Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER
A". 190»
WEEKBLAD VOOR NEDEELAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel
On-dLer recLaatie -van. IMJr. H. F. L.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, ff. p. post 'f 1.65
TOOT Indiëper jaar, bjj vooruitbetaling, , mail 10.
Afxonderujke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.121/»
Zondag 6 September
Advertentiën van 1?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25
Reclames per regel , 0.43
Annonce» nit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firm»
B.UDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 40 Pfennig.
INHOUD:
VAN VEEEE EN VAN NABIJ: Samatra's
Westkust. De Pruisische regeering en de
bouwkunst, door L. Simons. Het Inter
nationaal Historisch Congres, door dr. H.
Bolkestein. Ie Overproductie of gebrek
aan stuurlieden ter koopvaardij? 2e Eischen
die gesteld worden aan hedendaagse hègezag
voerders der groote stoomvaart in verband
met onderwijs en opleiding, door Cotangens.
FEUILLETON: Een dagje in Noord wijk,
door Felix Salten, (bewerkt door Annie C.
ten Seldam). KUNST EN LETTEREN:
Muziekbeoordeelingen, III, door Ant.
Averkamp. Njootje en Nonnie, door Lonise B.
B., beoord. door Dirk Coster. Den WelEd.
Geb. Heer W. G. van Nouhuys, door J. K.
Eensburg. Berichten. VOOR DAMES:
De opvoeding der jonge meicjes vóór de
Revolutie, II, (slot), door H. H. Allerlei,
door Caprice. UIT DE NATUUR, door E.
Heimacs. Over van Alphen's kinderge
dichten, met afb., door Tr. Krnyt-Hogerzeil.
München, II, door Plasschaert. De opvoe
ring van J.* v. d. Vondel's Adam in Balling
schap", met afb, door Het Tooneel", door
Stellwagen. Rondom Sedan, na den oorlog
van '70/71, II, (slot), door Johan Schmidt.
Iets over merkwaardige getallen, door Y.
La Cigogne et Ie Renard, door H. G. Ibels.
FINANCIEELE EN O ECONOMISCHE KRO
NIEK, door v. d. M. en v. d. S. Brieven
van Oom Jodocus, XXII. INGEZONDEN.
DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL.
ADVERTENTIËN.
?WlllltllllllllllllllllllllJlllllllllllllillllliiliiiiH
Sumatra's Westkust.
In het nummer vanj.l. Zondag 26 Juli
van dit Weekblad schreven wij een
artikel, waarin wij de geschiedenis samen
vatten van de belasting-ordonnantie, die
ter Sumatra's Westkust tot bloedige op
standen geleid heeft.
"Wij toonden toen aan:
1°. dat Gouverneur - Generaal van
Heutsz, zonder eenige voorbereiding, een
geldelijke belasting is gaan invoeren bij
een bevolking, die krachtens een oud
vredescontract de pertinente belofte had,
dat van haar nooit geldelijke belastingen
zouden worden geheven;
2°. dat dit geschied is zonder dat deze
regeerder de moeite nam de bevolking
te raadplegen, terwijl die bevolking op
dit raadplegen (moepakat) een driedubbel
recht had: a daar het hier de opzegging
gold van een (zoo niet formeel dan toch
feitelijk) wederzijdsch contract, b daar
het geraadpleegd-worden een door ons
gewaarborgd recht is, c daar het geraad
pleegd-worden in deze Maleische maat
schappij een arfai-instelling is;
3°. dat tegen het advies van den
Gouverneur (die er zijn ontslag om nam)
en tegen het advies van alle kenners dezer
Menangkabausch-Maleische samenleving
trouwens tegen het unanieme advies
der bestuursambtenaren ter Westkust
voor de belasting-schulden het uit adat
onschendbare familiebezit gerechtelijk aan
sprakelijk is verklaard.
Wij schreven dit en wij schreven
nog meer.;
De bewering van het Algemeen Han
delsblad (Avondbl. l Juli j.l.) als zou
dat wederzijdsche contract (het Plakaat
Pandjang) van zijn geboorte af dood"
zijn geweest, ontzenuwden wij.. . met
de stukken in de hand.
Tegenover de stellingen van dat blad,
als zou de heele opstand uit wat fana
tisme, geldzucht en koppigheid te ver
klaren zijn, plaatsten wij een, dunkt ons,
voldoend overzichtelijk betoog.
Met spanning hebben wij gewacht op
eene vermelding van onze argumenten.
Het kwam ons voor, dat waar een
redactie hare lezers naar waarheid wil
inlichten, het niet voldoende is zich te
vergissen, maar het plicht is zijn» ver
gissingen te herstellen. Het bovendien
plicht is met halve voorlichting zich
niet te vergenoegen, en in elk geval de
hoofdzaken te vermelden van de quaesties,
waarover men schrijft.
En van die hoofdzaken leest men in
't HU. en in de N.Ct., en in de heele
Van Heutsz-pers een luttel beetje, leest
men memendal.
Wanneer vertellen die bladen u, dat
de bevolking van de Padangsche Boven
landen (en gedeeltelijk die van de
Benedenlanden) familie-\>ezit kennen, en dat
de onaantastbaarheid van dat bezit de
grondslag is van hun samenleving, en
dat 'sheer'en van Heutsz' belasting-poli
tiek dien grondslag aantast?
Het heele woord familiebezit" zoekt
ge in die pers tevergeefs!
Neen dan voelt b.v. het Hbl. nog het
meest voor de quaestie van het moepa
kat, van de volkshoofdenvergaderingen.
Die zijn niet gehouden ditmaal, en dat is,
meent het blad, goed ook! Rechten zijn
wel rechten, maar, nietwaar, met de
rechten van een overheerscht volk mag
men het niet te nauw nemen. Wij mogen
ons al eens opwinden over willekeur,
door Russen in Finland en door Pruisi
sche beschavers in Polen gepleegd, het
geldt hier niet zoozeer een overheerscht
volk als een door ons overheerscht volk.
En onyaderlandslievend is wie dit verschil
niet ziet!
Ziehier wat het Hbl. zegt: Het hoofd
van den fieren" Maleier heeft men op
hol gebracht door hem gedurig te praten
van fictieve rechten; daarvan is hij zóó
overmoedig geworden, dat overleg met
hem niets meer kan baten.
Bewijs nu vrij, dat deze rechten aller
minst fictief waren... het Hbl. wankelt
niet" in zijn eens gevestigde overtuiging."
_ Het is jammer! En vooral: het moest
niet zoo zijn.
Uit Padang kwam anders een tijding die
te denken geeft. De Kamer van Koop
dandel en de Handelsvereeniging daar ter
plaatse (de Maleische maatschappij heeft
hier veel van haar apart karakter verloren;
des" te mér klemt dus wat wij gaan
aanhalen) wendden zich bij het begin der
onlusten tot den Gouverneur, vragende,
dat niet zoo plotseling tot heffing zou
worden overgegaan. Op een boos tele
gram van dezen Gouverneur antwoordden
de Padangsche heeren: Onze appreciatie
van de genomen maatregelen, vooral van
den korten tijd daarvoor beschikbaar ge
steld, tot voorbereiding van de in te voeren,
voor het Maleische volk geheel vreemde
geldelijke heffingen, kunnen wij tot onzen
spijt niet wijzigen."
Hé! Zijn ook deze kalme kooplieden
vroeger bezig geweest den Maleier het
hoofd op hol te brengen ?
Nog iets anders.
De heer Joekes, een in Nederland
wonend oud-Gouverneur van Sumatra's
Westkust, gaf in een verontwaardigd
schrijven zijn hart lucht, het ondenkbaar
verklarend, dat bloed zou hebben ge
vloeid, indien men den Maleier naar
behoor en had geraadpleegd.
En thans komt, in het Hbl. van l Sept.
(ochtendbl.) de heer Taylor Weber, even
eens oud-Gouverneur van dit gewest, en
zegt, naar aanleiding van een bewering
als zou zelfs' hij tot ruggesteun bij de
raadpleging nieuwe bataljons onmisbaar
hebben geacht...: Ik kan u de ver
zekering geven, dat het nooit in mij is
kunnen opkomen, dat ik bij overleg met
de bevolking nog bovendien bataljons zou
hebben noodig gehad!"
De getuigenissen beginnen tal rijker te
worden van het onnoodig vergoten bloed!
Men heeft daar op menschen gescho
ten, ze bij tientallen neergeveld, zonder
recht, zonder redelijkheid, zonder nood
zaak.
Deze droeve waarheid komt langzaam
maar zeker te voorschijn.
** *
Maar het is voorloopig nog wel niet
de héle waarheid, die zichtbaar wordt!
Behalve de hoofdgmven zijn er im
mers talrijke kleinere kleinere maar
zér aetueele, en daarom thans, voor het
oogenblik, op den voorgrond komende,
die (bij de massa tenminste) het gezicht
van de hoofdgrieven kunnen hebben ver
duisterd.
Die Maleische vrouwen-maatschappij
moet ook blijde wezen door een
vergiffenis-feest(!) en wat geld van de gehate
militairen af te zijn, die nu zullen ver
trekken het was als een eerste opwin
ding och, verder zal de kompenie"
niet gaan ....
Verder ?
Men bedenke het wel: nog ner
gens in de Bovenlanden is een stukje
onschendbaar familiebezit executoir ver
klaard .... Nog nergens heeft de fiscus
reden gehad zijn handen uit te steken
naar dat trouw bewaard pand, de harta
poesaka, het erfgoed van het
matriarchiale gezin, den grondslag der Maleische
samenleving om het in 't publiek te
gaan verkoopen, naar den wensch van
een alles uniformeerend gezag.
Ook daarvan, van die toekomstige
stormen, zal men weinig lezen in de pers,
voor wie al wat Van Heutsz doet, is wel
gedaan!
* *
*
De familie is de eenheid van de Malei
sche samenleving. Die familie wordt
bijeengehouden door de onschendbaarheid
van het familiebesit. Hef die onschend
baarheid op en de familie versnippert ge
in gezinnen, gij rukt uit elkaar de grond
vesten zelf dezer samenleving. Wij zei
den het reeds in ons vorig opstel: Het
kan een eerlijke politiek zijn oude toe
standen te willen moderniseeren, men
kan zich een staatsman denken, zelfs
een staatsman-overheerscher, een indrin
ger dus, die een groote taak zou zien in het
omvormen van zulk een matriarchale
maatschappij; men kan het... daarmee
is niet verdedigd de blinde, ter zake
onkundige, niet op die omvorming",
maar louter op de penningen gerichte
politiek.
Men kan zich zulk een staatsman den
ken, zeiden wij, maar welk een edele
verbinding van verstand en hart en
welk een omzichtigheid zou hij moeten
hebben!
De harta poesaka is immers mér dan
bezit". De oude Maleische godsdienst,
met haar vereering van de geesten der
voorouders, is niet geheel door den Islam
verdrongen. De harta poesaka nu, van de
voorouders komende, wordt met de voor
ouders men behoorde hier te zeggen:
voormoeders?vereenzelvigd. Aanranding
dezer harta is beleediging van de geesten
van het voorgeslacht. Godsdienstige over
tuiging en maatschappij vorm grijpen hier
geheel in elkander: het complex trouwens
van deze en van de traditioneele zeden
leer draagt den bekenden naam van adat.
Wat is nu de taak van overheerschers,
die niet alleen met den mond maar ook
metterdaad in het belang óók van de
overheerschten het bewind voeren ?
Alle hoogstaande mannen zullen ant
woorden : Het volk te leiden naar zijn
aard, naar zijn inheemsche instellingen
en gebruiken, en het op den basis van
zijn eigen samenleving langzaam en met
geduld tot hooger beschaving te brengen."
Dat is het antwoord, wat ons Indi
betreft, van mannen als Dr. Snouck
Hurgronje, en het antwoord van ieder,
die de Inlandsche volken en hunne onder
scheidene adats heeft bestudeerd.
Dat is trouwens (zooals dg pud-Resident
P. J. Kooreman terecht opmerkte: ver
slag van een rede in het Indisch Genoot
schap gehouden 3 Dec. 1901) het antu'oord
van de programs van alle politieke par
tijen in Nederland, die alle mér zelf
bestuur vragen voor den inlander, het
geen kwalijk ware te rijmen met minder
ontzag voor zijn intiemste sociale leven.
Hoe meer men," zegt de heer Koore
man daar, door het a fond bestudeeren
van de verschillende inlandsche samen
levingen de adat zal leeren kennen, hoe
meer men haar zal gaan waardeeren, en
hoe meer men er van overtuigd zal worden,
dat op haar kan worden voortgebouwd
bij ons streven om de inlandsche bevol
king zedelijk en verstandelijk te ver
heffen en tot hooger welvaart te brengen."
In een ander deel van deze belangrijke
rede (men kan haar vinden in de Verslagen
van het Indisch Genootschap pag. 143??
171) verhaalt de spreker, oud-Resident
ter Westkust van Sumatra, van den strijd
daar gestreden tusschen Islam en adat.
De Mohammedaansche priesters, zei de
hij, hebben steeds de adat-voorschriften
geëerbiedigd van het Maleische huwe
lijks- en erfrecht, hoewel deze lijnrecht
in strijd zijn met de voorschriften van
den Islam....
Dreef de weinige tegemoetkoming van
ons Nederlandera ten opzichte van de
adatgeestelijken den Maleier in de armen
van den Mohammedaanschen priester,
voorzichtig maakte deze daarvan gebruik,
niet te veel inéns van den adat afbrok
kelend, met wijs beleid handelend.
En nu zelfs, om verder te gaan
nu e:'n niet-te-nauw-kijkend bestuur door
den adat aan te tasten in de kaart speelt
van het Mohammedanisme, dat den Koran
wil inplaats van den adat, nu zelfs treedt
de Islam voor het oogenblik, ter wille
van zijn populariteit, aan het hoofd van
den tegenstand op en vecht voor den
adat... om hem straks te vernietigen.
Aldus maken wij Nederlanders zwak
wat wij moesten versterken (den adat)
en sterk wat wij moesten verzwakken
(den Islam)!
Bij eenige gezette overweging van de te
Buitenzorg gefabriceerde belastingordon
nantie is niets zóó duidelijk als deze
waarheid: dat dit stuk de wereld is
ingeslingerd met de geringe consideratie voor
verkregen rechten, voor volksrust, en
voor sociale gevolgen, die een dagorder
kan kenmerken voor een troep op marsch.
Tegen ieders advies in op papier ge
steld, den bestuursambtenaren ter
Westkust als geheel nieuw" op het lijf
gevallen, bevatte deze dagorder het be
vel, dat binnen drie weken de voorloopige
aanslag" moest hebben plaats gehad!!
Het klinkt als: verover die benting!"
En dat bij een volk, waarmee we,
ondanks allerlei gepleegd onrecht, vijf
en zeventig jaren in vrede hebben kunne a
leven !
Tegen ieders advies in is het opge
steld maar ook tegen het
onwraakbare recht der bevolking in ja tegen . . .
het Indisch Regeeringsreglement in, d. i.
tegen het hoogste Indische wetboek, het
welk door geen ordonnantie» ontkracht
wordt.
Wij wezen reeds in ons vorig hoofd
artikel (26 Juli) op de vonnissen van het
hoogste gerechtshof ter Westkust, den
Raad van Justitie te Padang.
Deze Raad van Justitie, zich baseerende
op het Regeeringsreglement voornoemd,
maakte herhaaldelijk uit, dat familie
bezit, als zijnde onschendbaar volgens
den adat, niet voor schulden kon worden
verkocht.
Dit geldt (in theorie) nog al tij d onverkort.
Immers art. 1. b. van 31 Dec. 1906,
houdende wijziging van de art. 75 en 85
en intrekking van art. 86 van het
Reglement op het Beleid der Regeering
in Ned. Indië", zegt uitdrukkelijk:
In de algemeene verorderingen worden :
Wat de inlanders, de vreemde Ooster
lingen en de onderdeelen waaruit deze
beide groepen der bevolking bestaan, be
treft, de voor Europeanen geldende bepa
lingen toepasselijk verklaard voorzoover
de bij hen gebleken maatschappelijke
behoeft dit eischen, TERWIJL OVERIGENS DE
OSDEK HEN GELDENDE MET HUN GODSDIENSTEN
EN GEWOONTEN SAMENHANGENDE
EEGKLSN WOEDEN GEVOLGD".
RECIITSD. w. z. terwijl overigens de adat wordt
gevolgd Maar wat wordt hiervan,
thens, in de practijk?
?* *
Intusschen is een vergiffenisfeest"
gevierd en heeft men geestdriftige
Maleiers" daarbij opgemerkt... .
Het kind zoo moeten wij in Holland
gaan gelooven viel tranenschreiend
in vaders armen!
Het is bijna te mooi!
Neen het is heelemaal niet mooi!
Het is niet mooi, zonder alle factoren
te kennen, zonder alle factoren aan
Nederland te doen kennen, slechts van
n zijde, en van de schuldige zijde inge
licht, op hoonenden toon te spreken van
de oppositie tegen Van Heutsz.
Het is niet mooi de door onverschil
ligheid meêplichtige natie dooreen enthou
siast telegram het pak van het hart te
nemen, dat de dood van tientallen, de
dood van honderden haar eindelijk eens
op haar hart lei.
Het is beter de ruwheid te brand
merken en de laksheid te prikkelen en
de waarheid naakt te doen zien, dan de
menschen te sussen over onnoodig ver
goten bloed.
Een volgend maal immers, als er weer
op uit wordt getrokken om te schieten
wasschen ze zich als Pilatus de handen
in onschuld!
Dat gebaar is ook het minst moeilijke.
De Pruisische regeering en
de Bouwkunst.
Er is in Duitschland voor eenige jaren
een vereeniging opgericht, lleimatschutz
geneeten, die zich richt tegen de vernie
tiging van het oude, lieve, gemoedelijke,
uit het verleden bewaard, door de
overtechnische, verweelderige, in elk geval
kunstlooze moderniteit. Niet minder dan oude
kunstwerken en gebouwen vroeg het oude
land- en natuurbeeld bescherming tegen
veranderings- en bouwwoede zonder eerbied
en begrip voor wat zij vernietigen kwam.
Wie een terrein gekocht had, mocht er
bouwen, en of zijn bouwsel, door plompheid
van vormen, massief heid en omvang,
drukdoenerigheid van versiering kwam beder
ven wat de natuur den fijngevoeliger
mensen tot dan gretig te bewonderen had
gegeven, wien ging het aan ?! De .eigenaar
was immers in zijn recht om op zijn terrein
te doen wat hij wilde!
Maar gelijk nu de Duitsche Yereeniging
voor Bodenreform onder leiding van
Damaschke denkbeelden omtrent grondeigen
dom aan het verspreiden was, die het goed
recht der gemeenschap tot mee-deelen in
de waarde-stijgingen deden uitkomen, zoo
kwam de Yer. Heimatschutz uit aller naam
protesteeren tegen die ongebreidelde
vrijmachtigheid van den toevalligen eigenaar
om het gemeenbezit aan kunst- en
natuurschoon zoo maar botweg te vernietigen.
En zoover heeft haar propaganda het al
gebracht, dat er in Pruisen sinds den 15n
Juli 1907 een wet bestaat tegen de
Verunstaltunrj von Ortschaften und landschaftlich
hervorragende Gegenden, die de plaatselijke
overheden de macht geeft, welke Amster
dam zich alleen bij aanbouw op haar eigen
terreinen heeft kunnen verzekeren, n.l.
toezicht te houden ook op het uiterlijk van
nieuwe of te verbouwen gebouwen. En
thans publiceert het tijdschriftje der Ver.
een rondschrijven (Erlass) van de Pruisische
Ministers van Openbare Werken en
Binnenlandsche Zaken over de toepassing en uit
voering dier wet, dat me interessant lijkt
niet alleen om het feit van zulk een rond
schrijven over een dergelijk onderwerp,
maar vooral om den geest die er uit spreekt,
en die duidelijk bewijst (wat men ook rei
zend in Duitschland en nu op de tentoon
stellingen te München en te Stuttgart
vooral wel zien kan, gelukkig!) dat het
tijdperk der bouwkunst (?) of
ploeiiigheid, 't welk er den Koelner Ring es
zooveel gelijksoortig verfpeilijks hielp
maken, aan het verdwijnen is, en men, over
het valsch-opgedirkte modernisme var» de
Darmstadter kunstkolonie heen, nu eindelijk
benadert de slechtrechte eerlijkheid en
gevoelsverfijning, die samen de uiting zijn
eener werkelijke bonwkunetkultuur.
Hoort nu de
Von Moltke.
*
ministers Breitenbach en
Ik zal, hen vertolkende.
l Vil JJivllrJio. J-a. I.CII, 11C11 C1 lUJUCUUC^
verkorten, alleen gevend het belangrijkste
in dit schrijven, 't welk beoogt de
overheidspersqnen te doordringen van den geest,
waarin die wet van het vorig jaar moet
worden toegepast.
Allereerst dan wordt nadruk gelegd op
de samenwerking met zeer breede kringen
van vrijwillige medewerkere; zonder deze
zal het gewenschte doel niet te bereiken
zijn. En dan schrijven zij:
Let nu allereerst op, hoe de toeneming
der welvaart en de uitbreiding der techni
sche hulpmiddelen de neiging heeft aange
wakkerd om vooral iets in het oogvallend»,
iets zoogenaamd modems te bereiken, met
voorbijzien van plaatselijke overleveringen,
van door voorhanden bouwmaterialen ont
stane typen". Nu wil men het laatste
nieuwtje uit de groote stad, de laatste tech
niek, door een technischen raadgever aan
de hand gedaan; en zoo zet men
grootsteedsche" gebouwen in kleine steden en
landelijke gemeenten; om een aanzienlijk"
soms schilderachtig" uiterlijk te bereiken
gaat men aan het opeenstapelen van
leenen versieringsvormen en beleedigt aldus al
te vaak het geoefende oog. Erg wordt dit
vooral als men vormen, voor natuursteen
gedacht, gaat namaken in cement of gips
en uit kunstenaars-fantaisie en hand ge
worden versieringen in fabriekmatig ver
vaardigde kunstmaterialen nabootst.
Het streven moet nu zijn, dit veranderd
te krijgen; voor middelgroote en kleine
plaatsen een eenvoudig burgerlijken
bonwtrant te zoeken en bij dorpen zóó te
bouwen gelijk men dat vroeger deed,
rekenirjg houdend met wijze spaarzaamheid en
dus gebruikmakend van voor de hand
liggende grondstoffen en zich aansluitend
aan het landschap.
Doch een gezond worden van den burgerlij
ken en landelijken bouwtrant, kan eerst ver
wacht worden als de zin voor het natuurlijke,
het zakelijk-doelmatige en
eenvoudigschoone opnieuw gewekt wordt en deze zicfi
verwezenlijken gaat in het vermijden van al
wat valsch is, in de beperking van uiterlijke
vormen en versiering»-middelen. Dan zal
men ook gaan inzien, dat wie een huis
bouwt, met algemeene opvattingen van
schoonheid rekening te houden heeft; en
zal men bij het volgen van eigen wenschen
ook naar een aansluiting aan de omgeving
trachten. Te streven naar een volkomen
stijleenheid is daarbij intusschen zoo min
wenschelijk als noodzakelijk; het gebruik
van oude stijlvormen behoort geen navolging
van uiterlijkheden te wezen, maar een her
scheppen, in den geest van den tijd die ze
in 't leven riep, naar de behoeften van onze
dagen; en ook bij het oplossen der een
voudigste bouwtaak behooren de algemeene
wetten in toepassing gebracht te worden,
die nu eenmaal blijvend gelden voor eiken
architectonischen arbeid, waarbij zakelijk
heid en organische ontwikkeling beoogd
worden. Allereerst behoort daartoe eea
duidelijke, uit het grondplan ontwikkelde
opbouw, een wèlevenredige geleding der
buitenmuren met zorgvuldige overweging
van deur- en vensteropeningen in tegen
stelling tot de gesloten muurvlakken, een
eenvoudige dakvorming in goede hoogte
verhoudingen en omtrekken, en voor het
geheel een fijngevoelige, ingehouden toe
passing van ornamentale versiering, zoowel
als een weloverwogen kleurschakeering in
verband met den aard der bouwmaterialen.1'
* *
*
Er volgen nog eenige opmerkingen over
het doen harmonieeren van buitenhuizen
met de omgevende natuur, en dan een
opwekking om op verschillende wegen en
wijzen, door openbare voordrachten, door
het vormen van plaatselijke vereenigingen,
door het uitschrijven van prijsvragen voor
modellen, het toekennen van eereprijzen en
belooningen, zoowel als van toelagen nit
openbare kassen, de belangstelling voor
deze vragen op te wekken en het inzicht
bij het bouwende publiek te verbreiden,
dat een straat-, stads- en landschapsbeeld,
al schijnt het uit nog zoo eenvoudige en
weinig aandachtvragende onderdeelen
samengesteld, een erfdeel is van
kuituurhistorische beteekenis, welks waarde we
moeten leeren erkennen en eerbiedigen, en
waaromtrent we moeten beseffen dat het
een kunstgeheel vormt, door opdringerige,
leel\jke en en er-uit-vallende" nieuwe ge
bouwen evenzeer geschaad als door het
wegbreken van wat in het bestaande van
beteekenis is."
* * *
Hij lijkt ons Hollanders op 't eerst wat
vreemd, zoo'n aesthetieche catechismus door
twee ministers officieel aan provinciale en
gemeentelijke ambtenaren en bestuurders