De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 23 augustus pagina 6

23 augustus 1908 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

r DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1626 Figuren. v. F. J. A. VOOGEL, Oud-Aalmoezenier bij de Expedititnnaire Troepen op Lombok. Ridder v.d. Ned. Leeuw, Lombokkruit. Hebben wy in deze rubriek al eens, in Generaal Scheuer, een Lombok-held in de herinnering teruggeroepen, voor dezen keer willen wij eene beknopte schets geven van een man, die ook op Lombok bewijzen van grooten moed en van nobele plichtsbetrach ting gegeven heeft, wiens naam indertijd dan ook herhaaldelijk, met eerbied, werd genoemd. Pastoor Voogel stond in hoog aanzien bij de soldaten, en niet bij de roomsche alleen. Viel een roomsch soldaat, zoo was de pastoor er bij om hem de troostmiddelen van zijn geloof te brengen en hem woorden van bemoediging toe te spreken. Was de gevallene van een ander geloof en was de predikant niet in de nabijheid, dan was de pastoor even gauw ook bij hem om hem woorden van hoop toe te spreken, hem te vragen, of hij nog ouders of andere betrekkingen had en of hu misschien wenschte, dat hun namens hem geschreven werd. Dat zagen de soldaten en dat waardeer den zij, ook de ruwsten onder hen. Voogel werd in 1847 te Amsterdam ge it llnmlimi iiiiiMMimiiiiiM lui n iiiiin i 0e Friesche vrouw op het Gysbert Japiks f eest te Bolsward. It bleatmeitsjen fen it stientsje yn mürre, yn it bywezen fen hiel Boalsert en beal Frysldn. Het aanbrengen van een kleinen ge denksteen in den muur van een huis te Bolsward, ter plaatse, waar voorheen een ander stond, in 't welk Gysbert Japiks in 1603 geboren is, de dichter, die worden zou de dichter van velerlei soort gedichten, maar bovenal van dePsalmen,in gelouterde, krachtige en schilderachtige volkstaal, heeft aanleiding gegeven, dat heel Fries land getuigd heeft voor en in eigen taal, en dat Friesche vrouwen, onder welke zeer voorname, in oud-Friesch kostuum heb ben deelgenomen aan het feest, in schoon heid en echtheid van kleedij wedijverende om den prijs, uitgeloofd door H. M. de Koningin, die, zelf vaa Frieschen oor sprong, de oude kleeding voorstaat, en ook, nu eenige jaren geleden, in oudFriesch kostuum in Friesland heeft ver wijld. Voor een 25 a 30 jaar wist men in Bolsward niet zoo juist, in welk huis Gysbert Japiks, de dichter, die getracht heeft zijne grijze moeder - ja beste moeder-tael in zoodanige letterbeelden te bekleeden en beklemmen, datse een letterkundigen on-Frieze sal konnen lezen", geboren was. De heer K. H. Laagland, sedert 32 jaar, sekretaris der gemeente Bolsward, heeft, snuffelende en studeerende in stukken en bescheiden, vooral in buurtlijsten ten archieve, nog voor dat dit, in 1853, door den heer Epkema geordend werd, aan wijzing voor het geboortehuis van Gysbert Japiks gevonden en als zoodanig kunnen vaststellen: het huis in de Wipstraat, gemerkt No. 5. Dat huis had een trapjes gevel, terwijl het jaartal van bouw werd aangegeven in ijzeren ankers, die getallen verbeeldden; de gevel prijkte met een klein steenen borst beeldje. $ Dit huis verdween voor het huidige, hetwelk niet door teekenachtigheid of schoonheid uitmunt. Om nu voor altijd boren. Van zijne prille jeugd af groeide hjj op als een vroom lid van de katholiek e kerk. Hij was geboren op St. Ignatiusdag, en al spoedig kwam het verlangen in hem op te mogen behooren tot de machtige orde, door Ignatius gesticht, de orde der Sociëteit van Jezus. In 1865 trad hu in de orde. Veertien jaren later, in 1879, vertrok hjj naar Indië. Hjj werd geplaatst te Soerabaja, waar, korten tijd daarna, de cholera uitbrak en er hevig woedde. Daar ging pastoor Voogel van 't eene ziekbed, gewoonlijk ook sterfbed, naar 't andere. Daar werd zyn moed, zijn kalmte in 't gevaar, beproefd en geoefend, 's Morgens bediende bij in een huis de dochter, die overleed; 's middags was het de moeder, 's avonds stierf eene tweede dochter. Bij eene cholera-epidemie is het een treurige tijd in Indië, heerscht er een sombere stemming, terwijl er anders een vroolijke draad door 't Europeesche volksleven loopt; de dokter, predikant en pastoor hebben dan wel een schoone, maar ook een zware en gevaarlijke taak. In 1885 werd pastoor Voogel naar de Kendari-baai op Celebes gezonden, om daar eene nieuwe missie te vestigen, als dit mogelijk zou blijken. Daar aangekomen stond de radja. Koning Tsoe, hem een hokje af om daar zyn intrek te nemen, op voorwaarde dat zijn welwillend heid niet onbeloond zou blijven. Die radja zag er, zoo verhaalde later pastoor Voogel, meer uit als een koelie of baliekluiver dan als koning. Met een groote sirih-pruim op de breed omgebogen lippen, verscheen hij in de hut. Ik verklaarde hem, gekomen te zijn om aan het heil van zijn volk te werken, ik zou een school beginnen enz. Dat was goed, zei hij, maar op zijn gelaat las ik duidelijk: dat kan mij niets schelen. Toen ik hem echter eenige Javaansche sarongs en mooie tafelmessen ten geschenke aanbood, riep hij in 't maleisch:Trima kassi, daukjel en waszoo blij als een kind. Het liep tegen etenstijd, toen een goed hartige chinees mij herinnerde: Toewan zal den eersten dag wel geen eten kunnen klaar maken? Laat dat maar aan mij over, ik zal wel voor u zorgen. Ik vond het erg vriendelijk van den nieuwen buurman en wachtte geduldig zijn wederkomst af. Na een paar uren bracht hy me een schotel IMMIIMIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIHIIIIIIMIIIIIIIIMIIIIIIIIIMtllll de plaats aan te duiden, waar Gysbert Japiks, wiens werken steeds meer aan leiding geven tot studie en instandhouding der Friesche taal, het levenslicht zag, heeft een welgesteld, tachtigjarig burger, de heer Bölger, gel den beschikbaar gesteld tot het aanbrengen van een ge denksteentje, niet volkomen vermoedende, dat de blootlegging van dit steentje aan leiding zou zijn tot een ge denkdag en eene gebeurtenis voor den geheelen Frieschen stam. Jonge Friesche schoonen hebben, staande voor het buis, na de onthulling het eerst het teeken van toe juiching gegeven en het Friesche bloed" laten spre ken. Maar op het Friesche in kleedij hadden zij geen acht geslagen, evenmin als de koorzangeressen in de kerken. Niets had meer eigen geweest, indien zij daar had den gestaan in de aeloude, zoo bijzonder schoone Frie sche kleeding. De schoonheid der Friesche kleedij toonde zich op het scherpst, als men de op het feest gekomen boerenmeisjes zag met twijfelachtig kapsel en niet zeer fraaie hoeden tegenover hun, die het oude Friesche kostuum droegen, dat de schoonheid der Frie sche vrouw verhoogt of beter doet uitkomen, door den Frie schen dichter Jan Jansz. Starter reeds in 1621 be zongen : bami, bestaande uit inlandsche vermicelli met stukjes varkensvleesch en een bordje rijst. Gretig zette ik mij aan den maaltijd, toen Abdulkader, mjjn bediende, zei: Wat is die chinees toch goed voor Toewan! Niet tegenstaande zyne ziekte doet hij alles voor u en brengt u nog eten." Wat voor dekte heeft die man?" Hij is melaatse h, maar niet erg " En heeft hij dit eten klaar gemaakt ?" Neen, maar zijn vrouw, en die is erg." Erg melaatsch toch niet?" O, ja, Toewan! Haar gelaat is erg ge schonden; het vleesch tot op de beenderen verteerd, en de vingertoppen zijn heel weg" Van de Kendaribaai werd Pastoor Voogel overgeplaatst naar Djocjakarta en van daar naar Magelang. Hier vond de Pastoor een bedehuis, dat beurtelings dienst moest doen voor den dominéen voor den pastoor. Voogel begon aan den bouw van een eigen kerkje, maar zijn ijver strandde op een klip, waarop al zooveel ijver is gestrand: geldge brek. Zijne weinige middelen waren uitgeput, en de pastoor zat leely'k in de penurie. Daar werd hjj uitgeholpen, want onverwachts kreeg hij zijn benoeming thuis tot Aalmoeze nier bij de Expeditionnaire TI oepen op Lombok. En zóó kwam de pastoor in een heel nieuwen werkkring, lief en leed zou hij met de troepen deelen. Op den dag van den overval was hij te Mataram. Voogel", zoo verhaalde majoor Blommestein *) aan pastoor Hoevenaars, stond naast me bij den eersten overval: mijn jongen viel neer, de zijne viel neer, ik kreeg een schot in 't been, rondom ons lagen lijken: Voogel vervulde rustig zijn plicht." De trouwe bediende van pastoor Voogel stierfin de armen van z'n meester. .?Wat ik dacht en gevoelde?" schreef later pastoor Voogel, 't was alsof me een dierbaar familielid ontvallen was. Ik dacht ook aan zijn jonge vrouw en vyf kin deren, die hij te Magelang had achtergelaten. Kromo had gemeend gerust den pastoor te kunnen volgen en er goed af te komen: met een aardig duitje naar Java terug te kunnen keeren. Wat heeft mjjn arme jongen zich deerlij k be drogen! Hij is een der eerste slachtoffers te Ma taram geweest. I» hij door een Baliechen kogel getroffen ? Ik kon niet anders denken. Hier te Groningen echter heb ik van een gewezen militair, die alles te Lombok heeft meegemaakt, vernomen, dat hij bij vergissing door de onzen *) St. Bavo, 11 December 1908. is doodgeschoten. Eenige militairen dachten dat hy een Baliër was, omdat hij een Balisch kleedje aan had, en dat hij bezig was mjjn goed te rooven." Kromo was nl. juist bezig de koffertjes van den pastoor in veiligheid te brengen. Nu kwam het bevel naar eenen 600 meter verwijderden Dewa-tempel te vluchten. De pastoor was bezig zijn zakken vol te laden met scheepsbeschuit, toen hij opeens hoorde roepen : als de bliksem er uit en hard loopen, zoo hard als je kunt, naar den Dewa-tempel, dadrheen gauw, gauw l De pastoor liep wat hij loopen kon, struikelde, kwam in een soort loopgraaf of greppel terecht, omringd van een menigte Zeeuwsche beschuiten, die uit zijn blauw jasje te voorschijn kwamen. Daar ligt hij voor den donder ook", hoorde hij eenige militairen achter zich roepen; zij dachten, dat ook hij getroffen was. Gelukkig kon de vo(o)gel zijne wieken nog uitslaan", vertelde hij later, en opstaan met achter laten van eenige beschuiten, die in den modder lagen. Toch had hij er nogzooveelover.dat verscheidene officieren en soldaten in den Dewatempel zijn klanten werden. Daar kwam men een weinigje tot verademing: slechts nu en dan floot een kogel sissend over hunne hoofden. Daar heeft Pastoor Voogel Generaal van Ham, die roomsch was, nog kunnen bij staan, evenals zoovele anderen, die hij, krui pend door de duisternis, moest trachten te bereiken. Bij den terugtocht naar Ampenan was hij voortdurend aan de zijde der gewonden", zegt kapitein Schulze in zijn: Lombokexpeditie". Hy lette niet op den kogelregen, zoomin als op het wild geschreeuw van den opdringenden vijand: hij bleef bij hen en stelde hen gerust. Hij zou hen beschermen en helpen, desnoods met hen sterven". Te Ampenan was het een treurig bestaan, verergerd door de treurige berichten, die van elders kwamen. Ook op den Sisten Augus tus, den verjaardag van de Koningin, was, althans des morgens, weinig opgewektheid te bespeuren. Niettegenstaande de gedrukte stemming meende Pastoor Voogel toch Ge neraal Vetter en zijne officieren te mogen feliciteer en. Hij meldde zich aan bij den bevelhebber en werd toegelaten, doch toen hij begon met te zeggen: Generaal, ik feliciteer U, viel gen. Vetter hem aanstonds in de rede en zeide: Maar Pastoor, hoe komt U er op mij te feliciteeren? Ik wil niet gefeliteerd worden. Zoovelen hebben mij reeds gefeliciteerd met mijn behoud, maar ik wil Noyt schoonder Vrouspersonen de blonde eon bescheen, Als in 't vry Friesland wonen, so wel gesteld van le'en, So rijck van eerbaerheden, so kuysch, so soet van aerd, So vriendelyck van zeden, so statigh noch bedaerd. Jan Jansz. Starter heeft de schoonheid der Friesche vrouw dichterlijk verheerlijkt en boven alle schoonheid ge steld in een groot gedicht: Aan de Jongvrouwen van Friesland". Daarin vertelt hij, dat de eerste Friesche vrouw, welke in Engeland kwam door haar schoonheid den koning dermate betooverde, dat hij haar tot vrouw nam. Starter gaat nog verder en beweert dat door deschooae Friesche vrouw, welke met haren man, Engisto, daar toefde, den naam vanBrittanje plaats moest maken voor Engeland, afgeleid van Engisto. Want zingt Jan Jansz Starter: . . . d'eerste Friesche vrou, die oyt in Eng'land quam, Was die de Coningh tot zijn echte huisvrou nam, R o x i n a was het zelf, die met haer soete oogen, Syn Conincklijek gemoed heeft tot haer min getogen. R o x i n a was de Maeght, het oversoete dier Dat datelijck zijn hert deed branden als een vier. Sy bracht hem eenen dronk, en gaf hem na de wijse Die men in Friesland houd, en die men hoort te prijsen, Een liefelijcke kus, een liefelijcke wond, er niets van weten. Generaal, ik feliciteer U en al de officieren en het leger op dezen blijden dag, ik feliciteer 17 heden op den verjaardag van H. M. onze jeugdige Konin gin. O, dat is waar ook. Te midden der beslommeringen en beraadslagingen zou ik er wezenlijk niet aan gedacht hebben. Ik dank u wel, Pastoor l Spada, bawa champagne. Bij het heengaan drukte de Generaal den pastoor nogmaals hartelijk de hand en vroeg hem: is er nog iets wat U verlangt? Ja, Generaal, en dat is, dat de mannen, die inde provoost zitten, worden vrijgelaten, opdat zij vandaag ook feest kunnen vie/en." Goed, toegestaan, ga u maar dien jongens aanzeggen, dat zij vrij zij n." Nadat aan het Lombok-leger nieuwe bataillons waren toegevoegd en alles was gereor ganiseerd, werden wij de aanvallers. Pastoor Voogel was weer steeds daar, waar de meeste offers vielen. En deze waren talrijk, want de Baliers verdedigden zich hardnekkig. Meer dan eens was hy vooraan in de vuurlinie. Bij de bestorming van Tjakranegara was hu eens zóó ver vooraan, dat een officier hem vroeg: Pastoor, wil u Tjakra allén innemen?" Neen," was 't antwoord, maar alleen hier vooraan zijn er te bedienen." Begin December 1894 vertrok de aalmoeze nier, wiens taak ten einde wae, naar Batavia, tegelijk met het negende bataillon. Hij was reeds in de pastorie, toen de soldaten, op weg naar de kazerne, daar voorbijkwamen. Het bataillon hield halt en een daverend Leve pas toor Voogel" rees op als een spontane dank betuiging," schreef het Bataviaasch Handels blad, aan den onvolprezen geestelijke, die, met de grootste doodsverachting, zonder onderscheid tusschen geloofsgezindheid te maken, aan de zwaar gewonden en zieken zijne zorgen gewijd heeft." Thans woont Pastoor Voogel te Groningen. Hij is daar werkzaam als assistent aan de Paterskerk. Naar buiten ziet men al heel weinig van zijn tegenwoordig leven en streven. HU heeft nu een rustiger bestaan dan in die bewogen tijden op Lombok of in zijn primi tieve omgeving op de kust van Celebes. Verheugt hij zich in dat rustigere bestaan? Wellicht, maar toch honden wij 't voor waarschijnlijk, dat de energieke en moedige man nog wel eens terugverlangd zal hebben, zij 't dan misschien ook voor tijdelijk, naar zijn Lomboksche jongens, temidden van strijd en gevaar. Y. O, kus ! o soete kus, van salcken schoenen mond ! Du leaver Kingh wachts heyl, dat waren hare woorden. Getetnpert met een lach, waer door sy hem bekoorden. Had men Jan Jansz Starter willen opdringen, dat ook in Engeland wel schoone vrouwen wonen, hij zou 't slechts toegestemd hebben met de opmerking, dat zij afstammelingen van Friesche vrouwen waren, want ... die zijn voort geteelt, dat 's meer dan al te wis, Van 't Edel Friesch geslacht, dat daer ge bleven is; Doen zij met haren Heer E n g i s t o ginder quamen, En met een moedigh hert gantsch Engeland innamen, Waer door Britanyen, te voren soo be roemd Daen, naar Engisti naem, wierd Enge land genoemd. * * * De burgemeester van Bolsward, de heer C. J. van der Veen, heeft zich in zijne toespraak tot de Manljue en Frouljue" bij het verheffen der schoon heid van de Friesche vrouw, o. a. zoo dikwijls zij zich, in de Friesche kleederdracht, in verre, vreemde lan den vertoonden, geheel aangesloten bij Jan Jansz Starter. Hij achtte het ver heffend voor iederen rechtgeaarden Fries, het, helaas! door de Friesche vrouwen te vroeg afgelegd Friesch costuum opnieuw in eere hersteld te zien. Het voerde hem jaren terug, toen iedere Friesche vrouw trotsch was op die kleederdracht en zoo wel binnen als buiten de provincie haar Friesche afkomst en haar Frieschen aard niet verloochende. Burgemeester G. J. van der Veen zelf, had het woord bij de daad gevoegd, daar het, volgens de Friezen niet met zeggen alleen te doen is: It is mei sizzen nét to dwaên," ? of zooals Roemer Visscher al zeide: Kallen is mallen, maar doen is een ding". Zijn dochter toch vertoonde zich overal, gekleed in keurig Friesch Ontblooting van het Steentje" ter herinnering aan de geboorte van Gy'sbert Japiks in 1603, door Douwe Steensma, den voorzitter van de Krite" Bolsward van het Selskip for Fryske tael en Skriftenkennisse, 12 Augvstus 1908.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl