huis te
Bolsward, ter plaatse, waar voorheen een
ander stond, in 't welk Gysbert Japiks
in 1603 geboren is, de dichter, die worden
zou de dichter van velerlei soort gedichten,
maar bovenal van dePsalmen,in gelouterde,
krachtige en schilderachtige volkstaal,
heeft aanleiding gegeven, dat heel Fries
land getuigd heeft voor en in eigen taal,
en dat Friesche vrouwen, onder welke zeer
voorname, in oud-Friesch kostuum heb
ben deelgenomen aan het feest, in schoon
heid en echtheid van kleedij wedijverende
om den prijs, uitgeloofd door H. M. de
Koningin, die, zelf vaa Frieschen oor
sprong, de oude kleeding voorstaat, en
ook, nu eenige jaren geleden, in
oudFriesch kostuum in Friesland heeft ver
wijld.
Voor een 25 a 30 jaar wist men in
Bolsward niet zoo juist, in welk huis
Gysbert Japiks, de dichter, die getracht
heeft zijne grijze moeder - ja beste
moeder-tael in zoodanige letterbeelden
te bekleeden en beklemmen, datse een
letterkundigen on-Frieze sal konnen
lezen", geboren was.
De heer K. H. Laagland, sedert 32 jaar,
sekretaris der gemeente Bolsward, heeft,
snuffelende en studeerende in stukken en
bescheiden, vooral in buurtlijsten ten
archieve, nog voor dat dit, in 1853, door
den heer Epkema geordend werd, aan
wijzing voor het geboortehuis van Gysbert
Japiks gevonden en als zoodanig kunnen
vaststellen: het huis in de Wipstraat,
gemerkt No. 5. Dat huis had een trapjes
gevel, terwijl het jaartal van bouw werd
aangegeven in ijzeren ankers, die getallen
verbeeldden; de gevel prijkte met een
klein steenen borst beeldje.
$ Dit huis verdween voor het huidige,
hetwelk niet door teekenachtigheid of
schoonheid uitmunt. Om nu voor altijd
boren. Van zijne prille jeugd af groeide hjj
op als een vroom lid van de katholiek e kerk.
Hij was geboren op St. Ignatiusdag, en al
spoedig kwam het verlangen in hem op te
mogen behooren tot de machtige orde, door
Ignatius gesticht, de orde der Sociëteit van
Jezus.
In 1865 trad hu in de orde. Veertien
jaren later, in 1879, vertrok hjj naar Indië.
Hjj werd geplaatst te Soerabaja, waar, korten
tijd daarna, de cholera uitbrak en er hevig
woedde.
Daar ging pastoor Voogel van 't eene
ziekbed, gewoonlijk ook sterfbed, naar 't
andere. Daar werd zyn moed, zijn kalmte
in 't gevaar, beproefd en geoefend, 's Morgens
bediende bij in een huis de dochter, die
overleed; 's middags was het de moeder,
's avonds stierf eene tweede dochter. Bij
eene cholera-epidemie is het een treurige
tijd in Indië, heerscht er een sombere
stemming, terwijl er anders een vroolijke
draad door 't Europeesche volksleven loopt;
de dokter, predikant en pastoor hebben dan
wel een schoone, maar ook een zware en
gevaarlijke taak.
In 1885 werd pastoor Voogel naar de
Kendari-baai op Celebes gezonden, om daar
eene nieuwe missie te vestigen, als dit mogelijk
zou blijken.
Daar aangekomen stond de radja. Koning
Tsoe, hem een hokje af om daar zyn intrek
te nemen, op voorwaarde dat zijn welwillend
heid niet onbeloond zou blijven. Die radja
zag er, zoo verhaalde later pastoor Voogel,
meer uit als een koelie of baliekluiver dan
als koning. Met een groote sirih-pruim op
de breed omgebogen lippen, verscheen hij
in de hut.
Ik verklaarde hem, gekomen te zijn om
aan het heil van zijn volk te werken, ik zou
een school beginnen enz. Dat was goed, zei
hij, maar op zijn gelaat las ik duidelijk: dat
kan mij niets schelen. Toen ik hem echter
eenige Javaansche sarongs en mooie
tafelmessen ten geschenke aanbood, riep hij in 't
maleisch:Trima kassi, daukjel en waszoo
blij als een kind.
Het liep tegen etenstijd, toen een goed
hartige chinees mij herinnerde: Toewan zal
den eersten dag wel geen eten kunnen klaar
maken? Laat dat maar aan mij over, ik zal
wel voor u zorgen.
Ik vond het erg vriendelijk van den nieuwen
buurman en wachtte geduldig zijn wederkomst
af. Na een paar uren bracht hy me een schotel
IMMIIMIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIHIIIIIIMIIIIIIIIMIIIIIIIIIMtllll
de plaats aan te duiden,
waar Gysbert Japiks, wiens
werken steeds meer aan
leiding geven tot studie en
instandhouding der Friesche
taal, het levenslicht zag, heeft
een welgesteld, tachtigjarig
burger, de heer Bölger, gel
den beschikbaar gesteld tot
het aanbrengen van een ge
denksteentje, niet volkomen
vermoedende, dat de
blootlegging van dit steentje aan
leiding zou zijn tot een ge
denkdag en eene gebeurtenis
voor den geheelen Frieschen
stam.
Jonge Friesche schoonen
hebben, staande voor het
buis, na de onthulling het
eerst het teeken van toe
juiching gegeven en het
Friesche bloed" laten spre
ken. Maar op het Friesche
in kleedij hadden zij geen
acht geslagen, evenmin als
de koorzangeressen in de
kerken. Niets had meer eigen
geweest, indien zij daar had
den gestaan in de aeloude,
zoo bijzonder schoone Frie
sche kleeding.
De schoonheid der Friesche
kleedij toonde zich op het
scherpst, als men de op het
feest gekomen boerenmeisjes
zag met twijfelachtig kapsel
en niet zeer fraaie hoeden
tegenover hun, die het oude
Friesche kostuum droegen,
dat de schoonheid der Frie
sche vrouw verhoogt of beter
doet uitkomen, door den Frie
schen dichter Jan Jansz.
Starter reeds in 1621 be
zongen :
bami, bestaande uit inlandsche vermicelli
met stukjes varkensvleesch en een bordje
rijst. Gretig zette ik mij aan den maaltijd,
toen Abdulkader, mjjn bediende, zei: Wat
is die chinees toch goed voor Toewan! Niet
tegenstaande zyne ziekte doet hij alles voor
u en brengt u nog eten."
Wat voor dekte heeft die man?"
Hij is melaatse h, maar niet erg "
En heeft hij dit eten klaar gemaakt ?"
Neen, maar zijn vrouw, en die is erg."
Erg melaatsch toch niet?"
O, ja, Toewan! Haar gelaat is erg ge
schonden; het vleesch tot op de beenderen
verteerd, en de vingertoppen zijn heel weg"
Van de Kendaribaai werd Pastoor Voogel
overgeplaatst naar Djocjakarta en van daar
naar Magelang. Hier vond de Pastoor een
bedehuis, dat beurtelings dienst moest doen
voor den dominéen voor den pastoor.
Voogel begon aan den bouw van een eigen
kerkje, maar zijn ijver strandde op een klip,
waarop al zooveel ijver is gestrand: geldge
brek. Zijne weinige middelen waren uitgeput,
en de pastoor zat leely'k in de penurie. Daar
werd hjj uitgeholpen, want onverwachts
kreeg hij zijn benoeming thuis tot Aalmoeze
nier bij de Expeditionnaire TI oepen op Lombok.
En zóó kwam de pastoor in een heel nieuwen
werkkring, lief en leed zou hij met de
troepen deelen.
Op den dag van den overval was hij te
Mataram.
Voogel", zoo verhaalde majoor
Blommestein *) aan pastoor Hoevenaars, stond naast
me bij den eersten overval: mijn jongen
viel neer, de zijne viel neer, ik kreeg een
schot in 't been, rondom ons lagen lijken:
Voogel vervulde rustig zijn plicht." De trouwe
bediende van pastoor Voogel stierfin de armen
van z'n meester. .?Wat ik dacht en gevoelde?"
schreef later pastoor Voogel, 't was alsof
me een dierbaar familielid ontvallen was. Ik
dacht ook aan zijn jonge vrouw en vyf kin
deren, die hij te Magelang had achtergelaten.
Kromo had gemeend gerust den pastoor te
kunnen volgen en er goed af te komen: met een
aardig duitje naar Java terug te kunnen keeren.
Wat heeft mjjn arme jongen zich deerlij k be
drogen! Hij is een der eerste slachtoffers te Ma
taram geweest. I» hij door een Baliechen kogel
getroffen ? Ik kon niet anders denken. Hier te
Groningen echter heb ik van een gewezen
militair, die alles te Lombok heeft meegemaakt,
vernomen, dat hij bij vergissing door de onzen
*) St. Bavo, 11 December 1908.
is doodgeschoten. Eenige militairen dachten
dat hy een Baliër was, omdat hij een Balisch
kleedje aan had, en dat hij bezig was mjjn
goed te rooven." Kromo was nl. juist bezig
de koffertjes van den pastoor in veiligheid
te brengen.
Nu kwam het bevel naar eenen 600 meter
verwijderden Dewa-tempel te vluchten. De
pastoor was bezig zijn zakken vol te laden
met scheepsbeschuit, toen hij opeens hoorde
roepen : als de bliksem er uit en hard loopen,
zoo hard als je kunt, naar den Dewa-tempel,
dadrheen gauw, gauw l De pastoor liep
wat hij loopen kon, struikelde, kwam in een
soort loopgraaf of greppel terecht, omringd
van een menigte Zeeuwsche beschuiten, die
uit zijn blauw jasje te voorschijn kwamen.
Daar ligt hij voor den donder ook", hoorde
hij eenige militairen achter zich roepen; zij
dachten, dat ook hij getroffen was. Gelukkig
kon de vo(o)gel zijne wieken nog uitslaan",
vertelde hij later, en opstaan met achter
laten van eenige beschuiten, die in den modder
lagen. Toch had hij er nogzooveelover.dat
verscheidene officieren en soldaten in den
Dewatempel zijn klanten werden. Daar kwam
men een weinigje tot verademing: slechts
nu en dan floot een kogel sissend over hunne
hoofden. Daar heeft Pastoor Voogel Generaal
van Ham, die roomsch was, nog kunnen bij
staan, evenals zoovele anderen, die hij, krui
pend door de duisternis, moest trachten te
bereiken.
Bij den terugtocht naar Ampenan was hij
voortdurend aan de zijde der gewonden",
zegt kapitein Schulze in zijn:
Lombokexpeditie". Hy lette niet op den kogelregen,
zoomin als op het wild geschreeuw van den
opdringenden vijand: hij bleef bij hen en
stelde hen gerust. Hij zou hen beschermen
en helpen, desnoods met hen sterven".
Te Ampenan was het een treurig bestaan,
verergerd door de treurige berichten, die van
elders kwamen. Ook op den Sisten Augus
tus, den verjaardag van de Koningin, was,
althans des morgens, weinig opgewektheid
te bespeuren. Niettegenstaande de gedrukte
stemming meende Pastoor Voogel toch Ge
neraal Vetter en zijne officieren te mogen
feliciteer en. Hij meldde zich aan bij den
bevelhebber en werd toegelaten, doch toen
hij begon met te zeggen: Generaal, ik feliciteer
U, viel gen. Vetter hem aanstonds in de
rede en zeide: Maar Pastoor, hoe komt U
er op mij te feliciteeren? Ik wil niet
gefeliteerd worden. Zoovelen hebben mij reeds
gefeliciteerd met mijn behoud, maar ik wil
Noyt schoonder Vrouspersonen
de blonde eon bescheen,
Als in 't vry Friesland wonen,
so wel gesteld van le'en,
So rijck van eerbaerheden, so
kuysch, so soet van aerd,
So vriendelyck van zeden, so
statigh noch bedaerd.
Jan Jansz. Starter heeft
de schoonheid der Friesche
vrouw dichterlijk verheerlijkt
en boven alle schoonheid ge
steld in een groot gedicht:
Aan de Jongvrouwen van
Friesland". Daarin vertelt hij,
dat de eerste Friesche vrouw,
welke in Engeland kwam
door haar schoonheid den
koning dermate betooverde,
dat hij haar tot vrouw nam.
Starter gaat nog verder en
beweert dat door deschooae
Friesche vrouw, welke met
haren man, Engisto, daar
toefde, den naam vanBrittanje
plaats moest maken voor
Engeland, afgeleid van
Engisto. Want zingt Jan Jansz
Starter:
. . . d'eerste Friesche vrou, die
oyt in Eng'land quam,
Was die de Coningh tot zijn
echte huisvrou nam,
R o x i n a was het zelf, die
met haer soete oogen,
Syn Conincklijek gemoed heeft
tot haer min getogen.
R o x i n a was de Maeght, het
oversoete dier
Dat datelijck zijn hert deed
branden als een vier.
Sy bracht hem eenen dronk,
en gaf hem na de wijse
Die men in Friesland houd, en
die men hoort te prijsen,
Een liefelijcke kus, een
liefelijcke wond,
er niets van weten. Generaal, ik feliciteer
U en al de officieren en het leger op dezen
blijden dag, ik feliciteer 17 heden op den
verjaardag van H. M. onze jeugdige Konin
gin. O, dat is waar ook. Te midden der
beslommeringen en beraadslagingen zou ik
er wezenlijk niet aan gedacht hebben. Ik dank
u wel, Pastoor l Spada, bawa champagne. Bij
het heengaan drukte de Generaal den pastoor
nogmaals hartelijk de hand en vroeg hem: is
er nog iets wat U verlangt? Ja, Generaal,
en dat is, dat de mannen, die inde provoost
zitten, worden vrijgelaten, opdat zij vandaag
ook feest kunnen vie/en." Goed, toegestaan,
ga u maar dien jongens aanzeggen, dat zij
vrij zij n."
Nadat aan het Lombok-leger nieuwe
bataillons waren toegevoegd en alles was gereor
ganiseerd, werden wij de aanvallers.
Pastoor Voogel was weer steeds daar, waar
de meeste offers vielen. En deze waren talrijk,
want de Baliers verdedigden zich hardnekkig.
Meer dan eens was hy vooraan in de
vuurlinie. Bij de bestorming van Tjakranegara
was hu eens zóó ver vooraan, dat een officier
hem vroeg: Pastoor, wil u Tjakra allén
innemen?" Neen," was 't antwoord, maar
alleen hier vooraan zijn er te bedienen."
Begin December 1894 vertrok de aalmoeze
nier, wiens taak ten einde wae, naar Batavia,
tegelijk met het negende bataillon. Hij was
reeds in de pastorie, toen de soldaten, op weg
naar de kazerne, daar voorbijkwamen. Het
bataillon hield halt en een daverend Leve pas
toor Voogel" rees op als een spontane dank
betuiging," schreef het Bataviaasch Handels
blad, aan den onvolprezen geestelijke, die,
met de grootste doodsverachting, zonder
onderscheid tusschen geloofsgezindheid te
maken, aan de zwaar gewonden en zieken
zijne zorgen gewijd heeft."
Thans woont Pastoor Voogel te Groningen.
Hij is daar werkzaam als assistent aan de
Paterskerk. Naar buiten ziet men al heel
weinig van zijn tegenwoordig leven en streven.
HU heeft nu een rustiger bestaan dan in die
bewogen tijden op Lombok of in zijn primi
tieve omgeving op de kust van Celebes.
Verheugt hij zich in dat rustigere bestaan?
Wellicht, maar toch honden wij 't voor
waarschijnlijk, dat de energieke en moedige
man nog wel eens terugverlangd zal hebben,
zij 't dan misschien ook voor tijdelijk, naar
zijn Lomboksche jongens, temidden van
strijd en gevaar. Y.
O, kus ! o soete kus, van salcken schoenen
mond !
Du leaver Kingh wachts heyl,
dat waren hare woorden.
Getetnpert met een lach, waer door sy hem
bekoorden.
Had men Jan Jansz Starter willen
opdringen, dat ook in Engeland wel
schoone vrouwen wonen, hij zou 't slechts
toegestemd hebben met de opmerking, dat
zij afstammelingen van Friesche vrouwen
waren, want
... die zijn voort geteelt, dat 's meer dan al
te wis,
Van 't Edel Friesch geslacht, dat daer ge
bleven is;
Doen zij met haren Heer E n g i s t o ginder
quamen,
En met een moedigh hert gantsch Engeland
innamen,
Waer door Britanyen, te voren soo be
roemd
Daen, naar Engisti naem, wierd Enge
land genoemd.
*
* *
De burgemeester van Bolsward, de
heer C. J. van der Veen, heeft zich in
zijne toespraak tot de Manljue en
Frouljue" bij het verheffen der schoon
heid van de Friesche vrouw, o. a.
zoo dikwijls zij zich, in de Friesche
kleederdracht, in verre, vreemde lan
den vertoonden, geheel aangesloten bij
Jan Jansz Starter. Hij achtte het ver
heffend voor iederen rechtgeaarden Fries,
het, helaas! door de Friesche vrouwen te
vroeg afgelegd Friesch costuum opnieuw
in eere hersteld te zien. Het voerde hem
jaren terug, toen iedere Friesche vrouw
trotsch was op die kleederdracht en zoo
wel binnen als buiten de provincie haar
Friesche afkomst en haar Frieschen aard
niet verloochende.
Burgemeester G. J. van der Veen zelf,
had het woord bij de daad gevoegd, daar
het, volgens de Friezen niet met zeggen
alleen te doen is: It is mei sizzen nét
to dwaên," ? of zooals Roemer Visscher
al zeide: Kallen is mallen, maar doen
is een ding". Zijn dochter toch vertoonde
zich overal, gekleed in keurig Friesch
Ontblooting van het Steentje" ter herinnering aan de geboorte van Gy'sbert Japiks in 1603, door Douwe
Steensma, den voorzitter van de Krite" Bolsward van het Selskip for Fryske
tael en Skriftenkennisse, 12 Augvstus 1908.